• No results found

Duurzaam, duurzamer, duurzaamst? Naar meer houdbare loopbanen in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Duurzaam, duurzamer, duurzaamst? Naar meer houdbare loopbanen in Vlaanderen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Duurzaamheid is een hot topic. Daarvan getuigen niet enkel de vele klimaatmarsers, die de afgelopen maanden herhaaldelijk op straat kwamen om te pleiten voor meer zorg voor het milieu en een meer duurzame manier van leven. Ook op andere domeinen wordt steeds vaker in termen van duurzaamheid gedacht. Zo ook in het domein van werk en loopbanen. Met duurzaamheid wordt de focus verlegd van het “hier en nu” naar de toekomst. Keuzes maken die ervoor zorgen dat de wereld leefbaar blijft, ook voor volgende generaties, en werk en loopbanen zodanig uitbouwen dat mensen niet enkel nu, maar ook in de toekomst fysiek, psy- chisch en competentie-gewijs in staat zijn om aan de slag te blijven. Ook de Vlaamse overheid heeft de afgelopen jaren inge- zet op duurzaamheid in werk en loopbanen, meer bepaald via acties rond werkbaar werk, vlotte loopbaanovergangen en een goede werk-privébalans. Maar voldoen deze acties om de Pact 2020-doelstelling, die de Vlaamse overheid zich tien jaar gele- den stelde, te realiseren, met name: “Tegen 2020 meer mensen aan de slag, in gemiddeld langere loopbanen en meer werkbare jobs”? En dragen deze acties bij tot meer duurzame loopbanen?

In dit artikel evalueren we de situatie vandaag en blikken we vooruit naar de toekomst.

2006 tot 74,6% in 2018 (Theunis- sen, Vansteenkiste, Scholiers, &

Sels, 2019). Hoewel deze percen- tages niet zuiver vergelijkbaar zijn omwille van een tijdreeksbreuk tussen 2016 en 2017, wijzen ze op een duidelijk stijgende trend. De werkzaamheidsgraad zit daarmee wel nog 1,4 procentpunten onder de doelstelling van 76%, die werd vooropgesteld om tegen 2020 te bereiken. Wanneer we de werk- zaamheidsgraad exclusief studen- ten bekijken (Theunissen et al., 2019), is de stijging nog net iets groter, namelijk van 73,0% in 2006 naar 77,9% in 2018, en is boven- dien nu reeds de doelstelling van 76% bereikt.

Een positieve evolutie, dat zeker.

Een hoge werkzaamheidsgraad is immers een noodzakelijke voor- waarde voor de duurzaamheid van ons sociale zekerheidssysteem.

Maar toch. Vlaanderen is met een globale werkzaamheidsgraad van 74,6% slechts een middenmoter in Europa. En wanneer we de andere gewesten erbij betrekken, zijn we als België terug te vinden bij de hekkensluiters van de EU28 (Theunissen et al., 2019). Niet onmiddellijk een positie om trots op te zijn. Bovendien maskeren de globale cijfers grote verschillen tussen groepen.

Niet enkel de groepen die in het huidige doelgroe- penbeleid extra aandacht krijgen, namelijk de laag- en middengeschoolde jongeren, 55-plussers en

Duurzame loopbanen

Duurzaam, duurzamer, duurzaamst?

Naar meer houdbare loopbanen in Vlaanderen

Waar staan we? De stand van zaken geëvalueerd

Meer mensen aan de slag? Ja, maar

De werkzaamheidsgraad bij Vlamingen tussen 20 tot 64 jaar steeg de afgelopen jaren van 70,6% in

(2)

personen met een arbeidshandicap, maar ook an- dere groepen, zoals personen met een migratieach- tergrond, blijven qua werkzaamheidsgraad (soms sterk) achterop hinken (Scholiers & Vansteenkiste, 2018; Vansteenkiste, Pasgang, & Sels, 2018).

Verder blijven we in Vlaanderen kampen met een kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt: er is on- voldoende overeenstemming tussen de kenmerken van de werkzoekenden en die waar organisaties naar op zoek zijn. Zo blijft bijvoorbeeld het aan- tal knelpuntvacatures hoog, ligt het aandeel laag- geschoolde werkzoekenden beduidend hoger dan het aandeel jobs voor laaggeschoolden terwijl net het omgekeerde geldt voor hooggeschoolden, en zijn er – zeker in internationaal perspectief – weinig studenten in STEM-richtingen, terwijl net voor die richtingen de tewerkstellingskansen hoog liggen (Hoge Raad voor Werkgelegenheid, 2018; Pasgang, Vansteenkiste, & Sels, 2018). Bovendien is er slechts beperkte geografische mobiliteit: lang pendelen of verhuizen voor een job lijkt voor Vlamingen niet evident (Hoge Raad voor Werkgelegenheid, 2018;

Verbruggen & Vansteenkiste, 2015).

Lang niet iedereen met een job is bovendien fei- telijk aan de slag. De werkzaamheidcijfers hou- den immers geen rekening met absenteïsme. Een stijgende werkzaamheidsgraad gecombineerd met een stijgend absenteïsme is veelal geen positieve evolutie, zeker niet wanneer het gaat om langdu- rig absenteïsme. En net dat langdurig absenteïsme blijkt toe te nemen. Zo tonen cijfers van Securex aan dat de middellange afwezigheden (tussen een maand en een jaar) stegen van 1,5% in 2001 tot 2,0% in 2017 en het langdurig absenteïsme (van meer dan een jaar) zelfs van 1,1% tot 2,8%, ter- wijl de kortetermijn afwezigheden (korter dan een maand) over diezelfde periode min of meer stabiel bleven (Verlinden, 2018). Op 2,770 miljoen wer- kende Vlamingen komen deze percentages neer op ongeveer 119 000 werkenden die langer dan een maand in ziekteverlof zijn, van wie 77 000 langer dan een jaar. Wanneer we de langdurige afwezig- heden in rekening zouden brengen bij de bereke- ning van de werkzaamheidsgraad, zou deze maar liefst twee procentpunten lager liggen. Hoewel er uiteraard een veelheid aan oorzaken is voor het stijgend langdurig absenteïsme, plaatst dit op zijn minst vraagtekens bij de duurzaamheid van jobs en loopbanen in Vlaanderen.

In meer werkbare jobs en langere loopbanen?

Helaas

Er kunnen nog meer vraagtekens geplaatst wor- den bij de duurzaamheid van Vlaamse jobs wan- neer we kijken naar de meest recente werkbaar- heidscijfers. In 2016 was de werkbaarheidsgraad onder de Vlaamse werknemers – na een aantal jaren van vooruitgang – teruggevallen tot 51%: het niveau van de nulmeting in 2004 (Bourdeaud’hui, Janssens, & Vanderhaeghe, 2017a). Slechts één op de twee werkende Vlamingen ervaart dus geen enkel werkbaarheidsknelpunt in zijn of haar job.

Vooral problematische werkstress (of psychische vermoeidheid) is toegenomen de laatste jaren: van 28,9% in 2004 tot 34,2% in 2016. Gegeven de sterke link tussen werkstress en allerhande gezondheids- problemen (Kivimäki et al., 2006), suggereert deze evolutie dat de duurzaamheid van jobs eerder ach- teruit- dan vooruitgaat.

Een zelfde beeld komt naar voor wanneer we kij- ken naar het aandeel werknemers dat het haalbaar acht om de huidige job tot het pensioen te blijven doen. Dit aandeel daalde van 70,7% in 2004 tot 59,6% in 2016 (Bourdeaud’hui, Janssens, & Vander- haeghe, 2017b). Hoe minder werkbaar de job, hoe minder haalbaar men het acht om tot het pensioen te werken. Langere loopbanen lijken dus, althans in de ogen van heel wat werkenden, een moeilijk haalbare doelstelling gegeven de werkbaarheid van de huidige jobs.

Werkenden lijken in het algemeen wel meer hun loopbaan in eigen handen te nemen. Zo steeg het aantal werkenden dat loopbaanbegeleiding volgt van 9314 in het eerste jaar van de loopbaan cheques (namelijk 2013/2014) tot 22 836 in 2016/2017 (VDAB, 2017). Meer dan een verdubbeling op vier jaar tijd dus. Dit gaat evenwel niet gepaard met meer jobmobiliteit. Het aandeel werkenden dat van job veranderde, steeg wel licht van 4,7% in 2013 tot 5,6% in 2017, maar blijft daarmee nog een stuk onder de 6,9% uit 2008. Niet dat jobmobiliteit een streefdoel op zich hoeft te zijn. Veranderen van job kan echter wel een uitkomst bieden wanneer werk- nemers werkbaarheidsproblemen ondervinden en er binnen de huidige organisatie geen oplossingen worden gevonden. In dergelijke gevallen houdt niet van job veranderen zelfs een aantal gevaren in, zo- als verminderde prestaties, een lager welbevinden

(3)

en gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld Verbrug- gen & van Emmerik, 2018). Bovendien kan jobmo- biliteit ook competentieversterkend werken. In een nieuwe omgeving leer je niet alleen nieuwe kennis en vaardigheden, het doormaken van een jobver- andering kan ook iemands veranderingscompeten- ties of ’movement capital‘ vergroten (Forrier, Ver- bruggen, & De Cuyper, 2015). Op die manier zou meer jobmobiliteit ook kunnen bijdragen tot een versterking van de competenties en leercultuur in Vlaanderen. Dat laatste lijkt broodnodig: een recen- te studie van de OECD (2019) toont immers aan dat de leermotivatie bij Vlaamse volwassenen – zeker in internationaal perspectief – behoorlijk laag ligt.

Where do we go from here? Een blik vooruit

Er zijn dus verscheidene knelpunten te identifice- ren op onze Vlaamse arbeidsmarkt. Deze stellen de verschillende arbeidsmarktactoren – en niet in het minst de volgende beleidsploeg – voor een aantal uitdagingen. In wat volgt ga ik in op twee van deze uitdagingen, die – gegeven de bovenstaande situa- tieschets – cruciaal lijken voor de Vlaamse arbeids- markt van morgen.

Jobs meer werkbaar maken

Een eerste belangrijke uitdaging ligt in het meer werkbaar maken van jobs. Wanneer we erin sla- gen om de kwaliteit van jobs te verhogen, kan dit de duurzaamheid van loopbanen bevorderen, het langdurig absenteïsme verminderen en de haal- baarheid van de pensioenleeftijd, en zo ook de werkzaamheidsgraad onder de 55-plussers, ver- hogen. Ook de sociale partners onderstrepen het belang van het inzetten op werkbaar werk met hun ‘actieplan werkbaar werk’ (SERV, 2017). In dit actieplan doen ze verschillende concrete voorstel- len rond kennisopbouw, enthousiasmeren en het nemen van concrete acties rond werkbaar werk, gericht op zowel organisaties, individuen als de overheid. Een aandachtspunt bij de uitvoering van het actieplan zal zijn om – naast de nodige flanke- rende acties gericht op het versterken van de weer- baarheid van individuen – voldoende het probleem bij de bron aan te pakken en in te werken op de manier waarop jobs en organisaties georganiseerd

zijn. Hoe jobs en organisaties georganiseerd zijn, bepaalt immers de mate waarin mensen weerbaar moeten zijn en, dus, hoe vaak en intens hun ener- giebronnen aangesproken zullen worden. Zo zien we bijvoorbeeld dat het “nieuwe werken”, met meer thuiswerk en ICT-gebruik na de werkuren, de grens tussen werk en privé voor heel wat men- sen vervaagt (Bourdeaud’hui & Delagrange, 2017).

Deze evolutie is niet noodzakelijk negatief: voor sommige mensen verbetert deze vervaging van grenzen net de werk-privébalans omdat het in- dividuen ook meer flexibiliteit geeft (Delanoeije, Verbruggen, & Germeys, 2019). Zo kan iemand die thuis werkt, vroeger stoppen om de kinderen van school te halen, maar ’s avonds wel het werk in- halen. Maar zelfs voor mensen die deze vervaging van grenzen verwelkomen, kunnen de effecten van het nieuwe werken negatief worden, meer bepaald wanneer de werkcontext deze manier van werken dwingend en onontkoombaar maakt – bijvoorbeeld bij een zeer hoge werkdruk of wanneer de ver- wachting ontstaat dat werknemers 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar zijn (Gadeyne, Verbruggen, Delanoeije, & De Cooman, 2018). De job- en organisatiecontext zijn met andere woorden bepalend voor de effecten die zullen optreden. Om de werkbaarheidsgraad in Vlaanderen omhoog te krijgen, is het daarom prioritair om te werken aan de kwaliteit van jobs zelf en van de ruimere orga- nisatiecontext.

Mensen in beweging krijgen; en hun kans op succes daarbij vergroten

Een tweede belangrijke uitdaging betreft de vraag hoe mensen in Vlaanderen tot meer verandering be- wogen kunnen worden. De term verandering dient hierbij breed opgevat te worden: er wordt zowel gedoeld op het volgen van bij- of herscholing als op job- en geografische mobiliteit. Al deze vormen van verandering zijn broodnodig, niet enkel om de competenties in Vlaanderen up-to-date te houden – en dus om als regio economisch competitief te blijven – maar ook om de kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt aan te pakken, de inzetbaarheid van de Vlamingen te verhogen en, wanneer nodig, het “ontsnappen” uit onwerkbare jobs te vergemak- kelijken. De situatieschets hierboven toonde echter aan dat Vlamingen sterk vasthouden aan hun hui- dige competenties, job en geografische regio – een

(4)

situatie die de duurzaamheid van zowel loopbanen als onze arbeidsmarkt als geheel onder druk kan zetten.

Willen we deze situatie veranderen, is het in de eer- ste plaats nodig om mensen tot verandering te sti- muleren. Verandering realiseren is echter complex.

Op individueel niveau zijn er verschillende inertie- krachten die mensen in hun huidige situatie houden (Verbruggen & De Vos, 2019). Verandering gaat bij- voorbeeld standaard gepaard met onzekerheid en daardoor vaak met angst – twee aspecten die men- sen vaak doen terugvallen op de status quo (Ver- bruggen & De Vos, 2019). Ook vergen veel veran- deringen op korte termijn inspanningen en kosten (bijvoorbeeld om zelfstandige te worden, moet je een business plan opstellen, een lening vastkrijgen en alles bespreken met je partner). Deze kosten op korte termijn hebben doorgaans een sterker effect op het beslissingsproces dan eventuele langeter- mijnvoordelen van een verandering, zelfs wanneer deze laatste hoger liggen dan de eerste (Verbruggen

& De Vos, 2019). De verschillende inertiekrachten kunnen versterkt worden door de context. Zo zul- len in culturen die sterk onzekerheidsvermijdend zijn, zoals in Vlaanderen, mensen vaker blijven bij de status quo, omwille van hun grotere afkeer voor onzekerheid. Ook kunnen, wat jobmobiliteit betreft, organisatiefactoren zoals een goed loon of pensioenplan een “gouden kooi” vormen, omdat ze de (kortetermijn)kosten van vertrekken verhogen.

In een context waar mensen onzekerheidsvermij- dend zijn, zoals bij ons, is het extra belangrijk om in te werken op het verminderen van inertieverster- kende factoren. Dit kan bijvoorbeeld via maatrege- len om de kosten en risico’s verbonden met veran- dering te verminderen. De loopbaancheque, die de kosten van een loopbaanbegeleiding beperkt, of het systeem van opleidingsverlof, dat ervoor zorgt dat er geen inkomensverlies is bij het volgen van op- leiding, zijn hier goede voorbeelden van. Op orga- nisatieniveau kan men denken aan stagesystemen, waarbij men tijdelijk kan proeven van een andere job maar met de garantie op terugkeer naar de vori- ge positie. Op die manier blijven de risico’s van ver- andering beperkt, maar realiseert men toch heel wat voordelen (bijvoorbeeld competentieverrijking).

Opdat mensen succesvol verandering kunnen re- aliseren, is het echter onvoldoende om op het

individueel niveau maatregelen te nemen. Het is im- mers tevens cruciaal dat er voldoende opportunitei- ten aanwezig zijn. Willen we mensen bijvoorbeeld heroriënteren naar knelpuntberoepen of naar jobs in knelpuntregio’s, moeten zij daar wel de kans toe krijgen. En ook daar blijkt een schoentje te knellen.

Er zijn immers indicaties dat individuen die flexibel zoeken, bijvoorbeeld naar inhoudelijk andere jobs dan de voorgaande of naar jobs in een andere regio, minder kans hebben om een jobaanbieding te krij- gen (Vansteenkiste, Verbruggen, & Sels, 2016). Mo- gelijk speelt bij organisaties – net als bij individuen – een zekere mate van onzekerheidsvermijding mee.

Risicoverminderende stimulansen, zoals een lasten- verlaging bij aanwerving van meer afwijkende pro- fielen (zie het doelgroepenbeleid), zouden organisa- ties op dit vlak over de streep kunnen trekken. Ook samenwerkingen over sectoren heen, om in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn voor competen- tietransfers van de ene naar de andere sector – en zo de meerwaarde van “afwijkende profielen” beter te begrijpen – zouden faciliterend kunnen werken.

Niet enkel wat jobmobiliteit betreft, maar ook qua opleiding en competentieverruiming, spelen opportuniteiten een belangrijke rol. Het aandeel werknemers dat binnen hun organisatie formele opleiding kon volgen, lag in 2014 bijvoorbeeld maar op 38% (cijfers Steunpunt Werk, 2014). Niet iedereen lijkt dus van de werkgever de kans te krij- gen om de competenties verder te ontwikkelen. Er zijn bovendien indicaties dat werkgevers vooral in- vesteren in de competenties van die werknemers die reeds hoog scoren op inzetbaarheid, zoals ho- gergeschoolden (Nelissen, Forrier, & Verbruggen, 2013; OECD, 2019). Willen we de competentiekloof niet verder verruimen, is het daarom belangrijk dat werkgevers gestimuleerd worden om te investeren in opleiding en competentiebenutting voor alle werknemers, niet enkel voor de sterksten op de ar- beidsmarkt. Gegeven de toenemende krapte op de arbeidsmarkt, is het immers van cruciaal belang om iedereen competentiegewijs mee te nemen.

Aan welke kennis hebben we nood?

Om de uitdagingen op de Vlaamse arbeidsmarkt op een goede manier aan te kunnen pakken, is het no- dig om te blijven investeren in kennisopbouw. Wat de werkbaarheidsuitdaging betreft, werden reeds

(5)

verschillende initiatieven rond kennisopbouw en -ontsluiting genomen (SERV, 2017). Mooi aan de actieplannen op dit vlak is de focus op verschillen- de partijen (namelijk zelfstandigen, werknemers, leidinggevenden en organisaties) en de aandacht voor zowel kennisopbouw als kennisuitwisseling.

Wat met het oog op duurzaamheid in de huidige voorstellen minder aan bod komt, is het temporele aspect. Willen we weten of, bijvoorbeeld, bepaalde manieren van organiseren duurzaam zijn, is het no- dig om initiatieven en mensen over de tijd op te volgen.

Dat temporele aspect is eveneens noodzakelijk voor onderzoek rond het “in beweging krijgen”

van mensen. We weten al bij al nog weinig over, bijvoorbeeld, de effecten van jobmobiliteit of van het volgen van loopbaanbegeleiding op lange ter- mijn. Wat zijn op lange termijn de mogelijke ge- varen (of omgekeerd: voordelen) van jobstabiliteit voor iemands competenties en fysieke en mentale gezondheid? Kunnen meer bewegingscompetenties (“movement capital”), ontwikkeld via jobtransities, mensen stimuleren om meer opleiding te volgen?

En zal iemand die loopbaanbegeleiding gevolgd heeft de loopbaan meer zelf in handen blijven ne- men, niet enkel onmiddellijk na de loopbaanbe- geleiding (Verbruggen & Sels, 2009), maar ook bij een mogelijke tegenslag of verandering later? Ook longitudinaal onderzoek naar kloven tussen groe- pen op de arbeidsmarkt lijkt belangrijk. In welke mate zien we negatieve of positieve spiralen over- heen de tijd van competentie-investeringen bij ver- schillende groepen? Volstaat een focus op de drie groepen in het huidige doelgroepenbeleid, of zijn er nog andere groepen die zonder specifieke aan- dacht verder achterop dreigen te geraken op het vlak van inzetbaarheid?

We kunnen ook nog een stap verder gaan. Een duurzaamheidsbril verlegt immers niet enkel de fo- cus van het “hier en nu” naar de toekomst, maar eveneens van “zorg voor onszelf” naar “zorg voor de volgende generatie”. Momenteel weten we ech- ter nog weinig over hoe werkkeuzes en -ervaringen van de ene generatie – ouders – een impact hebben op de volgende generatie – hun kinderen. Dat deze impact erg waarschijnlijk is, blijkt uit recent Austra- lisch onderzoek. Zo werd onder andere gevonden dat wanneer ouders werk-privéconflict ervaren, dit een impact kan hebben op de mentale gezondheid

van de kinderen en dit tot vele jaren later (Vehadi, Krug, Fuller-Tyszkiewicz, & Westrupp, 2018). Wil- len we dergelijke longitudinale cross-over effecten in kaart brengen, is er nood aan een nieuw soort data. De ’Longitudinal Study of Australian Children‘

is op dit vlak een inspirerend voorbeeld. Deze stu- die is een panelstudie bij een nationaal represen- tatieve steekproef in Australië, waarbij kinderen, hun ouders en hun verzorgers (bijvoorbeeld artsen en leerkrachten) bevraagd en opgevolgd worden van de geboorte van het kind tot, op dit moment, de leeftijd van 18 of 19 jaar. Dit project leverde reeds tal van kritische inzichten op rond de in- vloed van de werk- en zorgkeuzes van ouders op de gezondheid, ontwikkeling en competenties van de kinderen. Dergelijke inzichten laten toe om de duurzaamheid van bepaalde werkkeuzes en -om- standigheden op een nieuwe, verbredende manier te evalueren.

Conclusie

De afgelopen jaren kenden we een aantal posi- tieve evoluties op de Vlaamse arbeidsmarkt, zeker wat de globale werkzaamheidsgraad betreft. Er blijven echter nog heel wat uitdagingen, zoals de mismatch tussen vraag en aanbod in een krapper wordende arbeidsmarkt, de werkzaamheidsgraad bij bepaalde groepen – en niet enkel de groepen uit het doelgroepenbeleid – en de lage werkbaar- heidsgraad, waarbij voor sommige werkbaarheids- problemen (met name stress) eerder achteruitgang dan vooruitgang wordt geboekt. Deze uitdagingen aanpakken is cruciaal, willen we jobs en loopba- nen duurzaam houden. Tegelijk bieden deze uit- dagingen ook perspectief voor onze toekomstige beleidsmakers: zo is er immers ruimte om in de toekomst het verschil te maken.

Marijke Verbruggen KU Leuven

Bibliografie

Bourdeaud’hui, R., & Delagrange, H. (2017). Werkbaar werk en Het Nieuwe Werken. Analyse op basis van de Werkbaarheidsmonitor. Stichting Innovatie en Arbeid.

(6)

Bourdeaud’hui, R., Janssens, F., & Vanderhaeghe, S.

(2017a). Vlaamse werkbaarheidsmonitor 2016 – werk- nemers. Stichting Innovatie en Arbeid.

Bourdeaud’hui, R., Janssens, F., & Vanderhaeghe, S.

(2017b). Haalbaarheid om tot het pensioen door te werken. Stichting Innovatie en Arbeid.

Delanoeije, J., Verbruggen M., & Germeys, L. (2019).

Boundary role transitions: A day-to-day approach to explain the effects of home-based telework on work- to-home conflict and home-to-work conflict. Human Relations, in press.

Gadeyne N., Verbruggen M., Delanoeije, J., & De Coom- an, R. (2018). All wired, all tired? Work-related ICT-use outside work hours and work-to-home conflict: The role of integration preference, integration norms and work demands. Journal of Vocational Behavior, 107, 86-99.

Kivimäki, M., Virtanen, M., Elovainio, M., Kouvonen, A., Väänänen, A., & Vahtera, J. (2006). Work stress in the etiology of coronary heart disease--a meta-analysis.

Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 32(6): 431-442.

Nelissen, J., Forrier, A., & Verbruggen, M. (2013). Per- ceived internal employability and individual and or- ganizational career management: Polarization in the internal labor market? KU Leuven, Research Centre for Organisation Studies: Working paper.

OECD. (2019). OECD Skills Strategy Flanders. Assessment and recommendations. OECD.

Pasgang, K., Vansteenkiste, S., & Sels, L. (2018). Kent de Vlaamse arbeidsmarkt een sterke kwalitatieve mis- match? (Werk.Focus 2018 nr. 8). Leuven: Steunpunt Werk.

Scholiers, B., & Vansteenkiste, S. (2018). Doelgroepen aan het werk? Een blik op de arbeidsmarktpositie van de doelgroepen uit het Vlaams Doelgroepenbeleid. Over.

Werk. Tijdschrift van het Steunpunt Werk, 28(1), 19-26.

Leuven: Steunpunt Werk / Uitgeverij Acco.

SERV. (2017). Actieplan Werkbaar Werk. Samen een ver- snelling hoger voor werkbaar werk. SERV.

Theunissen, G., Vansteenkiste, S., Scholiers, B., & Sels, L.

(2019). De Vlaamse werkzaamheidsgraad herbekeken (Werk.Focus 2019 nr. 2). Leuven: Steunpunt Werk.

Vansteenkiste, S., Pasgang, K., & Sels, L. (2018). Hoe evo- lueert de arbeidsmarktpositie van de Vlaamse bevol- king met een migratieachtergrond? (Werk.Focus 2018 nr. 11). Leuven: Steunpunt Werk.

Vansteenkiste, S., Verbruggen, M., & Sels L. (2016). Flexi- ble job search behaviour among unemployed jobsee- kers: antecedents and outcomes. European Journal of Work and Organizational Psychology, 25(6), 862-882.

Vahedi, A., Krug, I., Fuller-Tyszkiewicz, M., & Westrupp, E. M. (2018). Longitudinal associations between work- family conflict and enrichment, inter-parental conflict, and child internalizing and externalizing problems. So- cial Science & Medicine, 211, 251-260.

Verbruggen, M., & De Vos, A. (2019). When People Don’t Realize Their Career Desires: Toward a Theory of Career Inaction. Academy of Management Review, in press.

Verbruggen, M., & van Emmerik, H. (2018). When staying is dissatisfying: Examining when and why turnover cognitions affect stayers’ career satisfaction. Journal of Management, in press.

Verbruggen, M., & Vansteenkiste, S. (2015). Werkloosheid dynamisch bekeken. Over.Werk. Tijdschrift van het Steunpunt WSE, 25(2), 57-64. Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie / Uitgeverij Acco.

Verbruggen, M., & Sels, L. (2009). Loopbaanbegeleiding in Vlaanderen. De instroom in en effecten van loopbaan- begeleiding onder de loep genomen (WSE Report 20- 2009). Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie.

VDAB. (2017). Fluitend naar je werk. Tweede evaluatie van de loopbaanchecque 4 jaar na lancering. VDAB.

Verlinden, H. (2018). Absenteïsme in 2017. Kleine en grote ondernemingen: andere problematiek, andere aan- pak. White Paper – Securex.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kijken we nu terug naar de drie in paragraaf 1.5 geformuleerde hoofdvragen van het verklarende deel van dit onderzoek, dan lijkt het verantwoord te con- cluderen dat de eerste

Hypothese 4a tot en met 4e beschreven de veronderstelling dat naarmate leerprocessen van een hogere orde zijn, dit leidt tot hogere niveaus van de algehele veranderbereidheid en

Voor de Eerste Wereldoorlog waren er in feite drie vormen van Pools nationalisme, één waarin Rusland als de grote vijand werd gezien, één dat zich vooral tegen Duitsland keerde

Deze gedachte is niet nieuw, zij werd in feite reeds in 1927 door Dijker naar voren gebracht, zij het dat hij hetgeen in de praktijk ,,gemiddeld” werd verricht tot

Ook al gaat het maar om een dag per maand of nog minder, doordat het tijd- en plaatsonafhankelijk werken daardoor in de regel voor iedereen mogelijk is, wordt het principe

Waar de sociale economie in eerste instantie vooral zich- zelf opstelde als alternatief voor de reguliere econ- omie moet nu worden vastgesteld dat ze meer en meer ook de brug vormt

In het algemeen zijn het de iets zwakkeren op de arbeidsmarkt (jonge- ren en werknemers in een tijdelijk statuut), personen waar de arbeidsrol meer centraal staat (mannen

“Al- leen al door het creëren van podia voor bekendheid van starters, netwerken van ondernemers en onderlinge kennisdeling, kunnen gemeenten het ondernemerschap goed stimuleren”,