Archeologisch bureau- en
booronderzoek (verkennende
fase) Moleneind 6 te Meeuwen,
gemeente Aalburg (N-B)
opdrachtgever de heer P. Knipscheer
datum 26 september 2012
projectleider mevrouw drs. A. Spoelstra projectnummer 93186912
status definitief
ISSN-nummer 1875-5313
MUG-publicatie 2012-87
Archeologisch bureau- en
booronderzoek (verkennende
fase) Moleneind 6 te Meeuwen,
gemeente Aalburg (N-B)
MUG-projectnummer 93186912
Opdrachtgever de heer P. Knipscheer
MUG-publicatie 2012-87
Bevoegd gezag gemeente Aalburg
Deskundige namens de bevoegde overheid
Regio West-Brabant
Mevr. drs. L. Weterings-Korthorst Postbus 503
4870 AM Etten-Leur Tel: 076-5027229
leonie.weterings@west-brabant.eu Beheer en plaats documentatie MUG Ingenieursbureau b.v.
Onderzoekmeldingsnummer 52541
Tekst mevrouw drs. A. Spoelstra
Afbeeldingen de heer A. Huygen
Redactie mevrouw J. Bolink-Nanninga
Status definitief
Autorisatie
de heer B. Bijl Uitgegeven door MUG Ingenieursbureau b.v.
Postbus 136 9350 AC Leek
Datum 26 september 2012
ISSN 1875-5313
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting 1
1 Inleiding 2
1.1 Algemeen 2
1.2 Ligging van de onderzoekslocatie 2
1.2.1 Toekomstige situatie 3
1.3 Doel van het onderzoek 4
1.3.1 Bureauonderzoek 4
1.3.2 Inventariserend veldonderzoek – verkennende fase 4
1.4 Werkwijze 5
1.4.1 Bureauonderzoek 5
1.4.2 Inventariserend veldonderzoek 5
2 Resultaten 6
2.1 Bureauonderzoek 6
2.1.1 Huidige situatie 6
2.1.1.1 Fysische geografie en geologie 6
2.1.1.2 Geomorfologie en AHN 6
2.1.1.3 Bodem 7
2.1.2 Bekende archeologische waarden 8
2.1.2.1 Monumenten 8
2.1.2.2 Waarnemingen 8
2.1.2.3 Onderzoeken 8
2.1.3 Waarnemingen amateurarcheologen 9
2.1.4 Bewoningsgeschiedenis en historische situatie 9
2.1.5 Bouwhistorische waarden 11
2.1.6 Algemene archeologische verwachting en vigerend beleid 11
2.1.7 Gespecificeerde archeologische verwachting 12
2.2 Inventariserend veldonderzoek 14
2.2.1 Bodemopbouw 14
2.2.2 Archeologische indicatoren 14
3 Conclusies en aanbevelingen 16
3.1 Conclusies 16
3.2 Aanbevelingen 16
Literatuur 17
BIJLAGEN
Bijlage 1 Boorprofielen
Bijlage 2 Onderzoekslocatie met boringen
Samenvatting
In juli 2012 heeft MUG Ingenieursbureau een bureau- en booronderzoek uitgevoerd op een locatie aan Moleneind 6 te Meeuwen, gemeente Aalburg. De aanleiding tot het onderzoek is de toekomstige herinrichting van de locatie. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werden in de onderzoekslocatie vindplaatsen uit de periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd verwacht, vanwege de ligging op de stroomrug van Dussen. Deze verwachting is getoetst door middel van een booronderzoek – verkennende fase, waarbij zes boringen zijn gezet.
Uit de resultaten van het booronderzoek is gebleken dat in vier van de zes boringen sprake is van een intacte bodemopbouw, bestaande uit een bovengrond van zandige, roestige klei (stroomrugafzettingen).
Deze boringen kunnen op basis van de bodemopbouw worden aangemerkt als kansrijk. Er zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen, waardoor de hoge trefkans naar beneden toe kan worden
bijgesteld. De stroomrugafzettingen gaan op 50 cm-mv over in een uniform pakket matig siltige klei. Deze klei kan worden geïnterpreteerd als komafzettingen. In de boringen 5 en 6 is sprake van een verstoord bodemprofiel. Deze boringen kunnen worden aangemerkt als kansarm.
Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek kan de trefkans op vindplaatsen onderzoekslocatie worden aangeduid als kansarm. Hoewel er een verkennend onderzoek is uitgevoerd zijn er binnen de
onderzoekslocatie met een oppervlakte van 450 m2 6 boringen uitgevoerd. Dit betekent dat er een
onderzoek is uitgevoerd met een dichtheid van 133 boringen per hectare. Hierbij is een kansrijke zone met een oppervlakte van circa 300 m2 aangetroffen, en een kansarme zone van circa 150 m2. De kans op het aantreffen van samenhangende vindplaatsen binnen de kansrijke zone, die tijdens het onderhavige onderzoek niet zijn aangetroffen, wordt daarom als laag ingeschat. Op basis van de conclusies van het archeologisch onderzoek bevelen wij daarom aan om geen vervolgonderzoek uit te voeren.
Het bovengenoemde betreft een aanbeveling. Het besluit hieromtrent is te allen tijde voorbehouden aan het bevoegd gezag, gemeente Aalburg en diens archeologisch adviseur, de regio West-Brabant.
1 Inleiding
1.1 Algemeen
De aanleiding tot het hier beschreven archeologisch onderzoek is de toekomstige herinrichting van de onderzoekslocatie aan Moleneind 6 te Meeuwen, gemeente Aalburg (Noord-Brabant). In de nabije toekomst zal de huidige ligboxenstal worden uitgebreid met een werktuigenberging. Hierbij zal de bodem tot maximaal 0,6 m-mv worden verstoord. Omdat bij deze herinrichting eventueel aanwezige
archeologische resten worden bedreigd, is door de gemeente Aalburg een archeologisch onderzoek verplicht gesteld. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform de Wet op de archeologische monumentenzorg.
De heer P. Knipscheer heeft, via DLV, MUG Ingenieursbureau b.v., afdeling Archeologie, opdracht gegeven het archeologisch onderzoek uit te voeren. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd door mevrouw drs. A.
Spoelstra. Het booronderzoek heeft op 13 juli 2012 plaatsgevonden en is uigevoerd conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.
Tabel 1.1 Overzicht van de objectgegevens Objectgegevens
Provincie Noord-Brabant
Gemeente Aalburg
Plaats Meeuwen
Toponiem Moleneind 6
Kaartblad 44E
Coördinaten 129745/415475 N 129760/415460 O 129750/415440 Z 129745/415455 W Grondsoort Zandige klei Geomorfologie Stroomrug van Dussen
1.2 Ligging van de onderzoekslocatie
De onderzoekslocatie ligt in de gemeente Aalburg aan de oostelijke rand van de bebouwde kom van Meeuwen.
De onderzoekslocatie ligt aan Moleneind 6. De totale oppervlakte van de nieuw te bouwen stal bedraagt circa 450 m2 (afbeelding 1).
131/416
129/414
Afbeelding 1. Uitsnede van de topografische kaart waarop de ligging van de onderzoekslocatie met een rode lijn en een zwarte pijl is aangegeven. Het noorden is weergegeven met een roze pijl. Rechts de ligging van de onderzoekslocatie in Nederland (bron: Topografische Dienst Nederland).
1.2.1 Toekomstige situatie
In de nabije toekomst zal de bestaande ligboxenstal worden uitgebreid met een werktuigenberging. Deze werktuigenberging heeft een oppervlakte van 30 x 15 m (450 m2). Ten behoeve van het de funderingen zal de bodem tot 0,6 m-mv worden verstoord (afbeelding 2).
Afbeelding 2. Beeld van de toekomstige situatie, met de nieuwe werktuigberging (onderzoekslocatie) weergegeven met een rode lijn (bron: DLV)
1.3 Doel van het onderzoek
1.3.1 Bureauonderzoek
Het bureauonderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de bekende en de te verwachten archeologische waarden van het plangebied. Aan de hand van deze informatie wordt een archeologisch
verwachtingsmodel opgesteld. Voor het bureauonderzoek dienen de volgende vragen te worden beantwoord.
Vraag 1. Wat is de archeologische verwachting van het gebied buiten de reeds bekende
AMK-terreinen (indien het mogelijk is, gespecificeerd naar aard, type vindplaats en periode)?
Vraag 2. Zijn er binnen de verwachtingszones specifieke aandachtslocaties aan te geven (stroomruggen, historische bebouwing en infrastructuur)?
Vraag 3. Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen in het plan-/onderzoeksgebied?
Vraag 4. Welk vervolgonderzoek is nodig om de door het bureauonderzoek in beeld gebrachte specifieke archeologische verwachting te toetsen?
1.3.2 Inventariserend veldonderzoek – verkennende fase
Het veldonderzoek, verkennende fase, heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen. Daarnaast dienen de volgende vragen te worden beantwoord.
Vraag 1. Is de bodemopbouw intact en hoe ziet die eruit?
Vraag 2. Zijn er kansrijke en kansarme zones te onderscheiden?
Vraag 3. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens?
Aan de hand van de gegevens van beide onderzoeken kan worden nagegaan of binnen het onderzoeks- gebied archeologische waarden te verwachten zijn en of de voorgenomen ingrepen een bedreiging vormen
voor het archeologische bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd hoe hiermee omgegaan dient te worden.
1.4 Werkwijze
1.4.1 Bureauonderzoek
In het bureauonderzoek worden het huidige grondgebruik, de historische situatie en mogelijke verstoringen alsmede de bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden beschreven. Hiertoe worden onder andere topografische kaarten, de plannen en gegevens van de opdrachtgever, luchtfoto’s en, indien deze aanwezig zijn, gegevens van milieukundig onderzoek gebruikt.
Een beschrijving van de historische situatie wordt gebaseerd op historisch topografisch kaartmateriaal, zoals kadastrale kaarten en de website WatWasWaar (http://www.watwaswaar.nl). Voor de bekende bodemkundige en geologische waarden wordt gebruikgemaakt van bodemkaarten en geomorfologische kaarten. De ligging van de archeologische waarnemingen is gebaseerd op de gegevens in Archis (digitale database van de Nederlandse archeologie van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed), waarvan de Archeologische Monumentenkaart deel uitmaakt. Voor het bepalen van de algemene archeologische verwachting is uitgegaan van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Aalburg. Indien het mogelijk is, wordt er teruggegrepen op gegevens van eerder uitgevoerd onderzoek in de directe omgeving. Met behulp van alle gegevens wordt een gespecificeerde verwachting voor de onderzoekslocatie opgesteld.
1.4.2 Inventariserend veldonderzoek
De gemeente Aalburg heeft ten aanzien van de onderhavige onderzoekslocatie een verkennend booronderzoek verplicht gesteld met een dichtheid van zes boringen per ha en een ondergrens van minimaal zes boringen. In totaal worden er zes boringen gezet. De boringen worden zoveel mogelijk volgens een verspringend driehoeksgrid gezet. Voor het boren wordt gebruikgemaakt van een verlengbare edelmanboor met een diameter van 7 cm. Op grotere diepte, tussen 200 en 300 cm-mv, is gebruik
gemaakt van een gutsboor. De boringen worden tot 25 cm in de onverstoorde C-horizont gezet.
De boorkernen zijn uitgelegd, waarbij de verschillende bodemlagen nauwkeurig zijn beschreven en
opgemeten. Bij een gutsboring is de boorkern opengesneden, waarna de bodemlagen zijn beschreven. De boorsedimenten zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, die gebaseerd is op NEN 5104. Tijdens het booronderzoek is, aan de hand van het versnijden van de boorkernen, ook gelet op de aanwezigheid van archeologische indicatoren, zoals: aardewerkscherven, cultuurlagen, vuursteen, bot, houtskool, fosfaat, verbrand leem en natuursteen. De boorpunten zijn met behulp van een meetlint ingemeten.
2 Resultaten
2.1 Bureauonderzoek
2.1.1 Huidige situatie
De onderzoeklocatie bestaat grotendeels uit grasland. Het noordelijke gedeelte van de onderzoekslocatie, direct tegen de huidige stal, is verhard met betonplaten.
2.1.1.1 Fysische geografie en geologie
Het plangebied bevindt zich in het Midden-Nederlandse Rivierengebied, in het land van Heusden en Altena. Het Land van Heusden en Altena wordt begrensd door de Merwede in het noorden, de Afgedamde Maas en het Heusdensch Kanaal in het oosten, de Biesbosch in het westen en de Bergsche Maas in het zuiden. Het huidige landschap is opgebouwd uit rivierafzettingen uit het Holoceen (8000 voor
Christus-heden). Deze afzettingen bestaan uit een mengsel van zand en klei en worden gerekend tot de Echteld Formatie. De diepere ondergrond bestaat uit grove zanden die behoren tot de Kreftenheye Formatie (Berendsen, 2008).
2.1.1.2 Geomorfologie en AHN
Als gevolg van zeespiegelstijging in het holoceen zijn meanderende rivieren in het Rijn-Maasdal ontstaan.
Kenmerkend voor meanderende rivieren is de laterale verplaatsing van de stroomgeul binnen de stroomgordel. Doordat stroomgordels zich regelmatig verlegden (avulsies), ontstond er in het
rivierengebied een netwerk van verlaten stroomgordels. Deze verlaten stroomgordels vormen samen met de bijbehorende oeverwallen zogenaamde stroomruggen, relatief hoge elementen in het landschap, die daardoor zeer geschikt waren voor bewoning. Tijdens overstromingen bezonken de kleideeltjes pas ver landinwaarts, waardoor tussen de stroomruggen laaggelegen kleivlakten ontstonden (komgebieden). In deze komgebieden groeide bij slechte afwatering ook vaak veen. Oudere stroomruggen zijn vaak geërodeerd door jongere geulen en bedekt door jongere oever- en komafzettingen.
De onderzoekslocatie ligt op de stroomrug van Dussen. Deze stroomgordel was actief tussen 1030 voor Chr. en 190 na Chr. en raakte daarna verlaten. De top van de stroomrug ligt tussen 0,1 en 1,7 m +NAP.
Onder de stroomrug van Dussen ligt nog een oudere stroomrug. Het betreft de stroomrug van Wijk en Aalburg, die actief was tussen 3640 en 2870 voor Chr. De top van deze stroomrug ligt op circa 1,2 m-NAP, maar is grotendeels geërodeerd door bovenliggende jongere stroomruggen. (afbeelding 3).
Afbeelding 3. De onderzoekslocatie (cirkel) op de stroomruggenkaart. De stroomrug van Dussen is weergegeven in oranje en met nummer 40. De stroomrug van Wijk en Aalburg is weergegeven met een zwarte pijl (bron: Berendsen & Stouthamer 2001).
Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is te zien dat het maaiveld in de onderzoekslocatie op circa 0,5 m+NAP ligt (zie afbeelding 4). De stroomrug van Dussen bevindt zich dus waarschijnlijk aan of vlak onder het maaiveld. In de omgeving zijn diverse subtiele hoogteverschillen zichtbaar. Ten zuiden van de onderzoekslocatie lijkt een verlaten stroomgeul te liggen, die wordt omgeven door hoger gelegen oeverafzettingen. Deze lopen mogelijk ook door tot in de onderzoekslocatie. Er is waarschijnlijk sprake van een afwisseling van verschillende geomorfologische eenheden op korte afstand (oeverafzettingen, geulen, geulafzettingen, komafzettingen). Ten westen van de onderzoekslocatie ligt de dorpskern van Meeuwen, die bijna 1 m hoger ligt dan het omliggende gebied. Het dorp Meeuwen is dan ook gelegen op een kunstmatige ophoging (terp).
Afbeelding 4. De onderzoekslocatie (grijze punaise) op de AHN. De zwarte cijfers geven de hoogte ten opzichte van NAP weer. Het noorden is weergegeven met een roze pijl. (bron:
http://www.ahn.nl).
2.1.1.3 Bodem
De bodem op de onderzoekslocatie bestaat uit kalkloze poldervaaggronden in zandige klei (code: Rn95C, zie afbeelding 5). Poldervaaggronden kenmerken zich door de afwezigheid van
bodemhorizonten, waardoor er nauwelijks kleurverschillen in het bodemprofiel aanwezig zijn. De bodem is volledig gerijpt, waardoor er vanaf het maaiveld roestverschijnselen aanwezig zijn. De aanwezigheid van de stroomgordel van Dussen is te herkennen aan het feit dat de korrelgrootte van de rivierafzettingen naar beneden toe steeds grover wordt (een zogenaamde fining upwards sequence; Berendsen, 2008).
0,3 +
0,8 + 1,4 +
0,1-
0,7 +
0,1 +
Afbeelding 5. De onderzoekslocatie (rode ovaal) op de bodemkaart. De poldervaaggronden zijn
weergegeven in groen. De dorpsterp van Meeuwen is weergegeven in fuchsia. Het noorden is weergegeven met een roze pijl (bron: Archis/Rijksdienst voor het cultureel erfgoed).
2.1.2 Bekende archeologische waarden
In de nabije omgeving van de onderzoekslocatie zijn enkele archeologische waarden geregistreerd. Hierbij is uitgegaan van een straal van 500 m rondom de onderzoekslocatie, om een impressie te krijgen van de lokale situatie. Zie afbeelding 6 voor de ligging van deze waarden.
2.1.2.1 Monumenten
In een straal van 500 m rondom de onderzoekslocatie zijn op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) twee terreinen met een archeologische status geregistreerd. Binnen deze terreinen zijn bijbehorende waarnemingen apart omschreven (tabel 2.1).
Tabel 2.1 Terreinen met een archeologische status AMK-nr Bijbehorende
waarnemingen
Toponiem, omschrijving en datering Status
4895 37170 Hoog-Meeuwen. Kunstmatige ophoging (terp) met bewoningssporen uit de periode Romeinse tijd – middeleeuwen.
Hoge
archeologische waarde
3778 40423 Eethen – De Spie. Terrein met bewoningssporen uit de Romeinse Tijd (aardewerkconcentraties)
Hoge
archeologische waarde
2.1.2.2 Waarnemingen
In een straal van 500 m rondom de onderzoekslocatie zijn, afgezien van de waarnemingen die onderdeel uitmaken van bovengenoemde AMK-terreinen, geen losse waarnemingen geregistreerd.
2.1.2.3 Onderzoeken
Binnen de onderzoekslocatie heeft niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In de nabije omgeving van (in een straal van 500 m rondom) de onderzoekslocatie zijn eveneens geen onderzoeken uitgevoerd.
Afbeelding 6. AMK-terreinen, waarnemingen en onderzoeksmeldingen in de nabije omgeving van de onderzoekslocatie (roze lijn). Het noorden is weergegeven met een roze pijl. (bron:
Archis/Rijksdienst voor het cultureel erfgoed)
2.1.3 Waarnemingen amateurarcheologen
In aanvulling op de gegevens in Archis is contact gezocht met lokale amateurarcheologen, waarvan de verschillende verenigingen worden overkoepeld door het Cultuurhistorisch Platform Land van Heusden en Altena. Deze vereniging heeft echter vooralsnog niet gereageerd op ons verzoek voor aanvullende informatie (dd. 5 september 2012).
2.1.4 Bewoningsgeschiedenis en historische situatie
De stroomrug van Dussen raakte in de loop van de Romeinse tijd verland, en was vanaf toen geschikt voor bewoning. In de nabije omgeving zijn vindplaatsen bekend uit de periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd, hetgeen impliceert dat de stroomrug vanaf de Romeinse tijd continu in gebruik was. Mogelijk was de stroomrug van Dussen ook de drager van een Romeinse weg. Het dorp Meeuwen wordt in de vroege middeleeuwen voor het eerst genoemd als ‘Medua’, hetgeen impliceert dat het toen al een dorp van enige betekenis was. In de late middeleeuwen maakte Meeuwen (Medua) deel uit van de heerlijkheid Heusden.
Vanaf de late middeleeuwen is ten noorden van Meeuwen het Kasteel Meeuwen aanwezig, dat omstreeks 1350 werd gebouwd door Jan van Drongelen, die via het huwelijk van zijn vader aanspraak maakte op de heerlijkheid Heusden. Na de dood van Jan van Heusden kwam de heerlijkheid echter in bezit van de graaf van Holland. Jan van Drongelen kreeg toen het kasteel ter compensatie in leen terug. Het kasteel bestond uit een hoofdburcht en een voorburcht, dat werd omringd door een gracht. Het huidige kasteel dateert uit de 19e eeuw. Verder bevindt zich in het dorp de Hervormde kerk, waarvan de oudste gedeelten eveneens uit de 14e eeuw dateren.
Tenslotte ligt aan de Kleibergseweg de Witte Molen, een molen uit 1740 die zich van oorsprong elders bevond en in 1986 naar de huidige locatie is verplaatst.
De historische ontwikkeling in de nieuwe tijd is goed te volgen op het kaartmateriaal vanaf de 19e eeuw.Op de kadastrale minuut uit de periode 1811-1830 is te zien dat de onderzoekslocatie onbebouwd is. Ter hoogte van de onderzoekslocatie zijn langgerekte, noord-zuid georiënteerde percelen aanwezig. De Matersteeg, die ten westen van de onderzoekslocatie ligt, is in deze periode al onder dezelfde naam aanwezig (afbeelding 7).
Afbeelding 7. De onderzoekslocatie (blauwe stippellijn) op de kadastrale minuut uit de periode 1811-1830.
Het noorden is weergegeven met een roze pijl (bron: http://www.watwaswaar.nl)
Op de militair-topografische kaarten uit de periode 1874 t/m 1958 verandert er vrijwel niets in de
onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie blijft in gebruik als agrarisch gebied. De percelen zijn in gebruik als grasland (afbeelding 8).
Afbeelding 8. De onderzoekslocatie (ster) op de militair-topografische kaart uit 1900, die
indicatief is voor het kaartbeeld tot en met 1953. Het noorden is weergegeven met een roze pijl (bron: http://www.watwaswaar.nl)
Op de topografische kaart uit 1969 is ten noorden van de onderzoekslocatie de N283 aanwezig (zie afbeeldingen 9 en 10). De onderzoekslocatie blijft in gebruik als grasland. Deze situatie blijft identiek tot en met de jaren ‘80 van de 20e eeuw.
Afbeelding 9 (links) en 10 (rechts). De onderzoekslocatie (ster) in respectievelijk 1958 en 1969. De onderzoekslocatie is in deze periode nog onbebouwd. Het noorden is weergegeven met een roze pijl (bron: http://www.watwaswaar.nl)
Op de topografische kaart uit 1988 is de eerste bebouwing te zien, het betreft de huidige boerderij. Vanaf dan is het kaartbeeld vergelijkbaar met de huidige situatie.
2.1.5 Bouwhistorische waarden
Ten behoeve van het bepalen van de aanwezigheid van ondergrondse bouwhistorische waarden is de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH) geraadpleegd. Hierin zijn voor de onderzoekslocatie geen bouwhistorische waarden geregistreerd.
2.1.6 Algemene archeologische verwachting en vigerend beleid
De gemeente Aalburg beschikt over een eigen Erfgoedkaart (Ellenkamp, 2010). Volgens deze
verwachtings- en beleidsadvieskaart kent de onderzoekslocatie een hoge archeologische verwachting met betrekking tot vindplaatsen vanaf de Romeinse Tijd. De vindplaatsen liggen kunnen op een diepte van 0,5 tot 1,5 m-mv worden verwacht. Archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 m-mv (zie afbeelding 11). Verder geldt een middelhoge verwachting ten aanzien van vindplaatsen op een diepte van 1,5 tot 3 m-mv, op basis van de mogelijke aanwezigheid van de oudere stroomgordel (Wijk en Aalburg). De onderzoekslocatie is hiermee onderzoeksplichtig.
Afbeelding 11. De onderzoekslocatie (ster) op de erfgoedkaart van de gemeente Aalburg. Het noorden is weergegeven met een blauwe pijl.
2.1.7 Gespecificeerde archeologische verwachting
Het onderstaande gespecificeerde verwachtingsmodel gaat uit van een intact bodemprofiel.
Datering
De onderzoekslocatie ligt in het Land van Heusden en Altena op de stroomrug van Dussen. Op deze stroomrug kunnen resten uit de periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd worden aangetroffen.
Complex
Uit de periode Romeinse tijd tot en met de volle middeleeuwen worden sporen van permanente bewoning verwacht in de vorm van nederzettingen, agrarische activiteiten en grafvelden. Uit de periode late
middeleeuwen-nieuwe tijd worden met name sporen van ontginning en agrarische activiteit verwacht.
Omdat op de historische kaarten geen bebouwing aangegeven staat, wordt de kans op de aanwezigheid van nederzettingen en grafvelden uit de periode late middeleeuwen-nieuwe tijd als laag ingeschat.
Locatie en trefkans
Bovengenoemde complexen worden vanaf de top van de stroomrug van Dussen verwacht. Aangezien de onderzoekslocatie in zijn geheel op deze stroomrug ligt kunnen de resten binnen de gehele onderzoeks- locatie worden aangetroffen. Verdere specificatie is niet mogelijk.
Omvang
Nederzettingen kunnen bestaan uit één of meerdere huisplaatsen met een omvang van 200 m2 tot enkele hectaren. Sporen van agrarische activiteiten betreffen veelal lineaire elementen die zich tot buiten de onderzoekslocatie kunnen voortzetten.
Diepteligging/stratigrafie
De top van de stroomrug van Dussen bevindt zich aan of vlak onder het maaiveld. De vondstcomplexen worden daarom vanaf het maaiveld tot circa 2,0 m-mv verwacht. Op grotere diepte, vanaf circa 1,5 m-mv kunnen ook resten van de stroomrug van Wijk en Aalburg worden aangetroffen, indien deze niet
geërodeerd zijn door de stroomrug van Dussen.
Uiterlijke kenmerken
Resten van permanente nederzettingen kunnen bestaan uit grondsporen en vondsten zoals paalgaten, haardkuilen, huttenleem, aardewerk, ophooglagen, afvalkuilen, waterputten etc. Begravingsresten kunnen, afhankelijk van de periode, bestaan uit urnen, botmateriaal en grafgiften. Agrarische activiteiten kunnen bestaan uit palenrijen, greppels en kleine structuren zoals schuren en veekralen.
Mogelijke verstoringen
De onderzoekslocatie is vanaf 1988 onderdeel van het erf van Moleneind 6, daarvóór bestond de onderzoekslocatie altijd uit landbouwgrond. Eventuele verstoringen zijn het gevolg van agrarische
activiteiten en eventueel grondverzet bij de realisatie van de huidige bebouwing (egalisaties, dempen van perceelsloten, het graven van bouwvlakken).
Advies vervolgonderzoek
De precieze mate van verstoring zijn is basis van dit bureauonderzoek niet in voldoende mate vast te stellen. Aanbevolen wordt daarom bovenstaand gespecificeerd verwachtingsmodel daarom te worden getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek – verkennende fase. Voor de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt verwezen naar paragraaf 2.2.
2.2 Inventariserend veldonderzoek
Het veldwerk is uitgevoerd op vrijdag 13 juli 2012. Ten tijde van het veldwerk was de onderzoekslocatie grotendeels in gebruik als grasland. Het noordelijke gedeelte van de onderzoekslocatie is verhard met betonplaten. De vondstzichtbaarheid aan het oppervlakte was daarom slecht. Er is daarom geen oppervlaktekartering uitgevoerd (zie afbeelding 13).
Afbeelding 13. De onderzoekslocatie ten tijde van het veldwerk, gefotografeerd in noordelijke richting 2.2.1 Bodemopbouw
In de onderzoekslocatie is sprake van een uniforme bodemopbouw. Voor een gedetailleerde beschrijving van de bodemopbouw per afzonderlijke boring wordt verwezen naar bijlage 1.
De bodemopbouw bestaat van boven naar beneden uit een bouwvoor van zwak zandige, zwak humeuze klei (tot 10 cm-mv). Deze bouwvoor gaat over in een matig zandige klei met roestvlekken (tot circa 50 cm-mv). Deze zandige laag wordt geïnterpreteerd als stroomrugafzetting. Deze laag gaat zeer
geleidelijk over in een homogeen pakket matig siltige klei, dat doorloopt tot 2,5 m-mv. In deze kleilaag zijn af en toe plantenresten (riet) aanwezig. Deze bodemopbouw is kenmerkend voor komafzettingen.
In boring 5 is de bodem tot 75 cm-mv verstoord. Tussen 50 en 75 cm-mv bevindt zich een sliblaag, die kenmerkend is voor een slootdemping. Waarschijnlijk betreft het de voormalige perceelsloot die zichtbaar is op historische kaarten (zie afbeelding 7 en 8 in dit rapport).
Boring 6 is in het noordelijke gedeelte van de onderzoekslocatie gezet, ter hoogte van de betonverharding.
De bodem bestond hier tot 1,5 m-mv uit een zandpakket. Hieronder ligt het kleipakket, dat ook in de andere boringen is aangetroffen. Ter hoogte van boring 6 is duidelijk sprake van een bouwput, behorende bij de nabijgelegen stal-met-mestkelder. De put is destijds groter gegraven dan de daadwerkelijke stal en dichtgegooid met zand.
2.2.2 Archeologische indicatoren
Het opgeboorde materiaal is in alle boringen per afzonderlijke horizont geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Hierbij dient de
kanttekening te worden geplaatst dat het om een verkennend onderzoek gaat dat niet primair gericht was op het opsporen van vindplaatsen. Derhalve is het vaststellen van de afwezigheid van archeologische vindplaatsen niet per definitie indicatief voor het ontbreken van vindplaatsen.
3 Conclusies en aanbevelingen
3.1 Conclusies
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werden in de onderzoekslocatie vindplaatsen uit de periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd verwacht, vanwege de ligging op de stroomrug van Dussen. Deze verwachting is getoetst door middel van een booronderzoek, waarbij zes boringen zijn gezet.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen de onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord.
Vraag 1. Is de bodemopbouw intact en hoe ziet die eruit? Zijn er in dit verband kansrijke en kansarme zones te onderscheiden?
In vier van de zes boringen is sprake van een intacte bodemopbouw, bestaande uit een
bovengrond van zandige, roestige klei (stroomrugafzettingen) die op 50 cm-mv overgaat in een uniform pakket matig siltige klei.Deze klei kan worden geïnterpreteerd als komafzettingen. Er zijn geen aanwijzingen voor een onderliggende oudere stroomrug aangetroffen (stroomrug van Wijk en Aalburg)
Vraag 2. Zijn er kansrijke en kansarme zones te onderscheiden?
In de boringen 5 en 6 is sprake van een verstoord bodemprofiel. Deze boringen kunnen worden aangemerkt als kansarm. De overige boringen hebben een natuurlijke bodemopbouw Zie bijlage 2 voor de ligging van deze zones.
Vraag 3. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens?
Gedeeltelijk. In de onderzoekslocatie is in de bovengrond sprake van stoormrugafzettingen, die worden gerelateerd aan de stroomrug van Dussen. Deze gaan geleidelijk over in
komafzettingen.
3.2 Aanbevelingen
Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek kan de trefkans op vindplaatsen onderzoekslocatie worden aangeduid als kansarm. Hoewel er een verkennend onderzoek is uitgevoerd zijn er binnen de
onderzoekslocatie met een oppervlakte van 450 m2 6 boringen uitgevoerd. Dit betekent dat er een
onderzoek is uitgevoerd met een dichtheid van 133 boringen per hectare. Hierbij is een kansrijke zone met een oppervlakte van circa 300 m2 aangetroffen, en een kansarme zone van circa 150 m2. De kans op het aantreffen van samenhangende vindplaatsen binnen de kansrijke zone, die tijdens het onderhavige onderzoek niet zijn aangetroffen, wordt daarom als laag ingeschat. Op basis van de conclusies van het archeologisch onderzoek bevelen wij daarom aan om geen vervolgonderzoek uit te voeren.
Het bovengenoemde betreft een aanbeveling. Het besluit hieromtrent is te allen tijde voorbehouden aan het bevoegd gezag, de gemeente Aalburg, en diens archeologisch adviseur de regio West-Brabant in persoon van regioarcheoloog mevrouw L. Weterings-Korthorst.
Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van
toevalsvondsten te garanderen: ‘Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of
onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister’. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van gemeente Aalburg hiervan per direct in kennis te stellen.
Literatuur
Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001. Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Assen.
Berendsen, H.J.A. 2008. De Vorming van het Land. Assen.
Brandt, R.W. et. al. (red), 1992. Archis, Archeologisch basisregister, versie 1.0 Amersfoort.
Ellenkamp, G.R., 2010. Een erfgoedkaart voor de gemeenten Aalburg en Werkendam. DEEL 1: Toelichting op de archeologische en de cultuurhistorische kaart. RAAP-Rapport 2190, RAAP Archeologisch
Adviesbureau, Weesp.
Mulder, E.F.J. de. et. al.2003. De ondergrond van Nederland. Groningen.
Stiboka, 1979. Toelichting op de bodemkaart 1:50.000 kaartblad 44. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.
Daarnaast is op 11 juli 2012 gebruikgemaakt van de volgende informatie van:
- Archis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
- www.ahn.nl;
- www.watwaswaar.nl.
Bijlage 1 Boorprofielen
Projectcode: 93186912
Projectnaam: Meeuwen Moleneind 6
Bijlage 1: Boorprofielen
Schaal 1: 30
getekend volgens NEN 5104
Boring: 1
0
50
100
150
200
250
0
Klei, matig zandig, zwak humeus, donkergrijs, omgewerkt, bouwvoor
-10
Klei, matig zandig, matig roesthoudend, neutraal grijsoranje, stroomrug?
-70
Klei, matig siltig, lichtgrijs, komklei
-250
Boring: 2
0
50
100
150
200
250
0
Klei, matig zandig, zwak humeus, donkergrijs, omgewerkt, bouwvoor
-10
Klei, matig zandig, matig roesthoudend, neutraal grijsoranje, stroomrug?
-50
Klei, matig siltig, lichtgrijs, komklei
-250
Boring: 3
0
50
100
150
200
250
0
Klei, matig zandig, zwak humeus, donkergrijs, omgewerkt, bouwvoor
-10
Klei, matig zandig, matig roesthoudend, neutraal grijsoranje, stroomrug?
-70
Klei, matig siltig, lichtgrijs, komklei
-250
Boring: 4
0
50
100
150
200
250
0
Klei, matig zandig, zwak humeus, donkergrijs, omgewerkt, bouwvoor
-10
Klei, matig zandig, matig roesthoudend, neutraal grijsoranje, stroomrug?
-30
Klei, matig siltig, lichtgrijs, komklei
-250
Projectcode: 93186912
Projectnaam: Meeuwen Moleneind 6
Schaal 1: 30
getekend volgens NEN 5104
Boring: 5
0
50
100
150
200
250
0
Klei, matig zandig, zwak humeus, donkergrijs, omgewerkt, bouwvoor
-10
Klei, matig zandig, matig roesthoudend, neutraal grijsoranje, omgewerkt, demping
-50
Slib, matig zandig, uiterst humeus, donker zwartbruin, demping, slootvulling
-75
Klei, matig siltig, lichtgrijs, komklei
-250
Boring: 6
0
50
100
150
200
250
0
Betonplaat, verwijderd door dhr.
Knipscheer
-15
Zand, matig fijn, lichtgeel, ophoogzand, bouwput nabijgelegen stal met mestkelder
-150
Klei, matig siltig, lichtgrijs, top omgewerkt, komklei
-250
Bijlage 2 Onderzoekslocatie met
boorpunten
Z
Onderdeel:
Opdrachtgever:
Project:
Formaat:
Projectnummer: Schaal:
Zernikelaan 8 Postbus 136 9350 AC LEEK Tel.Fax.
info@mug.nl www.mug.nl
(0594) 55 24 20 (0594) 55 24 99
Bijlagenummer:
Wijz. Get. Gec. Omschrijving Datum Infra
Geo-informatie Archeologie Milieu Geo-ICT
0 Eerste uitgave
Archeologisch onderzoek Moleneind 6 te Meeuwen Mts. Knipscheer (DLV)
Overzicht van de onderzoekslocatie
93186912 1:500 A3 2
CONCEPT
AHu GRo 19-07-2012