• No results found

Θυγάτηρ en de Nuloptie in de NBV Naar aanleiding van Markus 5:34 parr.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Θυγάτηρ en de Nuloptie in de NBV Naar aanleiding van Markus 5:34 parr."

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Θυγάτηρ en de Nuloptie in de NBV Naar aanleiding van Markus 5:34 parr.

De aanleiding

In het verhaal over de opwekking van het dochtertje van Jaïrus1 wordt ook verslag gedaan van de genezing van een ‘vrouw’. Deze vrouw wordt – zo vertellen ons de evangelieschrijvers – aangesproken als θυγάτηρ, ‘dochter’.

In de fraaie ‘Nieuwe Vertaling’ wordt het Griekse woord echter niet ver- taald. Dat verraste mij enigszins, en van mijn verwondering heb ik in ons kerkblad Present melding gemaakt.2 Mijn suggestie was om het Griekse woord hier met ‘meisje’ te vertalen. De NBV is, zo bleek mij, bij het vertalen van wat men ‘aanspreektermen’ noemt nogal karig. Men redeneert dat het in veel gevallen beter is om ze onvertaald te laten. Men wil wel trouw blijven aan de brontaal, maar tegelijk ook rekening houden met de doeltaal: ‘De Bijbel bestaat uit teksten uit een andere tijd, landstreek en cultuur en in een andere taal. Er moet veel overbrugd worden om een Griekse of Hebreeuwse tekst te vertalen in natuurlijk Nederlands’.3 Deze benadering is op zich zeker begrijpelijk, maar mijn vraag is of dat ook inhoudt dat bij dergelijke aanspreektermen de nuloptie altijd de beste oplossing is. Daarom wil ik in deze korte notitie opnieuw aandacht vragen voor mijn idee, dat men toch zou kunnen proberen naar een passend equivalent te zoeken.

Boaz en Ruth

In het mooie verhaal uit het boek ‘Ruth’, waarin Boaz voor het eerst in con- tact komt met Ruth, vraagt Boaz de voorman van zijn maaiers ’Bij wie hoort die jonge vrouw daar?’ (NBV). Het Hebreeuwse woord (הרענ) wordt meestal in de lexica vertaald als ‘(ongetrouwd of pas getrouwd) meisje’, maar in het boek Ruth (2:5-6; 4:12) wordt het veelal geduid als ‘jonge vrouw’. Wanneer Boaz Ruth direct aanspreekt (2:8, vgl. 3:10, 11), zegt hij (NBV): ‘Luister

1 Mk 5:21-43//Mt 9:18-26//Lk 8:40-56.

2 Present, Gemeentemagazijn van de Protestantse Gemeente Amstelveen-Buitenveldert, 6:7, Septem- ber 2015, 16f.: ‘Dochter (Markus 5:34), Overwegingen bij de Nieuwe Bijbelvertaling’.

3 Aldus de directeur Dr. Rieuwerd Buitenwerf in zijn reactie in Present 6:8, Oktober 2015, 16f.: ‘Geen dochter, geen vrouw’.

(2)

goed, mijn dochter’ (יתִּבִּ). Nu is het iedereen wel duidelijk, dat zij niet zijn dochter is; zij zal tenslotte zelfs zijn vrouw worden. Deze aanspreekterm komt inderdaad uit een andere tijd, een andere cultuur, een andere taal. Naar de opzet van de NBV moet het overgezet worden in de doeltaal. In ónze taal zouden we dan toch zeker naar een andere vertaling moeten zoeken dan ‘mijn dochter’.

Misschien had men kunnen nagaan, of het Hebreeuwse woord ַתבּ mogelijk ook andere nuances heeft dan ‘dochter’. De woordenboeken helpen ons daarbij op weg: ‘meisje’, ‘jonge vrouw’. Ook de NBV zelf laat ons daarbij niet in de steek. In Hooglied 2:2.4 vertaalt men ‘…zo is mijn vriendin tussen de meisjes, …zo is mijn lief tussen de jongens’, waar het Hebreeuws resp.

תונבה en םינבה schrijft, de plurales van resp. תב, ‘dochter’ en ןב ‘zoon’. De LXX vertaalt hier overigens ‘letterlijk’: ἀνὰ μέσον τῶν θυγατέρων…, ἀνὰ μέσον τῶν υἱῶν. Ook elders vertaalt men in de NBV תב met ‘meisje’, bijv.

in Exodus 1:16 (LXX: θῆλυ), 21:31 (LXX: θυγατέρα), Numeri 26:33 (LXX:

θυγατέρες), maar ook wel met ‘kind’ (Richteren 11:34v.; LXX: θυγάτηρ).

Zo zou men kunnen overwegen om Boaz te laten zeggen: ‘Luister, mijn kind’. Ze is weliswaar zijn kind niet, maar een oudere man kan een jonge vrouw zo toch wel aanspreken, toen en nu. Dat hij ouder was blijkt wel uit zijn woorden (Ruth 3:10 NBV): ‘Je hebt niet omgekeken naar jongere mannen (םירוחב)’. De woordenboeken definiëren de רוּחב als de nog ‘jonge (ongetrouwde) man’, wat er op duidt dat Boaz zichzelf daartoe niet meer rekende. Wanneer eerder (3:1) Naomi Ruth aanspreekt als mijn dochter’

(יתִּבִּ), dan spreekt zij als schoonmoeder tot haar schoondochter: daar zit in feite een generatie tussen.

Kennelijk is deze aanspraak-vorm in die ‘andere cultuur’ gewoon ge- weest. Het is natuurlijk zeer te begrijpen dat men in de NBV er op uit is begrippen naar onze cultuur ‘over te zetten’, maar het kan soms ook dienstig zijn de moderne lezer te laten merken hoe men in de wereld van de bijbel elkaar aansprak of met elkaar omging. Trouwens, zelfs in onze cultuur kunnen jonge vrouwen ook met ‘kind’ aangesproken worden door oudere personen.

De Semitische achtergrond van de Griekse tekst

Deze omweg via Boaz en Ruth heb ik natuurlijk niet zonder reden gemaakt.

In het Hebreeuws lezen we יתִּבִּ, ‘mijn dochter’; in het Aramees wordt dat בֶרֵחִּי of בֶרְתִי, eveneens ’mijn dochter’.4 De Griekse vertaling laat echter het bezittelijk voornaamwoord μου weg, en leest steeds θυγάτηρ, resp. θύγατερ

4 Vgl. A. Sperber, The Bible in Aramaic, IVa, The Hagiographa, Leiden, 1992, 121.

(3)

(voc.), het woord dat ook Jezus in de Griekse Evangeliën in de mond neemt.

Het aardige is dat moderne Hebreeuwse vertalingen in Mk 5:34 parr. dat Griekse woord terugvertalen met יתִּבִּ, ‘mijn dochter’5, dus alsof er μου staat.

In de veel vroegere vertaling, die aan Shem Tob wordt toegeschreven, lezen we eveneens יתִּבִּ.6 Ook in een in Codex Neofiti 32 bewaarde Hebreeuwse tekst van Mattheus7 vond ik de lezing יתב (of יתיב?). Kennelijk was het vanzelfsprekend dat in een Semitische weergave van θύγατερ het bezit- telijk voornaamwoord er aan toegevoegd moest worden: ook de Syrische vertalingen voegen het toe in hun weergave van de tekst: יתרב , ‘filia mea’.8 Het Grieks van de verhalen in de Evangeliën gaat terug op oudere bronnen, en zeer waarschijnlijk uiteindelijk op Aramese of Hebreeuwse schriftelijke, of mondelinge tradities. Wat – historisch gesproken – Jezus zelf precies gezegd heeft is uiteraard niet te achterhalen. Toch ligt het voor de hand, dat de Griekse traditie (θυγάτηρ/θύγατερ) teruggaat op een Semitische tekst, waarin sprake was van ‘mijn dochter’,’mijn meisje’ of ‘mijn kind’ (יתב of יתרב). Het is eveneens waarschijnlijk dat die aanspreekterm door Jezus kan zijn gebruikt. In het Grieks is de toevoeging μου wellicht weggelaten, omdat men bij de vertaling vond dat – net als in het geval van Boaz – de betrok- kene natuurlijk niet echt de dochter van de spreker was.

Jezus zal de term gebezigd hebben om daarmee zijn betrokkenheid tot of zijn genegenheid jegens deze vrouw tot uitdrukking te brengen. Als men met ‘(mijn) dochter’, ’meisje’ of ‘m’n kind’ zou vertalen, zou dat kunnen be- tekenen dat Jezus ook tot haar spreekt als iemand die wellicht iets ouder is.

De bezwaren tegen de idee van een jonge vrouw

Uiteraard kan men mijn suggestie dat Jezus zich hier tot een jongere richt niet plausibel achten. In sommige preken spreekt men zelfs van ‘een oudere vrouw’ of ‘oude vrouw’. Dan zou de aanspreekvorm ‘meisje’ natuurlijk ridicuul zijn. Maar welke argumenten pleiten tegen de gedachte dat het om een jongere vrouw zou kunnen gaan? Ik vermoed dat het gegeven dat in de teksten vermeld wordt – althans in de NBV – dat deze vrouw haar hele

5 F. Delitzsch, Sifrē hab-berith ha-ḥădāšāh, Berlin, (BFBS), 1889, 15, 68, 117; I. E. Salkinson - C. D.

Ginsburg, Hab-berith ha-ḥădāšāh, Wenen 1907, 19, 77, 132. Frappant is het dat in de Nederlandse tekst van laatstgenoemde vertaling (gedrukt als The New Testament in Hebrew and Dutch, Londen, z. j., 19, 77, 132, gewoon ‘dochter’ staat, omdat de NBG-vertaling van 1951 gegeven is.

6 G. Howard, Hebrew Gospel of Matthew, Macon, 1995, 40; line 2.

7 ‘(…) Testamentum nouum de sermone Syriaco, Graeco, Latino, ac Arabico, in Sto siue Haebraico (…), met als auteur Domenicus Hierosomilitanus, in loco.

8 Vgl. Ph.E. Pusey & G. H. Gwilliam, Tetraevangelium Sanctum juxta simplicem Syrorum versionem (…), Oxford, 1901, 60/61, 226/7, 372/3; A.S. Lewis, The Old Syriac Gospels (…), London, 1910, 21 (Mt) - Mk def. - 146 (Lk); A.Smith Lewis & M. Dunlop Gibson, The Palestinian Syriac Lectionary of the Gospels, Londen, 1899, 72 (Mt); maar in Mk en Lk staat אתרב zonder het suffix voor ‘mijn’.

(4)

vermogen (Markus 5:24) ofwel haar hele kapitaal (Lukas 8:43)9 had uitge- geven aan artsen, geïnterpreteerd wordt als iets dat eigenlijk niet past bij een

‘meisje’. Het feit dat ze kennelijk over een groot vermogen beschikte en dat ze in het bezit was van een flink kapitaal lijkt inderdaad een sterk argument tegen de gedachte dat het om een nog jonge vrouw gaat. Maar dan moeten we er wel bij bedenken dat met vertalen soms ook een nieuwe werkelijkheid gecreëerd kan worden. Wat de precieze historische situatie was, weten we natuurlijk niet. We hebben alleen de verhalen die deze evangelisten uit de traditie overnamen en waaraan ze, ieder voor zich, betekenis gaven in hun Griekse tekst. Die verhalen moeten moderne vertalers weer vorm geven in hun weergave, waarbij ze teksten uit een oude cultuur naar de onze over- brengen, een wereld waarin medische zorg vaak zeer kostbaar blijkt te zijn.

Wanneer we echter de Griekse teksten lezen laten deze toch ook andere mogelijkheden open. In Markus lezen we τὰ παρ᾽αὐτῆς πάντα, ‘al wat zij bezat’10. In Lukas treffen wij de woorden ὅλον τὸν βίον aan, letterlijk ‘heel het levensonderhoud’, dat wat ze nodig had om te leven11. Uiteraard kan dat ook een groot bedrag zijn en dus met ‘kapitaal’ of ‘vermogen’ vertaald worden, maar dat is in zekere zin toch een betrekkelijk willekeurige keuze.

We kunnen dan ook niet met zekerheid daaruit afleiden dat het om een oudere vrouw moet gaan. In zijn repliek schrijft mijn collega Buitenwerf nu: ‘Ze treedt … zelfstandig op (in tegenstelling tot de zieke kinderen in de evangeliën). Ze had haar hele bezit uitgegeven aan artsen. Hoe rijk ze was weten we niet, maar wie in die tijd artsen (meervoud!) bezocht, was zeker niet arm’. Over de artsenij in Jezus’ tijd weet ik – ondanks Sirach 38: 1-15 – onvoldoende. Mijn punt was echter ook niet dat zij per se ‘arm’

was, maar dat zij nog betrekkelijk jong was, jonger dan Jezus die haar met θυγάτηρ aanspreekt, zoals Boaz dat met Ruth deed: יתִּבִּ, ‘mijn dochter’

(LXX: θυγάτηρ). Daarom zou ik hier willen vertalen met ‘mijn kind’, of liever nog met ‘meisje’, omdat ze naar ons begrip van het woord geen echte dochter is.

Wat kan daar nu tegen zijn? Mijn collega weet dat wel: ‘Haar kwaal, waar-

9 De vraag of de woorden ἰατροῖς προσαναλώσασα ὅλον τὸν βίον [αὐτῆς] tot de oorspronkelijke tekst behoren, laat ik nu maar liggen. De omissie heeft weliswaar goede papieren (omitt, Pap75 B D-d 0279 Sys Sypal-mss , Sah, Arm, Geo; Origenes), en sommige moderne vertalingen laten de woorden dan ook weg (bijv. The New Testament in Scots, Edinburg 1983, 119). Zie B.M. Metzger, A Textual Commentary on the Greek New Testament (Third Edition), London-New York, UBS, 145, over de D-decison [de woorden staan tussen haakjes].

10 Vgl. ‘alles…wat ze had’ (KBS). De vertalers van de NBV vonden voor de Griekse woorden τὰ παρ᾽αὐτῆς πάντα in het woordenboek van W. Bauer ‘ihr Vermögen’, en interpreteerden dat als ‘haar vermogen’, wat natuurlijk mogelijk is, maar het Duitse woord kan ook ‘bezit’ betekenen, zonder dat we precies weten of dat groot of klein is. Vgl. ‘all she had’ (NRSV, GWttN),

11 Vgl. LXX Spreuken 31:14 συνάγει δὲ αὕτη τὸν βίον (als vertaling voor המחל איבת, ‘zo haalt zij … wat ze nodig had’, NBV).

(5)

aan ze al twaalf jaar leed, wordt doorgaans uitgelegd als een volwassenen- kwaal’. Maar weten we dan echt waaraan zij leed? Mattheüs schrijft: γυνὴ αἱμορροοῦσα δώδεκα ἔτη, Markus: γυνὴ οὖσα ἐν ῥύσει αἵματος δώδεκα ἔτη, en Lukas: γυνὴ οὖσα ἐν ῥύσει αἵματος ἀπὸ ἐτῶν δώδεκα. Kunnen we op grond van deze termen een diagnose opstellen van haar ziekte? Gaat het om een vaginale bloedvloeiing, om constante neusbloedingen, of om een vorm van hemofilie die zeer vroeg in het leven kan ontstaan en, zij het zelden, ook bij vrouwen kan voorkomen. Ze had deze ziekte in ieder geval al lang, toen ze zich tot Jezus wendde,12 maar wanneer die ziekte begonnen is wordt ons niet meegedeeld. Het lukt mij daarom ook niet om op dit punt vergaande conclusies te trekken over haar leeftijd.

Een vrouw…

In alle drie evangeliën wordt deze ‘dochter’ als vrouw [γυνή] aangeduid.

Wat de auteurs daarbij in gedachten hadden weten we uiteraard niet. In ieder geval was zij iemand van de vrouwelijke kunne. Maar het Griekse woord kan, evenals het Hebreeuwse equivalent (השא, vgl. Aram.: אתתנא,

‘echtgenote’), ook een getrouwde vrouw betekenen. Het is dus niet onmo- gelijk dat de evangelie-schrijvers bij dit woord aan iemand die getrouwd was dachten. Maar wat zegt dat over haar leeftijd? In onze westerse cul- tuur denken we dan meestal aan iemand rond de 25, overigens met enige variatie-breedte. Maar in de wereld die we in de Bijbel tegenkomen lag de gebruikelijke leeftijd vermoedelijk veel lager.13 In apocriefe verhalen over Jezus’ geboorte wordt, afhankelijk van de herkomst ervan, Maria’s leeftijd, bij haar intrek bij de weduwnaar Jozef of bij haar ervaring met de annun- ciatie door de engel, geschat zo tussen 12 en 15 jaar.14 Dat zijn leeftijden, die we bij onze kerstvieringen vermoedelijk er zelden bij bedenken. Maar teksten in de bijbel brengen ons nu eenmaal bij een andere cultuur dan die van onze westerse samenleving. Daarom kan ook het feit dat de vrouw γυνή wordt genoemd ons niet op het spoor van haar precieze leeftijd brengen. De visie van mijn collega Buitenwerf ‘Het gaat hier dus waarschijnlijk om een volwassen vrouw’ is op zich juist, maar bij ‘volwassen’ moet men wellicht onze opvatting over volwassenheid ietwat nuanceren.

12 Bij Lukas ‘sedert (ἀπό) twaalf jaren’ of wellicht ‘al twaalf jaren’; vgl. ’for the past twelve years’

(New Jerusalem Bible).

13 Nu nog verbazen we ons over berichten over getrouwde ‘vrouwen’ in Syrië en Noord-Afrika, van wie de leeftijd rond de twaalf kan liggen.

14 Zie bijv. de Arabische Historia Josephi fabri lignarii, c. iii, in J.C. Thilo, Codex Apocryphus Novi Testamenti, I, Leipzig, 1832, 10 (11: duodecim annos); vgl. W. Bauer, Das Leben Jesu im Zeitalter der neutestamentlichen Apokryphen, Tübingen, 1909, 56.

.

(6)

De aanspreking θυγάτηρ (resp. θύγατερ) in Markus 5:34

We blijven dus zitten met het woord ‘dochter’ waarmee Jezus deze vrouw aanspreekt. In de optiek van de vertalers klinkt in de rest van de woorden van Jezus de betrokkenheid of vriendelijkheid voldoende door, die wellicht ook met de aanspreking ‘dochter’ bedoeld was. ‘De aanspreking van een

“volwassen vrouw” zou “mevrouw” moeten zijn, maar dat is te afstandelijk’, zo luidt het betoog: ‘Het cruciale punt is dat je in het Nederlands in een dergelijke situatie geen aanspreekterm zou gebruiken’.15 Er zijn, zo is de redenering, meer voorbeelden van aansprekingen, zoals τέκνον (Mt 9:2) of παιδία (Jh 21:5), waarbij niet het leeftijdsverschil, maar de onderlinge ver- houding bepalend is.16 Maar ik kan dan de vraag niet onderdrukken of men ook in die gevallen dan maar direct naar de nuloptie moet grijpen, of dat men misschien nog wat langer naar een uitdrukking zou moeten zoeken die enig recht doet aan het gevoel dat mogelijk in het Grieks wordt uitgedrukt. Bui- tenwerf besluit zijn artikel met de woorden, ‘… ik wil benadrukken dat de hier besproken vertaalkeuzes17 op een logische en doordachte manier voort- vloeien uit de keuze van de NBV voor hedendaags, natuurlijk Nederlands’.

Niettemin zou ik toch aan mijn pleidooi willen vasthouden om in het geval van θυγάτηρ/θύγατερ nog eens te zoeken naar een betere oplossing.

Mijn gedachte daarbij is dat Jezus vermoedelijk rond de dertig was bij zijn optreden - gezien de opmerking bij Lukas18 - Hij spreekt in de drie Griekse verhalen een vrouwelijk persoon aan met ‘dochter’ (θυγάτηρ), precies zoals Boaz – in de LXX – Ruth aanspreekt als ’mijn dochter’ (NBV) ofwel in het Hebreeuws יתִּבִּ. Dit woordgebruik suggereert, dat Boaz ouder is dan Ruth.

Het gebruik van het woord ‘dochter’ door Jezus wekt ook de indruk dat hij hier iemand toespreekt die jonger is dan dertig jaar, iemand die in de twintig is of misschien zelfs jonger. Dat bracht mij er toe, dat Jezus haar als jongere bemoedigend toespreekt. Omdat ‘dochter’ in onze taal andere connotaties wekt, zou ik hier opnieuw de vertalers willen aanmoedigen om haar als

‘meisje’ te laten aanspreken, of zo men wil als ‘m’n kind’.

15 Present 6:8, Oktober 2015, 17.

16 In beide gevallen is er gekozen voor de zgn. nuloptie. Hoe lastig het ook is, toch zijn de pogingen van de KBS-vertalingen niet zo dwaas, in Mt 9:2 kozen de vertalers voor ‘beste man’ (1987) of

‘vriend’ (1992); in Jh 21:5 voor ‘vrienden’ (1987/1992).

17 Naast mijn oprisping over Mk 5:34 parr. kwam ook mijn vraag over Jezus’ aanspreking van zijn moeder in Johannes (2:4 en 19:26) aan de orde, die ik nu niet aan de orde stel.

18 Lk 3:23: … ἀρχόμενος ὡσεὶ ἐτῶν τριἀκοντα, ‘…begon zijn verkondiging toen hij ongeveer dertig jaar was’ (NBV); uit Joh. 8:57 (πεντήκοντα ἔτη οὔπω ἔχεις) heeft men ook wel een oudere leeftijd afgeleid. Zie Bauer, Das Leben Jesu, 291-295. Er is in vroeg-kerkelijke interpretaties van deze tekst wel de vraag gesteld of we in de tekst van Johannes niet τεσσεράκοντα zouden moeten lezen (vgl.

C. Tischendorf, Novum Testamentum Graece, Leipzig 81869, 847).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Publiciteit van privaatrechtelijke erfdienstbaarheden ontstaan door verkrijgende verjaring.. Verkrijgende verjaring van erfdienstbaarheden

Lakmoesproef voor de erga omnes gevolgen van de kwalifi - catie als onroerend goed door bestemming: confl icten tussen roerende en onroerende gerechtigde.. Confl ict hypotheek en

In het bijzonder onderzoeken we of België een monistisch stelsel van over- dracht heeft , waarbij de eigendom tussen partijen overgaat door het sluiten van de

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

- Vrouwelijke burgemeesters tenderen meer naar de sociale kant van het ambt, mannen meer naar de kant van planning/control en ordening. - Meer dan mannelijke burgemeesters

Van alle respondenten heeft 75 procent zich tijdens zijn of haar carrière bij de politie wel eens bedreigd gevoeld, waarvan zeventig procent soms en vijf pro- cent vaak..