Joannis Antonides van der Goes, Gedichten. Deel 2 · dbnl
Hele tekst
GERELATEERDE DOCUMENTEN
Maar dra, door d'aanblik als verschrikt, Die onweerstaanbaar roert en treft, Weer somberder ter aarde blikt, Of toornig om zich ziet, als een, Die de aard haat en zichzelf, En, 't
Zij heeft haar hart en ziel en leven Op nieuw, in 't kinderlijk gebed, In 's Heeren trouwe hand gegeven, Die op de stem der kleinsten let... Al wat Hij wil, al wat Hij doet, Is voor
Ja, 't Juiste Midden! Maar waar tusschen? Tusschen dwaling En dwaling. 't Mag zoo zijn; maar geldt dit voor bepaling Van 't juiste middelpunt der Waarheid? Die dit zeit, Geeft haar
Hoe heugt hem nog die Februaridag, Die hem voor 't eerst met u te zamen zag, Die dag, dat uur, waarin het schoon verbond Door ons niet werd gesloten, maar ontstond, Dat, nooit
van daer te rug geschooten, Begroet het Sparrendam; en, moedig op zijne eer, Ontfangt de golven van het Haerelemmermeer, Dien strengen waterwolf, die met verwoede tanden Zijn
want schoon wy niet onkundigh zijn, dat eenigen zich aen de naemen van goden en godinnen stooten, om datze naer der heidenen gewoonte zweemen; en anderen alle onnatuurlijkheit
De bundel herdersdichten, Eclogae, van Vergilius leverde Poot het model voor zijn herdersklacht ‘Dafnis’, een gedicht op een jonggestorven vriend uit 1711, dat hij overigens geen
Een lantman, die van vrou Natuur Alleen bezielt met yvervuur De kunst hier tart der letterbraven, Daer hy een' schat ontsluit van gaven En niet alleen een eenigh dicht Aen