• No results found

TWEEDE ZATERDAG VASTEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "TWEEDE ZATERDAG VASTEN"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TWEEDE ZATERDAG VASTEN

(2)

TWEEDE ZATERDAG VASTEN

1.

INTROITUS

Lex Dómini irreprehensí- bilis, convértens ánimas : testimónium Dómini fidéle, sapiéntiam præstans párvulis.

Cæli enárrant glóriam Dei : et ópera mánuum eius annúnti- at firmaméntum. Glória Patri, et Fílio, et Spirítui Sancto.

Sicut erat in princípio, et nunc, et semper, et in sǽcula sæculórum. Amen.

1.

INTROITUS

De wet van de Heer is vol- maakt, een verkwikking voor de ziel; het gebod van de Heer is betrouwbaar, een wijsheid voor de eenvoudigen. De hemelen verhalen de glorie van God, het uitspansel ver- kondigt het werk van zijn Handen. Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Zoals het was in het begin, en nu, en altijd, en in de eeuwen der eeuwen, Amen.

2.

COLLECTA

Da, quǽsumus, Dómine, nostris efféctum ieiúniis salutárem : ut castigátio car- nis assúmpta, ad nostrárum vegetatiónem tránseat animárum. Per Dóminum

2.

COLLECTA

Wij bidden U, Heer: geef dat ons vasten een heilzame uitwerking hebbe, opdat de kastijding van het vlees, die wij op ons hebben genomen, levenskracht moge geven aan

(3)

nostrum Iesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia sæ- cula sæculorum. Amen.

EPISTEL

In diébus illis : Dixit Rebécca fílio suo Iacob : Audívi pa- trem tuum loquéntem cum Esau fratre tuo, et dicéntem ei : Affer mihi de venatióne tua, et fac cibos, ut comé- dam et benedícam tibi coram Dómino, ántequam móriar.

Nunc ergo, fili mi, acquiésce consíliis meis : et pergens ad gregem, affer mihi duos hæ- dos óptimos, ut fáciam ex eis escas patri tuo, quibus libén- ter véscitur : quas cum intúle- ris et coméderit, benedícat tibi, priúsquam moriátur. Cui ille respóndit : Nosti, quod Esau, frater meus, homo pilósus sit, et ego lenis : si attrectáverit me pater meus et sénserit, tímeo, ne putet me sibi voluísse illúdere, et indúcam super me maledic- tiónem pro benedictióne.

onze zielen. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

Rebekka zei tot haar zoon Jakob: `Hoor eens, ik heb je vader tegen je broer Esau horen zeggen: Breng mij een stuk wild en maak een sma- kelijk maal voor mij gereed, zodat ik ervan kan eten; dan zal ik je met Jahwe’s goed- vinden mijn zegen kunnen geven, voordat ik sterf. Daar- om, mijn zoon, moet je luis- teren naar wat ik je zeg. Ga naar de kudden en haal daar twee malse geitebokjes; dan maak ik een smakelijk maal voor je vader, zoals hij dat graag heeft. Dat ga je dan aan je vader aanbieden, zodat hij ervan kan eten; daardoor zal hij de kracht krijgen om je zijn zegen te geven, voordat hij sterft.’ Maar Jakob zei tot zijn moeder Rebekka: `Dat gaat niet; mijn broer Esau is

(4)

Ad quem mater : In me sit, ait, ista male díctio, fili mi : tantum audi vocem meam, et pergens affer quæ dixi. Abiit, et áttulit, dedítque matri.

Parávit illa cibos, sicut velle nóverat patrem illíus. Et vés- tibus Esau valde bonis, quas apud se habébat domi, índuit eum : pelliculásque hædórum circúmdedit mánibus, et colli nuda protéxit. Dedítque pulméntum, et panes, quos cóxerat, trádidit. Quibus illátis, dixit : Pater mi ! At ille respóndit : Audio. Quis es tu, fili mi ? Dixítque Iacob : Ego sum primogénitus tuus Esau : feci, sicut præcepísti mihi : surge, sede, et cómede de venatióne mea, ut benedícat mihi ánima tua. Rursúm- que Isaac ad fílium suum : Quómodo, inquit, tam cito inveníre potuísti, fili mi ? Qui respóndit : Volúntas Dei fuit, ut cito occúrreret mihi quod volébam. Dixítque Isaac : Ac- céde huc, ut tangam te, fili mi, et probem, utrum tu sis fílius meus Esau, an non. Accéssit

ruigbehaard en ik helemaal niet. Als vader mij gaat be- tasten, denkt hij vast dat ik met hem spot, en in plaats van zegen zal ik dan vloek over mij doen komen.’ Zijn moeder antwoordde hem:

`Jongen, die vloek neem ik op me, luister naar mij en ga de bokjes halen.’ Jakob ging ze dus halen en bracht ze aan zijn moeder; en zij maakte een smakelijk maal gereed, zoals zijn vader het graag had. Daarop haalde Rebekka de beste kleren van haar oud- ste zoon Esau, die zij in huis bewaarde, en liet haar jongste zoon Jakob die aantrekken.

Over zijn handen en zijn gladde hals trok zij de vellen van de geitebokjes. Vervol- gens gaf zij het smakelijke maal met het brood dat zij toebereid had haar zoon Ja- kob in handen. Die ging naar zijn vader toe en zei: `Vader.’

Isaak antwoordde: `Ja, wie ben je, mijn zoon?’ Jakob zei tot zijn vader: `Esau, uw eerstgeborene; ik heb gedaan

(5)

ille ad patrem, et palpáto eo, dixit Isaac : Vox quidem vox Iacob est, sed manus manus sunt Esau. Et non cognó- vit eum, quia pilósæ manus similitúdinem maióris ex- présserant. Benedícens ergo illi, ait : Tu es fílius meus Esau

? Respóndit : Ego sum. At ille : Affer mihi, inquit, cibos de venatióne tua, fili mi, ut benedícat tibi ánima mea.

Quos cum oblátos comedís- set, óbtulit ei étiam vinum.

Quo hausto, dixit ad eum : Accéde ad me, et da mihi ósculum, fili mi. Accéssit, et osculátus est eum. Statímque ut sensit vestimentórum illíus fragrántiam, benedícens illi, ait : Ecce, odor fílii mei sicut odor agri pleni, cui benedíxit Dóminus. Det tibi Deus de rore cæli, et de pinguédine terræ abundántiam fruménti et vini. Et sérviant tibi pópu- li, et ad orent te tribus : esto dóminus fratrum tuórum, et incurvéntur ante te fílii matris tuæ. Qui male díxe- rit tibi, sit ille maledíctus :

wat u mij opgedragen hebt.

Ga overeind zitten en eet van mijn wildbraad, dan zult u de kracht krijgen om mij uw ze- gen te geven.’ Maar Isaak zei tot zijn zoon: `Hoe heb je dat wild zo gauw kunnen vinden, mijn zoon?’ Jakob gaf ten ant- woord: `Jahwe, uw God, heeft het op mijn weg gebracht.’

Daarop zei Isaak tot Jakob:

`Kom eens wat dichterbij, ik wil je betasten, mijn zoon, om te zien of je werkelijk mijn zoon Esau bent.’ Jakob kwam bij zijn vader Isaak staan.

Deze betastte hem en zei: `De stem is de stem van Jakob, maar de handen zijn de han- den van Esau’. Hij herken- de Jakob niet, omdat diens handen even behaard waren als die van zijn broer Esau.

Toen was hij bereid hem zijn zegen te geven, en vroeg nog eens: `Ben jij werkelijk mijn zoon Esau?’ Hij antwoord- de: `Dat ben ik.’ Toen sprak Isaak: `Dien dan maar op. Ik wil eten van het wildbraad van mijn zoon; dan zal ik de

(6)

et qui benedíxerit tibi, be- nedictiónibus repleátur. Vix Isaac sermónem impléverat, et egrésso Iacob foras, venit Esau, coctósque de venatióne cibos íntulit patri, dicens : Surge, pater mi, et cómede de venatióne fílii tui, ut benedí- cat mihi ánima tua. Dixítque illi Isaac : Quis enim es tu ? Qui respóndit : Ego sum fílius tuus primogénitus Esau. Ex- pávit Isaac stupóre vehemén- ti, et ultra quam credi potest, admírans, ait : Quis ígitur ille est, qui dudum captam vena- tiónem áttulit mihi, et comédi ex ómnibus, priúsquam tu veníres ? Benedixíque ei, et erit benedíctus. Audítis Esau sermónibus patris, irrúgiit clamóre magno, et consterná- tus, ait : Bénedic etiam et mihi, pater mi. Qui ait : Venit germánus tuus fraudulénter, et accépit benedictiónem tuam. At ille subiunxit : Ius- te vocátum est nomen eius Iacob : supplantávit enim me en áltera vice : primogénita mea ante tulit, et nunc secún-

kracht krijgen om je mijn ze- gen te geven.’ Jakob diende op en zijn vader begon te eten;

daarna bracht hij hem wijn en hij dronk. Daarop sprak zijn vader Isaak tot hem: `Kom hier, mijn zoon, en kus mij.’

Hij kwam naderbij en kuste hem. Toen Isaak de geur van zijn kleren rook, sprak hij over hem deze zegen uit:

‘Ja, de geur van mijn zoon is als de geur van een akker die door Jahwe is gezegend, Dauw van de hemel zal God je geven, vruchtbare grond, met overvloed van koren en most. Volken zullen je dienen naties voor je buigen; je moet heersen over je broers, en de zonen van je moeder moeten voor jou buigen! Wie jou ver- vloekt, hij zij vervloekt; wie jou zegent, hij zij gezegend!’

Toen Isaak over Jakob deze zegen had uitgesproken, ging Jakob weg bij zijn vader Isaak.

Op datzelfde ogenblik kwam zijn broer Esau van de jacht terug. Ook hij maakte een smakelijk maal gereed. Toen

(7)

do surrípuit benedictiónem meam. Rursúmque ad patrem : Numquid non reservásti, ait, et mihi benedictiónem ? Respóndit Isaac : Dóminum tuum illum constítui, et om- nes fratres eius servitúti illíus subiugávi : fruménto et vino stabilívi eum, et tibi post hæc, fili mi, ultra quid fáciam ? Cui Esau : Num unam, inquit, tantum benedictiónem habes, pater ? mihi quoque óbsecro ut benedícas. Cumque eiulátu magno fleret, motus Isaac, dixit ad eum : In pinguédine terræ, et in rore cæli désu- per erit benedíctio tua. Deo gratias!

hij het binnenbracht, zei hij tot zijn vader: `Kom over- eind, vader, en eet van het wildbraad van uw zoon; dan zult u de kracht krijgen om mij uw zegen te geven.’ Zijn vader Isaak vroeg: `Wie ben je?’ hij antwoordde: `Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene, Esau.’ Isaak schrok hevig en riep uit: `Maar wie was dan degene die dat ander stuk wild had geschoten en het mij gebracht heeft? Juist voor jij binnenkwam heb ik daarvan gegeten. Hem heb ik mijn ze- gen gegeven en die zegen zal hij ook houden.’ Toen Esau dat van zijn vader hoorde, brak hij in luide en bittere jammerklachten uit en smeekte zijn vader: `Vader, geef mij ook uw zegen!’ Maar hij antwoordde:

`Je broer is met een listige leugen bij mij aangekomen en heeft zich van jouw zegen meester gemaakt.’ Toen zei Esau: `Terecht heet hij Jakob, want hij heeft mij nu al tweemaal bedrogen.

Eerst heeft hij zich mijn eerstgeboorterecht toegeëigend en nu bovendien nog mijn zegen.’ En hij drong aan: `Hebt u dan voor mij geen zegen meer?’ Isaak antwoordde en zei tot Esau:

`Ik heb hem nu eenmaal tot heerser over jou aangesteld, ik heb al zijn broers tot zijn dienstknechten gemaakt en koren en most aan hem gegeven. Wat kan ik nog doen voor jou, mijn zoon?’ Maar Esau zei tot zijn vader: `Was dat dan uw enige

(8)

zegen, vader? Vader, geef mij toch ook een zegen!’ En Hij be- gon luid te jammeren. Daarop nam zijn vader Isaak het woord en zei: `Ver van de vruchtbare grond zul je wonen, ver van de dauw uit de hemel van boven. Wij danken God!

3.

GRADUALE

Heerlijk is het, de Heer te loven, uw Naam te prijzen, Allerhoogste. ‘s Morgens vroeg uw goedheid te roemen en uw trouw in de nacht.

Hij sprak: ‘Een man had twee zoons. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.

Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden.

Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen

3.

GRADUALE

Bonum est confitéri Dómi- no : et psállere nómini tuo, Altíssime. Ad annuntiándum mane misericórdiam tuam, et veritátem tuam per noctem.

EVANGELIE

In illo témpore : Dixit Iesus pharisǽis et scribis pará- bolam istam : Homo quidam hábuit duos fílios, et dixit adolescéntior ex illis patri : Pater, da mihi portiónem substántiæ, quæ me cóntingit.

Et divísit illis substántiam. Et non post multos dies, con- gregátis ómnibus, adolescén- tior fílius péregre proféctus est in regiónem longínquam, et ibi dissipávit substántiam suam vivéndo luxurióse. Et postquam ómnia consum- másset, facta est fames válida in regióne illa, et ipse cœpit egére. Et ábiit, et adh.sit uni cívium regiónis illíus. Et

(9)

misit illum in villam suam, ut pásceret porcos. Et cupié- bat implére ventrem suum de síliquis, quas porci man- ducábant : et nemo illi dabat.

In se autem revérsus, dixit : Quanti mercennárii in domo patris mei abúndant pánibus, ego autem hic fame péreo

? Surgam, et ibo ad patrem meum, et dicam ei : Pater, peccávi in cælum et coram te : iam non sum dignus voca- ri fílius tuus : fac me sicut unum de mercennáriis tuis.

Et surgens venit ad patrem suum. Cum autem adhuc longe esset, vidit illum pater ipsíus, et misericórdia motus est, et accúrrens cécidit super collum eius, et osculátus est eum. Dixítque ei fílius : Pater, peccávi in cælum et coram te, iam non sum dignus vocari fílius tuus. Dixit autem pater ad servos suos : Cito proférte stolam primam, et indúite illum, et date ánulum in ma- num eius, et calceaménta in pedes eius : et addúcite vítu- lum saginátum et occídite, et

vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot zichzelf en zei: Hoeveel dag- loners van mijn vader heb- ben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader.

Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij werd door medelijden bewogen;

hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;

ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechts: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het;

(10)

manducémus et epulémur, quia hic fílius meus mórtuus erat, et revíxit : períerat, et invéntus est. Et cœpérunt epulári. Erat autem fílius eius senior in agro : et cum veníret, et appropinquáret dómui, audívit symphóniam et chorum : et vocávit unum de servis, et interrogávit, quid hæc essent. Isque dixit illi : Frater tuus venit, et occídit pater tuus vítulum saginátum, quia salvum illum recépit.

Indignátus est autem, et nolé- bat introíre. Pater ergo illíus egréssus, cœpit rogáre illum.

At ille respóndens, dixit patri suo : Ecce, tot annis sérvio tibi, et numquam mandátum tuum præterívi, et numquam dedísti mihi hædum, ut cum amícis meis epulárer : sed postquam fílius tuus hic, qui devorávit substántiam suam cum meretrícibus, venit, oc- cidísti illi vítulum saginátum.

At ipse dixit illi : Fili, tu sem- per mecum es, et ómnia mea tua sunt : epulári autem et gaudére oportébat, quia frater

laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend ge- worden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terug- keerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans.

Hij riep een van de knechts en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft terugge- kregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen.

Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten ant- woord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermo- gen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem

(11)

tuus hic mórtuus erat, et re- víxit : períerat, et invéntus est.

Laus Tibi, Christe!

het gemeste kalf laten slach- ten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.’ Lof zij U, Christus!

4.

OFFERTORIUM Straal glans in mijn ogen, opdat ik niet wegslaap in de dood, en mijn vijand niet zegt: ik heb hem eronder.

5.

SECRETA

Heer, verleen genadig door dit Heilig Offer, dat wij, die bidden van eigen zonden ontslagen te worden, ons niet beladen met vreemde zon- den. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

6.

PREFATIO

Door alle eeuwen der eeu- wen, Amen.

De Heer zij met U.

En met uw geest.

4.

OFFERTORIUM

Illúmina óculos meos, ne um- quam obdórmiam in morte : ne quando dicat inimícus meus : Præválui advérsus eum.

5.

SECRETA

His sacrifíciis, Dómine, con- céde placátus : ut, qui própri- is orámus absólvi delíctis, non gravémur extérnis. Per Dóminum nostrum Iesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in uni- tate Spiritus Sancti, Deus, per omnia sæcula sæculorum.

Amen.

6.

PREFATIO

Per ómnia sǽcula sæculó- rum. Amen.

Dóminus vobíscum.

Et cum spíritu tuo.

(12)

Sursum corda.

Habémus ad Dóminum.

Grátias agámus Dómino, Deo nostro.

Dignum et justum est.

Vere dignum et justum est, æquum et salutáre, nos tibi semper et ubíque grátias ágere: Dómine sancte, Pater omnípotens, ætérne Deus:

Qui corporáli jejúnio vitia cómprimis, mentem élevas, virtútem largíris et prǽmia:

per Christum, Dóminum no- strum. Per quem majestátem tuam laudant Angeli, adórant Dominatiónes, tremunt Po- testátes. Cœli cœlorúmque Virtútes ac beáta Séraphim sócia exsultatióne concéle- brant. Cum quibus et nostras voces ut admítti júbeas, de- precámur, súpplici confessió- ne dicéntes:

Verhef uw hart. Wij zijn met ons hart bij de Heer.

Brengen wij dank aan de Heer onze God.

Hij is onze dankbaarheid waardig.

Heilige Vader, machtige eeu- wige God, om recht te doen aan uw heerlijkheid, om heil en genezing te vinden zullen wij U danken altijd en overal.

Die door het lichamelijk vas- ten de ondeugden beteugelt, de geest verheft, deugd en be- loning schenkt door Christus onze Heer. Door wie de en- gelen uw majesteit loven, de heerschappijen ze aanbidden, de machten ze met eerbiedi- ge vrees vereren, de hemelen en de krachten der hemelen en de gelukzalige serafijnen ze met eenstemmig gejubel vieren. Wil daarmee ook onze stemmen aannemen, sme- ken wij U, terwijl wij nederig belijden:

(13)
(14)

7.

COMMUNIO

Opórtet te, fili, gaudére, quia frater tuus mórtuus fúerat, et revíxit : períerat, et invéntus est.

8.

POSTCOMMUNIO Sacraménti tui, Dómine, di- vína libátio, penetrália nostri cordis infúndat : et sui nos partícipes poténter effíciat.

Per Dóminum nostrum Ie- sum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia sæcula sæculo- rum. Amen.

Orémus. Humiliáte cápita vestra Deo.

Famíliam tuam, quǽsumus, Dómine, contínua pietáte custódi : ut, quæ in sola spe grátiæ cæléstis innítitur, cælésti étiam protectióne muniátur. Per Dóminum nostrum Iesum Christum

7.

COMMUNIO

Verheug, u, kind, want uw broeder was dood en is le- vend geworden, hij was verlo- ren en is teruggekeerd.

8.

POSTCOMMUNIO Moge uw goddelijk Sacra- ment dat wij genuttigd heb- ben tot het binnenste van ons hart doordringen, Heer, en zich met kracht aan ons mee- delen. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

Laat ons bidden. Buigt uw hoofden voor de Heer.

Wij bidden U, Heer: blijf voortdurend met vaderzorg waken over uw gezin, op- dat het, alleen ondersteund door de hoop op de hemelse genade, ook door hemelse bescherming beveiligd wor-

(15)

Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia sæ- cula sæculorum. Amen.

de. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

(16)

Luister Heer, en wees ons genadig, want wij hebben tegen U gezondigd.

Tot U, hoogverheven Koning, Verlosser van ons allen, heffen wij wenend onze ogen op: verhoor Christus, de gebeden van

(17)

de smekenden.

Rechterhand van de Vader, hoeksteen, weg van het heil, poort van de hemel, was de smetten van onze zonden af. God, wij smeken uw majesteit: verleen ons zuchten genadig gehoor:

vergeef ons goedertieren onze misdaden.

Tegen U hebben wij misdaden begaan, met berouwvol hart onthullen wij onze geheimen: Verlosser, moge uw liefde ze negeren.

Onschuldig gevangen, zonder verzet weggevoerd, veroordeeld door valse getuigen tegenover goddelozen: bewaar hen, Chris- tus, die Gij verlost hebt.

(18)

Wees gegroet, koningin der hemelen, gegroet meesteres van de engelen: gegroet, wortel en poort uit wie het Licht over de wereld is opgegaan. Verheug u, zeer schone en bid voor ons tot Christus!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Licht aan in kamer 2 (we zien Willie zijn moeder bellen. Hij staat op twee krukken met één been van de grond. De telefoon gaat weer over bij Truus. Alles herhaalt zich zoals

Het College is van oordeel dat beklaagde in strijd met artikel F (informatievoorziening over de hulp-en dienstverlening) van de Beroepscode voor jeugdzorgwerkers heeft gehandeld

Het is geen toeval dat in deze donkerste dagen voor Kerstmis, telkens opnieuw de warmste week wordt gehouden: teken van solidariteit ten top: iets kunnen betekenen voor anderen:

komt nog wekelijks langs, maar hij dringt nooit wat op”, zegt Ingburg De Bever.. Een fijne verstandhouding tus- sen samenwerkende generaties en hun partners blijkt

De rechtbank Limburg heeft dinsdag een 48-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden wegens het geven van hulp bij de zelfdoding van zijn vader

De dagen van rouw over mijn vader naderen ik ga Jakob, mijn broeder, vermoorden. 42) Men meldde Rebekka de woorden van Esau, haar grootste zoon. Zij liet Jakob, haar kleinste

Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden..

en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”..