• No results found

Subjectieve mondgeurperceptie en sociaal functioneren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Subjectieve mondgeurperceptie en sociaal functioneren"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Subjectieve mondgeurperceptie en sociaal functioneren

A. de Jongh, C. de Baat, M. Horstman, A.J. van Wijk

Onderzoek en wetenschap

In een onderzoek werd de invloed van subjectieve mondgeurper- ceptie op het sociaal functioneren onderzocht. Een representatieve steekproef van 1.082 personen van de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder werd hiervoor bevraagd. Gemiddeld beoordeelden de deelnemers hun mondgeur op een schaal van 0-100 met een score van 66,8. Van alle deelnemers gaf 4,2% aan hun mondgeur als ‘onfris’ te beschouwen. Ongeveer twee derde gaf aan rekening te houden met het feit dat een ander tijdens een eerste ontmoe- ting zijn of haar mondgeur zou kunnen ruiken. Deelnemers die hun eigen mondgeur als ‘onfris’ beoordeelden, bleken significant meer afstand te houden tot een andere persoon dan deelnemers die hun eigen mondgeur als ‘fris’ beoordeelden. Opvallend was een subgroep van deelnemers die zichzelf een frisse mondgeur toedichtten, maar toch altijd afstand tot een ander bewaarden. De subjectieve mondgeurperceptie bleek voor sommige deelnemers een potentieel belemmerende factor tijdens sociaal functioneren.

Jongh A de, Baat C de, Horstman M, Wijk AJ van. Subjectieve mondgeurperceptie en sociaal functioneren

Ned Tijdschr Tandheelkd 2013; 120: 194-198 doi: 10.5177/ntvt.2013.04.12198

Inleiding

Halitose is een probleem waarvan betrekkelijk veel men- sen last hebben en waarvan het voorkomen op 10-30%

wordt geschat (Meskin, 1996; Tangerman, 2002; Liu et al, 2006; Van den Broek et al, 2007; Laine et al, 2011). Een van de zaken die halitose compliceert is dat mensen er doorgaans zelf betrekkelijk weinig van merken. Er zijn wel testen om de eigen mondgeur te beoordelen, bijvoorbeeld de zogeheten pols-liktest, waarbij men met een zo groot mogelijk deel van de tong over de pols likt, het vocht even laat drogen en vervolgens aan de pols ruikt. Dergelijke tes- ten komen echter normaal pas aan de orde als degene die het betreft zich van het probleem bewust is, bijvoorbeeld omdat hij hierop door iemand is geattendeerd. Dat laatste blijkt betrekkelijk weinig te gebeuren. Zo lijkt een taboe te bestaan om een ander op halitose te wijzen. In een recent onderzoek, waarbij werd gebruikgemaakt van een repre- sentatieve steekproef van de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder, werd gevonden dat naarmate de sociale afstand tussen personen toeneemt, de neiging om iemand op halitose te attenderen afneemt. Slechts 40% van de mensen is bijvoorbeeld bereid of geneigd een collega op het werk op halitose aan te spreken. In geval van een onbe- kende heeft minder dan 7% deze bereidheid of neiging (De Jongh et al, 2012).

Kortom, het complexe van halitose is dat men het zelf nauwelijks opmerkt, een ander er niets over zegt en beiden er daarom last van blijven houden. Dat dit niet zonder psy-

chosociale gevolgen blijft, is recent aangetoond (De Jongh et al, 2012). Ofschoon minder sterk dan zweetlucht, wordt halitose door de Nederlandse bevolking in sociaal opzicht als een van de grootste ‘afknappers’ beschouwd. Het is dus niet ondenkbaar dat mensen uit onzekerheid of angst voor halitose - en de mogelijke negatieve sociale consequenties ervan - hun sociaal functioneren hierop aanpassen. Of- schoon deze redenering alleszins voorstelbaar is, ont- breekt echter informatie over de invloed van subjectieve mondgeurperceptie op het sociaal functioneren.

Het doel van het onderhavige onderzoek was vast te stellen welke subjectieve mondgeurperceptie Nederlan- ders in het algemeen hebben en in welke mate men hier- mee tijdens het sociaal functioneren rekening houdt. Als afgeleide hiervan werd de hypothese getoetst dat de sub- jectieve mondgeurperceptie samenhangt met de mate waarin men hiermee rekening houdt tijdens het sociaal functioneren.

Materiaal en methode

Het onderzoek werd uitgevoerd via www.panelwizard. Uit een bestand van bijna 20.000 panelleden van 16 jaar en ouder werd een steekproef getrokken van 1.586 personen die werden uitgenodigd aan het onderzoek deel te nemen.

Uiteindelijk participeerden 1.083 personen, een respons van 68%. Alle onderzoeksvragen werden beantwoord door 1.082 personen. Deze steekproef was representatief voor de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder ten aanzien van geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, gezinssituatie en arbeidsparticipatie.

De deelnemers kregen via internet vragen voorgelegd en kregen 4 dagen de tijd deze te beantwoorden. Bij de eer- ste vraag konden zij op een lijnstuk van 0 (‘helemaal niet fris’) tot 100 (‘heel erg fris’) hun gemiddelde subjectieve

Wat weten we?

In het sociale verkeer tussen mensen bestaat een taboe op het bespreekbaar maken van halitose.

Wat is nieuw?

Sommige mensen dichten zichzelf een frisse mondgeur toe, maar bewaren in een gesprek desondanks afstand tot een ander. Dit kan te maken hebben met een algemene onzekerheid in het sociaal functioneren.

Praktijktoepassing

Mondzorgverleners kunnen een bijdrage leveren aan het doorbreken van het taboe op halitose door het probleem bespreekbaar te maken in hun mondzorgpraktijk.

(2)

mondgeurperceptie weergeven aan de hand van de volgen- de vraag: “Sommige mensen hebben een frisse mondgeur en anderen niet. Hoe denkt u in het algemeen over uw eigen mondgeur?”. Om de reacties te kunnen interpreteren, werd een aantal arbitraire grenswaarden gehanteerd: een score tot en met 30 werd beschouwd als ‘onfris’ en een score vanaf 70 als ‘fris’.

De tweede vraag had betrekking op het sociaal functio- neren van de deelnemers: “Als u iemand voor de eerste keer ontmoet, houdt u er dan rekening mee dat iemand uw mond- geur zou kunnen ruiken, bijvoorbeeld door de afstand die u tot die persoon bewaart?” De 5 antwoordcategorieën waren: ik houd er helemaal geen/bijna geen/soms/vaak/altijd reke- ning mee.

Van de deelnemers waren al diverse achtergrondvariabe- len bekend, waaronder geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, gezinssituatie en arbeidsparticipatie. Het opleidingsniveau, gedefinieerd als de hoogst gevolgde opleiding, werd onder- scheiden in laag (geen onderwijs, alleen basisonderwijs, lbo/vbo/vmbo, mavo, of eerste 3 jaar havo of vwo), middel- baar (mbo, havo, vwo en wo-propedeuse) en hoog (hbo/wo- doctoraal of master). Als gezinssituatie werd onderscheid gemaakt tussen alleenstaand en samenwonend/gehuwd zonder of met kinderen. De arbeidsparticipatie werd onder- scheiden in: geen, volledig dienstverband en deeltijdaan- stelling.

De onderzoeksgegevens werden ingevoerd en geanaly- seerd in het computerprogramma Statistical Package for Social Sciences (SPSS) 18. Voor alle analyses werd een sig- nificantieniveau van 0,05 gehanteerd.

Resultaten

De groep van 1.083 deelnemers be- stond voor 48,2% uit vrouwen. In ta- bel 1 wordt een overzicht gegeven van hun leeftijd, opleidingsniveau, gezins- situatie en arbeidsparticipatie uitge- splitst voor mannen en vrouwen.

Mannen en vrouwen waren gemiddeld ongeveer even oud (Student’s t-toets;

p = 0,15). Het opleidingsniveau van de vrouwen bleek relatief vaker laag en van de mannen relatief vaker hoog (Mann-Whitney U test; p < 0,01). De vrouwen werkten relatief gezien veel minder vaak in een volledig dienstver- band en veel vaker in deeltijd of hele- maal niet (chi-kwadraattest; p <

0,001). Verder waren mannen en vrouwen gelijk verdeeld over de ver- schillende leeftijdscategorieën (chi- kwadraattest; p = 0,79) en over de verschillende gezinssituaties (chi- kwadraattest; p = 0,16) (tab.1).

Gemiddeld beoordeelden de deel- nemers hun mondgeur met een score van 66,8 ± 17,2. Van hen vond 4,2%

de eigen mondgeur onfris, terwijl ruim de helft (56,3%) hun mondgeur fris vond. De hoogte van deze score bleek niet statistisch significant samen te han- gen met het geslacht (p > 0,05).

Er werd een statistisch significant verschil in subjec- tieve mondgeurperceptie gevonden tussen de deelnemers van de 4 leeftijdsgroepen (ANOVA; p < 0,001). Deelnemers van 60 jaar of ouder beoordeelden hun subjectieve mond- geurperceptie gemiddeld beter dan de jongeren (71,5 ± 16,4), terwijl de andere leeftijdsgroepen op deze variabele niet van elkaar verschilden (65,1 ± 17,2).

Ook de gezinssituatie bleek samen te hangen met de subjectieve mondgeurperceptie, waarbij deelnemers van gezinnen met kinderen relatief het slechtst scoorden (ANOVA; p = 0,03). Opleidingsniveau en arbeidsparticipa- tie bleken niet samen te hangen met de subjectieve mond- geurperceptie (ANOVA; p > 0,05).

Ongeveer de helft van de deelnemers (50,2%) gaf aan tijdens een eerste sociale ontmoeting soms tot vaak reke- ning te houden met het feit dat de ander zijn mondgeur zou kunnen ruiken, bijvoorbeeld door het bewaren van een zekere afstand. Ongeveer 15% zei zelfs hier altijd rekening mee te houden. Vrouwen gaven in vergelijking met man- nen (19% versus 12%) statistisch significant vaker aan hiermee altijd rekening te houden (chi-kwadraattoets; p = 0,001).

Het al dan niet rekening houden met subjectieve mond- geur tijdens een eerste sociale ontmoeting bleek ook af- hankelijk te zijn van de leeftijd: deelnemers jonger dan 60 jaar gaven aan hiermee vaker (‘soms tot altijd’) rekening te houden dan de deelnemers van 60 jaar en ouder, namelijk Achtergrondvariabele Geslacht

Mannen (n = 561) Vrouwen (n = 522) Totaal

Leeftijd

16-29 jaar 19,8 20,7 20,2 30-39 jaar 20,1 16,1 18,2 40-49 jaar 18,4 17,4 17,9 50-59 jaar 17,6 15,5 16,6 60 jaar en ouder 24,1 30,3 27,1

Gezinssituatie

Alleenstaand 19,4 20,7 20,0

Samenwonend/gehuwd zonder kinderen 50,1 43,9 47,1 Samenwonend/gehuwd met kinderen 30,5 35,4 32,9

Opleidingsniveau

Laag 30,1 42,9 36,3

Middelbaar 40,1 35,4 37,9

Hoog 29,8 21,6 25,8

Arbeidsparticipatie

Geen 33,5 57,5 45,0

Fulltime 57,6 11,5 35,4

Parttime 8,9 31,0 19,6

Tabel 1. Achtergrondvariabelen van de 1.083 deelnemers uitgesplitst naar geslacht (%).

(3)

De Jongh e.a.: Mondgeurperceptie en sociaal functioneren Onderzoek en wetenschap

69,9% versus 53,8% (chi-kwadraattoets; p < 0,01). Ook het opleidingsniveau bleek hierbij een rol te spelen. Zo gaven deelnemers met een laag opleidingsniveau vaker aan altijd rekening te houden met hun mondgeur tijdens een eerste ontmoeting dan mensen met een hoog opleidingsniveau, namelijk 18% versus 14% (chi-kwadraattoets; p = 0,018).

Deelnemers werden ook vergeleken ten aanzien van de mate waarin zij aangaven rekening te houden met een eventuele onfrisse mondgeur. Mensen die meenden een onfrisse mondgeur te hebben, gaven aan hier vaker reke- ning mee te houden dan mensen die meenden een frisse mondgeur te hebben (Mann-Whitney U test; Z = - 2,53; p

= 0,011). Er bleek een statistisch significant verschil in subjectieve mondgeurperceptie te bestaan tussen de groe- pen deelnemers die in het sociaal functioneren ‘geen’, ‘bij- na geen’, ‘soms’, ‘vaak’, ‘altijd’ rekening hielden met het feit dat anderen hun mondgeur zouden kunnen ruiken (ANOVA; p < 0,001). Kortom, naarmate mensen hun mondgeur als slechter beoordeelden, had dat meer conse- quenties voor hun gedrag. Zij gaven aan meer afstand tot een persoon te nemen wanneer ze die voor het eerst ont- moeten dan mensen die meenden dat hun mondgeur fris was (tab. 2). Een uitzondering op deze bevinding bleek de groep die aangaf ‘altijd’ rekening te houden met mondgeur omdat deze 166 deelnemers (15,3%) meenden een goede mondgeur te hebben. Om deze uitkomst beter te kunnen duiden, werd binnen de groep ‘altijd’ een frequentieanaly- se van de subjectieve mondgeurperceptie uitgevoerd. Dit leverde de volgende aanvullende informatie op. Binnen deze groep had 4,2% een score 30 of lager, 36,7% een score tussen 30 en 70 en 59% een score hoger dan 70. Dit betekent dat 59% van de deelnemers die aangaven bij het sociaal functioneren altijd rekening te houden met hun mondgeur tegelijkertijd meenden dat hun mondgeur fris was. Dit betrof 9,1% van alle deelnemers en daarvan was 60,2% vrouw.

Een statistisch significant verband werd gevonden tus- sen geslacht en in het sociaal functioneren rekening hou- den met mondgeur (chi-kwadraattoets; p = 0,04). Dit verband komt voort uit de aanwezigheid van onevenredig veel vrouwen in de groep die aangaf in het sociaal functio- neren altijd rekening te houden met hun mondgeur. De resultaten van de logistische regressieanalyse lieten zien dat subjectieve mondgeurperceptie een significante voor- speller is voor afstand houden (odds ratio = 0,98; 95% be-

trouwbaarheidsinterval: 0,97-0,98). Kortom, naarmate men de subjectieve mondgeur als frisser omschreef, hield men er minder vaak geen tot bijna geen rekening mee. Al- leen de variabele leeftijd kon als significante voorspeller aan het model worden toegevoegd, maar dit bleek geen verandering in odds ratio tussen subjectieve mondgeur en afstand houden tot gevolg te hebben (odds ratio = 0,98;

95% betrouwbaarheidsinterval: 0,97-0,99).

Discussie

De resultaten van dit onderzoek lieten zien dat bij een sco- ringsmethode voor subjectieve mondgeurperceptie met arbitraire grenzen van 30 of lager voor ‘onfris’ en 70 of ho- ger voor ‘fris’ slechts een zeer klein deel van de deelnemers hun mondgeur als niet fris bestempelde. Daarbij beoor- deelden vrouwen in vergelijking met mannen hun mond- geur als iets frisser. De gevonden prevalentie van subjectieve mondgeurperceptie is beduidend lager dan die van objectief vastgestelde halitose die in de literatuur wordt geschat op 10-30% (Meskin, 1996; Tangerman, 2002; Liu et al, 2006; Van den Broek et al, 2007; Laine et al, 2011). Deze discrepantie is niet onlogisch gezien het feit dat mensen nu eenmaal slecht in staat zijn hun eigen mondgeur te beoordelen. Er is weinig vergelijkbaar onder- zoek naar subjectieve mondgeurperceptie. In een onder- zoek onder bewoners van de Zwitserse stad Bern (n = 419), waarbij werd gebruikgemaakt van een vierpuntenschaal voor (on)frisse mondgeur, gaf 5% van de ondervraagden aan vaak last van halitose te hebben (Bornstein et al, 2009). Hoewel dit resultaat in de richting komt van de 4,1% uit het onderhavige onderzoek, moet direct worden aangetekend dat dit bij een andere grenswaarde dan 30 voor ‘niet fris’tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

Veel deelnemers bleken rekening te houden met hun mondgeur. Ongeveer twee derde gaf aan tijdens een eerste ontmoeting rekening te houden met het feit dat de ander zijn of haar mondgeur zou kunnen ruiken, bijvoorbeeld door het bewaren van afstand tot die persoon. Ongeveer 15% zei zelfs hier altijd rekening mee te houden, waarbij vrouwen en deelnemers jonger dan 60 jaar statistisch sig- nificant vaker aangaven hiermee rekening te houden dan mannen en deelnemers ouder dan 60 jaar.

De belangrijkste uitkomst van dit onderzoek is dat de hypothese wordt bevestigd dat samenhang bestaat tussen subjectieve mondgeurperceptie en de mate waarin men

Aantal Gemiddelde ± *

1. Ik houd er helemaal geen rekening mee 155 73,8 ± 15,8 2, 3, 4, 5 2. Ik houd er bijna geen rekening mee 218 69,6 ± 15,4 1, 3, 4 3. Ik houd er soms rekening mee 305 64,3 ± 15,5 1, 2 4. Ik houd er vaak rekening mee 238 62,5 ± 18,6 1, 2, 5 5. Ik houd er altijd rekening mee 166 67,3 ± 19,2 1, 4

Totaal 1.082 66,8 ± 17,2

Tabel 2. Gemiddelden en standaarddeviaties (±) van de subjectieve mondgeurperceptie (0-100) ingedeeld in 5 groepen afhankelijk van de mate waarin de deelnemers aangaven rekening te houden met hun mondgeur met daarbij de significante verschillen tussen de groepen onderling (*).

(4)

hiermee rekening houdt tijdens het sociaal functioneren.

Mensen die zichzelf een slechtere mondgeur toedichten, lijken dus in het algemeen geneigd te zijn meer afstand te nemen tot een persoon wanneer ze die voor het eerst ont- moeten dan mensen die menen dat hun mondgeur fris is.

Terwijl dit gedragspatroon op zich niet een opzienbarend gegeven is, werd een groep deelnemers geïdentificeerd die aangaven, ondanks dat zij zichzelf een frisse mondgeur toedichtten, zich daar niet naar te gedragen en toch bijvoor- beeld afstand bewaarden tot een ander. Mogelijk heeft dit te maken met een algemene onzekerheid in het sociaal functi- oneren en is dit gedrag een manifestatie van sociale angst, dat wil zeggen: angst te worden afgewezen, in dit geval van- wege halitose. Bekend is dat sociale angst meer voorkomt bij vrouwen dan bij mannen (Furmark et al, 1999). Als mensen obsessief ervan overtuigd zijn dat ze niet fris rui- ken, wordt dit in de psychologische literatuur aangeduid met de term ‘olfactory reference syndrome’ (Lochner en Stein, 2003). Dit syndroom is een ziektebeeld waarbij spra- ke is van een persisterende preoccupatie met lichaamsgeu- ren, zoals die van oksels, voeten, het genitale gebied en de mond. Opmerkelijk is dat in dit verband de term halitofobie wordt gebruikt. Men spreekt over halitofobie als ook na subjectieve metingen met een negatief resultaat de patiënt nog steeds ervan overtuigd is halitose te hebben (Yaegaki en Coil, 2000). Het verschil tussen mensen met een sociale fobie enerzijds en ’olfactory reference syndrome’ of halito- fobie anderzijds is dat in het eerste geval mensen er niet per se van zijn overtuigd daadwerkelijk halitose te hebben. De deelnemers aan het huidige onderzoek die aangaven bij het sociaal functioneren ‘altijd’ rekening te houden met hun mondgeur, maar tevens meenden dat hun mondgeur fris was, leden dus niet aan halitofobie. Want als dit het geval zou zijn geweest, zouden ze hun mondgeur niet als ‘fris’, maar juist als ‘onfris’ hebben beoordeeld.

Een beperking van het onderhavige onderzoek is dat hali- tose niet objectief is vastgesteld, waardoor niet kon wor- den beoordeeld welke deelnemers al dan niet terecht meenden een frisse of onfrisse mondgeur te hebben. Een gevolg hiervan is bovendien dat niet kon worden beoor- deeld of deelnemers ‘passende’ in plaats van op de werke- lijkheid berustende antwoorden hebben geven. Aan de andere kant werden de vragen anoniem en online beant- woord en daarmee zal men zich relatief vrij hebben gevoeld de vragen eerlijk te beantwoorden.

Conclusie

In het sociale verkeer rust een taboe op het bespreekbaar maken van halitose. Mensen vinden het lastig anderen op halitose aan te spreken. Voor sommigen kan de subjectieve mondgeurperceptie een bron van onzekerheid vormen.

Tweederde van de deelnemers in het onderhavige onder- zoek gaf aan rekening te houden met hun mondgeur tij- dens een eerste ontmoeting. Bovendien suggereren de resultaten van het onderzoek dat de mate waarin mensen afstand tot elkaar bewaren onder andere afhankelijk is van de subjectieve mondgeurperceptie. Er is derhalve reden aan te nemen dat angst omtrent eventuele halitose de soci- ale interactie beïnvloedt en daarmee dus letterlijk afstand tussen mensen creëert.

Literatuur

* Bornstein MM, Kislig K, Hoti BB, Seemann R, Lussi A. Prevalence of halitosis in the population of the city of Bern, Switzerland: a study comparing self-reported and clinical data. Eur J Oral Sci 2009; 117:

261-267.

* Broek AMWT van den, Feenstra L, Baat C de. A review of the current literature on aetiology and measurement methods of halitosis. J Dent 2007; 35: 627-635.

* Jongh A de, Baat C de, Horstman M. Psychosociale aspecten van hali- tose. Ned Tijdschr Tandheelkd 2012; 119: 436-440.

* Furmark T, Tillfors M, Everz P, Marteinsdottir I, Gefvert O, Fredrikson M.

Social phobia in the general population: prevalence and sociodemo- graphic profile. Soc Psych Psychiatr Epidemiol 1999; 34: 416-424.

* Laine ML, Slot DE, Danser MM. Halitose. Een probleem van velen. Ned Tijdschr Tandheelkd 2011; 118: 607-611.

* Liu XN, Shinada K, Chen XC, Zhang BX, Yaegaki K, Kawaguchi Y. Oral malodor-related parameters in the Chinese general population. J Clin Periodontol 2006: 33: 31-36.

* Lochner C, Stein DJ. Olfactory reference syndrome: diagnostic criteria and differential diagnosis. J Postgrad Med 2003; 49: 328-331.

* Meskin LH. A breath of fresh air. J Am Dent Assoc 1996; 127: 1282- 1286.

* Stein DJ. Social anxiety disorder in the West and in the East. Ann Clin Psychiatr 2009; 21: 109-117.

* Tangerman A. Halitosis in medicine: a review. Int Dent J 2002; 52:

201-206.

* Yaegaki K, Coil JM. Examination, classification, and treatment of halitosis; clinical perspectives. J Can Dent Assoc 2000: 5: 257-261.

Beeld: Shutterstock.

(5)

De Jongh e.a.: Mondgeurperceptie en sociaal functioneren Onderzoek en wetenschap

Summary

Self-perceived oral odour and social interaction

This study examined the influence of self-perceived oral odour on social inter- action. A representative sample of 1,082 people from the Dutch population of 16 years and older, were surveyed. On average, the participants graded their oral odour as 66.8 on a scale 0-100; 4.2% judged their oral odour as ‘not fresh’ (score ≤ 30). Approximately 65% indicated that they took into account the fact that, when meeting somebody for the first time, that person might smell their oral odour. Participants judging their oral odour to be not fresh were shown to keep significantly more distance when meeting somebody than participants judging their oral odour as fresh. Noteworthy was a subgroup of participants who judged their oral odour as fresh, but indicated that they always kept a certain distance to other people. The results suggest that self- perceived oral odour is a potential barrier in social interaction.

Bron

A. de Jongh1, C. de Baat2, M. Horstman3, A.J. van Wijk1

Uit 1de afdeling Conserverende en Preventieve Tandheelkunde van het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), 2de vakgroep Orale Functieleer van het Universitair Medisch Centrum St Radboud in Nijmegen en 3het onderzoeksbureau Kien te Groningen

Datum van acceptatie: 28 december 2012

Adres: prof. dr. A. de Jongh, ACTA, Gustav Mahlerlaan 3004, 1081 LA Amsterdam

a.de.jongh@acta.nl

Verantwoording

Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van MedaPharma BV door onderzoeksbureau Kien conform de richtlijnen van ISO 20252 (markt- onderzoek) en ISO 26362 (access panels).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(C) Quantitative analysis of vessels in polymeric constructs: 7 days after injection, modules with and without embedded MSCs were penetrated by similar amounts of vessels; 21 days

• We experimentally obtain topological evidence of low delivery ratios for CTP in networks of up to 30 nodes, of di fferent network densities, symmetric or asymmetric links,

There are currently two trends in robotic prostate biopsy: one is the in-bore solution, that is, an MR-compatible robot (e.g., [ 5 •, 14 , 37 •, 47 ]), and the other one uses the

This research is focussed on a group of people of Chinese descent living in The Netherlands, in order to investigate if and how they experience any increased racist attitudes,

Ondernemers zijn zodoende bepalend voor de mate waarin authenticiteit en dus ook gentrificatie zich ontwikkelt en, belangrijker nog, de manier waarop beide door zowel

Für die niederländischen Parteien ist es auch relevant, dass auch neuere Programme untersucht werden (2012 und 2017), auch weil 2017 eine neue Partei, die auch als

As former Dutch colonies who decided to forge and maintain a new political relation- ship on “equal footing” with their metropolitan power, Aruba, Curacao and Sint Martin

Labels throughout the world, certainly including Relapse Records, have seen their ability to sell physical units fall as traditional brick-and-mortar stores have shuttered their