• No results found

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING. van de Bacheloropleiding KUNSTGESCHIEDENIS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING. van de Bacheloropleiding KUNSTGESCHIEDENIS"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

van de Bacheloropleiding KUNSTGESCHIEDENIS

2005-2006

(2)

1 Par. 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 - Toepasselijkheid van de regeling

Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding Kunstgeschiedenis hierna te noemen: de opleiding.

De opleiding wordt verzorgd binnen de Faculteit der Letteren, verder te noemen: de faculteit.

Artikel 2 - Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, afgekort tot WHW en zoals sindsdien gewijzigd;

b. de opleiding: de bacheloropleiding als bedoeld in art. 7.3a, lid 1 onder a van de wet;

c. student: hij of zij* die is ingeschreven aan de Radboud Universiteit Nijmegen voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;

d. propedeuse: de propedeutische fase als onderdeel van de opleiding, als bedoeld in art. 7.8 van de wet;

e. studierichting: een postpropedeutische opleidingsvariant binnen de opleiding;

f. onderdeel: een onderwijseenheid van de opleiding, in de zin van de wet;

g. minor: een door het bestuur van de Faculteit der Letteren goedgekeurd en in de facultaire minorgids opgenomen pakket van samenhangende onderdelen met een omvang van 20 stp;

h. praktische oefening: een praktische oefening als bedoeld in art. 7.13 lid 2 onder d van de wet, in één van de volgende vormen:

- het maken van een scriptie;

- het verrichten van een literatuurstudie;

- het deelnemen aan veldwerk of een excursie;

- het maken van een werkstuk;

- het verrichten van een stage;

- het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden.

i. tentamen: het onderzoek naar en de beoordeling van kennis, vaardigheden en inzicht van de student met betrekking tot een bepaalde onderwijseenheid, ongeacht de vorm waarin dit onderzoek plaatsvindt, door tenminste één daartoe door de examencommissie aangewezen examinator.

j. examen: toetsing, waarbij door de examencommissie wordt vastgesteld of alle tentamens van de tot de propedeuse behorende onderwijseenheden resp. van alle tot de bachelor behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd, voor zover de examencommissie niet heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door haar zelf te verrichten onderzoek naar de kennis, inzicht en vaardigheden van de examinandus alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek (conform art. 7.10 van de wet);

k. examencommissie: de examencommissie van een opleiding ingesteld conform art. 7.12 van de wet. Zie ook Structuurregeling Radboud Universiteit Nijmegen;

l. examinator: degene die door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeve van het afnemen van tentamens (conform art. 7.12 van de wet);

m. studiepunt (stp): studiebelastingseenheid conform het European Credit Transfer System vgl. art. 7.4a van de wet), waarbij één studiepunt gelijk is aan 28 uren studie;

o. werkdag: maandag t/m vrijdag m.u.v. de erkende feestdagen;

p. studiegids: de gids voor de opleiding, bevattende de specifieke informatie voor de bacheloropleiding;

q. instelling: Radboud Universiteit Nijmegen.

* In deze tekst worden met de termen student/hij/hem/enz. zowel mannelijke als vrouwelijke studenten aangeduid.

Artikel 3 - Doel van de opleiding

Met de opleiding wordt beoogd de student kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van Kunstgeschiedenis, zodat deze na voltooiing van de opleiding beschikt over een adequate academische

(3)

2

vorming, voorbereid is op een maatschappelijke functie in het verlengde van de opleiding en op een verdere studieloopbaan met het recht op toegang tot de masteropleiding van dezelfde discipline.

Artikel 4 – Vorm van de opleiding

De opleiding wordt uitsluitend voltijds verzorgd.

Artikel 5 - De examens van de opleiding

In de opleiding worden de volgende examens afgelegd:

a. het propedeutisch examen als afsluiting van de propedeuse;

b. het bachelorexamen als afsluiting van de bacheloropleiding.

Artikel 6 - Aanwijzing aansluitende masteropleiding

Wie het afsluitend examen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd, heeft toegang tot de

doorstroommasteropleiding Kunstgeschiedenis van de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Om de theoretische variant van de masteropleiding Kunstgeschiedenis te volgen wordt dringend aanbevolen om in de bacheloropleiding de minor ‘Het kunstwerk: vorm en betekenis’ te volgen. Om de overdrachtsgerichte variant van de masteropleiding Kunstgeschiedenis te volgen wordt dringend aanbevolen om in de

bacheloropleiding de minor ‘Het kunstwerk: verzameld en geëxposeerd’ te volgen.

Artikel 7 - Studielast

De studielast wordt uitgedrukt in hele studiepunten.

Het propedeutische examen heeft een studielast van 60 stp.

Het bachelorexamen heeft, inclusief de propedeuse, een studielast van 180 stp.

Par. 2 - Propedeuse

Artikel 8 – Samenstelling propedeuse

3. De propedeuse omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast in stp1:

• Kunstgeschiedenis van de Oudheid 10

• Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen 10

• Kunstgeschiedenis van de Vroegmoderne periode 10

• Kunstgeschiedenis van de Moderne periode 10

• Methoden en vaardigheden (M&V) 10

• Iconografie I 5

• Alfa Informatiekunde (AIK) 5

3. Als propedeuse van de opleiding geldt eveneens de propedeuse van de gelijknamige opleidingen van de

1Voor studenten die in 2003 begonnen zijn: Kunstgeschiedenis van de Oudheid (10), Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen (10), Kunstgeschiedenis van de Vroegmoderne periode (10), Kunstgeschiedenis van de Moderne periode (10), Methoden en vaardigheden (5), Iconografie (5), Eerstejaars werkstuk (2), Alfa Informatiekunde (AIK) (4), Algemene communicatieve vaardigheden (ACV) (4).

(4)

3 andere letterenfaculteiten in Nederland.

Artikel 9 - Praktische oefeningen in de propedeuse

1. De volgende propedeuseonderdelen, als genoemd in art. 8, omvatten, eventueel naast het onderwijs in de vorm van hoor-, werk- of instructiecolleges, praktische oefeningen in de daarbij aangegeven vorm:

• Alfa Informatiekunde (werkwijze: zelfstudie en begeleide opdachten)

• Kunstgeschiedenis van de Oudheid (werkwijze: schriftelijke en mondelinge presentaties, participatie in discussie)

• Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen (werkwijze: schriftelijke en mondelinge presentaties, participatie in discussie)

• Kunstgeschiedenis van de Vroegmoderne periode (werkwijze: schriftelijke en mondelinge presentaties, participatie in discussie)

• Kunstgeschiedenis van de Moderne periode (werkwijze: schriftelijke en mondelinge presentaties, participatie in discussie)

• Methoden en vaardigheden (M&V) (werkwijze: praktische oefeningen inclusief het afsluitend Eerstejaarswerkstuk)

• Iconografie (werkwijze: opdrachten)

2. Het tentamen van een onderdeel, genoemd in dit lid, kan niet worden afgelegd dan nadat de desbetreffende praktische oefening met voldoende resultaat is afgelegd (de praktische oefeningen bepalen mede het eindcijfer)

• Kunstgeschiedenis van de Oudheid

• Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen

• Kunstgeschiedenis van de Vroegmoderne periode

• Kunstgeschiedenis van de Moderne periode

• Iconografie

3. Met betrekking tot de volgende onderdelen geldt het met voldoende resultaat deelnemen aan de praktische oefening als het behalen van het des betreffende tentamen:

• Methoden en vaardigheden

Par. 3 – De postpropedeutische fase van de opleiding

Artikel 10 - Samenstelling

1. De postpropedeuse omvat (eventueel onderscheiden naar studierichtingen) de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast in stp:

• Excursiewerkgroep Moderne periode 10

• Excursiewerkgroep Vroegmoderne periode 10

• Excursiewerkgroep Middeleeuwen 10

• Filosofie 5

• Hoge en lage cultuur 5

• Majorwerkgroep2 10

• Bachelorwerkstuk 10

2. De postpropedeuse omvat tevens drie minoren van 20 stp elk, door de student te kiezen uit het

onderwijsaanbod van de Faculteit der Letteren of daarbuiten. Ten minste één minor moet worden gekozen

2 Studenten die in 2003 met de opleiding zijn begonnen volg(d)en in plaats van het onderdeel Majorwerkgroep, het onderdeel Werkgroep kunsthistorisch onderzoek.

(5)

4 buiten de opleiding.

3. De student heeft de mogelijkheid om één minor, de zogenaamde ‘vrije minor’, zelf samen te stellen uit het onderwijsaanbod van de faculteit of daarbuiten. Deze minor vereist de goedkeuring van de

examencommissie. Een verzoek tot goedkeuring van een door de student zelf samengestelde minor, wordt door de student ten minste twee maanden voor het afleggen van het eerste onderdeel bij de

examencommissie ingediend. In bijzondere gevallen kan de examencommissie afwijken van de genoemde termijn.

4. Een besluit goedkeuring van de in lid 3 bedoelde minor te onthouden wordt door de examencommissie gemotiveerd genomen, nadat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

5. Ten aanzien van de in lid 3 bedoelde minoren beslist de examencommissie binnen vier weken na ontvangst van het verzoek of, indien het verzoek is ingediend binnen een academische vakantie, binnen vier weken na afloop daarvan. De examencommissie kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de student.

6. Indien een student in de in lid 3 bedoelde minoren wijzigingen wenst aan te brengen in de keuze van de onderdelen waarover reeds goedkeuring is verkregen, kan hij een daarop betrekking hebbend verzoek indienen bij de examencommissie. Het bepaalde in dit artikel is op dit verzoek van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 - Praktische oefeningen in de postpropedeuse

1. De volgende onderdelen van de postpropedeutische fase, als genoemd in art. 10, omvatten, naast het onder- wijs in de vorm van hoor-, werk- of instructiecolleges, praktische oefeningen in de daarbij aangegeven vorm:

• Excursiewerkgroep Moderne periode (werkwijze: actieve deelname, mondelinge presentaties en schriftelijk verslag)

• Excursiewerkgroep Vroegmoderne periode (werkwijze: actieve deelname, mondelinge presentaties en schriftelijke rapportages)

• Excursiewerkgroep Middeleeuwen (werkwijze: actieve participatie, mondelinge presentaties en werkstuk)

• Hoge en lage cultuur (werkwijze: opdrachten)

• Majorwerkgroep (werkwijze: actieve deelname aan discussies, het toepassen van de onderzoeksvaardigheden, het analyseren van een kunsthistorisch probleem, essay)

• Bachelorwerkstuk (werkwijze: individueel project dat moet leiden tot een afsluitend werkstuk) 2. Het tentamen van een onderdeel, genoemd in dit lid, kan niet worden afgelegd dan nadat de desbetreffende

praktische oefening met voldoende resultaat is gevolgd.

3. Met betrekking tot de volgende onderdelen geldt het met voldoende resultaat deelnemen aan de desbetreffende praktische oefening zoals vermeld als het behalen van het tentamen:

• Hoge en lage cultuur

• Excursiewerkgroep Moderne periode

• Excursiewerkgroep Vroegmoderne periode

• Excursiewerkgroep Middeleeuwen

• Majorwerkgroep

• Bachelorwerkstuk

Par. 4 Tentamens en examens van de opleiding

(6)

5 Artikel 12 - Volgorde van de tentamens (‘volgtijdelijkheid’)

1. Aan de tentamens en de daarbij behorende praktische oefeningen van de hierna te noemen onderdelen kan niet eerder worden deelgenomen dan nadat de tentamens van de daarbij vermelde onderdelen zijn behaald:

a. propedeuse:

n.v.t.

b. postpropedeuse:

• excursiewerkgroep ‘Moderne periode’ ná ‘Kunstgeschiedenis van de Moderne periode’, ná Methoden

& vaardigheden en ná Alfa-Informatiekunde

• excursiewerkgroep ‘Vroegmoderne periode’ ná de voltooide propedeuse en ná excursiewerkgroep

‘Moderne periode’

• excursiewerkgroep ‘Middeleeuwen’ ná de voltooide propedeuse, ná majorwerkgroep

‘Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen’, ná excursiewerkgroep ‘Moderne periode’ en ná excursiewerkgroep ‘Vroegmoderne periode’

• majorwerkgroep ná de voltooide propedeuse

• bachelorwerkstuk ná de voltooide propedeuse, voltooid B2-jaar, excursiewerkgroep ‘Middeleeuwen’

2. In bijzondere gevallen kan de examencommissie toestaan dat op verzoek van de student wordt afgeweken van de volgorde zoals boven vermeld.

3. Ten aanzien van een tentamen dat niet is genoemd in het eerste lid, omdat het betrekking heeft op een vak dat niet in het programma van de opleiding voorkomt, is van toepassing hetgeen daaromtrent in de voor dat onderdeel geldende OER is bepaald.

Artikel 13 - Tijdvakken en frequentie tentamens

1. Tot het afleggen van de tentamens van de in de artt. 8 en 10 genoemde onderdelen wordt tweemaal gelegenheid gegeven in de periode van 12 maanden na afloop van het betreffende onderwijs. Voor

examenonderdelen waarvan de data van de beide tentamengelegenheden nog niet bekend zijn aan het begin van het semester waarin het bij het betreffende onderdeel behorende onderwijs van start gaat, wordt een derde tentamengelegenheid geboden.

2. Tot het afleggen van het tentamen van een onderdeel waarvan het onderwijs in een bepaald studiejaar niet is gegeven, wordt na de bovengenoemde periode van 12 maanden tenminste nog eenmaal gelegenheid gegeven.

3. Werkstukken dienen uiterlijk 12 maanden na afloop van de cursus waarop ze betrekking hebben, te worden overgelegd. Niettegenstaande het bepaalde in de vorige volzin dienen werkstukken altijd tenminste 30 dagen voor de dag waarop het examen wordt aangevraagd te worden aangeboden aan de examinator.

4. Iedere student heeft het recht gedurende de opleiding éénmaal een met een voldoende resultaat afgesloten examenonderdeel te herkansen. Indien de student van dit recht gebruik wil maken, dient hij dit uiterlijk twee weken vóór de betreffende herkansing schriftelijk aan de examencommissie kenbaar te maken.

Artikel 14 - Vorm van de tentamens

1. De tentamens van de onderdelen, genoemd in de artt. 8 en 10 worden schriftelijk afgelegd, met uitzondering van de volgende tentamens, die op de daarbij aangegeven wijze worden afgelegd.

N.v.t.

2. De examencommissie kan bepalen dat een tentamen op een andere wijze dan vorenbedoeld wordt afgelegd.

(7)

6

3. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.

4. Ten aanzien van een tentamen dat niet is genoemd in het eerste lid omdat het betrekking heeft op een vak dat niet in de opleiding wordt onderwezen, is van toepassing hetgeen daaromtrent in de voor dat onderdeel geldende OER is bepaald.

Artikel 15 - Mondelinge tentamens

1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald.

2. Het mondeling afnemen van een tentamen is in de regel niet openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator op verzoek van de student in een bijzonder geval anders heeft bepaald.

Par. 6 – Tentamenuitslag

Artikel 16 - Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag

1. De examinator stelt binnen 10 werkdagen na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en verschaft het secretariaat van de opleiding de nodige bewijsstukken ten behoeve van de uitreiking van een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag aan de student.

2. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen vast binnen 15 werkdagen na de dag waarop het is afgelegd en verschaft het secretariaat van de opleiding de nodige bewijsstukken ten behoeve van de uitreiking van een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag aan de student.

3. De begeleider van het bachelorwerkstuk stelt het eindcijfer van dit onderdeel vast binnen de in het vorige lid genoemde termijn.

4. Ten aanzien van een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de examencommissie c.q. de examinator tevoren binnen welke termijn en op welke wijze de student een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag zal ontvangen.

5. Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht (zie ook art. 18), alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens bedoeld in art. 7.61 van de wet.

6. Uitslagen van (deel)tentamens en beoordelingen van werkstukken, scripties en onderzoeksverslagen worden uitgedrukt in cijfers met één decimaal, waarbij 5,6 geldt als laagste voldoende. Voor stages geldt dat de instantie waarbij de stage werd gevolgd, het judicium ‘voldaan’ moet hebben afgegeven..

Artikel 17 - Geldigheidsduur

1. De geldigheidsduur van propedeutische examenonderdelen bedraagt 24 maanden.

2. De geldigheidsduur van postpropedeutische examenonderdelen bedraagt 48 maanden.

3. Voor tentamens van bacheloronderdelen behaald vóór 1 september 2004 geldt een geldigheidsduur van 72 maanden.

4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 t/m 3 kan de examencommissie met betrekking tot een onderdeel waarvan de geldigheidsduur is verstreken, op inhoudelijke gronden besluiten om de geldigheidsduur te

(8)

7 verlengen.

Artikel 18 - Inzagerecht en nabespreking

1. Na de bekendmaking van de uitslag van een mondeling tentamen vindt een nabespreking plaats tussen de examinator en de student, waarbij de gegeven uitslag nader wordt toegelicht.

2. Binnen een termijn van vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een anders dan mondeling afgelegd tentamen kan de student op zijn verzoek inzage verkrijgen in zijn beoordeeld werk en aan de desbetreffende examinator om een nabespreking verzoeken. De nabespreking vindt plaats op een door de examinator te bepalen plaats en tijdstip.

3. De examinator kan bepalen dat de inzage of kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op tenminste twee vaste tijdstippen. Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden, zo mogelijk binnen de in het tweede lid genoemde termijn.

4. Indien een collectieve nabespreking wordt georganiseerd, kan de student een verzoek als bedoeld in lid 2 pas indienen, wanneer hij bij de collectieve nabespreking aanwezig is geweest en zijn verzoek motiveert, of indien hij door overmacht verhinderd is geweest bij de collectieve bespreking aanwezig te zijn.

5. Het bepaalde in het vierde lid is van overeenkomstige toepassing, indien de examencommissie dan wel de examinator aan de student de gelegenheid biedt om zijn uitwerking te vergelijken met modelantwoorden.

6. Gedurende de in het tweede lid genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van het tentamen, alsmede zo mogelijk van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.

Par. 7 - Vrijstellingen

Artikel 19 - Vrijstelling van tentamens

1. De examencommissie kan de student op diens verzoek vrijstelling verlenen van het afleggen van een of meer van de in de artt. 8 en 10 genoemde tentamens (met inachtneming van hetgeen hieronder onder lid 2 is vermeld), indien de student:

a. hetzij een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid;

b. hetzij aantoont door werk- c.q. beroepservaring over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken m.b.t. het desbetreffende onderdeel.

2. Vrijstelling van het bachelorwerkstuk van 10 stp kan alleen worden verkregen indien een student een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire opleiding heeft voltooid.

Par. 8 - Examens

Artikel 20 - Uitslag examen

1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, nadat de student de vereiste bewijzen heeft overgelegd van de door hem behaalde tentamens van de onderdelen van de opleiding en de daarmee verworven academische vorming.

(9)

8

2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student met betrekking tot een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende tentamens haar daartoe aanleiding geven.

3. Indien de student blijk heeft gegeven van uitzonderlijke bekwaamheid, kan de examencommissie aan de uitslag het predicaat 'met lof' verbinden. Dit wordt op het getuigschrift vermeld.

4. Het predicaat 'met lof' wordt door de examencommissie aan het propedeutisch examen verbonden, indien de student voor alle onderdelen gezamenlijk gemiddeld minstens 8,0 en voor geen enkel onderdeel een cijfer lager dan 6,5 heeft behaald.

5. Het predicaat 'met lof' wordt door de examencommissie aan het bachelorexamen verbonden, indien de student voor alle onderdelen gezamenlijk gemiddeld minstens 8,0 heeft behaald, voor geen enkel onderdeel een cijfer lager dan 6,5 heeft behaald, en bovendien voor het bachelorwerkstuk ten minste een 8,5 heeft behaald.

6. Niet in aanmerking voor het predicaat 'met lof' komen propedeusestudenten die voor meer dan 30 stp werden vrijgesteld van het afleggen van tentamens.

7. Alleen indien de examencommissie daartoe met algemene stemmen besluit kan zij afwijken van hetgeen in de voorgaande leden van dit artikel ten aanzien van het predicaat 'met lof' is bepaald.

8. Indien een student niet in aanmerking komt voor het predicaat ‘met lof’ kan de examencommissie een van de volgende kwalificaties aan het bachelorexamen verbinden:

- geen kwalificatie bij een gemiddeld cijfer van minder dan een 7 (voor ‘gemiddeld’ zie art. 20, lid 6) of wanneer voor het bachelorwerkstuk niet minimaal een 7 werd behaald;

- ‘met genoegen’ wanneer het gemiddelde cijfer hoger is dan of gelijk is aan 7 en lager dan 7,5 en voor het bachelorwerkstuk minimaal 7 werd behaald;

- ‘met veel genoegen’ wanneer het gemiddelde cijfer hoger is dan of gelijk is aan 7,5 en lager dan 8 en voor het bachelorwerkstuk minimaal een 7 werd behaald;

- ‘met zeer veel genoegen’ wanneer het gemiddelde cijfer hoger is dan of gelijk is aan 8 en voor het bachelorwerkstuk minimaal een 7 werd behaald.

Artikel 21 – Graad

1. Aan degene die het bachelorexamen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad “Bachelor of Arts”

(BA) verleend.

2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend.

Par. 9 - Vooropleiding

Artikel 22 - Vervangende eisen deficiënties vooropleiding n.v.t.

Artikel 23 – Nederlandse taal

Wie met een buitenlandse vooropleiding tot de opleiding wil worden toegelaten moet aantonen voldoende kennis te bezitten van de Nederlandse taal. Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal kan worden voldaan door het behalen van het diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma II.

Vrijstelling van deze toets is mogelijk conform de 'Regeling vrijstelling toets Nederlands' (besluit van het College van Bestuur, geactualiseerde versie d.d. 1 april 1999).

(10)

9 Artikel 24 - Colloquium doctum

Het College van Bestuur kan, overeenkomstig art. 7.29 van de wet, personen van 21 jaar en ouder, die niet voldoen aan de toelatingseisen, van die eisen vrijstellen, indien zij via een toelatingsonderzoek of 'colloquium doctum' alsnog blijk hebben gegeven van geschiktheid voor de opleiding. Een aanvraag om toelating moet worden gericht aan het College van Bestuur.

Par. 10 - Studiebegeleiding

Artikel 25 - Studievoortgang en studiebegeleiding

1. De faculteit registreert de individuele studieresultaten van de studenten.

2. Zij verschaft elke student tenminste éénmaal per jaar een overzicht van de door hem behaalde studieresultaten.

3. De faculteit draagt zorg voor de introductie en de studiebegeleiding van de studenten die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de

opleiding.

4. In het eerste jaar van zijn inschrijving krijgt elke student voor het einde van het eerste en vervolgens voor het einde van het tweede semester een schriftelijk advies over de voortzetting van zijn opleiding.

5. Desgevraagd geeft de faculteit aan de student mondeling advies over de voortzetting van zijn studie in of buiten de faculteit en over eventuele andere ontwikkelingsmogelijkheden.

Par. 11 – Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26 – Tentamens en examens van de ongedeelde opleiding (instroom t/m augustus 2002)

1. Voor de studenten die direct voorafgaand aan het tijdstip van invoering van deze regeling ononderbroken waren ingeschreven voor de opleiding blijft de desbetreffende onderwijs- en examenregeling van kracht onder de volgende voorwaarden:

a. tot 1 september 2004 is de gelegenheid geboden het desbetreffende propedeutisch examen af te leggen;

b. tot 1 september 2007 wordt aan degenen die het onder a. bedoelde examen hebben behaald de gelegenheid geboden de overige tentamens alsmede het doctoraalexamen van de (ongedeelde) opleiding af te leggen.

2. Het onderwijs dat voorbereidt op het in het eerste lid onder a. bedoelde examen is voor de laatste maal verzorgd in het studiejaar 2002-2003.

3. Het onderwijs dat voorbereidt op de in het eerste lid onder b. bedoelde examen wordt voor de laatste maal verzorgd in het studiejaar 2005-2006.

4. In bijzondere gevallen kan de examencommissie aan andere studenten dan die worden bedoeld in het eerste lid toestemming verlenen tot het afleggen van tentamens en examens volgens de in het eerste lid bedoelde onderwijs- en examenregeling. Het bepaalde in het eerste lid sub. a. en sub b. blijft daarbij onverminderd van kracht.

(11)

10

Artikel 27 – Overstap van ‘ongedeelde opleiding’ naar ‘bacheloropleiding’

Een student als bedoeld in art. 26, lid 1 kan onder de volgende voorwaarden deelnemen aan de opleiding krachtens deze onderwijs- en examenregeling:

a. behaalde studieresultaten kunnen worden gewaardeerd als vrijstelling voor overeenkomstige onderdelen van de bacheloropleiding;

b. deelneming staat open voor zover de gefaseerde invoering van het onderwijs en de tentamens volgens deze regeling dat feitelijk toelaten.

Artikel 28 – Vaststelling en wijziging OER

(N.B.: zie ook Structuurregeling artikelen 11 en 18 en Reglement UGV en FGV artikel 3.3.1.)

1. Vaststelling en wijziging van deze regeling worden door de decaan, gehoord de opleidingscommissie en na instemming van de FGV, bij afzonderlijk besluit vastgesteld.

2. Wijzigingen van deze regeling gaan in per 1 september van het cursusjaar dat volgt op het jaar waarin deze werden vastgesteld, en wel voor alle studenten van de ‘bacheloropleiding’, voor zover niet reeds aan de verplichtingen van de eerdere examenregeling werd voldaan. Wijzigingen die van toepassing zijn op het lopende studiejaar, kunnen alleen plaatsvinden indien de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad.

3. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op enige andere beslissing, welke krachtens deze regeling door de examencommissie ten aanzien van een student genomen is.

4. In geval van nood of overmacht kan de examencommissie afwijken van bepalingen in deze regeling met opgave van redenen aan de decaan.

Artikel 29 - Bekendmaking

1. De onderwijsdirecteur draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van wijzigingen van deze stukken.

2. Elke belangstellende kan op het secretariaat van de opleiding een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken verkrijgen.

Artikel 30 - Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2005.

Aldus vastgesteld bij besluit van de decaan van de Faculteit der Letteren op 15 augustus 2005.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gedocumenteerd zoals in lid 1 en 2 beschreven, examenonderdelen van de opleiding vervangen door onderdelen van een

De geldigheid van behaalde propedeuseonderdelen verstrijkt op 31 augustus van het academisch jaar dat volgt op het academisch jaar waarin men zich voor het eerst voor de

Als je al eerder ergens een minor met goed gevolg hebt afgesloten, of studiepunten voor onderwijseenheden hebt behaald die samen een minor zouden kunnen vormen, of in het bezit van

Wanneer de student nog niet het propedeutisch examen, maar wel 30 stp van het propedeuseprogramma van de opleiding heeft behaald, wordt hij door de examencommissie op zijn

De Commissie Studieadvies Eerste Jaar brengt namens de decaan aan het einde van het eerste studiejaar waarin een student staat ingeschreven voor de propedeutische fase van

Het predicaat 'met lof' wordt door de examencommissie aan het bachelorexamen verbonden, indien de student voor alle onderdelen gezamenlijk gemiddeld minstens 8,0 heeft behaald,

Het predicaat 'met lof' wordt door de examencommissie aan het bachelorexamen verbonden, indien de student voor alle onderdelen gezamenlijk gemiddeld minstens 8,0 heeft behaald,

Deze onderwijs- en examenregeling is opgenomen in het opleidingsstatuut dat geldt voor jouw opleiding.. De onderwijs- en examenregeling wordt elk