• No results found

Een maat voor niets? De herschikte richtlijn rond Europese ondernemingsraden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Een maat voor niets? De herschikte richtlijn rond Europese ondernemingsraden"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een maat voor niets? De

herschikte richtlijn rond Europese ondernemingsraden

De Spiegelaere, S., & Waddington, J. (2017). Has the recast made a difference?

An examination of the content of European Works Council agreements. European Journal of Industrial Relations.

De Spiegelaere, S. (2016). Company restructuring across borders: with or without European Works Councils? ETUI Policy Brief, 1, 7.

In 1994 startte Europa met een groot experiment: grensover- schrijdend sociaal overleg in bedrijven organiseren. De Euro- pese Ondernemingsraad was geboren. Het moest een sociaal luik geven aan een Europa dat zich vooral focuste op een een- gemaakte markt. In 2009 werd de regelgeving aangepast en in 2016 stond een evaluatie daarvan op de agenda van de Eu- ropese Commissie. Die sleept met de voeten, maar vanuit het Europees Vakbondsinstituut (ETUI) werd alvast gekeken of de aanpassingen erin slaagden om ‘meer en betere’ Europese on- dernemingsraden te creëren. Het antwoord is genuanceerd. Op vele vlakken kwam de richtlijn te laat of zette het geen zoden aan de dijk, maar het institutionaliseerde wel enkele goede praktijken. Toch schiet de regelgeving nog te kort en is het hopen dat Europa er met hun ‘Sociale Sokkel’ in 2017 werk van maakt.

In Schotland overhandigde het management van de Hoover-fabriek in 1993 een lijstje aan de vakbonds- afgevaardigden met eisen om de fabriek open te houden. Daaruit bleek onder andere dat ze twee jaar niet mochten staken. Zelfs zonder die clau- sule van sociale vrede was de lijst al niet mals. Zo

werden ook de lonen bevroren voor elf maanden, kregen nieuwe aanwervingen slechtere arbeids- voorwaarden, werden enkele bo- nussystemen afgeschaft, werd de vakbondsaanwezigheid aan ban- den gelegd en werd de arbeidstijd geflexibiliseerd. En wat kregen de Schotten in de plaats? De be- lofte dat hun fabriek openbleef, 400 (tijdelijke) aanwervingen en een eenmalige uitbetaling van 150 pond (EIRR, 1993). De consequen- tie was dan ook dat de Franse Hoover-fabriek in Dijon onherroe- pelijk dicht ging.

Tekenden de Schotten niet, dan sloot men de Schotse fabriek en hield men de Franse open. ‘Met het geweer op de slaap’ teken- den de Schotten het akkoord en daarmee het doodsvonnis van hun Franse collega’s. Een gebrek aan solidariteit, zeker, maar echt kwalijk kan je het hen niet ne- men, aangezien ze hun Franse collega’s helemaal niet kenden. Wensten ze het managementdictaat te counteren met een gemeenschappelijk front, dan moesten ze eerst in het telefoonboek op zoek naar

(2)

een telefoonnummer van een Franse syndicalist.

Tegenover zoveel meedogenloos management kon Europa niet anders dan reageren. Des te meer om- dat ze met de eengemaakte markt deels de oorzaak schiepen voor het tegen elkaar uitspelen van werk- nemers uit verschillende landen, maar in éénzelfde bedrijf.

De Europese ondernemingsraad: voor elk wat wils

De oplossing lag al lang op tafel, maar dankzij Hoover kwam het politiek in een stroomversnel- ling. Multinationals die actief zijn in meerdere EU- landen moesten een soort institutie krijgen waar werknemersvertegenwoordigers uit allerlei landen zouden samenkomen met het topmanagement, een ondernemingsraad dus, maar dan op Europees ni- veau. Die zou ervoor zorgen dat werknemers def- tig geïnformeerd en geconsulteerd worden over de strategie van het bedrijf, dat ze een Europees antwoord kunnen verzinnen en bij problemen op Europees vlak kunnen ageren.

Maar welke vorm moest zo’n Europese onderne- mingsraad (EOR) aannemen? Elk land heeft name- lijk zijn eigen traditie rond werknemersparticipatie op bedrijfsvlak. De Nederlandse ondernemingsraad is nogal verschillend van de Duitse, Belgische of de Franse, en in vele andere landen is er helemaal geen ondernemingsraad, maar nemen de vakbon- den deze rol op zich (Fulton, 2015).

De zaak Hoover zette de onderhandelaars aan tot wat creativiteit. Werknemers- en werkgeversverte- genwoordigers zouden zelf mogen beslissen hoe ze hun Europese ondernemingsraad vormgeven (via een cao). Als ze er niet uit geraken, dan is er een terugvalpositie waarbij een EOR bij wet geïnstal- leerd wordt. Het akkoord waarmee men een EOR sticht, moet ook aan enkele vormvereisten voldoen en tijdens de onderhandelingen zijn er bepaalde gegarandeerde rechten.

De EOR-regelgeving is daarmee een experimen- tele vorm van ’gereguleerde zelfregulering’ (Platzer, 2002). Dat was naar de wens van zowel werkge- vers als werknemers. Sinds enkele jaren hadden enkele bedrijven (en hun vertegenwoordigers) namelijk al het voortouw genomen. Ze nodigden

vertegenwoordigers uit van ander landen en sticht- ten ‘do-it-yourself internationale ondernemings- raden’. Die experimenten wilde men niet in een carcan steken.

Dat zelfregulerende karakter werd nog eens bena- drukt door een belangrijke overgangsregeling. In de twee jaar tussen de publicatie van de Europese directieve hierrond (1994) en de inwerkingtreding ervan (1996), kregen bedrijven de vrijheid om hun eigen EOR te stichten. Die moest maar aan één vereiste voldoen: het moest een gedegen informa- tie en consultatie garanderen over transnationale zaken voor alle werknemers. Al deze akkoorden zouden niet moeten voldoen aan de regels uit de directieve en zouden (in onderling akkoord) ook later hernieuwd kunnen worden. Vanuit werkge- versperspectief zorgde dit voor opportuniteiten, die gretig werden gebruikt, om niet te moeten voldoen aan huidige en toekomstige regelgeving. In niet minder dan twee jaar werden een dikke 450 EOR- akkoorden gesloten.

Op enkele jaren tijd werd zo een nieuwe institu- tie van sociaal overleg opgericht die zijn nut direct mocht bewijzen. Toen Renault in 1996 de sluiting van de fabriek in Vilvoorde aankondigde, was er een Europese ondernemingsraad aanwezig. Deze stelde de werknemersvertegenwoordigers in staat om (Europese) alternatieven voor een fabrieksslui- ting te ontwikkelen en de eerste Europese staking te organiseren (Cuppens, 2013). Niet veel daarna werd Renault veroordeeld voor het niet tijdig in- formeren en niet gedegen consulteren van de EOR (Van den Heule, 2009).

De aanpassingen van 2009

De bedoeling was dat na enkele jaren (1999) de Europese commissie met een evaluatie naar bui- ten ging komen, maar daar kwam niet veel van in huis. Het duurde nog tien jaar vooraleer de regel- geving een update kreeg. Nochtans was hier veel nood aan. Er was namelijk sprake van nogal wat juridische onzekerheid over wie nu eigenlijk de werkgever is, bovendien leidde het tot een blok- kering van het management om onderhandelin- gen te openen en discussies over wat ‘informa- tie’, ‘consultatie’ en ‘transnationale onderwerpen’

nu eigenlijk betekenen. Enkele studies wezen er

(3)

dan ook op dat de EOR’s niet voldeden aan de uitgezette objectieven: ze garandeerden geen ge- degen informatie en consulatie van het personeel vóór beslissingen genomen werden (Waddington, 2010).

Met de nood aan een sociale pluim op hun hoed, dreef het Franse EU-voorzitterschap het tempo op en kwam tot een akkoord in 2009. Deze herschikte (Recast) richtlijn voorzag in betere definities van kernbegrippen (informatie, consultatie, transnati- onale zaken, werkgevergroepen), gaf rechten aan werknemers (training, expertenadvies tijdens on- derhandelingen) maar ook plichten aan werkge- vers (informatie geven over werknemersverdeling) en werknemers (terugkoppelen naar het nationaal niveau), en gaf schoorvoetend een mini-rol aan de Europese sectorfederaties1. Al dit moest ervoor zorgen dat er meer EOR’s kwamen, dat ze beter zouden functioneren én dat enkele juridische on- zekerheden opgelost werden (2009/38/EC, 2009).

2016: een evaluatie

Ook in deze herschikte richtlijn voorzag de Com- missie om na enkele jaren een evaluatie te maken.

In juni 2016 zou dat moeten gebeuren. Hoewel Europa zijn eigen afspraak miste, deed de acade- mische wereld dat niet. Vanuit verschillende hoe- ken werden evaluatiestudies gemaakt. De Euro- pese vakbond interviewde vakbondscoördinatoren (Voss, 2016), de commissie bestelde een onderzoek naar de omzetting van de richtlijn in nationale wet, de KU Leuven ging met BusinessEurope in zee voor een onderzoek bij het management (Puligna- no & Turk, 2016) en het Europees VakbondsInsti- tuut (ETUI) gebruikte zijn databank van Europese ondernemingsraden om trends in de tijd te identifi- ceren (De Spiegelaere, 2017).

Meer Europese ondernemingsraden?

De eerste doelstelling van de EU was om te zorgen voor meer Europese Ondernemingsraden. Na de enorme groei in de beginperiode, is het aantal nieuw opgerichte EOR’s namelijk fel gedaald. In de periode net voor de herschikking van de richtlijn (2006-2008) kwamen er maar 59 EOR’s bij. Het totale aantal pla- fonneert rond de 900 en dat is onvoldoende.

Alle bedrijven die 1000 werknemers hebben in Eu- ropa en ten minste 150 in twee lidstaten, kunnen in theorie een EOR oprichten. Daarvoor is wel een initiatief nodig van een van de partijen. Mogelijk hebben al die grote bedrijven al een EOR, wat de trage groei zou verklaren. Tot 2009 werden cijfers bijgehouden van het aantal bedrijven die boven die drempels uitkomen. Als we die cijferreeks ex- trapoleren en vergelijken met het huidig aantal Europese Ondernemingsraden komen we op een (ruw geschat) nalevingspercentage van minder dan 50%.

Ook andere cijfers tonen aan dat er van een vol- ledige naleving geen sprake is. Zo vroegen we de data van de door Eurofound onderhouden ‘Europe- se Herstructureringsdatabank’ (Hurley et al., 2013) op. Met die data maakten we een inschatting van het aantal Europese transnationale herstructurerin- gen in de laatste drie jaar. In zulke gevallen is er een objectieve nood aan een Europese Onderne- mingsraad. Maar als we in een tweede stap kijken hoeveel van die bedrijven een EOR hadden, bleek dat bijna een derde er geen had (De Spiegelaere, 2016).

En de herschikte richtlijn zette niet veel zoden aan de dijk. De groei bleef afzwakken tot 24 in de periode 2012-2014. Er zijn vele oorzaken voor die trage groei: de grotere bedrijven met meer vakbondsaanwezigheid zijn reeds georganiseerd, degene waar het management coöperatief is ook.

Rest nu nog de bedrijven met een weerbarstig ma- nagement en een zwakke traditie van vertegen- woordiging. Helaas gaf de herziene richtlijn wei- nig instrumenten om ook die bedrijven overstag te laten gaan.

Betere Europese ondernemingsraden?

De tweede doelstelling was het verbeteren van de werking van de bestaande en toekomstige Euro- pese Ondernemingsraden. Om dit te evalueren, werd gekeken naar de inhoud van de akkoorden die de basis vormen van de werking van een EOR.

In die akkoorden staat wie mag komen naar de vergadering, wat er te bespreken valt, hoeveel keer er samengekomen wordt, of er vorming voorzien is, of er vertaling voorzien wordt, enzovoort. Ze bepalen dus in grote mate of een EOR goed kan

(4)

functioneren of een eerder symbolische vergade- ring blijkt te zijn.

Op basis van een analyse van alle beschikbare EOR-akkoorden (1073 van de in totaal 2003) werd geschat of de herziene richtlijn een impact had of niet (De Spiegelaere & Waddington, 2017). Om dat te doen werd gekeken naar de evolutie over de tijd van de inhoud van de akkoorden. Hiervoor werd gekeken naar de aan- of afwezigheid van bepaalde clausules. Doordat de herziene richtlijn een dui- delijke definitie van informatie bevat, verwachten we bijvoorbeeld dat meer akkoorden zo’n definitie zullen hebben na de herziene richtlijn dan ervoor.

Dit wordt geschat rekening houdend met enkele controlevariabelen (sector, bedrijfsgrootte, etce- tera), maar ook met een lineair leereffect. Uit de literatuur weten we namelijk dat onderhandelaars leren van elkaar en goede praktijken overnemen (Eurofound, 2015). Naast het leereffect wordt ook het EOR-effect meegenomen. In één EOR kunnen er verschillende akkoorden gemaakt worden. De kans dat deze op elkaar lijken is groot. De dataset is dus hiërarchisch (akkoorden genest in bedrij- ven). Om een correcte schatting te maken, werd een GEE (Generalized Estimating Equations) ana- lyse toegepast.

De resultaten zijn ontluisterend. Zo blijkt dat het leereffect sterk aanwezig is voor bijna alle variabe- len. Zeker voor training zien we bijvoorbeeld dat de kans op aanwezigheid van een recht op vor- ming stijgt met 20 procentpunten op tien jaar, zon- der dat er een beleidsinterventie is. Dit leereffect is sterk en komt er deels door het verbeterde beleid van Europese sectorfederaties die de EOR’s syste- matisch trachten op te volgen. Ook de training van organisaties als de ETUI of Syndex zorgen voor een kruisbestuiving. Langs werkgeverskant zijn er ad- vocatenkantoren die een aanbod uitwerkten voor EOR-onderhandelingen en zo het leerproces tussen EOR’s bevorderen.

Voor vele zaken kwam de herschikte richtlijn dan ook duidelijk te laat. Bijna alle akkoorden bevat- ten al voor de herschikking van de richtlijn, clau- sules rond vorming, rond het hebben van voor- en na-vergaderingen, rond de manier waarop het ak- koord moet heronderhandeld worden en rond de aanwezigheid van een trekkersgroep. Wel was er een duidelijke beleidsimpact rond de aanwezigheid

van definities van informatie en consultatie, de defi- nitie van wat transnationale zaken zijn, en het recht en de plicht van werknemers om terug te koppelen naar het nationale niveau.

De losse eindjes

Daarnaast legde het onderzoek de vinger op en- kele zere wonden die niet opgelost werden door de herschikte richtlijn. Zo blijkt dat nog steeds meer dan 40% van alle actieve Europese Onder- nemingsraden niet volledig onder de Europese regelgeving vallen. Zoals eerder aangegeven, een EOR gesticht voor 22 september 1996 geniet een aparte status. Zo moeten zij niet voldoen aan wat er in de richtlijn staat en zijn bepaalde rechten moeilijker af te dwingen. Hoewel de herschik- te richtlijn bijvoorbeeld een duidelijke definitie van ‘informatie geven’ bevat en een duidelijk recht op vorming, is het onduidelijk of werkne- mersvertegenwoordigers uit een dergelijke oude EOR dit zomaar kunnen opeisen en afdwingen.

In ieder geval is het opvallend dat de EU een richtlijn herschikt om de werking van de EOR te verbeteren terwijl bijna de helft van de EOR’s niet onder die richtlijn vallen. Deze situatie lijkt onhoudbaar.

Een impliciete doelstelling van de herschikte richtlijn was ook de positie en rol van de Euro- pese sectorfederaties in de EOR versterken. Deze Europese vakbondskoepels spelen een belang- rijke rol voor een EOR. Zij proberen voor elke EOR een vakbondscoördinator toe te wijzen die de EOR moet bijstaan met raad en daad. Aange- zien de Europese wetgeving veel vrijheid laat aan de onderhandelaars, is het essentieel dat iemand met kennis uit andere EOR’s zijn steentje bijdraagt en uit ervaring kan spreken over wat werkt en wat niet.

De herschikte richtlijn wou de rol van deze sector- federaties waarderen door een informatieplicht in te stellen bij het begin van de onderhandelingen.

Zo zijn werkgevers en werknemers op de hoogte van de onderhandelingen en kunnen ze, indien gewenst, hun expertise aanbieden. De onderhan- delaars hebben daarnaast het recht gekregen om beroep te doen op hun expertise. De exacte im- pact van deze regels is zo goed als onbestaand.

(5)

De informatieplicht werkt niet. Zelden wordt er officieel te kennen gegeven dat er ergens onder- handelingen zijn gestart aan de sectorfederaties.

Indien de Europese beleidsmaker echt de rol van deze sectorfederaties willen bevestigen en onder- steunen, zullen andere maatregelen noodzakelijk zijn. Zo kan er gedacht worden aan het reserveren van een vaste zetel voor een vertegenwoordiger van deze sectorfederaties in de vergaderingen van de EOR.

De weg vooruit

Kort gezegd slaagde de herschikte richtlijn rond Eu- ropese ondernemingsraden er niet in om voor meer en betere Europese Ondernemingsraden te zorgen.

Hoewel het zeker een stap vooruit was, hoewel er op enkele vlakken duidelijk rechtszekerheid werd gecreëerd, was het vooral een slag in het water. De herschikking bevestigde enkele ontwikkelde goede praktijken maar bood geen enkele stimulans om een versnelling hoger te schakelen.

Dat kan Europa nu misschien wel doen. Als het menens is met hun ‘Sociale Sokkel’, dan kunnen ze alvast starten met het echt versterken van deze sociale innovatie van twintig jaar terug. De wen- senlijst van het Europees Vakverbond ligt alvast klaar. Daarin staan, onder meer, volgende eisen:

een betere afdwinging van de bestaande rechten door het voorzien van sancties die afschrikken als het management beslissingen neemt voordat ze de EOR informeren en consulteren, een regeling die de EOR de mogelijkheid heeft om naar de rechter te stappen bij onenigheid, een vaste zetel voor een vakbondsvertegenwoordiger in alle vergaderingen, een betere afstemming tussen het Europese en na- tionale niveau van vertegenwoordiging, inclusief het recht voor vertegenwoordigers om werkne- mers op te zoeken op hun werk en het afschaffen van de speciale status van oudere ondernemings- raden.

Helaas lijkt het er sterk op dat er weinig animo heerst bij de Europese Commissie om stappen te zetten op het vlak van werknemersvertegenwoor- diging. Het uitstel van hun evaluatierapport geeft weinig reden tot hoop. Nochtans zijn situaties als degene in Hoover nog steeds mogelijk. Meer zelfs, volgens recent onderzoek worden op grote schaal

(en georganiseerd) werknemers uit dezelfde be- drijven uit elkaar gespeeld (Greer & Hauptmeier, 2016). Hopelijk moeten we niet wachten op een nieuw Hoover of Renault schandaal voor er stap- pen gezet kunnen worden.

Stan De Spiegelaere ETUI

Noot

1. De Europese sectorfederaties zijn koepels van sectorale vakbonden in Europa. In het Engels worden ze European Trade Union Federations (ETUF) genoemd. EPSU, de Eu- ropean Public Service Union, bijvoorbeeld, verenigt alle Europese vakbonden uit de publieke sector zoals het Bel- gische ACOD en ACV Overheidsdiensten.

Bibliografie

2009/38/EC. (2009). Directive 2009/38/EC of the European Parliament and of the Council of 6 May 2009 on the establishment of a European Works Council or a proce- dure in Community-scale undertakings and Commu- nity-scale groups of undertakings for the purposes of informing and consulting employees (Recast), Pub. L.

No. 2009/38/EC.

Cuppens, R. (2013). ACV & ABVV en sociaal conflict. Een proeve tot vergelijking. Leuven: KU Leuven.

De Spiegelaere, S. (2016). Company restructuring across borders: with or without European Works Councils?

ETUI Policy Brief, 1, 7.

De Spiegelaere, S. (2017). EWCdb Data Quality. Brussels:

ETUI.

De Spiegelaere, S., & Waddington, J. (2017). Has the re- cast made a difference? An examination of the content of European Works Council agreements. European Journal of Industrial Relations, 0959680116685948.

https://doi.org/10.1177/0959680116685948.

EIRR. (1993). The Hoover affair and social dumping. Eu- ropean Industrial Relations Review, 230, 14-19.

Eurofound. (2015). European Works Council develop- ments before, during and after the crisis. Luxembourg:

Publications Office of the European Union.

Fulton, L. (2015). Worker representation in Europe. Brus- sels: Labour Research Department and ETUI. Retrieved from http://www.worker-participation.eu/National-In- dustrial-Relations.

Greer, I., & Hauptmeier, M. (2016). Management Whip- sawing: The Staging of Labor Competition Under

(6)

Globalization. ILR Review, 69(1), 29-52. https://doi.

org/10.1177/0019793915602254.

Hurley, J., Storrie, D., Mandl, I., Riso, S., Gerogiannis, E., Vacas, C., & Broughton, A. (2013). ERM Annual Report 2013: Monitoring and managing restructuring in the 21st century. Dublin: European Foundation for the Im- provement of Living and Working Conditions.

Platzer, H.-W. (2002). Europäisierung und Transnationali- sierung der Arbeitsbeziehungen in der EU. Internatio- nale Politik und Gesellschaft, 103-121.

Pulignano, V., & Turk, J. (2016). European Works Coun- cils on the move: management perspectives on the development of a transnational institution for social dialogue (Working paper Centre for Sociological Re- search (CeSO) No. CeSO/CAAE/2016-1). Leuven: KU

Leuven. Retrieved from https://soc.kuleuven.be/ceso/

wo/erlm/files/permewc-final-report-eng.

Van den Heule, R. (2009). Sluiting Renault (Renault In- dustrie Belgique). Getuigenis van een sociaal bemid- delaar. Brussel: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en So- ciaal Overleg. Retrieved from http://www.werk.belgie.

be/publicationDefault.aspx?id=22974.

Voss, E. (2016). European Works Councils Assessments and Requirements. Brussels: ETUC. Retrieved from https://www.etuc.org/sites/www.etuc.org/files/pu- blication/files/europeanworks_councils_ces_01_0.

pdf.

Waddington, J. (2010). European Works Councils and Industrial Relations: A Transnational Industrial Rela- tions Institution in the Making. Routledge.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1 † Het doel van de Wet op de ondernemingsraden is ervoor te zorgen dat de werknemers hun belangen binnen de onderneming kunnen behartigen (door middel van wettelijk..

c Adviezen of verslagen uit te brengen die de verschillende stand- punten weergeven die in hun midden tot uiting kwamen be- treffende iedere kwestie van economische aard die onder

De kantonrechter acht dus de instelling van vier afzonderlijke or'en voor de door de or bedoelde onderdelen bevorderlijk voor een goede toepassing van de WOR in de onderneming

Al deze minimumvoorschriften dienen op grond van de Richtlijn in acht te worden genomen op een zodanig tijdstip, dat de betreffende werknemersvertegenwoordiging vol- doende tijd

Het zal voor de ondernemingsraad (maar ook voor de werkgever) immers niet altijd duidelijk zijn of een aspect van een uitvoeringsovereenkomst van invloed is of kan zijn

Want het, voor bestaande werknemers, wel of niet overstappen naar de nieuwe systematiek van leeftijdsonafhankelijk gelijke premie heeft voor verschillende leeftijden andere

Wij zouden graag zien dat ook het takenpakket voor 6 jaar vastligt in de GR, dit zou in artikel 4 geregeld kunnen worden.. Hierbij zoeken wij aansluiting bij artikel 28, lid 1

In de laatste up-date van deze databank 1 werden op deze manier 1 835 ondernemingen geïden- tificeerd, die op basis van Richtlijn 94/45 en 97/74 een Europese Ondernemingsraad