• No results found

THEMA: Gezondheid

In document Kinderen in Tel Databoek 2008 (pagina 31-42)

Kinderrecht IVRK Artikel 24

Ieder kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid en gezond-heidszorg. Nadruk ligt op vermindering van baby- en kindersterfte, op eerstelijnsgezondheidszorg, op voldoende voedsel en zuiver drink-water, op pre- en postnatale zorg voor moeders, op voorlichting over gezondheid, over voeding, over de voordelen van borstvoeding en over hygiëne. Traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid moeten afgeschaft worden.

Indicator: Aantal 1- t/m 14-jarigen dat sterft

Bij deze indicator gaat het om het aantal kinderen per 00.000 kinderen tussen de  en 4 jaar dat jaarlijks sterft aan natuurlijke en niet-natuurlijke doodsoorzaken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt gegevens over alle sterfgevallen die bij de gemeente worden gemeld. Omdat het absolute aantal kinderen dat in Nederland sterft zeer klein is, is ervoor gekozen het aantal sterf-gevallen per 00.000 kinderen weer te geven. Er zijn overigens maar weinig gemeenten in Nederland met meer dan 00.000 kinderen, daarom telt elk sterfgeval zwaar in deze indicator. In een gemeente met duizend kinderen zal één extra sterfgeval de waarde op deze indicator met een factor 100 doen stijgen. We mogen dan ook niet te veel waarde hechten aan optredende veranderingen in kleine en middelgrote gemeenten. Na het verschijnen van het vorige databoek is ons herhaaldelijk gevraagd waarom we er voor het thema ‘gezond-heid’ niet voor gekozen hebben om de indicator ‘lichaamsgewicht’

op te nemen. Dat zou wellicht meer zeggen over de gezondheid van kinderen in Nederland dan sterfte. Dit is echter niet mogelijk, omdat

er op gemeentelijk en provinciaal niveau geen gegevens voorhan-den zijn. Ook is er geen landelijk verzamelpunt. Tot het vijfde jaar houdt de schoolarts het gewicht van kinderen bij, daarna wordt aan kinderen zelf gevraagd wat hun gewicht is. Kinderen blijken er in hun antwoorden gemiddeld drie tot acht kilo naast te zitten. Deze gegevens zijn daardoor niet betrouwbaar. Ook andere potentiële in- dicatoren blijken niet realiseerbaar. Omdat de belangenbehartigings-organisaties het echter wel belangrijk vinden om een indicator voor gezondheid op te nemen, is er ook dit jaar voor gekozen om tóch deze indicator aan te houden, maar voorzichtigheid bij de interpre-tatie blijft geboden.

De gegevens

Het landelijk gemiddelde ligt in 2006 op 6,6 sterfgevallen per

00.000 kinderen. Het is dus iets gezakt, want in 2005 lag het aantal op 17,55. Absoluut gezien ging het in 2005 om 494 sterfgevallen en in 2006 om 452 sterfgevallen. Een afname dus van ruim 8%.

Het provinciale plaatje ziet er anders uit dan in 2005. Toen had Overijssel (2,) de hoogste kindersterfte (2,), in 2006 is dat Limburg (20,7). In Limburg zien we een stijging van 12 naar bijna 21 sterfgevallen per 100.000 kinderen. Naast Limburg is er alleen in Noord-Brabant en Drenthe een stijging zichtbaar van het aantal kinderen dat gestorven is. In alle andere provincies is er een (forse) daling.

De Gemeente Menterwolde is dit jaar de gemeente met de hoogste score. Hier vonden voor zo’n kleine gemeente relatief veel sterf-gevallen plaats in de genoemde leeftijdscategorie. Net als in 2005 staan in de top tien van ‘hoogst scorende gemeenten’ in 2006 alle-maal andere gemeenten dan in het voorgaande jaar. Hieruit kunnen we afleiden dat deze indicator erg gevoelig is voor veranderingen en dat het daardoor moeilijk is om conclusies te trekken op het laagste niveau: dat van de gemeenten.

Kindersterfte per 100.000 kinderen per provincie, 2006 Rangorde Provincies, 2006 Provincie Aantal

Limburg 20,70

Friesland 9,4

Overijssel 8,7

NoordHolland 8,0

Zeeland 7,02

Noord-Brabant 6,0

Zuid-Holland 4,96

Gelderland 4,90

Groningen 4,57

Utrecht ,5

Drenthe ,

Flevoland 2,68

19,25 tot 20,9 (2) 17,6 tot 19,25 (2) 15,95 tot 17,6 (2) 14,3 tot 15,95 (3) 12,65 tot 14,3 (3)

Tien hoogst scorende gemeenten, 2006

Gemeente Aantal

Menterwolde 228,52

Woudenberg 29,65

Beemster 27,2

Bergambacht 0,99

Het Bildt 94,74

Noord-Beveland 9,6

Woensdrecht 90,69

Nieuw-Lekkerland 88,65

Maasbree 86,77

Ouder-Amstel 85,29

Kindersterfte per 100.000 kinderen per gemeente, 2006

60 tot 229 (22) 45 tot 60 (21) 30 tot 45 (46) 15 tot 30 (87) 0 tot 15 (267)

Indicator: Promillage zuigelingen van 0 tot 1 jaar dat sterft Zuigelingensterfte is overal ter wereld een veelgebruikte indicator.

Hier definiëren we het als het aantal kinderen dat in hetzelfde jaar sterft als waarin het geboren is, ten opzichte van duizend levend geboren kinderen in dat jaar. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) registreert deze gegevens. Hoewel zuigelingensterfte een ‘be-tere’ indicator is op het laagste, gemeentelijke niveau, is hier, net zoals bij de data binnen de indicator ‘aantal 1- tot 14-jarigen dat sterft’ voorzichtigheid geboden bij de interpretatie. Er zijn namelijk maar weinig gemeenten met duizend geboorten per jaar, dus bij deze indicator kunnen eveneens de scores door incidenten en toeval-ligheden sterk uiteenlopen over de jaren.

De gegevens

In 2006 ligt het aantal levend geboren kinderen in Nederland op

85.057. Van hen zijn er 78 in hetzelfde jaar overleden. Dit is ,99 op de 1000 levend geboren kinderen. Dit is lager dan in 2005; toen lag het promillage op 4,44. Absoluut gezien was de afname bijna

00, omdat er in 2005 nog 84 zuigelingen stierven.

Deze indicator blijkt een sterk wisselend beeld, met een sterke wis-seling van de posities van provincies per jaar, op te leveren. Opval-lend is dat toch overal het promillage zuigelingensterfte gedaald is.

Varieerde het promillage in 2005 tussen 7,7 en .84, in 2006 is dat van ,57 tot 5,49. Op provinciaal niveau heeft Overijssel in 2006 het hoogste promillage zuigelingensterfte: 5,49. Zeeland kent het laag-ste aantal laag-sterftegevallen onder zuigelingen (,57 promillage).

Het grillige karakter van deze indicator komt ook naar voren op gemeentelijk niveau. Geen enkele gemeente die vorig jaar in de tien hoogst scorende gemeenten stond, komt daar weer in voor. De top tien bestaat dus uit tien nieuwe gemeenten. Op gemeentelijk niveau heeft bijna vijfenveertig procent van de gemeenten een promillage

zuigelingensterfte dat hoger ligt dan ,99. Twaalf gemeenten scoren hoger dan 16 en zes gemeenten hebben een promillage dat zelfs hoger ligt dan 20. Uit het kleurenkaartje valt af te leiden dat deze

‘rood gekleurde’ gemeenten over het gehele land zijn verspreid. De gemeente met het hoogste promillage is Ten Boer.

Rangorde Provincies, 2006 Provincie Promillage

Overijssel 5,49

Groningen 5,4

Limburg 4,57

Friesland 4,42

Utrecht 4,28

Gelderland 4,4

Zuid-Holland ,84 Noord-Brabant ,7

Noord-Holland ,6

Flevoland ,28

Drenthe 2,59

Zeeland ,57

Promillage zuigelingensterfte per provincie, 2006

 









Tien hoogst scorende gemeenten, 2006

Gemeente Promillage

Ten Boer 8,96

Lopik 26,46

Het Bildt 2,08

Meerlo-Wanssum 22,99

Schermer 22,7

Wervershoof 20

Margraten 9,8

Alkemade 9,74

Slochteren 9,6

Oudewater 8,8

Promillage zuigelingensterfte per gemeente, 2006

 

 

 

 

 

GEZONDHEID

Het is een goed teken dat de cijfers voor kindersterfte steeds verder dalen. De overheid doet er veel aan de gezondheidssituatie van kinderen te verbeteren. Op fysiek vlak bijvoorbeeld het verminderen van fijnstof in de lucht, het stimuleren van sport, de aanleg van 30 km-zones, het ervaren van natuur. Veel preventiemaatregelen op dit vlak gaan over het terugdringen van gevaarlijke situaties voor kinderen. Het gevaar zit dan juist daarin dat het beleid doorschiet.

Veel inzet van de overheid op het terrein van gezondheid en fysieke omgeving is gericht op de preventie van ongelukken. Dat werkt overbe-zorgdheid van volwassenen in de hand. Kinderen mogen geen enkel risico meer lopen. Vanuit pedagogisch oogpunt vind ik dit niet gewenst.

Kinderen moeten met risico’s leren omgaan. Uiteindelijk is dat veiliger en gezonder. Dan hebben we het over gezondheidswinst die niet zozeer acuut blijkt, of zich in sterftecijfers uit, maar die zich op langere termijn openbaart.

Zo moeten kinderen in spel en ruimte hun energie en ontdekkingsdrift kwijt kunnen; we moeten hier niet alleen vanuit mogelijk gevaar naar kijken. Een ongelukje hoort er gewoon bij. Wij volwassenen moeten de omgeving zowel veilig als uitdagend houden. Het is een pedagogische noodzaak en plicht hierin een gezond evenwicht te vinden.

Jantje Beton is altijd bezig met de gezonde ontwikkeling van het kind vanuit het aspect van spelen in de vrije tijd in de buurt. Wij merken dat langzaamaan de overbezorgdheid zich is gaan uiten in allerlei extreme veiligheidsvoorschriften, die invloed hebben op speelmogelijkheden van kinderen. Het leidt ertoe dat kinderen niet met risico’s leren omgaan. Dit staat uiteraard los van een goede gezondheidszorg, waar ie-dereen recht op heeft. Het is belangrijk dat gemeenten niet alleen regelingen afkondigen om gevaar uit te sluiten, maar dat zij ook aandacht hebben voor de pedagogische opdracht van volwassenen en van (speel)ruimten om kinderen te leren omgaan met grenzen. En hen te leren zelf alert te zijn en adequaat te reageren.

Wat uiteraard nodig blijft, is adequate gezondheidszorg, voor alle kinderen!

Froukje Hajer, hoofd belangenbehartiging Jantje Beton Josine van den Bogaard, GGD Rotterdam-Rijnmond

Indicator: Percentage 12- t/m 21-jarigen dat een delict heeft ge-pleegd waardoor ze voor de rechter zijn verschenen

Met deze indicator is het percentage 2- tot en met 2-jarigen dat een delict heeft gepleegd en daardoor voor de rechter is versche-nen, afgezet tegen het totale aantal jongeren tussen de 2 en 2

jaar dat in een gemeente woont. We hebben hierbij gebruik gemaakt van de ‘zakenregistratie’ van het Openbaar Ministerie. Het Weten-schappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie voert deze registratie uit. Aan elke zaak is een persoon of bedrijf gekoppeld die het delict heeft begaan. Dit kunnen ook meerdere personen zijn, maar dan staan die elk als unieke zaak geregistreerd. Van de gedaagde persoon worden ach-tergrondvariabelen geregistreerd, evenals kenmerken van het delict en de afdoening van de zaak. Voor Kinderen in Tel hebben we de betreffende data op leeftijd en woonplaats gegenereerd; zodoende wordt inzichtelijk gemaakt waar zich de meeste jeugdcriminaliteit voordoet.

De gegevens

Sinds 2004 is het landelijk gemiddelde heel licht gestegen, van ,25%

naar ,2% in 2005 en ,9% in 2006. In 2006 zijn er in totaal 67.260 jongeren die een delict hebben gepleegd waardoor ze voor de rech-ter zijn verschenen.

Op provinciaal niveau kent Zuid-Holland net als in 2005 het hoog-ste percentage jeugdcriminaliteit (,94%), gevolgd door Flevoland (,9%) en Noord-Holland (,84%). In alle drie de provincies vond een stijging plaats. In twee andere provincies constateren we een daling:

Gelderland ging van 3,00% naar 2,88% en Limburg ging van 2,96%

naar 2,6%. Daarmee staan deze provincies op de laagste plaats wat betreft jeugdcriminaliteit. Groningen bleef stabiel met een percen-tage van ,5% naar ,7%.

Ruim een kwart van alle Nederlandse gemeenten heeft een score die in 2006 hoger ligt dan het landelijk gemiddelde; in 2005 was dit ongeveer 24%. Tien gemeenten hebben een jeugdcriminaliteit-percentage van meer dan 5%. De gemeente Pekela, die in 2004 en 2005 het hoogste percentage jeugdcriminaliteit had, komt niet meer voor in de top tien of zelfs niet in de vijfentwintig hoogst scorende gemeenten. Pekela is gezakt van 6.0%, naar ,79%. Gemeenten die in 2005 bij de top tien stonden en nu weer hiertoe behoren, zijn Schiermonnikoog, Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Appingedam, Gouda en Vlissingen horen nog wel bij de eerste 25. Opvallend is dat Rozendaal op de tweede plek staat van gemeenten met de hoogste score voor jeugdcriminaliteit. Rozendaal daalde in 2005 juist van

,78% naar 0,57% en staat nu op 6,47%. Andere nieuwe steden zijn Delfzijl, Almelo, Winschoten en Moordrecht. Ook Dordrecht is weer terug in de top tien.

Rangorde Provincies, 2006 Provincie Percentage

Zuid-Holland ,94

Flevoland ,9

Noord-Holland ,84

Friesland ,46

Groningen ,7

Zeeland ,2

Utrecht ,20

Noord-Brabant ,4

Drenthe ,09

Overijssel ,07

Gelderland 2,88

Limburg 2,6

Percentage jeugdcriminaliteit per provincie, 2006

3,7% tot 4% (3) 3,4%tot 3,7% (1) 3,1% tot 3,4% (4) 2,8% tot 3,1% (3) 2,5% tot 2,8% (1)

Tien hoogst scorende gemeenten, 2006

Gemeente Percentage

Schiermonnikoog 8,

Rozendaal 6,47

Delfzijl 6,8

Amsterdam 6,27

Den Haag 5,84

Rotterdam 5,5

Almelo 5,26

Winschoten 5,20

Moordrecht 5,7

Dordrecht 5,02

Percentage jeugdcriminaliteit per gemeente, 2006

4% tot 8,12% (49) 3% tot 4% (98) 2% tot 3% (181) 1% tot 2% (104) 0% tot 1% (11)

JEUGDCRIMINALITEIT

Voor haar proefschrift over jeugdherstelrecht en alternatieven voor het omgaan met jeugddelinquentie kijkt Annemieke Wolthuis vooral naar herstelrechtelijke afdoeningen als slachtoffer-dadergesprekken. ‘De indicator Jeugdcriminaliteit geeft een beeld per plaats en per provincie hoeveel jongeren voor de rechter zijn verschenen voor het plegen van een delict. Bij hoge cijfers zullen gemeenten zich sneller richten op preventieve acties, en hopelijk ook op een betere behandeling van jongeren in risicosituaties. Jongeren die afglijden hebben hulp nodig.

Het is een recht dat kinderen die in aanraking komen met justitie, rechtsbescherming krijgen. En tegelijkertijd moet de samenleving be-schermd worden. Jongeren die fouten maken hebben recht op een snelle reactie. Die moet passen binnen het op pedagogische beginselen gebaseerde strafrecht en op de bepalingen van het IVRK, met name artikel 40. En daarin staat dat opsluiten een laatste middel moet zijn en dat eerst geprobeerd moet worden of andere middelen kunnen worden ingezet.’

‘In 2006 pleegden 67.260 jongeren een delict waardoor ze voor de rechter zijn verschenen. Dat is ,9% van het totale aantal jongeren tussen de 12 en 22 jaar. Ten opzichte van de vorige jaren is een lichte groei zichtbaar. Het is een hoog aantal en roept op tot actie.

Het laat ook zien dat Zuid-Holland, Flevoland en Noord-Holland vooroplopen. Toch concentreert het zich niet alleen in de Randstad, want Friesland en Groningen zijn nummer vier en vijf. Door deze cijfers worden gemeenten gedwongen te kijken waar de oorzaak ligt van de hoge percentages. Voor jongeren moeten genoeg voorzieningen zijn (clubhuizen, halfpipes, hangplekken), en opvang waar nodig.

Bovendien laat de totaalscore de noodzaak zien van een consistent landelijk beleid en het doen van investeringen. En dat betekent inzetten op preventie, op een goede jeugdzorg, op maatwerk en op pedagogisch en humaan straffen. Door met jongeren te praten over wat ze hebben gedaan, ze inzicht te geven in het ontstane leed en ze zelf verantwoordelijkheid te geven in herstel van schade of een excuus, bereik je veel meer dan met alleen opsluiten. Ik pleit dan ook voor het terugdringen van het aantal jongeren in gevangenissen en meer inzet van alternatie-ven zoals herstelrechtelijke interventies. Met vormen van slachtoffer-daderbemiddelingen en groepsoverleggen wordt gelukkig steeds meer gewerkt. Nederland zal op basis van internationale verdragen en een bindend Europees Kaderbesluit meer moeten gaan doen met mediation in strafzaken.’

Annemieke Wolthuis, juriste, onderzoeker aan de Open Universiteit Nederland, faculteit Rechtswetenschappen. Zij werkt aan een proef-schrift over jeugdherstelrecht.

In document Kinderen in Tel Databoek 2008 (pagina 31-42)