• No results found

Tumorpredispositiesyndromen bij kinderen met kanker

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Tumorpredispositiesyndromen bij kinderen met kanker"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OVERZICHTSARTIKELEN

5

167

Tumor predisposition syndromes in children with cancer

drs. F.A.M. Postema1, dr. S.M.J. Hopman2, prof. dr. R.C. Hennekam3 en dr. J.H.M. Merks4

Tumorpredispositiesyndromen bij kinderen met kanker

SAMENVATTING

Ongeveer 10% van de kinderen met kanker heeft een tumorpredispositiesyndroom (TPS). Herkenning van TPS’en bij kinderen met kanker is van grote klinische

relevantie. Zo wordt bij sommige TPS’en een aange- paste kankerbehandeling geadviseerd. Ook zijn er niet-kankergerelateerde kenmerken en symptomen die aandacht en mogelijk behandeling behoeven. Het herkennen van een TPS is moeilijk, de helft van de TPS’en zijn niet bekend ten tijde van de diagnose van de kanker. De diagnose TPS wordt bij voorkeur ge- steld door een klinisch geneticus. Het is echter niet mogelijk om alle kinderen met kanker naar de klinisch geneticus te verwijzen. Daarom hebben wij een scree- ningsinstrument ontwikkeld, bestaande uit een score- formulier, foto’s en een beoordeling van twee klinisch genetici. Met dit screeningsinstrument wordt bij alle kinderen met kanker de mogelijkheid van een TPS overwogen en alleen die groep met een hogere kans op een TPS verwezen naar de klinisch geneticus.

(NED TIJDSCHR ONCOL 2018;15:167-74)

SUMMARY

Approximately 10% of the children with cancer have a tumor predisposition syndrome (TPS). Recognition of TPSs in children with cancer is of great clinical relevance. For example, in some TPSs an adjusted treatment for the cancer is advised. There are also non cancer related signs and symptoms that require attention and maybe even treatment. Recognizing a TPS is difficult, half of the TPSs are not known at the time of the diagnosis of the cancer. The diagnosis TPS is preferably set by a clinical geneticist. How- ever, it is not possible to refer all children with cancer to the clinical geneticist. That is why we have develo- ped a screening instrument, consisting of a score form, photos and an assessment of two clinical ge- neticists. With this screening instrument, the possi- bility of a TPS is considered in all children with can- cer and only that group with a higher risk of TPS is referred to the clinical geneticist.

1arts-onderzoeker, afdeling Kinderoncologie, Emma Kinderziekenhuis, AMC, 2arts in opleiding tot specialist Klinische Genetica, UMC Utrecht en postdoc, afdeling Kinderoncologie, Emma Kinderziekenhuis, AMC, 3hoogleraar Kindergeneeskunde en Translationele Genetica, Emma Kinder- ziekenhuis, AMC, 4kinderoncoloog, Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie. Correspondentie graag richten aan dhr. dr. J.H.M. Merks, kinderoncoloog, Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie, Heidelberglaan 25, 3584 CS Utrecht, tel.: 088 972 72 72, e-mailadres:

j.h.m.merks@prinsesmaximacentrum.nl

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: de TuPS-studie is mogelijk gemaakt door subsidie van Stichting Kinderen Kankervrij, onderzoeknummer 143.

Trefwoorden: consequenties, erfelijkheid, genetica, kanker, kinderen, screening, tumorpredispositiesyndromen Keywords: cancer, children, consequences, genetics, heredity, screening, tumor predisposition syndromes

INLEIDING

Jaarlijks wordt bij ongeveer 550­600 kinderen in Nederland de diagnose kanker gesteld. Stichting Kinderoncologie in Nederland (SKION) registreerde in 2015 in totaal 576 nieu­

we diagnoses (Jaarverslag SKION 2016). Deze diagnoses

worden onderverdeeld naar de hoofdklassen van de ‘Inter­

national Classification of Childhood Cancer’ (ICCC). De grootste groep bestaat uit leukemie (ICCC­groep 1; 28%), gevolgd door hersentumoren (ICCC­groep 3; 20%) en lym­

fomen (ICCC­groep 2; 14%).

(2)

168

Kanker bij kinderen is bijzonder, aangezien kinderen nog weinig zijn blootgesteld aan potentieel oncogene omgevings­

factoren. Dit doet vermoeden dat genetische factoren een grote rol spelen. Ongeveer 10% van de kinderen met kanker heeft een aantoonbare genetische oorzaak voor de maligni­

teit; een tumorpredispositiesyndroom (TPS).1,2 TUMORPREDISPOSITIESYNDROOM

Patiënten met een TPS hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van kanker (veelal gedefinieerd als ≥5%).3 Op basis van recent literatuuronderzoek werden volgens dit crite­

rium 36 syndromen bij kinderen geïdentificeerd (zie Tabel 1).4 In dit literatuuronderzoek zijn de ‘Winter­Baraitser Dys­

morphology Database’ en het leerboek ‘Gorlin’s Syndromes of the Head and Neck’ nagekeken op syndromen waarbij kanker is beschreven. Daarnaast is in het literatuuronder­

zoek ook gezocht naar syndromen zonder dysmorfologische afwijkingen met een beschreven kans op kanker van 5% of meer. De genetische verandering in het DNA die voor de verhoogde kans op kanker zorgt, kan ook tot andere symp­

tomen leiden. Een bekend TPS is het Beckwith­Wiede­

mann­syndroom (BWS).5 Kinderen met dit overgroeisyn­

droom kunnen bijzondere uiterlijke kenmerken hebben, zoals macroglossie, hernia umbilicalis, naevus flammeus en gelateraliseerde overgroei van de ledematen. Daarnaast heb­

ben deze kinderen een verhoogde kans op het ontwikkelen van embryonale tumoren, zoals een Wilms­tumor of hepato­

blastoom. Bij kinderen met BWS vindt, afhankelijk van het moleculaire defect, surveillance plaats met behulp van echo­

grafie van het abdomen.6 De kans op het ontwikkelen van kanker lijkt na de leeftijd van 8 jaar weer gelijk aan die van gezonde leeftijdsgenoten. Het is mogelijk dat ten tijde van het vaststellen van kanker de andere symptomen van het syndroom nog niet zijn herkend. Eerder onderzoek in ons centrum heeft aangetoond dat ongeveer de helft van de TPS­diagnoses niet bekend zijn ten tijde van de diagnose van de maligniteit.1 Herkenning van deze syndromen is ech­

ter klinisch zeer relevant, omdat dit implicaties kan hebben voor de keuze van behandeling. Ook bestaan er dikwijls mo­

gelijkheden voor surveillance voor eventuele tweede tumo­

ren. Daarnaast is herkenning en behandeling van de niet­kankergerelateerde symptomen van het syndroom van belang om de juiste zorg te kunnen verlenen. Ten slotte zul­

len bij de diagnose van een TPS soms ook andere familiele­

den in aanmerking kunnen komen voor genetisch onder­

zoek en/of tumorsurveillance.

Naar verwachting zullen in de loop van de jaren meer TPS’en worden ontdekt. Zo is het DICER1­syndroom in 2011 voor het eerst beschreven.7 Dankzij de vooruitgang in de molecu­

lair genetische diagnostiek zullen we in de toekomst waar­

schijnlijk aanvullende veranderingen in genen identificeren, die mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van kanker op de kinderleeftijd.8 Onze inschatting is daarom dat de incidentie van kinderen met kanker met een aantoonbare genetische oorzaak voor de maligniteit in de volgende decennia hoger zal worden. Om homogene groepen met soortgelijke mole­

culaire afwijkingen te ontdekken en te herkennen, is het van groot belang om nauwgezet de klinische symptomen van deze patiënten te beschrijven.9

HERKENNEN VAN TPS

Er zijn verschillende kenmerken die bijdragen aan het her­

kennen van een TPS:10,11 1) een positieve familieanamnese voor kanker, 2) kanker op een leeftijd niet passend bij de soort kanker, 3) de aanwezigheid van specifieke uiterlijke kenmerken, 4) de aanwezigheid van andere medische pro­

blemen en 5) de soort kanker.

Om te beschrijven welke uiterlijke kenmerken kunnen wij­

zen op TPS hebben Hopman en collega’s een tweetraps Delphi­proces met acht internationale TPS­inhoudsdeskun­

digen georganiseerd.10 Zij beoordeelden uiterlijke kenmer­

ken van TPS zoals beschreven in de ‘Winter­Baraitser Dys­

morphology database’ en het leerboek ‘Gorlin’s Syndromes of Head and Neck’. Dit leidde tot een lijst van 49 kenmerken die kunnen bijdragen aan de diagnose van een TPS. Afbeel- dingen 1-3 (pagina 170) geven voorbeelden van drie subtiele afwijkingen passend bij verschillende TPS’en.

De soort kanker speelt een belangrijke rol bij de vraag bij welk kind met kanker aan een TPS moet worden gedacht. Zo wordt bij meer dan de helft van de kinderen met een bijnier­

schorscarcinoom het Li­Fraumeni­ of Beckwith­Wiede­

mann­syndroom gediagnostiseerd en wordt bij meer dan 65% van de kinderen met een pleuropulmonaal blastoom een kiembaan­DICER1­mutatie aangetoond.12 Postema en collega’s hebben voor alle 85 maligniteiten beschreven in de ICCC3 die voorkomen bij kinderen een uitgebreide litera­

tuursearch uitgevoerd.12 Deze resultaten zijn besproken met klinisch genetici van de zes kinderoncologische centra in Nederland tijdens een consensusmeeting. In totaal zijn 23 verschillende maligniteiten op de kinderleeftijd geselecteerd die een kans van 5% of meer hebben om voor te komen bij een specifiek syndroom (zie Tabel 2, pagina 171).

BEHANDELCONSEQUENTIES

De herkenning van een TPS bij een kind met kanker is bij uitstek van klinische relevantie wanneer in het geval van een specifiek TPS een aangepaste behandeling wordt geadvi­

seerd. Er wordt bijvoorbeeld beschreven dat patiënten met ataxia telangiectasia, Bloom­syndroom, familiair retinoblas­

toom, Gorlin­syndroom, Li­Fraumeni­syndroom, neurofi­

(3)

OVERZICHTSARTIKELEN

5

169

TABEL 1. Consequenties van TPS’en.4

Kankersurveillance Therapie- aanpassing Ontwikkelings- en/of gedragsproblemen Orgaanafwijkingen Immunologisch(I) Metabool (M) Neurologisch (N)

Syndroom Kankersoort CT RT

Ataxia telangiectasia ALL, Lym + + + I, N

Beckwith-Wiedemann-syndroom WT, HBl, BNSC, RMS, NBl + +

Bloom-syndroom ALL, AML, Lym, CRT, BK + + + + I, M

Cardiofaciocutaneous syndroom ALL + + N

Congenitaal centraal hypoventilatiesyndroom NBl + + N

Const. ‘mismatch repair’-deficiëntiesyndroom AML, ALL, HT, CRT, Lym + +

Costello-syndroom RMS, NBl, BlaC + + + N

DICER1-syndroom PPB, RMS, SLCT, PinBl, HyBl, ThyrCa, WT, NC +

Downsyndroom AML, ALL + + +

Dyskeratosis congenita MDS, AML, PCC + +

Familiaire adenomateuze polyposis CRT, Desm, HBl, ThyrCa + +

Familiair geïsoleerd hypofyseadenoom HyAd

Familiair neuroblastoom NBl + +

Familiaire of geïsoleerde WT1-mutaties WT, GoBl + +

Familiair feochromocytoom/paragangliocytoom Feo, PGL +

Familiair retinoblastoom RB, OS + +

Fanconi-anemie AML, MDS, PCC + +

Gorlin-syndroom BCC, MB + + + +

Gelateraliseerd overgroeisyndroom WT + +

Li-Fraumeni-syndroom RMS, OS, BrT, BNSC, BK, ThyrCa + +

Multipel endocriene neoplasie type 2 Medullary ThyrCa, Feo, PTA + +

Neurofibromatose type 1 OG, MPZST, HT + + + +

Neurofibromatose type 2 Men, Ep + + + N

Nijmegen-breuksyndroom Lym, MB, glioma, RMS + + + I

Peutz-Jeghers-syndroom GIT, SLCT testis, BK, PK, GyT + +

PTEN hamartoom tumorsyndroom CDG, non-medullary ThyrCa, BK, ECa, NCC + + +

Rhabdoïd tumorpredispositiesyndroom RhT, PCC, MB +

Rothmund-Thomson-syndroom OS , BCC, PCC +

Rubinstein-Taybi-syndroom RMS, Feo, Men, HT + +

Shwachman-Diamond-syndroom MDS, AML + + + I

Simpson-Golabi-Behmel-syndroom WT, HBl, NBl, GoBl, HCC + + +

Turner-syndroom GoBl + M

Von Hippel-Lindau-syndroom HB, NCC, Feo, PGL, ELZT +

WAGR-syndroom WT, GoBl + + + N

Werner-syndroom WDS, OS, Mel, ThyrCa + M

Xeroderma pigmentosum BCC, PCC, Mel +

ALL=acute lymfatische leukemie, AML=acute myeloïde leukemie, BCC=basaalcelcarcinoom, BK=borstkanker, BlaC=blaascarcinoom, BMF=beenmergfalen, BNSC=bijnierschorscarcinoom, CDG=cerebellair dysplastisch gangliocytoom, const.=constitutioneel, PCC=plex- us choroïdeus carcinoom, CRT=colorectale tumor, CT=chemotherapie, Desm=desmoïdtumor, DM2=diabetes mellitus type 2, ECa=en- dometriumcarcinoom, ELZT=endolymfatische zaktumor, Ep=ependymoom, Feo=feochromocytoom, GIT=gastro-intestinale tumor, GoBl=gonadoblastoom, GyT=gynaecologische tumor, HB=hemangioblastoom, HBl=hepatoblastoom, HCC=hepatocellulair carcinoom, HT=hersentumor, HyAd=hypofyseadenoom, HyBl=hypofyseblastoom, Lym=lymfoom, MB=medulloblastoom, MDS=myelodysplastisch syndroom, Mel=melanoom, Men=meningeoom, MPZST=maligne perifere zenuwschedetumor, NBl=neuroblastoom, NC=niercysten, NCC=niercelcarcinoom, Od=odontoom, ODG=oligodendroglioom, OG=opticusglioom, OS=osteosarcoom, PCC=plaveiselcelcarci- noom, PK=pancreaskanker, PGL=paraganglioom, PinBl=pineoblastoom, PPB=pleuropulmonaal blastoom, PSG=presacraal ganglioom, PTA=parathyroïd adenoom, RB=retinoblastoom, RhT=rhabdoïd tumor, RMS=rhabdomyosarcoom, RT=radiotherapie, SLCT=Sertoli-Ley- dig-celtumor, TestCa=testiculair carcinoom, ThyrCa=thyroïd carcinoom, WDS=wekedelensarcoom, WT=Wilms-tumor.

(4)

170

bromatose type 1 en 2 en Nijmegen breuksyndroom hyper­

sensitief kunnen zijn voor ioniserende straling.4 Radio ­ therapie dient bij deze patiënten zo veel mogelijk te worden vermeden. De dosis chemotherapie moet mogelijk worden aan gepast bij patiënten met ataxia telangiectasia, Bloom­

syndroom, Down­syndroom en familiair retinoblastoma.

Patiënten met deze syndromen zijn gevoeliger voor chemo­

therapie en de bijwerkingen, waardoor de dosis chemothera­

pie verminderd dient te worden.4 ANDERE SYMPTOMEN

Zoals bij ieder syndroom zijn er bij TPS’en verschillende kenmerken en symptomen die mogelijk specifieke zorg be­

hoeven (zie Tabel 1 op pagina 169).4 Zo wordt aanbevolen dat kinderen van 8 jaar en ouder met het Gorlin­syndroom elk jaar een orthopantogram moeten krijgen om mogelijke kaak­

keratocysten te identificeren. Kinderen met Bloom­syn­

droom, Gorlin­syndroom, Rothmund­Thomson­syndroom en kinderen met xeroderma pigmentosa moeten (excessieve) blootstelling aan de zon vermijden en zonnebrandcrème met een hoge beschermingsfactor gebruiken. Dit in verband met een verhoogde gevoeligheid voor huidkanker en/of zonlicht­

overgevoeligheid van de huid. Kinderen met dyskeratosis congenita zullen elk jaar een longfunctietest ondergaan om pulmonaire fibrose zo vroeg mogelijk te diagnosticeren. Bij bijna de helft van de TPS’en worden ontwikkelings­ en ge­

dragsproblemen beschreven.4 Bij ataxia telangiectasia, Bloom­syndroom en Nijmegen­breuksyndroom is immuun­

deficiëntie een frequente complicatie. Neutropenie wordt onder andere vaak gezien bij patiënten met het Schwachman­

Diamond­syndroom. Bij patiënten met het Bloom­syndroom en Werner­syndroom komt vaak diabetes type 2 voor. On­

geveer een derde van de patiënten met het Turner­syndroom heeft last van hypothyroïdie. Bij zes van de 36 syndromen (17%) worden neurologische problemen beschreven.4 Als men weet welke kenmerken en symptomen mogelijk bij een kind te verwachten zijn, kan vroege herkenning en eventu­

eel behandeling plaatsvinden.

Een veelvoorkomend medisch probleem bij TPS’en zijn or­

gaanafwijkingen.4 Bij meer dan 80% (29/36) van de TPS’en worden één of meerdere orgaanafwijkingen beschreven.

Vooral huidafwijkingen, cardiovasculaire problemen, proble­

men in het spijsverteringssysteem en visus­ en gehoorafwij­

kingen worden vaak gerapporteerd. Onvruchtbaarheid wordt veel gezien bij patiënten met het Bloom­syndroom en Fanco­

ni­anemie, vooral bij mannen. De meeste vrouwen met het Turner­syndroom zijn onvruchtbaar als gevolg van gonadale dysgenesie.4 Afwijkingen in de nieren komen net zo vaak voor bij syndromen die geassocieerd zijn met niertumoren als bij syndromen die niet geassocieerd zijn met deze tumo­

ren.

SURVEILLANCE BIJ TPS

Voor 21 van de 36 TPS’en wordt surveillance geadviseerd voor de vroege opsporing van kanker.4 Deze surveillance staat vaak nog ter discussie en vaak is er geen consensus over de inhoud van de surveillance. Bijvoorbeeld voor patiënten met BWS wordt bij specifieke moleculaire defecten door ver­

schillende auteurs een verschillend beleid ten aanzien van abdominale echografie voorgesteld.5,6,13,14 Recentelijk heeft AFBEELDING 1. ‘Posthelical pit’. Een scherp begrensd permanent uitgeponst defect op de achterzijde van de rand van de oorschelp bij een kind met Beckwith-Wiedemann-syndroom. 2. Accessoire tepel. Dubbelzijdige accessoire tepel bij een kind met Simpson-Golabi-Behmel-syndroom. 3. ‘Palmar pits’. Puntvormige putjes in de handpalmen bij het Gorlin-syndroom.

1. 2. 3.

(5)

OVERZICHTSARTIKELEN

5

171

w TABEL 2. Tumoren met een kans van ≥5% op een TPS.12

Tumor Geassocieerd syndroom Incidentie (%)

Atypische teratoïde rhabdoïde tumor Rhabdoïde-tumor-predispositiesyndroom 24

Bijnierschorscarcinoom Li-Fraumeni-syndroom 52

Beckwith-Wiedemann-syndroom 7

Chronische myeloïde leukemie Neurofibromatose type 1 14

Desmoïdtumor Familiaire adenomateuze polyposis 14

Feochromocytoom/paraganglioom Von Hippel Lindau-syndroom 34

Familiair feochromocytoom/paraganglioom 30

Multipele endocriene neoplasie 5

Neurofibromatose type 1 3

Hemangioblastoom Von Hippel Lindau-syndroom 33

Hepatoblastoom Familiaire adenomateuze polyposis 6

Hypofyseadenoom Familiaire geïsoleerde hypofyseadenomen 17

Multipel endocrien neoplasiesyndroom type 1 7

Hypofyseblastoom PPB familietumor en dysplasiesyndroom 82

Juveniele myelomonocytaire leukemie Neurofibromatose type 1 12

Maligne perifere zenuwschedetumor Neurofibromatose type 1 25

Medulloblastoom (als het kind ≤3 jaar is) Li-Fraumeni-syndroom 5

Gorlin-syndroom 4

Melanoom Xeroderma pigmentosum 7

Meningeoom Neurofibromatose type 2 12

Myelodysplastisch syndroom GATA 2-spectrumaandoening 7

Fanconi-anemie 7

Neurofibromatose type 1 2

Nefroblastoom (Wilms-tumor) Beckwith-Wiedemann-syndroom 5

WAGR-syndroom 3

Geïsoleerde hemihyperplasie 3

Denys-Drash-syndroom 2

Opticusglioom Neurofibromatose type 1 48

Pineoblastoom PPB familietumor en dysplasiesyndroom 29

Pleuropulmonaal blastoom PPB familietumor en dysplasiesyndroom 66

Plexus choroïdeus carcinoom Li-Fraumeni-syndroom 55

Retinoblastoom, unilateraal Retinoblastoom tumorsyndroom 13

Rhabdomyosarcoom (als het kind ≤3 jaar is) Li-Fraumeni-syndroom 5

Spinaal ependymoom Neurofibromatose type 2 9

Li-Fraumeni-syndroom 6

PPB=pleuropulmonaal blastoom.

(6)

172

de ‘American Association for Cancer Research’ (AACR) zijn eerste aanbevelingen omtrent de screening bij verschillende tumorpredispositiesyndromen gepubliceerd (http://clincan- cerres.aacrjournals.org/pediatricseries). Het is echter belangrijk om zich te realiseren dat er grote verschillen bestaan tussen surveillanceadviezen in verschillende landen. Surveillance in Amerika bijvoorbeeld wordt vaker beïnvloed door verzeke­

ringstechnische en juridische gronden.

TUPS-STUDIE

Het is niet mogelijk om alle kinderen met kanker te verwij­

zen naar een klinisch geneticus. Vanwege capaciteitsproble­

men bij de klinisch genetici, maar ook omdat dit een extra belasting kan zijn voor kinderen en hun ouders tijdens een al erg stressvolle en spannende periode waarin uiteraard de behandeling van de kanker de grootste prioriteit heeft. Het is niet wenselijk om genetisch onderzoek uit te voeren zon­

der dat dit een weloverwogen keuze is van ouders en patiënt.

Daarom is pre­test­counseling vanuit de afdeling Klinische genetica onmisbaar. Wij hebben een screeningsinstrument ontwikkeld zodat bij alle kinderen met kanker de mogelijk­

heid van een TPS wordt overwogen en alleen die groep met een hogere kans op een TPS wordt verwezen naar de kli­

nisch geneticus.

Sinds 2016 zijn we in heel Nederland gestart met de TuPS­studie, een nationale, prospectieve, observationele, cohortstudie waarbij alle kinderen bij wie kanker wordt ge­

diagnostiseerd, worden gescreend op het hebben van een TPS.15 De betrokken kinderoncologische centra zijn: Emma kinderziekenhuis ­ Academisch Medisch Centrum Amster­

dam, Sophia kinderziekenhuis ­ Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, VU medisch centrum Amsterdam, Amalia Kin­

derziekenhuis – Radboud Universitair Medisch Centrum Nijmegen, Beatrix Kinderziekenhuis ­ Universitair Medisch Centrum Groningen en het Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie (PMC) Utrecht. Per 1 juni 2018 zal het scoreformulier

digitale beoordeling klinisch geneticus 1

digitale beoordeling klinisch geneticus 2

positieve beoordeling

negatieve beoordeling

TPS geen TPS

20% negatieve controle

volledig klinisch genetisch consult

2D-foto 3D-foto

randomisatie 80% einde studie

terecht positief

fout positief

terecht negatief

fout negatief

FIGUUR 1. Stroomdiagram TuPS-studie.15

(7)

5

OVERZICHTSARTIKELEN 173

PMC haar deuren openen voor alle kinderen met kanker in Nederland en zal de TuPS­studie volledig in het PMC wor­

den voortgezet. De screening bestaat uit een scoreformulier en een serie foto’s (zie Figuur 1). Het scoreformulier is opge­

bouwd uit vragen met betrekking tot patiënteigenschappen (type kanker en ontwikkeling patiënt), familieanamnese en lichamelijk onderzoek.10 Dit scoreformulier wordt samen met de ouders en de patiënt ingevuld door een onderzoeks­

verpleegkundige, genetisch consulent of een betrokken arts­onderzoeker. Een medisch fotograaf maakt 2D­foto’s van het gezicht (frontaal en lateraal), handen, voeten, de huid en een 3D­foto van het gezicht. Het scoreformulier en de foto’s worden vervolgens bekeken door twee onafhanke­

lijke klinisch genetici. De foto’s bieden de mogelijkheid om herhaaldelijke metingen uit te voeren, zonder dat de patiënt hier langer voor stil dient te zitten. Zij beoordelen of er aan­

wijzingen zijn voor een TPS. Bij een positieve beoordeling – er zijn aanwijzingen voor een TPS of er is meer informatie nodig om hier een uitspraak over te kunnen doen – wordt de patiënt uitgenodigd voor een volledig klinisch genetisch consult in het eigen ziekenhuis. Indien beide klinisch gene­

tici de gegevens en foto’s van de patiënt negatief beoordelen – geen aanwijzingen voor een TPS – volgt een randomisatie.

Na deze randomisatie wordt 20% van de dubbel negatief be­

oordeelde patiënten alsnog uitgenodigd voor een consult bij een klinisch geneticus, om zo een negatieve controlegroep te realiseren. Voor een uitgebreidere beschrijving van de me­

thodologie verwijzen wij naar het gepubliceerde protocol.15 Het primaire doel van de TuPS­studie is om het screenings­

instrument (bestaande uit de vragenlijst, de foto’s en de be­

oordeling van de klinisch geneticus) te valideren in een on­

geselecteerd prospectief cohort. Hierbij gaan we ervan uit dat het instrument een sensitiviteit van minimaal 94% moet hebben om klinisch bruikbaar te kunnen zijn. Er wordt ook gekeken naar de consistentie in beoordelingen met het in­

strument en de waarde van de afzonderlijke onderdelen van het screeningsinstrument.

Het tweede doel van de TuPS­studie is om (patronen van)

morfologische afwijkingen in het gezicht van een kind met kanker met een voorspellende waarde te identificeren door middel van 3D­gezichtsanalyse. Eerdere studies hebben al aangetoond dat 3D­fotografie subtiele verschillen in het ge­

laat van individuen kan aantonen die niet objectief te identi­

ficeren of kwantificeren zijn met conventionele klinische en antropometrische benaderingen.16­18

VERWACHTE RESULTATEN

Dankzij de TuPS­studie wordt de mogelijkheid van een TPS bij alle kinderen met kanker overwogen zonder dat al deze kinderen voor volledig klinisch consult verwezen hoeven te worden. De verwachting is dat we deze screening na de vali­

datie kunnen invoeren en hiermee optimale (genetische) zorg kunnen waarborgen voor kinderen met kanker in Ne­

derland. Een bijkomend voordeel is dat door de studie alleen de zorg al is verbeterd voor kinderen met kanker.

REFERENTIES

1. Merks JH, Caron HN, Hennekam RC. High incidence of malformation syndro- mes in a series of 1,073 children with cancer. Am J Med Genet A 2005;134A(2):132-43.

2. Zhang J, Walsh MF, Wu G, et al. Germline mutations in predisposition genes in pediatric cancer. N Engl J Med 2015;373(24):2336-46.

3. Bleeker FE, Hopman SM, Hennekam RC. Co-occurrence in body site of malformations and cancer. Eur J Med Genet 2014;57(8):480-5.

4. Postema FA, Hopman SM, Hennekam, et al. Consequences of diagnosing a tumor predisposition syndrome in children with cancer: a literature review. Pedi- atr Blood Cancer 2018;65(1).

5. Shuman C, Beckwith JB, Weksberg R. Beckwith-Wiedemann Syndrome. In:

Pagon RA, Adam MP, Ardinger HH, et al., eds. GeneReviews(R). Seattle (WA):

University of Washington, Seattle, 1993.

6. Maas SM, Vansenne F, Kadouch DJ, et al. Phenotype, cancer risk, and sur- veillance in Beckwith-Wiedemann syndrome depending on molecular genetic subgroups. Am J Med Genet A 2016;170(9):2248-60.

7. Slade I, Bacchelli C, Davies H, et al. DICER1 syndrome: clarifying the diagno- sis, clinical features and management implications of a pleiotropic tumour pre- disposition syndrome. J Med Genet 2011;48(4):273-8.

AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK

1 Ongeveer 10% van de kinderen met kanker heeft een tumorpredispositiesyndroom.

2 Het herkennen van een tumorpredispositiesyndroom is van klinische relevantie.

3 Kinderen met een tumorpredispositiesyndroom hebben specifieke zorg en behandeling nodig.

4 Met de TuPS-studie worden alle kinderen met kanker gescreend op het hebben van een tumor- predispositiesyndroom.

(8)

174

8. Parsons DW, Roy A, Yang Y, et al. Diagnostic yield of clinical tumor and germ- line whole-exome sequencing for children with solid tumors. JAMA Oncol 2016 Jan 29 [Epub ahead of print].

9. Hopman S, Merks J, Eussen H, et al. Structural genome variations in indivi- duals with childhood cancer and tumour predisposition syndromes. Eur J Can- cer 2013;49(9):2170-8.

10. Hopman SM, Merks JH, De Borgie CA, et al. The development of a clinical screening instrument for tumour predisposition syndromes in childhood cancer patients. Eur J Cancer 2013;49(15):3247-54.

11. Jongmans MC, Loeffen JL, Waanders E, et al. Recognition of genetic pre- disposition in pediatric cancer patients: an easy-to-use selection tool. Eur J Med Genet 2016;59(3):116-25.

12. Postema FA, Hopman SM, Aalfs CM, et al. Childhood tumours with a high probability of being part of a tumour predisposition syndrome; reason for referral for genetic consultation. Eur J Cancer 2017;80:48-54.

13. Clericuzio CL, Martin RA. Diagnostic criteria and tumor screening for indivi- duals with isolated hemihyperplasia. Genet Med 2009;11(3):220-2.

14. Mussa A, Di Candia S, Russo S, et al. Recommendations of the Scientific Committee of the Italian Beckwith-Wiedemann Syndrome Association on the diagnosis, management and follow-up of the syndrome. Eur J Medical Genet 2016;59(1):52-64.

15. Postema FA, Hopman SM, De Borgie CA, et al. Validation of a clinical scree- ning instrument for tumour predisposition syndromes in patients with childhood cancer (TuPS): protocol for a prospective, observational, multicentre study. BMJ Open 2017;7(1):e013237.

16. Hopman SM, Merks JH, Suttie M, et al. 3D morphometry aids facial analysis of individuals with a childhood cancer. Am J Med Genet A 2016;170(11):2905-15.

17. Hammond P, Suttie M. Large-scale objective phenotyping of 3D facial morphology. Hum Mutat 2012;33(5):817-25.

18. Hammond P, Hutton TJ, Allanson JE, et al. 3D analysis of facial morphology.

Am J Med Genet A 2004;126a(4):339-48.

ONTVANGEN 28 FEBRUARI 2018, GEACCEPTEERD 11 JUNI 2018.

OVERZICHTSARTIKELEN

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jan Evertsenlaan 10 in Castricum, het vergroten van de woning (erker), datum ontvangst 11 januari 2021 (WABO2100080).. Kerkemeer 42 in Akersloot, het vergroten van de woning

Een bewustzijn dat ontstaat door intentioneel aandacht te geven aan de ervaring zoals ze is, in het moment zelf.. Een zachtmoedige relatie aangaan

Elke keer als ik mijn voeten voel die op de grond rusten, komt het beeld van een boom naar voor. Ik voel mijn wortels sterk worden, ze houden me recht doorheen alle

Deze behandeling moet er voor zorgen dat de kankercellen niet meer kunnen groeien en het lichaam niet meer ziek kunnen maken.. Er bestaan verschillende behandelingen om

● Geef uw kind gelegenheid om zijn gevoelens te uiten in bijvoorbeeld zijn spel of het maken van een tekening.. ● Met boekjes over kanker die bij de leeftijd van uw kind passen,

Deze studie beoogt daar een meerwaarde in te zijn door onderzoek te voeren naar stress, coping en levenskwaliteit bij kinderen met de diagnose leukemie of

De waarde die het heeft gehad voor veel mensen werd dui- delijk en zichtbaar toen Sjoerdje weer de diagnose kanker kreeg.. Sjoerdje werd vanaf het moment van de diagnose tot

‘Niet bij de pakken neerzitten, maar werken aan je herstel.’ Samira Hasnaoui (45) uit Utrecht voelde in januari van het vorig jaar twee knobbeltjes in haar linkerborst.. Toen