• No results found

De Steun van een Docent en Ouders als Bescherming tegen de Ontwikkeling van Depressie bij Middelbare Scholieren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Steun van een Docent en Ouders als Bescherming tegen de Ontwikkeling van Depressie bij Middelbare Scholieren"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Steun van een Docent en Ouders als

Bescherming tegen de Ontwikkeling van Depressie bij Middelbare Scholieren

The Support of a Teacher and Parents as Protection against the Development of Depression in Secondary Schools

Danique Veenstra

Master Thesis - Ontwikkelingspsychologie

3760472 February 2022 Department of Psychology University of Groningen Examiner/Daily supervisor:

Dr. Ymkje Anna de Vries

(2)

A thesis is an aptitude test for students. The approval of the thesis is proof that the student has sufficient research and reporting skills to graduate but does not guarantee the quality of the research and the results of the research as such, and the thesis is therefore not necessarily suitable to be used as an academic source to refer to. If you would like to know more about the research discussed in this thesis and any publications based on it, to which you could refer, please contact the supervisor mentioned.

(3)

Samenvatting

Door een toename van depressies onder jongeren is er in toenemende mate aandacht voor de risico- en beschermfactoren. Er is gevonden dat dat er een cumulatief effect van alle

beschermfactoren bestaat. Hieruit volgt de veronderstelling dat een optimale bescherming ontstaat wanneer een jongere veel beschikbare bronnen van steun heeft. Dit onderzoek richt zich op de vraag of een gebrek aan steun kan worden opgevangen door een andere bron. Dit is onderzocht aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: is er een verschil tussen leerlingen die thuis wel of niet steun ervaren wat betreft de relatie tussen steun van een docent en de mate van depressieve klachten bij deze leerlingen? Dit is gemeten door middelbare scholieren vragenlijsten te laten invullen (N = 278). Uit een regressieanalyse is gebleken dat de

associatie tussen steun van een docent en de mate van depressieve klachten bij middelbare scholieren niet anders is voor de groep scholieren die minder steun van ouders rapporteerden dan voor leerlingen die meer steun van ouders rapporteerden (p = .112, h2 = .010). Uit een regressieanalyse voor de hoofdeffecten is gekomen dat steun van ouders (p = .023, h2 = .021) en docenten (p = .000, h2 = .108) allebei significant samenhangen met depressieve klachten onder middelbare scholieren. Implicaties voor de bevindingen worden besproken.

Sleutelwoorden: depressie, steun van ouders, steun van docenten, middelbare scholieren

Abstract

Due to an increase in depression among young people, there is increasing attention for the risk and protective factors. It has been found that there is a cumulative effect of all protective factors. This leads to the assumption that optimal protection arises when a young person has many available sources of support. This research focuses on whether a lack of support can be compensated by another source. This was investigated on the basis of the following research question: is there a difference between students who do or do not experience support at home with regard to the relationship between support from a teacher and the degree of depressive symptoms in these students? This was measured by having secondary school students complete questionnaires (N = 278). A regression analysis has shown that the association between teacher support and the degree of depressive symptoms in secondary school students is no different for the group of students who reported less support from parents than for students who reported more support from parents (p =. 112, h2 = .010). A regression analysis for the main effects showed that parental support (p = .023, h2 = .021) and teachers (p = .000, h2 = .108) are both significantly associated with depressive symptoms among high school students. Implications for the findings are discussed.

Keywords: depression, parental support, teacher support, high school students

(4)

Introductie

Eén op de vijf jongeren is wel eens somber of ervaart depressieve klachten (Trimbos Instituut, z.d.). In 2014 kampte nog 1.8 procent van de jongeren tussen 12 en 18 jaar met een depressie (major depressive disorder). In 2020 is dit percentage gestegen naar 4 procent, wat betekent dat er ten opzichte van 2014 er ruim 2 keer zoveel jongeren depressieve klachten ervaren (NJI, 2021). De prevalentie van een depressie draagt in hoge mate bij aan de wereldwijde ziektelast (WHO, 2021). De gevolgen voor de ervaren kwaliteit van leven zijn enorm (Rijksoverheid, z.d.) en ze kunnen langdurig of terugkerend zijn, wat maakt dat een depressie een bedreiging kan vormen voor de gezondheid (WHO, 2021). In ernstige gevallen kan een depressie zelfs leiden tot (een poging tot) zelfmoord (WHO, 2021). Onder

Nederlandse jongeren van 15 tot 20 jaar is zelfmoord doodsoorzaak nummer 1 (Traag, &

Hoogenboezem, 2021). Ook in de leeftijdscategorie 10 tot 15 jaar in de periode van 1950 tot 2020 is een stijging te zien van het aantal zelfmoorden (Traag, & Hoogenboezem, 2021).

Er wordt gesproken van een depressie wanneer iemand langer dan twee weken minstens vijf van de volgende klachten ervaart: neerslachtige stemming, verlies van interesse,

verandering van gewicht of eetlust, slaapproblemen, psychomotorische agitatie of retardatie, vermoeidheid, gevoelens van waardeloosheid of misplaatste schuldgevoelens en als laatste terugkerende gedachten aan de dood (American Psychiatric Association, 2013). Tot die vijf klachten behoort dan in ieder geval neerslachtige stemming of verlies van interesse (American Psychiatric Association, 2013). Voor kinderen en jongeren geldt ook dat een depressie zich met name uit in prikkelbaarheid en het verlies van plezier in activiteiten die eerder veel

plezier opleverden (NJI, 2021). Verder kunnen kinderen en jongeren, net als volwassenen, last hebben van slaapproblemen, vermoeidheid, verandering in eetlust, angst- en

concentratieproblemen (NJI,2021).

De klachten zijn niet alleen beperkend op de korte termijn, de klachten kunnen ook een grote impact hebben op de lange termijn. Een depressie werkt door in de volwassenheid, door bijvoorbeeld het effect wat het heeft op psychiatrische en functionele beperkingen (Copeland et al., 2021). Er zijn aanwijzingen gevonden voor een directe link tussen een depressie in de adolescentie en een verhoogde kans op een depressie en angst later in het leven (Fergusson et al., 2002). Daarnaast is er gevonden dat meisjes vaker een comorbide internaliserende stoornis hebben, terwijl voor jongens geldt dat zij vaker een externaliserende comorbide stoornis hebben (Wirback et al., 2021).

(5)

Naast de kans op comorbiditeit zijn er ook consistente associaties gevonden tussen een depressie in de adolescentiefase en verschillende psychosociale uitkomsten in de

volwassenheid (Clayborne et al., 2019). Er is bijvoorbeeld gevonden dat het ervaren van een depressie als adolescent samen kan hangen met bijvoorbeeld werkeloosheid en het niet afmaken van een schoolse opleiding (Clayborne et al., 2019). Verder is er gevonden dat het hebben van een depressie op jongere leeftijd geassocieerd wordt met de hoeveelheid steun die iemand ontvangt en de mate van eenzaamheid (Clayborne et al., 2019).

De problemen beperken zich niet tot het psychosociale aspect. Jongeren die kampen met depressieve klachten ervaren ook problemen bij het verwerven van cognitief-academisch en sociaal-emotionele relationele vaardigheden (Allen-Meares et al., 2003). Voor meisjes geldt dat depressieve klachten in verband staan met verslechterde academische prestaties (Verboom et al., 2014). Daarnaast geldt voor zowel meisjes als jongens dat depressieve klachten worden geassocieerd met een toename van sociale problemen en een afname van sociaal welbevinden (Verboom et al., 2014).

Naast alle psychologische gevolgen zijn er ook gevolgen voor de fysieke gesteldheid van een jongere. Uit onderzoek is gebleken dat een depressie in de adolescentiefase een voorspeller kan zijn voor de mate waarop iemand op latere leeftijd een beroep doet op medische zorg (Keenan-Miller et al., 2007). Daarnaast ervaren ze verminderd functioneren door hun lichamelijke gezondheid tijdens het werk (Keenan-Miller et al., 2007). Verder hebben jongeren die kampen met depressieve klachten een verhoogde kans op de ontwikkeling en persistentie van obesitas (Goodman, & Whitaker, 2002).

De prevalentie en consequenties van een depressie lijken voldoende reden om

onderzoek te doen naar manieren waarop dit voorkomen kan worden, of wanneer dit niet kan, hoe er zo tijdig mogelijk ingegrepen kan worden. Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek richt zich op de risico-en beschermfactoren in het leven van een jongere. Voorbeelden van beschermfactoren zijn een goede relatie met ten minste één ouder (NJI, 2021) en sociale steun (Luo et al., 2017).

Sociale steun lijkt dus een belangrijke rol te spelen als beschermfactor in het leven van een jongere, maar wanneer wordt deze hulp als effectief ervaren? Zee et al. (2020)

omschrijven het concept van regulatory effectiveness of support (RES). Dit houdt in dat sociale steun tegemoet komt aan de ontvanger zijn/haar zelfregulerende behoeften om de situatie te begrijpen en het gevoel in staat te zijn de situatie te kunnen veranderen (Zee et al., 2020). Onderzoek naar RES laat zien dat een hogere mate van dit concept samenhangt met een hogere perceptie van de effectiviteit van sociale steun (Zee et al., 2020). Sociale steun

(6)

lijkt dus als effectief te worden ervaren wanneer het de ontvanger helpt de situatie te begrijpen en hij/zij daardoor in staat voelt om de situatie te kunnen veranderen.

Verschillende partijen kunnen voorzien in sociale steun om zo te beschermen tegen een depressie, maar er wordt gesteld dat de steun van ouders, docenten en familie het meest consistent gerelateerd is aan de bescherming van een jongere (Gariépy et al., 2013). Verder is er gevonden dat wanneer jongeren het gevoel hadden dat zij problemen niet met hun ouders kunnen bespreken, zij in meerdere mate depressieve klachten rapporteren (Patten et al., 1997).

Daar tegenover staat dat voor zowel jongens als meisjes geldt dat wanneer zij het idee hebben dat zij wel met problemen bij hun ouders terecht kunnen, zij significant minder depressieve klachten rapporteren (Patten et al., 1997).

Het belang van steun van ouders lijkt dus erg duidelijk, maar Herman et al. (2009) benadrukken dat de schoolse omgeving ook een belangrijke rol speelt in het leven van een jongere. Deze is naast de thuisomgeving het meest belangrijk (Herman et al., 2009). Wat betreft de relaties die kinderen aangaan op school, geldt dat een relatie met de docent een significant effect heeft op depressieve symptomen (Luo et al., 2017). Daarnaast is gevonden dat leerlingen die in meerdere mate steun van hun docent ervaren, een afname rapporteerden van depressieve klachten en een toename van het gevoel van eigenwaarde (mcLaughlin, &

Clarke, 2010; Gariépy et al., 2013).

Er zijn dus verschillende mogelijke beschermfactoren en er is gevonden dat lagere niveaus van bijvoorbeeld steun van ouders en een docent significante mogelijke voorspellers zijn van meer depressieve klachten (Kassis et al., 2017). Kassis et al. (2017) hebben daarnaast gevonden dat wanneer de steun van beide bronnen wel aanwezig is, zij samen een betere bescherming bieden aan een jongere. Dit zou dus betekenen dat steun van ouders en leraren samen meer steun biedt dan steun van een enkele partij. In een ideale situatie heeft een jongere dus steun van verschillende partijen, zodat de bescherming zo optimaal mogelijk is.

Een vraag die gesteld kan worden, is wat er gebeurt als een beschermfactor niet de optimale bescherming biedt? Om hier een antwoord op te vinden, kan er gekeken worden naar een aangepaste versie van het stress-buffering-model (hierna SB-model). In een aangepast SB- model zijn zowel algemene positieve effecten als stress-bufferende effecten mogelijk (Rueger et al., 2016). Dit zou betekenen dat sociale steun beschermend werkt, ongeacht de

hoeveelheid stress die iemand ervaart, maar mensen met meer stress zouden significant meer profiteren van de steun (Stroebe, & Stroebe, 1997 in Rueger et al., 2016).

(7)

Uit bovengenoemde literatuur blijkt dat ouders en docenten allebei een belangrijke beschermende factor zijn tegen de ontwikkeling van depressieve klachten bij jongeren.

Echter, er zijn jongeren die thuis minder steun ervaren. Er is, zoals eerder genoemd, gevonden dat wanneer er sprake is van stress bij een jongere, deze mogelijk meer profiteert van steun.

Daarom zal er onderzocht worden of scholieren die thuis minder steun rapporteren en daar stress van ervaren, meer kunnen profiteren van de steun van een docent. Dit wordt onderzocht aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: is er verschil tussen leerlingen die thuis wel of niet steun ervaren wat betreft de relatie tussen steun van een docent en de mate van

depressieve klachten bij deze leerlingen?

Methode

Participanten

Er hebben in totaal 278 leerlingen deelgenomen aan dit onderzoek (91 jongens, 180 meisjes en 7 anders). De gemiddelde leeftijd van de leerlingen is 14.37 (SD = 1.655). De leerlingen zijn afkomstig van 6 verschillende middelbare scholen die zijn gevestigd in Zwolle.

Het gaat om 49 leerlingen van het Capellen Campus & Mens, 40 leerlingen van het

Greijdanus College, 30 leerlingen van het Meander College, 36 leerlingen van het Thomas á Kempis College, 60 leerlingen van het Thorbecke Scholengemeenschap MHA en 63

leerlingen van het Zone.college. De deelnemende leerlingen volgen onderwijs uit 6

verschillende leerjaren: 21.6% zit in leerjaar 1, 5.8% zit in leerjaar 2, 21.9% zit in leerjaar 3, 29.9% zit in leerjaar 4, 13.7% zit in leerjaar 5 en in leerjaar 6 is dit 7.2%. Deze ongelijke verdeling is ontstaan, doordat er in het voorjaar leerlingen zijn uitgenodigd die in 2 of 3 vmbo, 3 of 4 havo en 3 of 5 vwo zaten. Deze leerlingen zaten tijdens deze meting veelal een leerjaar hoger. Tijdens deze meting zijn er, naast dezelfde leerlingen, ook brugklassers uitgenodigd. Dit heeft als gevolg dat er weinig leerlingen in het 2e en 6e leerjaar zitten.

Daardoor zitten er ook relatief veel leerlingen in het 4e leerjaar, want dit zijn de 3

vmbo/havo/vwo leerlingen uit de eerste meting en er is een nieuwe groep havisten in het najaar bijgekomen.

Naast verschillen in leerjaar zijn er ook verschillen in de schoolniveaus. Dit betekent voor het onderzoek dat er 11 leerlingen zijn met basisniveau, 20 leerlingen met kaderniveau, 16 leerlingen met een gemengd niveau, 50 leerlingen volgen de theoretische leerweg, 112 leerlingen op havoniveau en als laatst 105 leerlingen op vwo-niveau. Het totaal komt daarmee

(8)

op 314 leerlingen, wat komt doordat enkele leerlingen in een gecombineerde klas zitten met twee niveaus en twee niveaus hebben ingevuld.

Procedure en Materialen

De leerlingen hebben via een mobiele telefoon of een laptop de vragenlijst ingevuld. Het invullen is zowel thuis als op school gebeurd. Op school kregen de leerlingen voorafgaand aan het invullen nogmaals de mededeling dat alles wat zij invulden vertrouwelijk behandeld wordt en dat school niets te weten zou komen. Ten tijde van het invullen was er een student van Rijksuniversiteit Groningen aanwezig of een docent van de school om eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer leerlingen de vragenlijst niet of niet volledig hadden afgerond,

kregen zij per sms een herinnering om dit alsnog te doen.

De materialen die gebruikt zijn voor dit onderzoek bestaan uit verschillende

vragenlijsten. De vragen zijn gebaseerd op de volgende vragenlijsten: de School Climate Measure, de Multidimensional Scale of Perceived Social Support en de Revised Children’s Anxiety and Depression Scale.

Steun van Docent

De leerling-docent relatie is geoperationaliseerd aan de hand van negen vragen uit een subschaal van de School Climate Measure. De School Climate Measure richt zich op de schoolervaringen van de deelnemende leerlingen. De eerste stap in de ontwikkeling van deze vragenlijst is gezet door Zullig et al. in 2010. Onderzoek naar de vragenlijst ondersteunt de betrouwbaarheid en validiteit van het instrument (Zullig et al., 2010). Binnen de huidige dataset is de Cronbach’s alpha .831.

Voorbeelden van stellingen uit deze vragenlijst zijn: leraren begrijpen mijn problemen, het is makkelijk om in gesprek te gaan met een leraar en leerlingen kunnen het goed vinden met de leraren. De antwoorden variëren van sterk mee oneens tot sterk mee eens. In het huidige onderzoek is de likert schaal van de oorspronkelijke vragenlijst vervangen door een 0- 100 visual analog scale.

Steun van Ouders

Voor de ouder-kind relaties geldt dat de operationalisatie is gebaseerd op vier vragen uit een subschaal van de Multidimensional Scale of Perceived Social Support. Deze meet sociale steun. Het gaat hier om een vragenlijst met in totaal twaalf stellingen die ontwikkeld is door Zimet et al. in 1988. De vragenlijst meet de perceptie van sociale steun vanuit drie bronnen, namelijk familie, vrienden en een partner (Zimet et al., 1988). Uit onderzoek is gebleken dat deze vragenlijst een psychometrisch verantwoord instrument is door een adequate interne

(9)

betrouwbaarheid en een aangetoonde test-hertestbetrouwbaarheid (Zimet et al., 1988).

Crohnbach’s alpha is binnen deze sample .859.

Voorbeelden van stellingen zijn: There is a special person who is around when I am in need, my family really tries to help me en I can talk about my problems with my friends. De stellingen worden beantwoord op een 7-puntsschaal variërend van sterk mee oneens tot sterk mee eens.

De vragen over “a special person” zijn in het huidige onderzoek vervangen door vragen over een vriendje/vriendinnetje (als de leerlingen deze hebben). Verder zijn de vragen over familie geherformuleerd, waardoor deze nu specifiek over de steun van ouders gaan. Als laatst is opnieuw de likert schaal vervangen door een 0-100 visual analog scale.

Depressie

De mate van depressieve klachten worden gemeten met de Revised Children’s Anxiety and Depression Scale (RCADS). Het huidige onderzoek maakt gebruik van een verkorte versie van de RCADS. Deze bestaat uit 25 vragen. De operationalisatie is gedaan op basis van de tien vragen die neerslachtigheid meten. Deze vragenlijst is ontwikkeld door Chorpita et al.

(2000). Onderzoek naar de RCADS biedt sterke ondersteuning voor de structurele validiteit, betrouwbaarheid, convergente en discriminante validiteit (Chorpita et al., 2000). Cronbach’s alpha binnen de huidige sample is .888.

Voorbeelden van stellingen die zich richten op depressieve gevoelens zijn: ik voel me verdrietig of leeg, ik vind niets meer echt leuk en ik heb problemen met slapen. Deze worden door de leerlingen beantwoord met een nooit, soms, vaak of altijd.

Analyse

Allereerst is er gekeken hoe de variabelen binnen dit onderzoek met elkaar samenhangen.

Dit is gedaan aan de hand van een correlatietabel. Vervolgens is de steun van docenten, voor het uitvoeren van de verdere analyses, gecentreerd. Daarna is er gebruik gemaakt van een regressieanalyse om een interactie-effect in kaart te brengen tussen de steun van docent en de hoeveelheid steun van ouders. Dit is bekeken door voor de variabele steun van ouders te bepalen welke waarden in de laagste 25% van de scores liggen. Deze waarden worden dan vergeleken met de 75% van de leerlingen die meer steun rapporteren. De bijbehorende waarden zijn een waarde van 72.69 of lager voor de laagste 25% en een score van 72.70 of hoger voor de hoogste 75%. De codering die hierbij wordt gebruikt is een dummycodering, waarbij de laagste 25% een 0 krijgt en de hoogste 75% een 1. Met behulp van het in kaart brengen van een eventueel interactie-effect kan er bekeken of de mate van steun van ouders

(10)

een invloed heeft op de relatie tussen steun van een docent en depressieve klachten onder middelbare scholieren.

Resultaten

Het huidige onderzoek maakt gebruik van drie verschillende variabelen om een antwoord te vinden op de vraag of er een verschil bestaat tussen de steun van een docent aan leerlingen die thuis wel steun van hun ouders ervaren en leerlingen die thuis geen steun van hun ouders ervaren en de mate van depressieve klachten bij deze leerlingen.

Allereerst is er gekeken naar de gemiddelde scores en standaarddeviaties op de gebruikte variabelen. De gemiddelde score op depressie is .80 (SD = .53). De gemiddelde gerapporteerde steun van een docent is 67.49 (SD = 18.78). De gemiddelde score van de steun van ouders is 82.71 (SD = 18.47). In tabel 1 staan de correlaties tussen de variabelen die gebruikt worden binnen dit onderzoek.

Tabel 1.

Pearson’s Correlatietabel

Steun ouders Score depressie Steun docent Steun ouders Pearson

Correlatie

1 -.32 .49

Score depressie Pearson Correlatie

-.32 1 -.43

Steun docent Pearson Correlatie

.49 -.43 1

Opvallend in tabel is de hogere correlatie tussen steun van een docent en de score op de depressieschaal dan de correlatie tussen de mate van steun van ouders en de score op de depressie schaal. Daarnaast valt op dat de steun van ouders en docent ook gecorreleerd zijn.

Dit suggereert dat de scholieren die thuis steun rapporteren, veelal ook steun van een docent rapporteren.

Vervolgens is er een regressieanalyse uitgevoerd met een interactie tussen steun van een docent en steun van ouders. Hieruit is gebleken dat de associatie tussen steun van een docent en de mate van depressieve klachten bij middelbare scholieren niet anders is voor de groep scholieren die minder steun van ouders rapporteerden dan voor scholieren die meer steun van ouders rapporteerden (zie tabel 2.)

Tabel 2.

Regressie coëfficiënten interactie

(11)

Model Unstandardized B

Coefficients Std. Error

Standardized Coefficients Beta

t Sig.

Constant .984 .081 12.117 .000

Steun Docent -.005 .004 -.181 -1.291 .198

Steun Ouders -.212 .089 -.174 -2.394 .017

Interactie -.007 .004 -.205 -1.593 .112

Depressie als afhankelijke variabele

Doordat er niet is gevonden dat de associatie tussen steun van een docent en depressieve klachten onder de scholieren significant verschilt voor de groep scholieren die weinig steun van ouders zeggen in vergelijking met de groep die meer steun van ouders zegt te ervaren, is er gekozen om te onderzoeken hoe de hoofdeffecten van beide soorten steun eruitzien voor de hele groep leerlingen. Door de interactie-analyse was er namelijk nog geen duidelijk beeld over hoe deze effecten eruitzagen. De steun van ouders werd hierin nogmaals benaderd met de verdeling veel en weinig steun. Daaruit is gekomen dat de steun van ouders (net) niet significant samenhangt met minder depressieve klachten. Voor de steun van

docenten werd opnieuw een significante associatie gevonden met minder depressieve klachten (zie tabel 3.).

Tabel 3.

Hoofdeffecten met ouders als dichotome variabele Model Unstandardized

B

Coefficiets Std. Error

Standardized Coefficients Beta

t Sig. h2

Constant .907 .065 13.923 .000

Steun Docent -.011 .002 -.382 -6.089 .000 .007 Steun Ouders -.140 .076 -.115 -1.832 .068 .013 Depressie als afhankelijke variabele

Doordat de steun van ouders als dichotome variabele een bijna-significant resultaat geeft, is er gekozen om de analyse nogmaals uit te voeren. Ditmaal is de steun van ouders als continue variabele meegenomen, wat de power heeft verhoogd. Uit deze analyse bleek dat de steun van ouders en de steun van docenten allebei significant geassocieerd werden met minder depressieve klachten onder middelbare scholieren (zie tabel 4).

Tabel 4.

(12)

Hoofdeffecten continue variabele

Model Unstandardized

B

Coefficients Std. Error

Standardized Coefficients Beta

t Sig. h2

Constant 1.154 .030 26.746 .000

Steun Docent -.010 .002 -.356 -5.459 .000 .108

Steun Ouders -.004 .002 -.149 -2.290 .023 .021

Depressie als afhankelijke variabele

De assumpties voor een lineaire regressie zijn gecontroleerd. Het ging hier om

homoscedasticiteit, lineairiteit en normaliteit. Alle drie de assumpties zijn niet geschonden.

Discussie Uitkomsten

Het doel van dit onderzoek was om een antwoord te vinden op de vraag of steun van een docent als buffer kan werken wanneer een middelbare scholier thuis geen steun zegt te ervaren. Dit is concreet gemaakt door een verdeling te maken tussen de laagste scores en de hogere scores (25% versus 75%), om deze zo met elkaar te kunnen vergelijken. Uit de resultaten is gebleken dat de associatie tussen steun van een docent en de mate van depressieve klachten bij middelbare scholieren niet anders is voor de groep scholieren die minder steun van ouders rapporteerden dan voor leerlingen die thuis meer steun

rapporteerden. De effect-size voor deze analyse was klein (h2 = .010). Uit een volgende analyse bleek dat zowel de steun van docenten (medium effect-size, h2 = .108) als de steun van ouders (kleine effect-size h2 = .021) significant samenhangt met de mate van depressieve klachten bij middelbare scholieren.

Uit het huidige onderzoek is het resultaat dat zowel steun van een docent als de steun van ouders significant samenhangen met de mate van depressieve klachten van middelbare scholieren.

Uitkomsten in Context

Uit de resultaten is dus gebleken dat de associatie tussen steun van een docent en de mate van depressieve klachten niet anders is voor de middelbare scholieren die thuis minder steun rapporteren dan voor de groep die meer steun van ouders rapporteren. Wel zijn er twee hoofdeffecten gevonden voor de steun van ouders en de steun van docenten. Wat betreft de hoofdeffecten sluiten de bevindingen aan bij het aangepaste SB-model van Rueger et al.

(2016). Voor het stress-buffering effect geldt dat er in dit onderzoek niet naar voren is

(13)

gekomen dat scholieren die minder steun van ouders rapporteren meer profiteren van de steun van docenten. Wellicht komt dit door de relatief hoge scores voor de groep scholieren die binnen de laagste 25% vallen. De laagste score binnen deze groep was 21.75 en de hoogste score was 72.69. Er zijn verder maar 18 leerlingen van de 62 die een score lager dan 50 hebben gegeven aan de steun van hun ouders. Mogelijk maken de relatief hoge scores het lastig om een buffer-effect vast te stellen.

In het huidige onderzoek zijn er dus twee significante hoofdeffecten gevonden. Zowel de steun van ouders als de steun van docenten hangen significant samen met de depressieve klachten onder de middelbare scholieren. Dit gegeven is terug te vinden in verschillende onderzoeken. Zo is er voor de steun van ouders gevonden dat ouderlijke warmte een sterke beschermfactor is die het risico op een depressie met 30% kan verlagen (Wang et al., 2021).

Verder is er gevonden dat een tekort aan steun van ouders tijdens een eerste meting het begin van een ernstige depressie bij meisjes kunnen voorspellen (Stice et al., 2004). Wat betreft de steun van docenten is er gevonden dat wanneer jongeren het gevoel hebben dat docenten om hen geven, dit samenhangt met minder depressieve klachten (Joyce, & Early, 2014). Ook het goed kunnen opschieten met docenten hangt samen met minder depressieve klachten (Joyce,

& Early, 2014). Er is verder geconstateerd dat wanneer een docent de autonomie van een leerling ondersteunt, dit negatief is geassocieerd met de mate van depressieve klachten een jaar later (Yu et al., 2016).

De huidige resultaten lijken wat betreft de significante effecten dus in lijn met eerdere bevindingen. Echter, een significant effect zegt nog niets over praktische relevantie. Wanneer er wordt gekeken naar de effect-sizes van het huidige onderzoek valt op dat de effect-size van de steun van docenten ongeveer vijf keer groter is dan de effect-size van de steun van ouders.

Dit suggereert dat de steun van docenten meer betekenis heeft in de praktijk. Eerdere onderzoeken beamen dit niet. Zo is er gevonden dat de steun van ouders een medium effect- size heeft en de steun van docenten een kleine effect-size (Kassis et al., 2017). Ook uit een meta-analyse is gebleken dat de effect-size van ouders groter is dan die van docenten (Rueger et al., 2016). De resultaten liggen dus niet in de lijn der verwachting.

Wellicht kan dit verschil in resultaten verklaard worden door een verschil in onderzoeksdesign. De meta-analyse van Rueger et al. (2016) baseert zich op verschillende onderzoeken met verschillende vragenlijsten. Het huidige onderzoek heeft de steun van ouders gemeten aan de hand van vier vragen, terwijl de steun van docenten met negen vragen is gemeten. Mogelijk heeft dit ervoor gezorgd dat, in tegenstelling tot eerdere onderzoeken, het effect van de steun van ouders minder goed naar voren komt.

(14)

Een andere mogelijke oorzaak van dit verschil zou gezocht kunnen worden in de data van het huidige onderzoek. Er zijn namelijk 65 leerlingen die de steun van ouders de

maximale score van 100 hebben gegeven tegenover 4 leerlingen die de steun van docenten een score van 100 hebben gegeven. Mogelijk is er sprake van een plafond-effect bij de scores op de steun van ouders. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de gevonden correlatie tussen de steun van ouders en de mate van depressieve klachten bij leerlingen mogelijk een

onderschatting is (Agresti, 2018). Wellicht hebben de vele hoge scores op de steun van ouders een vertekend beeld gegeven van de associatie tussen de steun van ouders en de mate van depressieve klachten bij de middelbare scholieren.

Krachten en Beperkingen

Een kracht van het onderzoek is het gebruik van vragenlijsten die gevalideerd zijn en meten wat ze beogen te meten (Chorpita et al., 2000; Zullig et al., 2010; Zimet et al., 1988).

De vragenlijsten zijn daarnaast betrouwbaar door de Cronbach Alpha’s (Morling, 2017). Op het eerste oog lijkt de samenstelling van de steekproef ook een kracht. Deze steekproef bevat leerlingen afkomstig van zes verschillende scholen die zijn gevestigd in Zwolle. Daarnaast bevat de steekproef alle middelbare schoolniveaus en alle leerjaren. Daardoor variëren die leerlingen ook in leeftijd. Echter, de steekproef bevat twee keer zoveel meisjes dan jongens.

Verder zijn havo- en vwo-leerlingen oververtegenwoordigd, namelijk 217 van de 314 antwoorden waren havo of vwo. Verder hebben er enkel scholen uit Zwolle deelgenomen.

Mogelijk kan de steekproef representatiever worden door meer vmbo-leerlingen, jongens en leerlingen uit overige provincies mee te nemen.

De data zijn dus afkomstig van 6 verschillende scholen. Hierdoor kan er niet

voorkomen worden dat er per school meerdere leerlingen zijn die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Dit heeft als gevolg dat er niet gesproken kan worden van onafhankelijke waarnemingen, omdat er dus een kans bestaat dat de leerlingen elkaar kennen. De onafhankelijke waarnemingen zijn niet 100% te controleren, omdat enkele scholen de scholieren de vragenlijsten thuis hebben laten invullen. Mogelijk hebben scholieren dit samengedaan. Daar staat tegenover dat de scholieren willekeurig zijn geselecteerd. Daarom is er voor de analyses van uit gegaan dat de scholieren onderling genoeg verschillen, zodat de analyses uitgevoerd konden worden.

Een andere mogelijke beperking is het verschil tussen de scholen waarop zij het invullen gefaciliteerd hebben. Zoals zojuist benoemd hebben enkele scholen de scholieren de vragenlijst op school laten invullen, waardoor er ook meer toezicht was op de opkomst van de leerlingen. Andere scholen hebben ervoor gekozen dit vrijer te laten en meer in te zetten op

(15)

het invullen van de vragenlijst als huiswerkopdracht die de leerlingen thuis moesten uitvoeren. Het gevolg hiervan is dat de condities waaronder de leerlingen de vragenlijsten hebben ingevuld niet gelijk waren. Ook zou dit ervoor gezorgd kunnen hebben dat er van een bepaalde school meer data beschikbaar was dan van een andere school.

Een laatste beperking van het onderzoek is het cross-sectionele design. Dit heeft als gevolg dat het huidige onderzoek enkel een licht kan schijnen op de samenhang ten tijde van de afname. Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over de ontwikkelingen van de mate van steun en de mate van depressieve klachten. Daarnaast is het onmogelijk om een causaal verband vast te stellen, omdat omgekeerde causaliteit niet uitgesloten kan worden (Stangor, 2015). Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de mate van depressieve klachten van een leerling gerelateerd is aan de mate van sociale steun. Zo is er gevonden dat een depressie samenhangt met een vermindering van steun van leeftijdsgenoten (Ren et al., 2018). De mogelijkheid bestaat ook dat er geen causale relatie bestaat, maar dat depressieve klachten samenhangen met een pessimistische inschatting van de hoeveelheid steun die wordt ontvangen.

Toekomstig Onderzoek

Op basis van de resultaten en beperkingen van het huidige onderzoek kunnen er een aantal aanwijzingen voor toekomstig onderzoek worden geformuleerd. Allereerst zou er gekeken kunnen worden of de vragenlijst op bredere schaal ingezet kan worden. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door de vragenlijst landelijk af te nemen, waardoor alle

provincies vertegenwoordigd zijn. Door de steekproef te vergroten kan de groep die minder steun ervaart ook groter worden. Wellicht komt een buffereffect, als die er is, dan wel naar voren. Tegelijkertijd wordt dan ook de representativiteit van de steekproef vergroot.

Verder is tijdens het huidige onderzoek naar voren gekomen dat er sprake was van een plafondeffect bij de steun van ouders. Er zou geëxperimenteerd kunnen worden met een andere manier van antwoorden. Het invullen op een touchscreen-device kan er wellicht voor zorgen dat een leerling meer de neiging heeft om de balk naar het uiterste te schuiven. Dit zou vervangen kunnen worden voor een open vakje, waarin de leerling zelf een getal moet

invullen of er kan een pilot worden gedaan met een andere startplek van de slider. Er zou ook gekeken kunnen worden naar andere, gevalideerde vragenlijsten die bijvoorbeeld meer vragen hanteren voor het meten van de steun van ouders. Een voorbeeld hiervan is de Child and Adolescent Social Support Scale, welke 12 items gebruikt voor de steun van ouders (Kerris Malecki, & Kilpatrick Demaray, 2002).

Daarnaast kan het informatief zijn om de groepen verder onder te verdelen in

schoolniveau, leerjaar of bijvoorbeeld etnische achtergrond. Door het onderzoeksonderwerp

(16)

verder te concretiseren, kan er in beeld worden gebracht of de steun van een docent mogelijk toch als buffer kan fungeren voor een bepaalde groep die minder steun van ouders zegt te ervaren.

Toekomstig onderzoek zou ook een licht kunnen schijnen op de onderzochte relaties wanneer de steun van klasgenoten of vrienden daarbij wordt betrokken. De mogelijkheid bestaat dat steun van klasgenoten de gevonden resultaten beïnvloedt, omdat in eerder

onderzoek als is aangetoond dat klasgenoten, net als ouders, een grotere associatie hebben met depressieve klachten onder jongeren (Rueger et al., 2016).

Het huidige onderzoek heeft door het cross-sectionele design geen veranderingen door de tijd heen kunnen detecteren. Longitudinaal onderzoek zou een licht kunnen schijnen op de ontwikkelingen gedurende een langere periode. Daaruit zou dan opgemaakt kunnen worden of een toename van sociale steun gepaard gaat met een afname van depressieve klachten.

Implicaties

Ondanks dat er in dit onderzoek geen bewijs is gevonden dat steun van een docent mogelijk als buffer kan fungeren, is er wel gevonden dat de steun van ouders en docenten allebei significant samenhangen met de mate van depressieve klachten. Een belangrijk

gegeven hierbij is dat, zoals eerder genoemd, voor de steun van ouders geldt dat 65 leerlingen dit een maximale score hebben gegeven tegenover viermaal een maximale score voor de steun van docenten. Voor de praktijk zou dit kunnen betekenen dat er voor de steun van docenten nog winst te behalen valt en dat daar ontwikkelkansen liggen. Voor onderzoekers zou het kunnen betekenen dat zij hun focus richten op het in kaart brengen van de verschillen tussen de steun van ouders en de steun van docenten. Door deze factoren in kaart te brengen, kan er een bijdrage worden geleverd aan het optimaliseren van de steun van docenten in de praktijk.

Conclusie

Dit onderzoek heeft geprobeerd te onderzoeken of steun van docenten het gebrek aan steun van ouders kan opvangen. Uit de resultaten is gebleken dat er geen bewijs is gevonden voor de steun van docent als mogelijke buffer. Uit het onderzoek is wel gekomen dat in deze dataset de steun van docenten en steun van ouders allebei significant samenhangen met de depressiescore van de middelbare scholieren, waarbij de steun van docenten een grotere effect-size heeft dan de steun van ouders. Verder laten de resultaten zien dat de steun van docenten minder vaak een maximale score krijgt. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op optimalisatie van de steun van docenten.

(17)

Referenties

Agresti, A. (2018). Statistical Methods for the Social Sciences (5th ed.). Pearson.

Allen-Meares, P., Colarossi, L., Oyserman, D., & DeRoos, Y. (2003). Assessing depression in childhood and adolescence: A guide for social work practice. Child & Adolescent Social Work Journal, 20(1), 5–20.

https://doiorg.proxyub.rug.nl/10.1023/A:1021411318609

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.).

Chorpita, B. F., Yim, L., Moffitt, C., Umemoto, L. A., & Francis, S. E. (2000). Assessment of symptoms of DSM-IV anxiety and depression in children: A revised child anxiety and depression scale. Behaviour Research and Therapy, 38(8), 835–855. https://doi- org.proxy-ub.rug.nl/10.1016/S0005-7967(99)00130-8

Clayborne, Z. M., Varin, M., & Colman, I. (2019). Systematic review and meta-analysis:

Adolescent depression and long-term psychosocial outcomes. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 58(1), 72–79. https://doi-org.proxy- ub.rug.nl/10.1016/j.jaac.2018.07.896

Copeland, W. E., Alaie, I., Jonsson, U., & Shanahan, L. (2021). Associations of childhood and adolescent depression with adult psychiatric and functional outcomes. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 60(5), 604–611.

https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1016/j.jaac.2020.07.895

Fergusson, D. M., & Woodward, L. J. (2002). Mental health, educational, and social role outcomes of adolescents with depression. Archives of General Psychiatry, 59(3), 225–

231. https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1001/archpsyc.59.3.225

Gariépy, G., Honkaniemi, H., & Quesnel-Vallée, A. (2016). Social support and protection from depression: Systematic review of current findings in Western countries. The British Journal of Psychiatry, 209(4), 284–293. https://doi-org.proxy-

ub.rug.nl/10.1192/bjp.bp.115.169094

Goodman, E., & Whitaker, R. C. (2002). A prospective study of the role of depression in the development and persistence of adolescent obesity. Pediatrics, 110(3), 497–504.

https://doi.org/10.1542/peds.110.3.497

Herman, K. C., Reinke, W. M., Parkin, J., Traylor, K. B., & Agarwal, G. (2009). Childhood depression: Rethinking the role of the school. Psychology in the Schools, 46(5), 433–

446. https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1002/pits.20388

(18)

Joyce, H. D., & Early, T. J. (2014). The impact of school connectedness and teacher support on depressive symptoms in adolescents: A multilevel analysis. Children and Youth Services Review, 39, 101–107. https://doi-org.proxy-

ub.rug.nl/10.1016/j.childyouth.2014.02.005

Kassis, W., Artz, S., & White, J. (2017). Understanding depression in adolescents: A dynamic psychosocial web of risk and protective factors. Child & Youth Care Forum, 46(5), 721–743. https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1007/s10566-017-9404-3 Keenan-Miller, D., Hammen, C. L., & Brennan, P. A. (2007). Health outcomes related to

early adolescent depression. Journal of Adolescent Health, 41(3), 256–262. https://doi- org.proxy-ub.rug.nl/10.1016/j.jadohealth.2007.03.015

Kerres Malecki, C., & Kilpatrick Demaray, M. (2002). Measuring perceived social support:

Development of the Child and Adolescent Social Support Scale. Psychology in the Schools, 39(1), 1–18. https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1002/pits.10004

Luo, Y., Xiang, Z., Zhang, H., & Wang, Z. (2017). Protective factors for depressive symptoms in adolescents: Interpersonal relationships and perceived social support. Psychology in the Schools, 54(8), 808–820. https://doi-org.proxy- ub.rug.nl/10.1002/pits.22033

McLaughlin, C., & Clarke, B. (2010). Relational matters: A review of the impact of school experience on mental health in early adolescence. Educational and Child

Psychology, 27(1), 91–103.

Morling, B. (2017). Research Methods in Psychology: Evaluating a World of Information (3rd ed.). Ww Norton & Co.

Nederlands Jeugdinstituut. (2021, 7 juni). Cijfers over jeugd en opvoeding. Geraadpleegd op 10 november 2021, van https://www.nji.nl/cijfers/depressie

Nederlands Jeugdinstituut. (2021). Beschermende- en risicofactoren Depressie. Geraadpleegd op 4 februari 2022, van https://www.nji.nl/depressie/beschermende-en-risicofactoren Patten, C. A., Gillin, J. C., Farkas, A. J., Gilpin, E. A., Berry, C. C., & Pierce, J. P.

(1997). Depressive symptoms in California adolescents: Family structure and parental support. Journal of Adolescent Health, 20(4), 271–278. https://doi- org.proxy-ub.rug.nl/10.1016/S1054-139X(96)00170-X

Rijksoverheid. (z.d.). Aanpak Depressie. Geraadpleegd op 4 februari 2022, van

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/geestelijke-gezondheidszorg/aanpak- depressie

(19)

Ren, P., Qin, X., Zhang, Y., & Zhang, R. (2018). Is social support a cause or consequence of depression? A longitudinal study of adolescents. Frontiers in Psychology, 9.

https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.3389/fpsyg.2018.01634

Rueger, S. Y., Malecki, C. K., Pyun, Y., Aycock, C., & Coyle, S. (2016). A meta-analytic review of the association between perceived social support and depression in

childhood and adolescence. Psychological Bulletin, 142(10), 1017–1067. https://doi- org.proxy-ub.rug.nl/10.1037/bul0000058

Stangor, C. (2015). Research Methods for the Behavioral Sciences (5th ed.). Cengage Learning.

Stice, E., Ragan, J., & Randall, P. (2004). Prospective Relations Between Social Support and Depression: Differential Direction of Effects for Parent and Peer Support? Journal of Abnormal Psychology, 113(1), 155–159. https://doi-org.proxy-

ub.rug.nl/10.1037/0021-843X.113.1.155

Traag, J., & Hoogenboezem, J. (2021). Zelfdoding in Nederland: Een overzicht vanaf 1950.

https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/zelfdoding-in-nederland- een-overzicht-vanaf-1950?onepage=true

Trimbos Instituut. (z.d.). Preventie van depressie bij kinderen en jongeren.

https://www.trimbos.nl/aanbod/academie/training/signaleren-van-depressieve- klachten-bij-kinderen-en-jongeren

Verboom, C. E., Sijtsema, J. J., Verhulst, F. C., Penninx, B. W. J. H., & Ormel, J. (2014).

Longitudinal associations between depressive problems, academic performance, and social functioning in adolescent boys and girls. Developmental Psychology, 50(1), 247–257. https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1037/a0032547.supp (Supplemental) Wang, D., Jiang, Q., Yang, Z., & Choi, J.-K. (2021). The longitudinal influences of adverse

childhood experiences and positive childhood experiences at family, school, and neighborhood on adolescent depression and anxiety. Journal of Affective

Disorders, 292, 542–551. https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1016/j.jad.2021.05.108 Wirback, T., Möller, J., Larsson, J.-O., & Engström, K. (2021). Social and sex differences in

psychiatric comorbidity and psychosocial functioning among adolescents with depression. Journal of Affective Disorders, 282, 1132–1142. https://doi-org.proxy- ub.rug.nl/10.1016/j.jad.2020.12.179

World Health Organization. (2021, 13 september). Depression. Geraadpleegd op 4 februari 2022, van https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/depression

(20)

Yu, C., Li, X., Wang, S., & Zhang, W. (2016). Teacher autonomy support reduces adolescent anxiety and depression: An 18-month longitudinal study. Journal of Adolescence, 49, 115–123. https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1016/j.adolescence.2016.03.001

Zee, K. S., Bolger, N., & Higgins, E. T. (2020). Regulatory effectiveness of social support. Journal of Personality and Social Psychology, 119(6), 1316–1358.

https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1037/pspi0000235.supp (Supplemental)

Zimet, G. D., Dahlem, N. W., Zimet, S. G., & Farley, G. K. (1988). The Multidimensional Scale of Perceived Social Support. Journal of Personality Assessment, 52(1), 30–41.

https://doi-org.proxy-ub.rug.nl/10.1207/s15327752jpa5201_2

Zullig, K. J., Koopman, T. M., Patton, J. M., & Ubbes, V. A. (2010). School climate:

Historical review, instrument development, and school assessment. Journal of Psychoeducational Assessment, 28(2), 139–152. https://doi-org.proxy-

ub.rug.nl/10.1177/0734282909344205

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het verschil tussen de meisjes en jongens kan te maken hebben met de door sociolinguïst William Labov beschreven “gender paradox”, waarover hij zegt dat vrouwen vaker vasthouden

De inkomsten die de overheid op deze manier verkrijgt, zouden gebruikt moeten worden voor een campagne ter stimulering van gezonde eetgewoonten.. De eigenaren van

Wat zijn de verschillen in verplaatsingslengte van schoolverplaatsingen tussen middelbare scholieren in Nederland, Flevoland en de Noordoostpolder, en is er daarbij een verschil

Om de derde onderzoeksvraag ‘Hoe goed kan de opdracht beantwoord worden bij verschillende zoektaken middels de door de leerlingen geselecteerde informatie?’ te

Attack tree generation from a socio-technical model To generate attack-defence trees we follow the approach of attack tree generation by policy invalidation [1], which works,

Using the classical nonparametric bootstrap test procedure, the differences between our estimated conditional Kendall’s taus have been not significant (p-value = 0.244), and

finansi~le verhoudinge ondersoek moet word 1 deur n spesiale kommissie en dat daarna 'n finansi~le verhoud- ingswet sal bepaal wat die Unie en wat die provinsies

Singer argues that military intervention is a method of last resort, when law enforcement or other methods to protect citizens from crimes against humanity fail. He holds there is