• No results found

ZITTING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ZITTING"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R I J K S B E G R O T I N G

VOOR HET DIENSTJAAR

1 9 5 9

H O O F D S T U K IX B

VERKEER EN WATERSTAAT

MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 2

Hieronder volgt een overzicht van de cijfers van de Gewone en van de Buitengewone dienst over de jaren 1958 en 1959.

Gewone dienst

Totaal van 1958 ƒ 318 242 416 Totaal voor 1959 324 995 498 Hoger voor 1959 ƒ 6 753 082 Buitengewone dienst

Totaal van 1958 ƒ 304 622 000 Totaal van 1959 333 208 000 Hoger voor 1959 ƒ 28 586 000 Gehele dienst

Totaal van 1958 ƒ 622 864 416 Totaal van 1959 658 203 498 Hoger voor 1959 ƒ 35 339 082 Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt, wordt de Gewone dienst rond f 6.7 min hoger geraamd, hetgeen hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door een hogere raming van de afdeling Zeescheepvaart en Internationale Verkeerszaken met rond f 1 min. (o.a. hogere uitgaven voor de civiele verdedigings- voorbereiding), van de afdeling Burgerlijke Luchtvaart met f 2,7 min. (hoger extra subsidie aan het Nationaal Luchtvaart- laboratorium te Amsterdam voor investeringen) en van de af- deling Waterstaat met rond f 2,3 min. (o.a. hogere raming voor uitkeringen aan de provinciën, op grond van de wet van 6 oktober 1934, Slb. 534 tot instelling van een Vcrkeersfonds, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 11 december

1957, Stb. 525).

Voorts wordt de afdeling Verkeer- en Vervoerdiensten rond f 0,4 min. hoger geraamd, omdat de post „Aanbrengen bij- zondere voorzieningen bij overwegen in verband met de inten- sivering van het wegverkeer", welke in 1958 ten onrechte onder de Buitengewone dienst was opgenomen, thans onder de Ge- wone dienst wordt vermeld.

De overige afdelingen van de Gewone dienst worden onge- veer f 0,3 min. hoger geraamd, waarvoor moge worden ver- wezen naar de artikelsgewijze toelichtingen bij de afdelingen.

De verhoging van de Buitengewone dienst met ruim f 28.6 min. is hoofdzakelijk het gevolg van de hogere raming van de afdeling Burgerlijke Luchtvaart met rond f 7,5 min. (uitbrei- ding in deelneming aandelenkapitaal N.V. Luchthaven Schip- hol) en van de afdeling Staatsbedrijf der Posterijen. Telegrafie en Telefonie met f 22 min., waartegenover de afdeling Water- staat rond f 0.4 min. en de overige afdelingen f 0,5 min. lager worden geraamd.

In de afzonderlijke toelichtingen bij de verschillende afdelin- gen wordt een nadere specificatie van deze verhogingen en ver- minderingen gegeven, terwijl voor de verhoging van de kapitaal- verstrekking aan het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en

Telefonie (artikel 205) moge worden verwezen naar de af- zonderlijke begroting van genoemd Staatsbedrijf voor het dienst- jaar 1959.

Gewone dienst

AFDELING I. MINISTERIE

Het eindcijfer van deze afdeling ligt rond f 185 000 hoger dan voor 1958, waarin een bedrag van f 4 0 000 is begrepen voor de toegekende salarisverhoging aan het lager en middel- baar personeel. Voorts wordt voor de post „Frankering dienst- stukken", als gevolg van de tariefsverhogingen der P.T.T., rond f 63 000 meer aangevraagd.

Als gevolg van de afvloeiing van personeel in verband met de totstandgekomen liquidatie van het zgn. Oude Scheepvaart- fonds, moest voor wachtgelden f 60 000 meer worden geraamd.

Artikel 2. Personeelsuitgaven. Het ligt in het voorne- men aan het Bureau van de Secretaris-Generaal een mede- werker toe te voegen, die zal worden belast met vraagstuk- ken omtrent organisatie en efficiency, in verband waarmede het artikel enigszins hoger wordt geraamd.

Artikel 3. Personeelsuitgaven. De hogere raming van dit artikel is het gevolg van de aan het lager en middelbaar bur- gerlijk rijkspersoneel met ingang van 1 april 1958 toegekende salarisverhoging, alsmede van het normale accrès wegens pe- riodieke verhogingen, enz.

De personeelsbezetting van de departementale afdelingen is teruggebracht van 198 op 193 man.

Artikelen 4 en 5. (Personeelsuitgaven resp. specifieke uit- gaven departementale autopark). Zowel de personele als de specifieke (exploitatie) uitgaven van het departementale auto- park, welke, zoals uit de tekst van de artikelen blijkt, over de verschillende afdelingen der begroting worden omgeslagen, kunnen nagenoeg voor hetzelfde bedrag als in 1958 worden geraamd.

De personeelsbezetting blijft gehandhaafd op 17 man.

Artikel 6. Aanschafjing van vervoermiddelen. Het op dit artikel opgevoerde bedrag dient ter vervanging van een zestal motorvoertuigen van het departementale autopark. De oude auto's worden ten verkoop overgedragen aan de afdeling Do- meinen van het Ministerie van Financiën.

Artikel 10. Gratificaties. Op grond van de uitgaven over de laatste jaren moet dit artikel enigszins hoger geraamd wor- den.

Artikel 13. Sociale lasten direct verband houdende met de personeelsuitgaven. De hogere raming van de sociale lasten, welke aan het einde van het dienstjaar ten laste van de diverse artikelen voor personeelsuitgaven worden gebracht, houdt verband met de toegekende salarisverhoging aan lager en mid- delbaar burgerlijk rijkspersoneel en verhoging der kinder- toelagen.

(2)

11

Artikel 16. Betalingen aan rijkspersoneel, waartegenover geen arbeidsprestatie staat. In verband met de omstandigheid dat de liquidatiewerkzaamheden van het zgn. Oude Scheep- vaartfonds thans zijn afgesloten, zal een aantal ambtenaren afvloeien. Aangezien betrokkenen voor toekenning van wacht- geld in aanmerking komen, dient deze post hoger te worden geraamd.

Artikel 17. Bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pen- sioen. Aangezien het aantal ambtenaren, dat niet in pensioen- gerechtigde dienst is, de laatste jaren steeds geringer wordt, kan de raming van deze post lager worden gesteld.

Artikel 18. Frankering dienststukken. Als gevolg van de tariefsverhogingen van het Staatsbedrijf der Posterijen, Tele- grafie en Telefonie dient dit artikel enigszins hoger te worden geraamd.

AFDELING II. VERKEER- EN VERVOERDIENSTEN

Spoorwegen

Ook in 1959 zal worden voortgegaan met vergroting van de capaciteit van het reizigersmaterieelpark. Verwacht wordt, dat door de aflevering van nieuw elektrisch materieel en van rijtuigen voor getrokken treinen ultimo 1959 in totaal 117 600 zitplaatsen ter beschikking zullen staan. Met de geleidelijke vernieuwing van het goederenwagenpark zal verdere voortgang worden gemaakt door de aflevering van nieuwe wagens.

Het nieuwe stationsgebouw te Beverwijk zal in het begro- tingsjaar worden voltooid. In 1959 zal te Rotterdam het nieu- we station CS en het bijbehorende emplacement geheel ge- reed komen, benevens de uitbreiding van het goederenempIace- ment te Rotterdam-Zuid.

De uitbreiding van de beveiliging met het automatisch blok- stelsel met lichtseinen zal worden voortgezet.

Met de verbetering der ovcrwegbeveiliging zal verdere voortgang worden gemaakt. Naar verwachting zullen ultimo 1959 94 overwegen met automatische halve overwegbomen beveiligd zijn en 247 met automatische knipperlichtinstallaties tegen resp. 52 en 217 op het einde van 1957.

De dubbelsporige brug over de Poldervaart te Kethel zal in 1959 worden vernieuwd. In de eerste helft van dat jaar zal de nieuwe lijn voor goederenvervoer Geldrop-Valkenswaard in gebruik kunnen worden genomen.

Verschillende oorzaken hebben vertragend gewerkt op het gereedkomen van z.g. vrije kruisingen. Verwacht wordt, dat de vrije kruisingen in de Engelsestraat en in de Abtswoudseweg te Delft, in de rijksweg 29 te Twello, in de Overschieseweg te Schiedam, in de Industriestraat te Hengelo en in de Buitendijk te Rotterdam-Zuid in 1959 in gebruik zullen worden genomen;

die in de rijksweg nabij Ophoven en in de Terheijdenstraat te Breda zullen — naar wordt verwacht — in 1960 gereedkomen.

De onderhandelingen over de opheffing van de gelijkvloerse kruisingen te Delft (Binnenwatersloot, Schoolstraat en Wate- ringsevest) zijn zover gevorderd, dat inmiddels met het maken van de hulpspoorbana kon worden begonnen, waarna in 1959 hopelijk met het bouwen van de onderdoorgangen een aanvang kan worden gemaakt.

In het komende jaar zal waarschijnlijk eveneens met de bouw van een vrije kruising in de Heuvel-Koestraat, St. Ceciliastraat en Gasthuisstraat te Tilburg worden begonnen.

Of in 1959 een aanvang kan worden gemaakt met de uit- voering van de werken in Arnhem (Voetiuslaan) Haarlem (de Tijlslaan en de Westergracht) en Maastricht (de Schar- nerweg) is afhankelijk van de vraag of de betrokken gemeenten voldoende financiële middelen zullen hebben.

Met de Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie is inmiddels overleg geopend teneinde de financiële medewerking van de gemeen- ten te vergemakkelijken.

Een nieuw urgentieprogramma voor het opheffen van gelijk- vlocrse kruisingen van spoorwegen met landwegen, dat in over- leg met de colleges van Gedeputeerde Staten van de ondcr- scheidene provincies wordt samengesteld, was bij het opstel- len van deze memorie van toelichting nog niet gereed. Zodra het urgentieprogramma gereed is, zullen de Staten-Generaal hiermede in kennis worden gesteld.

Goederenvervoer over de weg

Ten aanzien van het ongeregeld vervoer per vrachtauto werd de eerste vergunningverlening voltooid. Thans worden door het vergunningverlenend orgaan met betrekking tot deze sec- tor nog verzoeken om wijziging van reeds verleende W.A.G.- vergunningen en aanvragen om nieuwe vergunningen behan- deld. De Commissie Vergunningen Goederenvervoer blijft bij haar arbeid richtlijn II C 4 in het oog houden. Naar zij mede- deelde is het voor haar daarbij een belangrijke vraag of zij de vergunningverlening kan blijven doen plaats hebben overeen- komstig het gestelde in de eerste volzin, dan wel of zij voor kortere of langere tijd het bestaan van een situatie als be- doeld in de tweede volzin van richtlijn I I C 4 dient aan te nemen.

De behandeling van aanvragen om vergunning voor vracht- autodiensten en afhaal- en besteldiensten vindt voortgang.

Van de circa 3000 aanvragen inzake vrachtautodiensten worden er circa 560 door de Commissie Vergunningen Goe- derenvervoer behandeld, terwijl de overige door haar ter be- handeling aan de rijkshoofdinspecteurs van het verkeer zijn overgedragen. De C.V.G. wijdde tot dusver een drietal open- bare zittingen aan door haar te behandelen aanvragen. De eerste beslissingen op aanvragen zijn inmiddels genomen.

Volgens mededeling van de C.V.G. verwacht zij, dat het ge- regeld vervoer eind 1959 van een W.A.G.-vergunning zal zijn voorzien.

Personenvervoer over de weg

Een wijziging van de richtlijn II D 1, welke beoogt de ver- gunningen voor toerwagenritten en ongeregeld vervoer voor de komende vergunningenperiode te doen aansluiten op die der thans lopende periode, is in voorbereiding.

De aanbieding aan de Staten-Generaal van een voorstel tot aanpassing van de Wet Autovervoer Personen aan de A1- gemene Overeenkomst houdende Economische Voorschriften nopens het Internationale Wegvervoer en het daarbij beho- rende Vervoerreglement (Cahier des Charges) zal worden bevorderd. Tegelijkertijd zal een desbetreffende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Autovervoer Personen 1939 worden be- vorderd.

Een tweede wijziging van de Wet Autovervoer Personen en het Uitvoeringsbesluit Autovervoer Personen 1939, ge- richt op herziening van onige bepalingen nopens het binnen- lands vervoer is in voorbereiding. Onder meer wordt overwogen te bevorderen, dat de vergunningverlening voor het groepsver- voer, dat een grote omvang heeft en waarin zeer veel wisse- ling optreedt, zo nodig kan worden gedelegeerd aan de rijks- hoofdinspecteurs van het Verkeer.

Binnenscheepvaart

Het antwoord op de vraag, welke de meest wenselijke wijze van bevrachting is, en of het bedrijfsleven met toepassing van artikel 45 der W.G.B, reeds tot het ter hand nemen van die bevrachting kan overgaan — omtrent welke vragen de voor- stellen van het bedrijfsleven nog niet zijn ontvangen — wordt nog bemoeilijkt, doordat in de laatste jaren de methode van bevrachten een belangrijk onderwerp van discussie is gewor- den in het internationale overleg. In het kader van het E.G.K.S-.

verdrag houdt men zich reeds geruime tijd met deze materie bezig. Bij de uitvoering van dat verdrag, met name bij het streven naar een harmonisatie tussen de vrachtprijzen in het internationale vervoer en die in het nationale vervoer zijn de

(3)

bevrachtingssystemen der West-Europese landen in het ge- ding gekomen. De integratie van het vervoerbeleid in de West-Europese landen, welke door het E.E.G.«verdrag beoogd wordt, zal medebrengen, dat de binnenlandse vervoerrcgelin- gen afgestemd moeten worden op de regels, die in het kader van de E.E.G. zullen worden opgesteld. Gezien het vorenstaande zullen voorshands de voorstellen terzake van het bedrijfs- leven en de ontwikkeling in internationaal verband dienen te worden afgewacht.

Naar de Commissie Vergunningen Goederenvervoer heeft medegedeeld, is bij het watervervoer de vergunningverlening met betrekking tot het ongeregeld vervoer vrijwel voltooid.

Nieuwe aanvragen om vergunning, respectievelijk om wijzi- ging van een vergunning, komen slechts in beperkte mate bin- nen en vinden haar oorzaak in aankoop van schepen uit het buitenland, overgang van schepen, gebruikt in het eigen ver- voer, naar beroepsvervoer, alsmede in nieuwbouw, moderni- sering en verandering van schepen.

De Commissie heeft met de openbare behandeling van de vergunningverlening aan de beurtvaart een aanvang gemaakt.

Deze geschiedt gelijktijdig met die voor het geregeld wegver- voer ten einde de nauwe samenhang van de verschillende dien- sten in beide sectoren tot zijn recht te doen komen.

Van de aanvragen om een vergunning voor de uitoefening van een beurtvaartdienst worden er 150, die van betekenis zijn voor de landelijke vervoervoorziening, door de Commis- sie zelf behandeld. Naar de Commissie verwacht, zal ook in deze sector de eerste ronde van de vergunningverlening eind 1959 zijn voltooid.

Rijtijdenbesluit/rijtijdenwet

Het van de Sociaal Economische Raad ontvangen advies omtrent de herziening van het Rijtijdenbesluit heeft aanlei- ding gegeven tot nader ambtelijk overleg. Zodra dit overleg is voltooid zal ten spoedigste nader contact worden opgeno- men met het bedrijfsleven.

De aanpassing van de Rijtijdenwet aan het Cahier des Charges is in ver gevorderde staat van voorbereiding.

De z.g. landelijke controles op de naleving van het Rijtijden- besluit zullen worden voortgezet.

De hogere raming van deze afdeling met rond f 370 000 is in hoofdzaak het gevolg van de opneming tot een bedrag van f 0,4 min van het artikel „Aanbrengen van bijzondere voor- zieningen bij overwegen in verband met de intensivering van het wegverkeer", hetwelk in de begroting voor het dienstjaar 1958 onder de Buitengewone dienst was vermeld. Het reste- rende gedeelte der hogere raming is een gevolg van de salaris- herziening en het normale accres wegens periodieke ver- hogingen.

Onderafdeling I. ALGEMEEN BEHEER

Artikel 22. Personeelsuitgaven. De hogere raming van dit artikel vloeit voort uit de met ingang van 1 april 1958 toe- gekende salarisverhoging aan het lager en middelbaar rijks- personeel, alsmede uit het normale accres wegens periodieke verhogingen en bevorderingen.

De personeelsbezetting kan ten opzichte van die voor 1958 met 1 man worden verminderd.

Onderafdeling II. INSPECTIES VAN H E T VERKEER Artikel 27. Personeelsuitgaven. Voor de oorzaken der hogere raming moge worden verwezen naar de hiervoren ver- strekte toelichting bij artikel 22.

De personeelsbezetting van de Rijksverkeersinspecties kan van 630 tot 625 man worden teruggebracht.

Artikel 28. Materiële uitgaven. De raming van de mate- riële uitgaven der Rijksverkeersinspecties kan rond f 50 000 lager gesteld worden.

Onderafdeling III. SPOOR- EN TRAMWEGEN Artikel 33. Aanbrengen bijzondere voorzieningen bij over- wegen in verband met de intensivering van het wegverkeer.

Het aantal in 1959 in verband met het toegenomen wegverkeer op rijkskosten te plaatsen automatische knipperlichtinstallaties bij overwegen, niet in rijkswegen gelegen, zal — naar zich thans laat aanzien — groter moeten zijn dan in vorige jaren.

Mede in verband met de gestegen kosten wordt daarom voor 1959 op dit artikel f 100 000 meer aangevraagd dan voor 1958 werd toegestaan. Dit artikel was in de begroting voor 1958 ten onrechte in de Buitengewone dienst opgenomen. Daar de knippcrlichtinstallaties na plaatsing overgaan in eigendom van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen, dient dit artikel onder de Gewone dienst te worden geraamd.

Onderafdeling IV. RIIKSDIENST VOOR HET WEGVERKEER

Artikel 35. Personeelsuitgaven. De hogere raming van dit artikel als gevolg van de salarisverhoging voor het lager en middelbaar rijkspersoneel en van het normale accres wegens periodieke verhogingen en enkele bevorderingen kan beperkt blijven tot f 5000, omdat in verband met de doorvoering van de nieuwe regeling voor de uitreiking van kentekenbewijzen, de personeelsbezetting met 8 man kon worden verminderd, ter- wijl voor overwerkgelden f 10 000 minder kan worden geraamd.

Artikel 36. Materiële uitgaven. De raming van dit artikel kan f 20 000 lager gesteld worden, eensdeels omdat een groot aantal kentekenbewijzen reeds van plasticétuis is voorzien en de aanschaffing daarvan dus geringer kan zijn en ander- deels omdat voor aanschaffing van kantoormeubilair en ver- voermiddelen met een lager bedrag kan worden volstaan.

Onderafdeling V. COMMISSIES V E R G U N N I N G E N PER- SONENVERVOER EN GOEDERENVERVOER Paragraaf 1. Commissie Vergunningen Personenvervoer Artikel 38. Personeelsuitgaven. Aangezien de personeels- bezetting van de Commissie Vergunningen Personenvervoer met 1 man kon worden verminderd, leidt de salarisverhoging van het lager en middelbaar personeel alsmede de normale stijging wegens periodieke verhogingen slechts tot een geringe verhoging van dit artikel.

Paragraaf 2. Commissie Vergunningen Goederenvervoer Artikel 42. Personeelsuitgaven. De hogere raming van deze post is het gevolg van de met ingang van 1 april 1958 toege- kende salarisverhoging aan het lager en middelbaar rijksper- soneel en van het normale accres wegens periodieke verho- gingen en bevorderingen.

Artikel 43. Materiële uitgaven. In verband met de voorge- nomen verhuizing van de Commissie naar een tweetal panden, gelegen aan de Benoordenhoutseweg/Jozef Israëlslaan, is een hogere raming van het artikel noodzakelijk.

AFDELING III. ZEESCHEEPVAART EN INTERNATIO- NALE VERKEERSZAKEN

Zeescheepvaart

Kon van het jaar 1957 nog worden getuigd, dat dit bevre- digende resultaten had opgeleverd, in het jaar 1958 vermocht de vrachtenmarkt zich niet te herstellen van de reeds ingetreden hevige terugslag, eerder werd deze nog geaccentueerd, zodat van een malaise in de zeescheepvaart moet worden gesproken.

Zoals gebruikelijk wist de lijnvaart zich beter te handhaven, doch weldra liep ook hier de barometer terug d.w.z. met name de beladingsgraad der schepen begon steeds ongunstiger te worden.

Op 1 juli 1958 was circa 13 min ton (draagvermogen) aan

(4)

13

merendeels oudere droge lading- en tankschepen opgelegd; van slopen daarvan op enige schaal is ten tijde van het stellen van deze Memorie nog geen sprake. Gezien de toch ongekend lage en onrendabele vraehtcijfers, wijst het achterwege blijven van sloop op een afwachtende houding van het merendeel van de reders, hetgeen mogelijk kan worden verklaard uit de bij het bedrijfsleven bestaande hoop, dat de expansie van de zeegaande wereldhandel in afzienbare tijd weder zal inzetten. De vraag is echter in hoeverre de thans verouderde tonnage nog van een dergelijke opleving zou vermogen te profiteren. Hierbij is van belang, dat per ultimo 1957 circa 10 min BRT in de wereld in aanbouw was, welke tonnage geleidelijk tot in 1960 zal zijn afgeleverd. Dergelijke moderne en vaak gespecialiseerde sche- pen zijn in het algemeen op een lager vrachtenniveau rendabel te maken dan de oudere tonnage, waaraan bovendien veelal de nadelen van oorlogsfabrikaat kleven.

Zoals verder bij de hier geschetste zeer moeilijke vrachten- markt wel moest worden gevreesd, zijn de vlagdiscriminatoire verschijnselen, die de positie van de traditionele scheepvaart- landen reeds langer bedreigden, nog acuter geworden, waardoor sanering en verjonging van de vloten van deze landen eens te meer een noodzakelijkheid is. Daarnevens blijft dan de dreiging van overvleugeling door de zgn. goedkope vlaggen onverzwakt bestaan. Dat zich bij de thans opgelegde tonnage ook vele schepen onder bedoelde vlaggen bevinden, betekent nl. in het geheel niet, dat dit gevaar in het verleden overschat zou zijn geworden. Enerzijds kunnen de onder die vlaggen varende reders met behulp van de in goede jaren gevormde reserves (uit de onbelaste winsten) een opligperiode veel gemakkelijker doorkomen, anderzijds konden zij ertoe overgaan loonsver- lagingen door te voeren. Dit laatste verschijnsel legt nog weer eens de nadruk op het feil, dat deze reders een meer opportu- nistische en elastischer politiek kunnen voeren dan die van de traditionele scheepvaartlenden.

Enige van de West-Europese landen, met name Engeland, Denemarken en de West-Duitse Bondsrepubliek, zijn er inmid- dels toe overgegaan bijzondere fiscale faciliteiten aan de eigen scheepvaart toe te kennen. Deze gang van zaken is niet zonder bedenking aangezien de maritieme landen in West Europa op deze wijze gemakkelijk in een onderlinge concurrentie op fis- caal gebied verwikkeld kunnen geraken. Aan dit punt zal in de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking aan- dacht dienen te worden geschonken. De ondergetekende meent dan ook, dat hij bij voorgaande gelegenheden niet te veel heeft gezegd met te stellen dat het vraagstuk van de goedkope vlag- gen, met alle daarmede verband houdende ontwikkelingen, de grootste waakzaamheid vereist.

Internationale verkeersaangelegenheden

De verwachting is gerechtvaardigd, dat het komende jaar zal worden gekenmerkt door enige nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de Europese samenwerking. In de eerste plaats is hierbij te denken aan de Europese Economische Gemcen- schap. Verwacht mag worden, dat bij het intreden van 1959 de Europese Economische Commissie haar eerste oriënterende werkzaamheden achter de rug zal hebben en zich zal bezig- houden met het ontwerpen van eerste schetsen omtrent de in de E.E.G. te voeren gemeenschappelijke verkeerspolitiek. Men kan slechts gissen naar de punten, waarmede zij zich het eerst zal bezighouden. In ieder geval zijn er drie hoofdgroepen te onderscheiden, nl. de vrijheid van het dienstenverkeer als zo- danig, de prijsvorming in het verkeer en tenslotte de ontwikke- ling van het vcrkeersstelsel, waaraan de investeringsvragen zijn verbonden. Na al hetgeen daaromtrent in vorige kamerstukken en van regeringszijde in de Staten-Generaal is uiteengezet, zal het duidelijk zijn, dat de ondergetekende er zich steeds weer op zal toeleggen de gedachte van een gemeenschappelijke markt voor verkeersdiensten verder ingang te doen vinden. Het is te verwachten, dat daarbij de vraag naar de juiste prijsvorming in het verkeer haar actualiteit zal behouden. Het spreekt wel vanzelf, dat daarbij het verslag van de Gemeenschappelijke Vergadering, dat in de wandeling de vaste bestempeling ,,rap-

port Kapteyn" heeft verkregen, in het middelpunt van de dis- cussie zal staan.

Reeds bij de behandeling van zijn begrotnig in de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft de ondergetekende zich aan- gesloten bij de waardering voor dit rapport vanwege de waarde- volle uitgangspunten, die het bevat. Bij die gelegenheid heeft hij reeds opgemerkt, dat naast de kostprijs als uitgangspunt voor de bepaling van vrachtprijzen en tarieven de invloed van de marktverhoudingen op de prijsvorming in het verkeer stellig nog nadere aandacht behoeft. Juist in verband met de vrijheid van dienstenverlening en de positie van Nederland in de ge- meenschappelijke markt verdient dit onderwerp de grootste opmerkzaamheid. Wil men voorts de distributie van goederen binnen de gemeenschappelijke markt en elders tegen zo laag mogelijke prijs doen geschieden, dan behoeft men een verkeers- apparaat, dat voortdurend op zo hoog mogelijk technisch peil wordt gehouden en zo rationeel mogelijk is ingericht. Het is in dit verband noodzakelijk, dat een Europese transportpolitick wordt gericht op regelmatige investeringen van voldoende omvang. Het komt de ondergetekende voor, dat ook hierin een laak voor de Europese Commissie in samenwerking met de andere instellingen van de gemeenschap ligt, waarbij niet in de laatste plaats de Raad van Ministers zijn beleid hierop voort- durend gericht zal moeten houden. Het investeringsvraagstuk met betrekking tot het transport is een nijpend vraagstuk, zowel hier als elders. Voor ons land zijn hiermede aanzienlijke be- langen verbonden. Onze geografische positie en de specialisatie in verkeersdiensten, die ons min of meer eigen is, komen im- mers slechts tot hun volle recht binnen een economisch krachtig en technisch goed ingericht verkeersbestel.

Het spreekt wel vanzelf, dat in de komende periode het ver- keersbeleid van de E.E.G. en van de E.G.K.S. zo nauw moge- lijk op elkaar behoren te worden afgestemd. Voor beide zal het accent moeten worden gelegd op de zelfstandigheid van de vervoeronderneming als afgeronde economische bedrijfseen- heid. Slechts wanneer men uitgaat van de eigen verantwoorde- lijkheid van de vervoerondernemer, kan men geraken tot een evenwichtig samenspel van de vervoerondernemingen, het door- zichtig maken van de vervoermarkt en het opheffen c.q. voor- komen van discriminaties, die zijn gericht op een opzettelijke bevoordeling, op grond van nationale voorkeur, van bepaalde verladers of bepaalde ontvangers of bepaalde nationale be- langengroepen. Deze zienswijze mag bekend worden veronder- steld en is, wanneer de ondergetekende dit goed ziet, in ons land algemeen aanvaard. Het lijkt hem evenwel goed, spreken- de over Europese verbanden, dit nog eens te stellen. Met name moge in dit verband worden genoemd de netelige wegverkeers- problemen, welke in de E.G.K.S. worden opgeworpen. Bij het afsluiten van deze Memorie van Toelichting is de gedachten- wisseling nog gaande. De moeilijkheid is o.a., dat men op wezenlijke elementen der verkeerspolitiek stuit, waartoe de E.G.K.S. niet is ingesteld.

De ervaringen en besprekingen van de jongste tijd hebben voorts doen zien, dat de vraag naar de aard en omvang van de economische betekenis van de internationale rivierenrégimes hoe langer hoe meer in het centrum komt te staan. De Centrale Commissie voor de Rijnvaart bezint zich op dit ogenblik op haar eigen statuut te midden van de ontwikkeling van de Euro- pese instellingen. Bepaalde problemen binnen de E.G.K.S. heb- ben er al eveneens toe geleid actualiteit aan de bepalingen van de rivierenrégimes te verlenen. De ondergetekende wil daarbij vasthouden aan het beginsel van bedrijfsvrijheid, dat in deze régimes is belichaamd in tegenstelling tot verstoringen in de bedrijfsuitoefening door ingrijpen van nationale regeringen.

Sprekende over rivierenrégimes komt men ook tot de ver- houdingen buiten de Zes en met name de verhouding tot Zwitserland. De ondergetekende stemt in met het streven, ook dit land bij de ontwikkelingen op het gebied van Rijn- en binnenvaart binnen de Zes te betrekken of betrokken te hou- den.

(5)

In het algemeen is hij van mening, dat een gezonde ontwik- keling van de verkeersverhoudingen binnen de Zes ertoe moet leiden de betrekkingen met de niet tot de Zes behorende Euro- pese landen zo intensief mogelijk te ontwikkelen. De technische en economische ontwikkeling op verkeersgebied kunnen niet anders dan tot veelvuldig contact en overleg met de andere Europese landen leiden. Indien de Europese Conferentie van Verkeersministers haar taak op de juiste wijze verstaat, zal zij een belangrijke schakel in de verdere ontwikkelingen kunnen vormen, tezamen met de Organisatie van de Europese Econo- mische Samenwerking. Met de grootste opmerkzaamheid volgt de ondergetekende dan ook de ontwikkeling van de bespre- kingen omtrent de vestiging van een vrijhandelszone en hij neemt aan deze werkzaamheden voor de vraagstukken, die het transport raken, deel.

Indien de vrijhandelszone tot stand komt. hetgeen de onder- getekende alleen reeds uit een oogpunt van gezonde verhou- dingen op verkeersgebied stellig hoopt, zal het van de institu- tionele oplossingen binnen die zone afhangen, hoe de verhou- dingen tussen de Zes en de andere landen zich ontwikkelen.

Samenvattend meent hij, dat een goede ontwikkeling binnen de Zes behoort samen te gaan met gezonde betrekkingen met de landen buiten de Zes. Meer dan te voren zijn wij in een sta- dium gekomen, dat de ontwikkelingen buiten onze grenzen invloed op het binnenlandse vervoerbeleid zullen hebben.

Een gebied, waar nationale en internationale ontwikkelingen elkaar bij uitstek ontmoeten, is dat der zeehavens. Hun ont- wikkeling hangt af van hun achterland, hetgeen voor de Neder- landse zeehavens tevens en in belangrijke mate hun achter- land over de grenzen betekent. Hoe ver hun ontwikkeling kan en moet gaan, hangt derhalve, naast hun geografische positie, in belangrijke mate af van de in die gebieden bestaande econo- mische activiteiten, en in verband hiermede van de daar ge- voerde economische politiek, waaronder de verkeerspolitiek. De ontwikkeling binnen de E.E.G. en de verhouding van deze ge- meenschap tot de gebieden daarbuiten, is derhalve van zeer wezenlijke betekenis te achten. De positie van onze zeehavens moet derhalve steeds in verband hiermede worden gezien, en naar dit verband moeten plannen omtrent ontwikkeling en ruimtelijke ordening zich richten. De ondergetekende houdt zich bezig met een nota aan de Kamer omtrent de onderhavige samenhang van deze vraagstukken.

Het eindcijfer van deze afdeling ligt rond f 1 min hoger dan voor 1958, hoofdzakelijk als gevolg van een hogere raming van de kosten voor de civiele verdedigingsvoorbereiding (stij- ging f 1 360 500).

De hogere ramingen van de artikelen voor personeelsuit- gaven, als gevolg van de salarisverhoging, periodieke verho- gingen enz., konden worden gecompenseerd eensdeels doordat er naar gestreefd is de personeelsbezetting zowel bij de diensten hier te lande als bij de buitenlandse posten zoveel mogelijk te beperken en anderdeels door lagere ramingen van andere posten.

Voorts is ernstig overwogen in hoeverre het onmisken- bare nut van het instituut der Rijkshavencommissariaten in de twee grote havens van ons land, in het bijzonder ook ten be- hoeve van het contact met de centrale overheid, het instand- houden van bedoeld instituut volstrekt noodzakelijk maakt.

Hoewel de ondergetekende daarmede niet de minste afbreuk heeft willen doen aan de voortreffelijke wijze waarop de Rijks- havencommississarissen hun vaak moeilijke en delicate taak hebben verricht, is hij niettemin tot de conclusie gekomen dat het op zich zelf mogelijk moet worden geacht vanuit het Minis- terie het noodzikclijke contact met de havens te onderhouden, zodat werd besloten tot opheffing van de Rijkshavencommis- sariaten over te gaan.

Voor een nadere specificatie van deze ramingen moge wor- den verwezen naar de hieronder volgende artikelsgewijze toe- lichtingen.

Onderafdeling I. A L G E M E E N BEHEER

Artikel 45. Personeelsuitgaven. De liquidatiewerkzaam- heden van het zgn. Oude Scheepvaartfonds zijn, behoudens nog enkele af te wikkelen averijgevallen, voltooid.

In verband hiermede en met een vermindering van werk- zaamheden bij enkele andere afdelingen van het Directoraat- Generaal van Scheepvaart kan de totale personeelsbezetting van deze dienst (incl. zgn. nieuwe Schcepvaartfonds) van 170 man worden teruggebracht tot 146 man, waarvan 22 man voor het zgn. nieuwe Scheepvaartfonds.

Als gevolg hiervan kan het artikel, ondanks de salarisverho- ging voor het lagere en middelbare burgerlijke rijkspersoneel en het normale accrès wegens periodieke salarisverhogingen, f 52 000 lager worden geraamd.

Artikel 46. Materiële uitgaven. Dit artikel kan f 6500 lager worden geraamd. Naar schatting zal voor bureaukosten met een lager bedrag kunnen worden volstaan, terwijl in ver- band met de vele internationale conferenties en besprekingen voor reis- en verblijfkosten met een hogere uitgave rekening moet worden gehouden.

Artikel 51. Vergoedingen en andere kosten, verband hou- dende met de uitvoering van de Zee- en Luchtvaartverzcke- ringswet 1939 (Stb. 637). Naar verwacht wordt zullen ten laste van dit artikel in 1959 geen uitgaven behoeven te worden gedaan, zodat het artikel „memorie" wordt geraamd.

Artikel 52. Bijdragen aan het buitenland. Op grond van de laatstelijk van de Amerikaanse regering ontvangen gegevens in- zake de kosten van de internationale waarschuwingsdienst in de Noord-Atlantische Oceaan, wordt de bijdrage in deze kosten voor 1959 f 20 000 hoger geraamd.

De bijdrage aan de Engelse Regering in de kosten van onderhoud der vuurtorens in de Rode Zee is, gezien het ver- IOOD der uitgaven van de laatste jaren, f 2000 laeer geraamd.

Voor de bijdrage aan de Vereniging van gebruikers van het Suez-kanaal moge worden verwegen naar de Gedrukte stukken.

Zitting 1957—1958 — 4990 ( R 8 8 ) . Aangezien niet bekend is, of voor 1959 een bijdrage verschuldigd zal zijn, wordt dit onderdeel ..memorie" geraamd.

Ten aanzien van de kosten van de Intergouvernementele Ma- ritieme Consultatieve Organisatie (T.M.CO.) zij vermeld, dat het verdrag nopens bedoelde organisatie •— waarvoor verwezen moge worden naar de wet van 25 februari 1949, StaatsNnd nr. J 93 (Gedrukte stukken. Zitting 1948—1949 — 1075)

— in het vooriaar 1958 door het vereiste aantal landen was ge- ratificeerd en derhalve oo grond van de desbetreffende be- palingen in werking is getreden.

Bij het samenstellen van deze ontwerp-begroting was de ra- ming van de kosten van de I.M.C.O. en de door Nederland daarin te leveren bijdrage nog niet definitief bekend, zodat het uitgetrokken bedrag als een stelpost moet worden gezien.

Artikel 54. Sociale voorzieningen. Dit artikel wordt f 269 000 lager geraamd voornamelijk als gevolg van een lagere raming van de kosten, voortvloeiende uit de Wet Bui- tengewoon Pensioen Zeelieden-oorlogsslachtoffers (onderdeel 3), hetgeen onder meer haar oorzaak vindt in de omstandig- heid. dat een groot aantal uitkeringsgerechtigden tevens aan- spraak heeft op algemeen ouderdomspensioen, in verband waar- mede OP hun buitengewoon pensioen ingevolge hogergenoemde wet een korting moet worden toegepast. Aangezien bovendien deze groep niet in aanmerking komt voor de zgn. compensatie A.O.W., wordt bedoeld onderdeel ruim f 244 000 lager ge- raamd.

Gezien het beloop der uitgaven voor 1957 wordt verwacht dat aan uitkeringen op grond van de Zeeongevallenwet 1919 over 1959 met f 17 500 minder kan worden volstaan.

Voorts worden de onverplichte uitkeringen aan invalide zeelieden-oorlogsslachtoffers f 5000 lager geraamd, enerziids doordat enkele personen alsnog onder de werking van de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden-oorlogsslachtoffers konden

(6)

worden gebracht, anderzijds in verband met het van toepassing zijn van de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 55. Subsidie aan hel Nationaal Zeemansjonds. De subsidie aan het Nationaal Zeemansfonds is teruggebracht tot f 15 000, zijnde het bedrag der uitkeringen, welke voor reke- ning van het Rijk komen.

Onderafdeling II. BUITENLANDSE VERTEGEN- WOORDIGINGEN

Artikel 60. Personeelsuitgaven. Bij de bezetting van de posten in het buitenland is er naar gestreefd deze zoveel mogelijk te beperken. In verband hiermede zijn voor 1959 onder dit artikel 2 man minder uitgetrokken, als gevolg waar- van het artikel lager kan worden geraamd.

Artikel 61. Materiële uitgaven. In verband met de ver- minderde personeelsbezetting op posten in het buitenland zal aan algemene uitgaven naar raming met f 4000 minder kunnen worden volstaan.

Onderafdeling III. RAAD VOOR D E SCHEEPVAART Artikel 62. Personeelsuitgaven. De hogere raming vloeit voort uit de met ingang van 1 april 1958 toegekende salaris- verhoging aan het middelbaar en lager rijkspersoneel.

Onderafdeling IV. UITVOERING SCHEPENWET Paragraaf 1. Algemeen beheer

Artikel 64. Personeelsuitgaven. In verband met de toene- mende omvang der werkzaamheden van de hoofdinspectie, in het bijzonder in de technische sector, is rekening gehouden met een uitbreiding van de personeelsbezetting met één expert.

Voorts is rekening gehouden met de per 1 april 1958 toege- kende salarisverhoging aan het lager en middelbaar personeel.

Als gevolg hiervan en van het normale accrès wegens perio- dieke salarisverhogingen, is het artikel hoger geraamd.

Artikel 65. Materiële uitgaven. In verband met de stijging van de brandstoffenprijzen en de schoonmaakkosten, alsmede van de telefoonkosten, is dit artikel f 2500 hoger geraamd.

Artikel 66. Kosten, verbonden aan een conferentie van de Zgn. Kopenhagcn-Conventielanden. In 1959 zal een bijeen- komst worden gehouden van afgevaardigden van de diverse bij de Kopenhagen-Conventie aangesloten landen.

De kosten van deelname van Nederlandse zijde worden ge- raamd op f 1500.

Artikel 67. Vergoeding aan het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie wegens verrichte diensten. Blijkens opgave van de P.T.T. dient dit artikel f 39 100 hoger te wor- den geraamd.

De oorzaak hiervan is gelegen enerzijds in de noodzakelijke uitbreiding van het zenderpark met één zender, anderzijds in de stijging, zowel van de personele als algemene uitgaven.

Paragraaf 2. Scheepvaartinspecties en Scheepsmetingsdienst I. Scheepvaartinspecties Nederland

Artikel 69. Personeelsuitgaven. Door het afvoeren van een nog bestaande vacature wordt de personeelsbezetting 1 man lager geraamd.

Als gevolg van de herziening van de salarissen van het lager en middelbaar personeel met ingang van 1 april 1958 en het normale accres wegens periodieke salarisverhoging moet het artikel niettemin hoger worden geraamd.

Artikel 70. Materiele uitgaven. Dit artikel is f 26 950 ho- ger geraamd, voornamelijk als gevolg van een verhoging van het onderdeel reis-, verblijf- en verplaatsingskosten en van het onderdeel specifieke uitgaven (exploitatie motorboten).

Onder eerstgenoemd onderdeel is een bedrag ad f 10 000 uitgetrokken wegens vergoedingen voor het gebruik van privé- vervoermiddelen. In de praktijk is gebleken dat de invoering van het gebruik van dienstauto's — verwezen moge worden naar de toelichting op artikel 71 van hoofdstuk IX B der rijks- begroting voor het dienstjaar 1958 (Gedrukte stukken •—

Zitting 1957—1958 — 4900) — voornamelijk in het district Rotterdam, geen voldoende oplossing biedt voor het bestaande vervoersprobleem.

Om zoveel mogelijk te voorkomen, dat de personeelsformatie belangrijk zou moeten worden uitgebreid, moest een andere oplossing worden overwogen. Aangenomen wordt, dat de meest voordelige en efficiënte regeling zal worden verkregen door de invoering van het systeem ambtenaren-eigen rijders, zodat bij de raming van het artikel daarmede rekening is gehouden.

Met betrekking tot de post „exploitatie motorboten" zij ver- meld, dat de twee bij de Scheepvaartinspectie in gebruik zijnde boten in 1959 een revisie van motor en koppeling moeten ondergaan, terwijl een der motorboten van een nieuw berghout zal moeten worden voorzien.

Naar raming zal in totaal met deze revisie f 10 000 gemoeid zijn, welke kosten komen boven de normale exploitatiekosten.

Ten slotte is het onderdeel bureaukosten f 2450 hoger ge- raamd voornamelijk als gevolg van de hogere telefoonkosten.

II. Scheepvaartinspecties Verre Oosten

Artikel 71. Personeelsuitgaven. Als gevolg van de gewijzig- de omstandigheden in Indonesië is het te Djakarta en Soerabaia werkzaam zijnde technische personeel van de Scheepvaart- inspectie teruggetrokken op Singapore, terwijl de plaatselijk in Indonesië aangenomen hulpkrachten zijn afgevloeid.

Een van de naar Singapore overgeplaatste experts is inmid- dels gerepatrieerd, terwijl het in het voornemen ligt vóór 1959 nog 2 experts naar Nederland te doen terugkeren, zodat is uit- gegaan van een personeelssterkte van 3 technische krachten en 1 administratieve hulpkracht.

In verband hiermede kan het artikel lager worden geraamd.

Artikel 72. Materiële uitgaven. Rekening houdende met de lagere personeelsbezetting van het district Verre Oosten en met de omstandigheid, dat de noodzakelijke repatriëringen voor 1959 zullen hebben plaats gevonden, wordt dit artikel f 19 000 lager geraamd.

III. Scheepsmetingsdienst

Artikel 73. Personeelsuitgaven. De omvang der werkzaam- heden van de Scheepsmetingsdienst — mede als gevolg van de voorbeschreven hermeting van rijnschepen — maakt het nood- zakelijk, dat één technische en één administratieve kracht in dienst worden genomen.

Wegens het vertrek van enkele oudere krachten en de aan- vulling van de personeelssterkte met jonge — nog op te leiden

— krachten, behoefde de personeelsbezetting niet te worden uitgebreid en kan de raming lager worden gesteld.

Artikel 74. Materiële uitgaven. Dit artikel is f 3000 lager geraamd, voornamelijk doordat geen rekening behoeft te wor- den gehouden met de vervancing van meetwerktuigen.

In de begroting voor het dienstjaar 1958 was hiervoor f2000 extra uitgetrokken.

Onderafdeling V. WETTEN OP DE ZEEVAART- E N ZEE- VISVAARTDIPLOMA'S (Stbn. 1935, nrs. 456 en 455) Artikel 75. Personeelsuitgaven. De lagere raming van dit artikel is een gevolg van een verlaging van de z.g. vaste be- loning van de voorzitters der examencommissies, zulks in ver- band met de verhoging van de vacatiegelden.

(7)

Artikel 76. Materiële uitgaven. In verband met de grote toe- loop van examenkandidaten wordt het artikel, voornamelijk als gevolg van een verhoging van de post vacatiegelden, ruim f 20 000 hoger geraamd.

Hiertegenover staat dat de onder de middelen opgevoerde opbrengst aan examengelden hoger kan worden geraamd.

AFDELING IV. TOEZICHT OP HET VERVOER VAN ONTPLOFBARE STOFFEN

Artikel 77. Personeelsuitgaven. De geringe verhoging van dit artikel vloeit voort uit de met ingang van I april 1958 toe- gekende salarisverhoging aan het lager en middelbaar rijks- personeel.

Artikel 78. Materiele uitgaven. De raming van deze post kan ruim f 7000 lager gesteld worden.

Opgemerkt zij, dat voor het toezicht op het vervoer van ontplofbare stoffen door de belanghebbenden een vergoeding wordt betaald, waarvoor onder de middelen een bedrag van f 100 000 is geraamd.

AFDELING V. BURGERLIJKE LUCHTVAART De luchtvaart heeft de gevolgen ondervonden van de econo- mische recessie, waardoor de groei, zoals die zich de laatste jaren heeft geopenbaard, is vertraagd. De K.L.M, heeft daar- van mede de invloed ondergaan.

Verwacht mag worden, dat in 1959 een bescheiden ver- betering zal intreden, zulks mede als gevolg van de in de loop van 1958 ingevoerde „cconomy class" voor passagiers, welke nieuw vervoer heeft doen ontstaan en welke volgens de thans bekende gegevens een succes blijkt te zijn.

In het lijnennet van de K.L.M, zullen zich naar verwachting in het jaar 1959 weinig ingrijpende wijzigingen voordoen.

Rekening wordt gehouden met uitbreiding van de medio 1958 geopende wekelijkse dienst op Moskou tot een tweemaal weke- lijkse dienst, terwijl tegen het einde van het jaar 1958 een aanvang wordt gemaakt met een tweemaal wekelijkse dienst Amsterdam—Tokio—Biak via het noordpoolgebied, waardoor de reisduur op het traject Amsterdam—Tokio in aanmcrke- lijke mate wordt verkort ten opzichte van de verbinding via Bangkok en Manilla.

Het valt te betreuren, dat bij de Britse Regering weinig begrip wordt ontmoet voor de wensen van de K.L.M. om de drie voormalige diensten naar Djakarta, welke over Singapore liepen, in deze laatste plaats thans haar eindpunt te doen vinden. De Nederlandse Regering vertrouwt echter, dat het overleg, hetwelk ter zake op hoog niveau met de Britse Rege- ring wordt gevoerd, ten slotte tot een bevredigend resultaat zal leiden.

Het bovenstaande is een voorbeeld van de restrictieve ge- dachten welke in de luchtvaartpolitick van de meeste landen nog voortdurend heersen.

In het jaar 1959 zal dan ook wederom bijzondere aandacht moeten worden geschonken aan de internationale luchtvaart- politiek. Uitbreiding van de voor de Nederlandse luchtvaart reeds verkregen commerciële rechten is eveneens noodzakelijk.

In 1959 wordt een aanvang gemaakt met de aflevering van de met gasturbines aangedreven vliegtuigen van het type Lock- heed Electra, waarvan de K.L.M, er 12 heeft besteld.

Naast de komst van deze nieuwe vliegtuigen dienen voor- bereidingen te worden getroffen tot het in dienst stellen van de DC-S straalvliegtuigen, waarvan de eersten in januari 1960 worden afgeleverd.

De nieuwe komende vliegtuigen vereisen niet alleen grote aandacht ten aanzien van de aan de indicnststelling verbonden technische en operationele problemen, doch ook ten aanzien van de luchtverkeersbeveiliging en de inrichting van de Iucht- haven Schiphol.

De verleden jaar reeds aangekondigde aanpassing van die luchthaven aan de eisen van het luchtverkeer heeft dan ook

regelmatig voortgang en de aanleg van de nieuwe landings- en startbaan, nodig voor de komende grote straalverkeersvlieg- tuigen is in volle gang.

Aan de bijzondere problemen verbonden aan het Europese luchtverkeer wordt zeer veel aandacht geschonken, ofschoon niet verheeld mag worden, dat de op bescherming van eigen luchtvaartmaatschappijen gerichte houding van vele Europese landen een snelle oplossing van de verschillende problemen in de weg staat.

De opleiding tot verkeersvlieger, die zich diende aan te passen aan de bijzondere eisen, die aan de toekomstige be- stuurders van straalverkeersvliegtuigen gesteld moeten worden, heeft een onderwerp van intensieve studie gevormd. Van die gelegenheid is tevens gebruik gemaakt de organisatie en effi- ciency van de Afdeling Rijksluchtvaartschool in beschouwing te nemen. Het resultaat is geweest, dat besloten werd de gehele opleiding op het vliegveld Eelde te concentreren, hetgeen naar verwacht wordt tot besparingen voor het Rijk zal kunnen leiden.

De ontwikkeling van de vliegtuigindustrie mag bevredigend worden genoemd. Een bijdrage aan het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling werd dit jaar niet in de begroting opgenomen, aangezien de uitgaven voor een redelijk ontwikke- lingsprogramma uit de inkomsten van het Instituut zullen kun- nen worden gedekt.

Onderafdeling I. RIJKSLUCHTVAARTDIENST Paragraaf 1. Algemeen beheer

Artikel 79. Personeelsuitgaven. De raming is f 9 000 lager o.a. omdat de personeelsbezetting met twee man is verminderd.

Overigens zijn in de ramingen normale periodieke verho- gingen en bevorderingen begrepen terwijl met de salarisher- zieningen voor het lager en middelbaar personeel is rekening gehouden.

Artikel 80. Materiële uitgaven. De verhoging met f 15 250 wordt verklaard als volgt:

Voor brandstof, verlichting, gas en water is f 1000 meer nodig wegens het feit dat de verlichting in het kantoorgebouw is afgekeurd en verbeterd moet worden. Voor schoonhouden van gebouwen is f 3000 meer nodig wegens reeds plaats gehad hebbende stijgingen van lonen en prijzen.

Voor het onderdeel „porti,telefoon, telegrammen en vrach- ten" is f 3000 meer nodig wegens de hogere huur die voor de nieuwe telefooncentrale, welke in het gebouw is aangelegd, moet worden betaald.

Voor reis-, verblijf" en verplaatsingskosten is f 10 500 meer nodig met het oog op het feit dat in 1959 een zgn. „full scale"

Assembly van de I.C.A.O. zal worden gehouden.

De kosten daarvoor worden op f 31 250 geraamd.

Voor Gids en berichten aan luchtvarenden is f 4500 meer uitgetrokken omdat de werkelijke uitgaven voor 1957 zulks rechtvaardigen.

Tegenover deze verhogingen van in totaal f 22 000 staan ver- lagingen tot een bedrag van ruim f 6000, welke met het oog op de uitgaven in vorige jaren mogelijk worden geacht.

Artikel 83. Kosten van onderhoud van het vliegtuig van de leden van het Koninklijk Huis. Er moet op worden ge- rekend dat de jaarlijkse kosten van gebruik en onderhoud van het F. 27 vliegtuig belangrijk hoger zijn dan die van de Dakota.

Artikel 84. Aanschaffing van een nieuw vliegtuig ten be- hoeve van de leden van het Koninklijk Huis. Rekening hou- dend met de normale prijs van het vliegtuig en met de bij- zondere voorzieningen welke zullen worden aangebracht en met de aankoop van noodzakelijke reserve-onderdelen ener- zijds en de betalingen welke in 1957 en 1958 zijn of zullen worden gedaan anderzijds, is het aangevraagde bedrag nodig.

(8)

17

Artikel 85. Deelneming in de kosten van ontwikkeling van vliegtuigen, daaronder begrepen de voor vliegtuigen noodzake- lijke instrumenten en materialen. De raming kan op nihil worden gesteld (ondanks het feit dat de uitgaven zullen toe- nemen) omdat de inkomsten naar wordt aangenomen tenminste de uitgaven zullen dekken.

Het werkprogramma van het Nederlands Instituut voor Vliegluigontwikkeling omvat o.a.:

a. Verdere ontwikkeling van de F. 27 en ontwikkeling van andere versies van dit vliegtuigtype en van de N.H.I.-helicopter.

h. Oriënterende werkzaamheden betreffende andere nieuwe projecten.

c. Research opdrachten aan het N.L.L. en andere labora- toria.

De inkomsten betreffen hoofdzakelijk royalties en licenties.

Artikel 88. Luchtvaartverlichting. Behalve het gebruikelijke bedrag van f 8000 wegens kosten van obstakelverlichting is in de raming f 7000 begrepen ten behoeve van de ontwikke- ling van een naderingsverlichtingssysteem. Verwacht wordt dat het verkeer met straalvliegtuigen, gezien de snelheid, vlieg- hoogte en actieradius speciale eisen zal stellen ten aanzien van de hulpmiddelen bij de landing. Het wordt daarom o.a.

noodzakelijk geacht langs kunstmatige weg proefondervindelijk vast te stellen, welke verbeteringen in de naderingsverlichtings- systemen en in de markering van de banen kunnen worden be- reikt.

Tot dat doel is een zgn. approach simulator bij de Rijkslucht- vaartdienst ontwikkeld. De bedoeling is met behulp daarvan korte filmopnamen te maken van landingen volgens verschiN lende dalingslijnen, alsmede van under- en overshoots bij ver- schillende markerings- en verlichtingssystemen.

Artikel 89. Bijdragen aan het buitenland. De hogere ra- ming is gebaseerd op voor 1957 ontvangen aanslagen terwijl mede rekening is gehouden met de inwerkingtreding van een nieuw project n.1. het zgn. VHF-Foreward Scatter systeem en met de belangrijke toeneming van de kosten van de I.C.A.O.

zelf, tengevolge van een verbetering van de salarissen van het personeel van het secretariaat, waardoor deze zijn aangepast aan de salarissen van het UNO-personeel en met het grotere aantal vergaderingen dat door de I.C.A.O. zal worden uitge- sch reven.

Paragraaf 3. Luchtvaartinspectie

Artikel 95. Materiële uitgaven. De raming van dit artikel kon ten opzichte van 1958 met ca. f 15 000 worden vermin- derd. Deze vermindering heeft betrekking op het onderdeel

„inspectie van luchtroutes".

In de raming voor 1958 was een vrij groot bedrag begrepen voor de opleiding van personeel op nieuwe vliegtuigtypen.

In 1959 zal naar wordt verwacht met een lager bedrag kun- nen worden volstaan.

Artikel 96. Commissies. De stijging van de kosten der luchtvaartexamens heeft drie oorzaken n.1.

1. toename van het aantal soorten examens (zowel the- oretisch als practisch als gevolg van de technische ontwikke- ling van de luchtvaart).

2. toename van het aantal examencandidaten als gevolg van de groei van de luchtvaart.

3. stijging van lonen en prijzen in het algemeen en van ver- hoogde vacatiegelden in het bijzonder.

De toename van het aantal candidaten blijkt uit het onder- staande staatje.

1954 864 candidaten 1955 1036 candidaten 1956 1125 candidaten 1957 1479 candidaten

Paragraaf 4. Rijksluchtvaartschool

De studie omtrent de met de opleiding samenhangende pro- blemen heeft in eerste aanleg geleid tot concentratie van de gehele opleiding te Eeldc.

Het directe gevolg hiervan is een vermindering van de per- soneelsbezetting tot 253 man.

Eveneens is een vermindering van het aantal vlieguren mo- gelijk gebleken, waarmede ook bij de materiële uitgaven reke- ning is gehouden.

Paragraaf 5. Luchtverkeersbeveiliging

Artikel 99. Personeelsuitgaven. Met inachtneming van de uitbreidingen welke het vorig jaar uitvoerig zijn toegelicht wordt aangenomen, dat in 1959 met een bezetting van 475 man kan worden volstaan.

De hogere raming houdt rekening met wijziging van de sa- larissen van het lager en middelbaar personeel en met normale bevorderingen en verhogingen.

Artikel 100. Materiële uitgaven. Bij de raming van deze post is rekening gehouden met de kosten van het gebruik van een omvangrijkere apparatuur.

Het onderdeel technische installaties en materieel moet be- langrijk hoger worden geraamd in verband met het feit dat hoewel de aanschaffingprogramma's van vorige jaren werden goedgekeurd deze in de desbetreffende jaren niet volledig wer- den afgewikkeld zodat betalingsverplichtingen naar 1959 zijn overgelopen.

Het huidige aanschaffingsprogramma omvat voor f 150 000 nieuwe projecten n.1. de modernisering van de rondzoekradar, de vervanging van recorders en de aanschaffing van een zgn.

selcall voor Schiphol en voor de rest objecten welke in vorige jaren zijn goedgekeurd doch nog niet (geheel of gedeeltelijk) tot uitvoering zijn gekomen.

Aangenomen is dat dit gewijzigde aanschaffingsprogramma ook aan het eind van 1959 nog niet geheel uitgevoerd zal zijn en dat ook uit dat jaar betalingsverplichtingen naar 1960 zul- len overlopen.

Paragraaf 6. Weerobservatiestations ten behoeve van de bur- gerlijke luchtvaart op de Noord-Atlantische Oceaan De verhoging van de raming voor deze paragraaf houdt ener- zijds rekening met de blijkens de ervaring gestegen kosten van exploitatie o.a. als gevolg van de ouderdom van de schepen en anderzijds met de aanschaffing van twee air search radar installaties ter vervanging van de huidige verouderde radar- installatie en de vervanging van de H F zenders.

De radarinstallaties zijn reeds lang onvoldoende en zijn er de oorzaak van dat de Nederlandse hoogte-wind-waarnemingen verre bij die van andere landen ten achter blijven.

Naar het zich laat aanzien zal in 1959 tot vervanging kun- nen worden overgegaan.

Onderafdeling II. NATIONAAL LUCHTVAARTLABORA- TORIUM

Artikel 106. Extra subsidie aan de Stichting Nationaal Luchtvaartlaboratorium te Amsterdam voor investeringen. In

1958 is aangenomen dat begrote aanschaffingen voor een be- drag van ca. f 2 400 000 eerst in 1959 tot betalingsverplich- tingen zouden leiden. In de raming voor 1959 is derhalve dat bedrag begrepen. Uit het huidige programma lopen eveneens betalingsverplichtingen naar 1960 over.

AFDELING VI. KONINKLIJK NEDERLANDS METEOROLOGISCH INSTITUUT

De raming van uitgaven voor het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, gerekend zonder de posten, welke in aanmerking zijn gebracht voor verrekening met derden, is voor 1959 f 3 400 000, tegenover een raming van totaal f 3 258 000 voor 1958.

III 5300 IX B 1—7 (3)

(9)

Hiertegenover staat de raming van middelen, welke voor 1959 is begroot op f 105 000 tegen f 115 000 voor 1958.

Het totaalbeeld voor 1959 is derhalve f 152 000 hoger dan dat voor het jaar 1958.

De personcelspost wordt verhoogd met f 143 000, hetgeen voor het grootste deel het gevolg is van de salarisherziening en de hogere sociale lasten. Voorts hebben daartoe het normale accrès wegens periodieke salarisverhogingen en enkele voorge- nomen bevorderingen bijgedragen, alsmede de omstandigheid, dat de aftrekpost voor het tijdelijk niet vervullen van vacatures, welke voor 1958 f 70 000 bedroeg, voor het jaar 1959 is terug- gebracht tot f 50 000.

De materiële uitgaven zijn f 16 000 hoger geraamd dan voor 1958, welke toeneming in de navolgende artikelsgewijze toe- lichting wordt gespecificeerd.

Artikel 107. Personeelsuitgaven. De personeelsuitgaven van het K.N.M.I. (inclusief de aan derden in rekening te bren- gen kosten) worden f 172 000 hoger geraamd dan voor 1958.

Aan derden wordt een bedrag van f 863 000 in rekening ge- bracht tegen f 834 000 in 1958 of f 29 000 meer, zodat — als hiervoor vermeld — de verhoging van de raming voor wat het K.N.M.I. (zonder derden) betreft, f 143 000 bedraagt.

Evenals bij de begroting voor 1958 is wegens het tijdelijk niet kunnen vervullen van vacatures wederom een aftrekpost toegepast, thans tot een bedrag van f 5 0 000 ( f 7 0 000 in

1958), zodat in feite de verhoging f 123 000 bedraagt.

In laatstgenoemd bedrag zijn begrepen de meerdere kosten, voortvloeiende uit de salarisherziening, het normale accres voor periodieke salarisverhogingen en bevorderingen, alsmede de stijging van de sociale lasten.

De personeelsbezetting is onveranderd gebleven.

Artikel 108. Materiële uitgaven. De materiële uitgaven zijn voor 1959 in totaal geraamd op f 1 258 500, waarvan f 376 250 zal worden verrekend met derden, zodat voor het K.N.M.I. een bedrag van f 882 250 is uitgetrokken tegen f 865 850 voor 1958, derhalve een verhoging met f 16 000.

Deze verhoging is voor f 13 000 ontstaan op het onderdeel specifieke uitgaven en voor f 3000 op het onderdeel aanschaf- fingen.

Algemene uitgaven. Inclusief de aan derden in rekening te brengen bedragen zijn de algemene uitgaven f 4200 hoger ge- raamd. De aan derden in rekening te brengen kosten, welke door een aftrekpost in mindering zijn gebracht, zijn vermeer- derd met f 4200, zodat ten laste van dit onderdeel eenzelfde bedrag als voor 1958 is uitgetrokken. Wel zijn hogere uitgaven geraamd voor huisvestingskosten en voor reis-, verblijf- en verplaatsingskosten, doch hiertegenover konden de bureau- kosten een gelijk bedrag lager worden geraamd.

Specifieke uitgaven. Dit onderdeel vertoont een verminde- ring met f 3700. Aan derden zal tot een bedrag van f 16 500 minder in rekening worden gebracht, zodat voor de behoeften van de eigen dienst f 12 800 meer wordt uitgetrokken.

Deze verhoging vindt haar oorzaak hoofdzakelijk in een mogelijke verhoging van de kosten voor de stormwaarschu- wingsdienst en weerberichten van schepen, waartegenover staat een verminderde behoefte aan technische hulpmiddelen als ge- volg van de beëindiging van het Internationaal Geofysisch Jaar.

Aanschaffingen. Voor de aanschaffing van kantoormeubi- lair, -machines en stoffering wordt f 3000 meer nodig geacht.

Artikel 110. Uitgaven in verband met het Geofysisch Jaar.

Voor de bewerking van de uitkomsten van de waarnemingen gedurende de laatste periode van het Geofysisch Jaar wordt een bedrag van f 10 000 opgebracht. Voor het jaar 1958 was een stelpost van f 30 000 opgenomen.

Artikel 112. Bijdragen aan het buitenland. Voor bijdrage aan de World Meteorological Organization wordt f 28 000 op- genomen, zijnde f 3000 meer dan voor het jaar 1958, als gevolg

van de verhoging van de bijdrage van Nederland aan genoemde organisatie.

Het aandeel in de stichting en exploitatie van een waar- schuwingsstation op de Noordzee is evenals vorig jaar voor memorie opgenomen.

AFDELING VII. WATERSTAAT

De ongunstige financiële vooruitzichten voor 1959 hebben de regering ertoe genoopt de investeringen voor dat jaar te beperken.

De bij deze afdeling en in het bijzonder op de Buitengewone Dienst uitgetrokken bedragen zijn dan ook belangrijk lager dan nodig zou zijn om in de gewenste mate te voorzien in de behoeften, welke op de onderscheidene gebieden van water- staatszorg bestaan. In dit verband spreekt het vanzelf dat sub- sidieverzoeken in het algemeen niet zullen kunnen worden ingewilligd, tenzij het werken betreft waaraan een buitenge- woon hoge prioriteit moet worden toegekend.

Als bijlage VI bij deze Memorie wordt overgelegd een over- zicht van de investeringen aan door het Rijk uit te voeren waterstaatswerken, voorzover de totale kosten per project f 100 000 of meer bedragen.

Het voor de deltawerken binnenslijns opgenomen bedrag van f 83,5 miljoen is niettemin hoger dan de voor 1958 toegestane som van f 67 miljoen.

Dit is onvermijdelijk, omdat bedacht moet worden, dat elke vertraging in de uitvoering van die werken, welke in de zee- gaten zullen moeten worden uitgevoerd, de risico's, daaraan verbonden als gevolg van de door stroom en getij optredende wijzigingen in de waterloopkundige situatie, belangrijk zou vergroten.

Wat het eigenlijke Deltaplan betreft, zullen gelijktijdig in uitvoering zijn de bouw van de spuisluizen in de in het Haring- vliet gereedgekomen bouwput, voorbereidende werken tot af- damming van het Volkerak, werken voor de afdamming van de Grcvelingen en van het Veeregat en de bouw van de schut- sluis in de Zandkreek. De voor deze werken opgenomen be- dragen zijn voldoende om een zodanig tempo te waarborgen dat de risico's als in het vorige lid bedoeld normaal kunnen worden geacht.

Voor uitvoering van door het Rijk zelf of door derden uit te voeren werken ter verhoging van de primaire en als zodanig te handhaven waterkeringen is een bedrag van ruim f 8,7 miljoen uitgetrokken.

Weliswaar is dit bedrag als jaargemiddelde onvoldoende om het door deze werken gevormde onderdeel van het deltaplan in 1978 gelijktijdig met de afsluitdammen c a . gereed te hebben, doch de ondergetekende hoopt dat de achterstand, welke daar- door zal ontstaan, in volgende jaren zal kunnen worden inge- haald.

Overigens wordt voor de deltawerken verwezen naar het verslag over deze werken, dat bij de behandeling der Delta- wet aan de Staten-Generaal is toegezegd en dat als bijlage V bij deze memorie van toelichting wordt overgelegd.

De verbetering van „zwakke plaatsen" in hoogwaterkeringen kan in 1958 nog niet worden voltooid. Verwacht wordt dat dit in 1959 het geval zal zijn.

Ten aanzien van de kustverdediging worden hier vermeld werken aan de Helderse zeewering en aan de kusten van Texel en Vlieland, de objec.cn die bij voortduring bijzondere zorg eisen. Ook aan de kustverdediging tussen Den Helder en Pet- ten zal aandacht worden besteed.

Naast de werken, die de Rijkswaterstaat zelf mede ter ver- betering van de waterhuishouding van grote delen van ons land uitvoert, waaronder de deltawerken en de Rijnkanalisatie als voornaamste kunnen worden genoemd, zijn subsidies opge- nomen voor door anderen uit te voeren werken van minder algemene betekenis.

Evenals vorige jaren is een subsidie voorzien in de volgens vastgestelde plannen in uitvoering zijnde werken in verband met de dichting van de Baakse Overlaat en met de verbetering

(10)

19

van de afwatering van de Lingc, de Oude IJssel en enige beken in het waterschap „De Regge". Verwacht wordt dat in 1959 kan worden begonnen met de voortzetting van de verbetering van de Mark en Dintel volgens een nieuw plan, mede afge- stemd op de deltawerken, en met verbetering van de Dommel en van de afwatering van het waterschap „Het Vrije van Sluis", zodat ook hiervoor subsidies zijn opgenomen.

Ten aanzien van de scheepvaartwegen kan worden opge- merkt dat ook in het jaar 1957 de stijging van het scheepvaart- verkeer langs de grotere vaarwegen in ons land zich in het algemeen heeft voortgezet. In de onderstaande tabel, afgeleid

passeerde ruim 3 maal zoveel laadvermogen als in 1938.

Voorts blijkt het verkeer langs het Amsterdam-Rijnkanaal te Zeeburg de 40 miljoen ton te hebben overschreden. Het nut van de investeringen, welke in de laatste decennia en ook nu nog ten behoeve van deze vaarwegen zijn en worden gedaan, blijkt daaruit overduidelijk; de gemaakte werken blijken in een steeds groeiende behoefte te voorzien.

Opvallend is het afnemen van het verkeer langs de Drents- Overijsselse kanalen. Zo is het verkeer langs de Willemsvaart (nr. 27), het Meppelerdiep (nr. 28), de Drentse Hoofdvaart (nr. 29), de Hoogeveense Vaart (nr. 30) en de Dedemsvaart (nr. 31) sterk teruggelopen en liggen de indexcijfers daarvan Scheepvaartbeweging

Totaal laadvermogen der gepasseerde binnenschepen (x 1000 ton)

Vaarweg (waarncmingspunt) 1938 1955 1957

Indexcijfer 1938 = 100 1955 1957

1. Kanaal door Z. Beveland (Hansw.) 2. A'dam-Rijnkanaal (Zeeburg) 3. A'dam-Rijnkanaal (W.b.Duurst.) 4. A'dam-Rijnkanaal (Tiel) 5. Lekkanaal (Vreeswijk) 6. Julianakanaal (Maasbracht) 7. Maas (Sambeek)

8. Maas-Waalkanaal (Weurt) 9. Maas (Lith)

10. Afgedamde Maas (Andel) 11. Amsterdam (Oranjesluizen)

12. Kanaal Wessem-Nederweert (Panheel) 13. Wilhelminakan. (sluis 3 Tilburg) 14. Pr. Margrietkanaal (Terhorne) 15. Van Starkenborghkan. (Gaarkeuken) 16. Eemskanaal (Delfzijl)

17. Winschoterdiep (Waterhuizen) 18. N. Holl. kan. (Willemsluizen A'dam) 19. Idem (Schermervlotbrug Alkmaar) 20. Gouwe (Julianasluis Gouda) 21. Schinkel (N. Meersluis Amsterdam) 22. Rijn-Schiekan. (Leidschendam) 23. Twenthekanaal (Eefde)

24. Merwedekan. (Grote sluis Gorinchem) 25. Linge (O. Merwedesluis Gorinchem) 26. Mark en Dintel (Dintelsas)

27. Willemsvaart (Katerveer) 28. Meppelerdiep (Zwartsluis)

29. Dr. Hoofd vaart (Galgekampbrug Meppel) . . . 30. Hoogeveense Vaart (Noordsesluis Hoogeveen) 31. Dedemsvaart (Lichtmis)

27 950 17 340

15 490 18 070 15 970 3 770 3 830 6 870 4 370 970 1 870 1 670 930 1 140 3 240 1 970 4 820 3 560 1 510 1 530 4 850 1 770 790 3 130 2 380 1 110 250 390

34 340 32 460 15 890 14 480 20 750 17 540 23 740 20 990 6 540 4 500 8 500 5 620 1 460 4 760 3 890 1 390 1 560 2 650 1 940 5 000 2 960 1 710 3 190 2 150 1 170 1 510 3 300 2 320 760 280 270

36 380 40 740 19 900 18 670 24 280 17 390 24 590 21 920 6 840 5 300 9 6 1 0 6 0 1 0 1 400 5 760 4 680 1 680 1 800 110 390 210 620 1 970 3 900 1 900 1 340 1 310 2 900 2 040 540 200 230

121 187

113 131 131 174 117 124 129 150 255 233 149 137 82 98 104 83 113 208 44 66 192 105 97 68 112 69

130 235

112 136 137 182 138 140 138 144 308 280 181 158 96 70 108 102 130 255 39 76 166 93 86 49 80 59

uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde gegevens, is van een aantal vaarwegen het verwerkte verkeer van binnenschepen, uitgedrukt in tonnen laadvermogen van de gepasseerde schepen, vermeld. Behalve het verkeer in 1957 zijn overeenkomstige cijfers gegeven van de jaren 1938 en 1955; uit de daarnaast verstrekte indexcijfers, waarbij het laat- ste normale vooroorlogse jaar 1938 als uitgangspunt is ge- kozen, blijkt hoe de ontwikkeling van dat verkeer is geweest.

Teneinde de invloed van de strenge winter in het voorjaar 1956 op het scheepvaartverkeer te elimineren zijn niet de cijfers van laatstgenoemd jaar, doch die van 1955 opgenomen.

Uit de tabel valt af te leiden, dat het verkeer langs het Amsterdam-Rijnkanaal (nr. 2 ) , het Prinses Margrietkanaal (nr. 14), het Van Starkenborghkanaal (nr. 15), het Eemka- naal (nr. 16), en het Twentekanaal (nr. 23), sinds 1955 op- merkelijk (met meer dan 20 % ) is gestegen. Langs Terhorne

soms zelfs zeer ver onder die van 1938. Wordt voorts in aan- merking genomen dat sinds de totstandkoming van de verbin- ding tussen de Twenthekanalen en het kanaal Almelo-Coe- vorden het verkeer langs laatstgenoemde vaarweg bij de sluis te Almelo van 32 000 ton in 1952 tot 484 000 ton is gestegen, dan valt uit bovengeschetste ontwikkeling af te leiden, dat een groot deel van het doorgaande verkeer naar het noorden en oosten des lands zich van dit Drents-Overijsselse net heeft verplaatst naar de Fries-Groningse kanalen en de Twenthe- kanalen. De eerder genoemde opmerkelijke stijging van de verkeersintensiteit langs laatstbedoelde vaarwegen wordt daar- door voor een deel verklaard.

De teruggang van het verkeer langs het Merwedekanaal (nr. 24) is een gevolg van de sindsdien gereed gekomen wer- ken van het Amsterdam-Rijnkanaal.

De hoeveelheid vervoerde goederen heeft de stijging van het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Scholen hebben de mogelijkheid om leerlingen tijdelijk op een opdc te plaatsen indien het samenwerkingsverband en het ondersteuningsplan daarin voorzien conform artikel 18a lid

houdende verhoging met ingang van het berekeningsjaar 2021 van enige bedragen, genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget.. Op de voordracht van

De ambtenaren van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, zijn bevoegd om voor het toezicht op

De toelatingsorganisatie stelt jaarlijks tarieven vast, alsmede de wijze van betaling daarvan, voor de vergoeding van de kosten die samenhangen met het behandelen van een aanvraag om

• Medische verklaring van ter zake kundige arts (niet bij de behandeling betrokken en niet verbonden aan de zorgaanbieder) die de cliënt met het oog op de machtiging kort

Omdat de aanwijzing van de GGD Groningen en GGD Rotterdam-Rijnmond ook na deze data relevant is, wordt met onderhavig besluit het TbDCC gewijzigd en worden de genoemde

Maar zo spijtig ook, dat ze niet meer met elkaar heb- ben kunnen spreken, want ze hadden elkaar door omstandig- heden lang niet gezien.’?.

a. voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 9, eerste lid, de leerling jonger dan negen jaar is en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond