• No results found

Het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis: Een systematisch literatuuronderzoek.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis: Een systematisch literatuuronderzoek."

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

16

Het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis: Een

systematisch literatuuronderzoek.

Bahar Kara (S1367242)

Masterthese Positieve Psychologie en Technologie Universiteit Twente

Datum: 10-01-2018

Eerste begeleider: Dr. Farid Chakhssi

Tweede begeleider: Dr. Peter Meulenbeek

(2)

1

Samenvatting

Achtergrond

Psychotherapie is de aangewezen behandelvorm voor borderline persoonlijkheidsstoornis en laat kleine effecten zien op de bijbehorende psychopathologie in meta-analyses. Onduidelijk is het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven dat aangetast is bij mensen met een borderline

persoonlijkheidsstoornis.

Doel van dit systematisch literatuuronderzoek is het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis onderzoeken.

Methode

Een systematische literatuuronderzoek is uitgevoerd volgens de PRISMA richtlijnen. In de

elektronische databases Pubmed en Scopus werd gezocht naar gerandomiseerde onderzoeken met een controlegroep. Data werd gehaald uit gepubliceerde rapporten. Primaire uitkomst is het effect van psychotherapie op kwaliteit van leven bij borderline persoonlijkheidsstoornis. Voor de huidige studie is de effectgrootte berekend van de resultaten tussen de interventiegroep en de controlegroep gemeten aan het einde van de behandeling. De gevonden studies zijn beoordeeld op methodologische kwaliteit aan de hand van criteria gebaseerd op het Cochrane Collaboration instrument.

Resultaten

In dit literatuuronderzoek zijn tien studies gevonden. Er zijn kleine tot middelgroot effecten gevonden op kwaliteit van leven bij de post-treatment vergeleken met de controle conditie. Vier van de tien studies hebben een middelgroot between group effect gevonden bij post-treatment. De kwaliteit van de gevonden studies varieert van laag tot gemiddeld.

Interpretatie

Psychotherapie heeft een klein tot middelgroot effect op de kwaliteit van leven bij mensen met een

borderline persoonlijkheidsstoornis.

(3)

2

Abstract

Background

Psychotherapy is the preferred treatment for borderline personality disorder and shows small effects on the associated psychopathology in meta-analyses. Unclearly is the effect of psychotherapy on the quality of life that is affected for people with borderline personality disorder. The aim of this systematic literature review is to investigate the effect of psychotherapy on the quality of life for people with borderline personality disorder.

Method

A systematic literature search was conducted according to the PRISMA guidelines. The electronic databases Scopus and Pubmed were searched for randomized studies with a control group. Data was extracted from published reports. Primary outcome is the effect of psychotherapy on quality of life in borderline personality disorder. For the current study, the effect size of the results between the intervention group and the control group was measured at the end of the treatment. The studies that were found were assessed on methodological quality based on the criteria based from the Cochrane Collaboration instrument.

Results

Ten studies were found in this literature study. Small to medium-sized effects on quality of life in post-treatment have been found compared with the control condition. Four out of ten studies have found a medium-sized between group effect in post-treatment. The quality of the studies that were found varies from low to medium.

Interpretation

Psychotherapy has a small to medium effect on the quality of life for people with borderline

personality disorder.

(4)

3

Inhoud

1 Inleiding... 4

1.1 Borderline persoonlijkheidsstoornis ... 4

1.2 Psychotherapie ... 4

1.3 Kwaliteit van leven ... 5

1.4 Huidige studie ... 6

2 Methode ... 7

2.1 Zoekstrategie ... 7

2.2 Selectie van studies ... 7

2.3 Data extractie ... 8

2.4 Risico op bias en kwaliteitsbeoordeling ... 9

2.5 Statistische Analyse ... 9

3 Resultaten ... 12

3.1 Selectie van de studies ... 12

3.2 Populatie kenmerken ... 12

3.3 Interventie kenmerken ... 12

3.4 Methodologische kenmerken ... 13

3.5 Effect op kwaliteit van leven ... 14

Kwaliteitsbeoordeling... 15

4 Discussie ... 20

4.1 Effecten van psychotherapie op kwaliteit van leven ... 20

4.2 Sterke en zwakke punten ... 22

4.3 Conclusie ... 23

Referentielijst ... 24

(5)

4

1 Inleiding

Psychotherapie is de aangewezen behandelvorm voor borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) en laat een klein tot middelgroot effect zien op de bijbehorende psychopathologie in meta- analyses (Cristea et al., 2017). Onduidelijk is het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven, die aangetast is bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis. In deze scriptie wordt aan de hand van een systematische literatuuronderzoek het effect van psychotherapie bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis op de kwaliteit van leven in kaart gebracht. Eerst wordt nader ingegaan op de borderline persoonlijkheidsstoornis, de effecten van bestaande psychotherapieën op klachten en de rol van de kwaliteit van leven.

1.1 Borderline persoonlijkheidsstoornis

BPS is een complexe en veelvoorkomende psychiatrische stoornis wat zich kenmerkt door een doordringend patroon van instabiliteit bij interpersoonlijke relaties, zelfbeeld, emoties en impulsief gedrag (American Psychiatric Association, 2000, 2013). BPS cliënten vertonen vaak hoge emotionele instabiliteit, zijn impulsief, agressief, zelf beschadigend met daarbij suïcidaal gedrag en hoge

comorbiditeit (Latalove & Prasko, 2010). De prevalentie van de BPS in de algemene bevolking wordt geschat op 2.7% (Trull et al., 2010). In de poliklinische populatie loopt dit percentage op tot 10%

(Widiger and Weissman, 1991). Uit onderzoek blijkt dat BPS cliënten intensiever gebruik maken van de geestelijke gezondheidszorg dan cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis of een depressie (Bender et al., 2006). Naast de hoge kosten in de zorg heeft de stoornis grote gevolgen voor de

cliënten zelf. Veel BPS cliënten maken hun opleiding niet af en voorkomt de stoornis dat cliënten zich volledig ontwikkelen. Ook hebben veel BPS cliënten een baan onder hun niveau of ze hebben

helemaal geen baan. Mensen met BPS hebben vaak hoge psychiatrische comorbiditeit en een verminderd kwaliteit van leven (Soeteman, 2008). Meer dan 75% van de mensen met BPS krijgen te doet aan zelfbeschadiging (Oldham, 2006) waarbij suïcidaliteit bij deze mensen tussen 8% en 10%

worden geschat (Black et al., 2004). Het grootste deel van de BPS cliënten vertoont zelfbeschadigend gedrag en afhankelijk van de ernst van het letsel kan dit een bedreiging voor de gezondheid van de desbetreffende persoon vormen (Stanley & Brodsky, 2005). In de klinische setting worden de BPS cliënten gezien als onvoorspelbaar en komen ze in de therapeutische relatie te dichtbij of staan ze juist ver weg (Vyskocilova et al., 2014). De oplopende kosten, de wisselende therapeutische relatie en de negatieve effecten op het functioneren maken het belang van een effectieve behandeling voor deze doelgroep duidelijk. Een effectieve behandeling zal zowel een kostenbesparing zijn voor de samenleving als een verbetering van kwaliteit van leven van het individu.

1.2 Psychotherapie

Psychotherapie is een effectieve gespreksbehandelmethode en kan gegeven worden in

verschillende vormen, settingen, condities en doseringen (Verheul & Herbrink, 2007).

(6)

5 In de afgelopen decennia is de psychotherapeutische behandeling van BPS aanzienlijk verbeterd door de ontwikkeling van de BPS specifieke behandelingen. Een aantal effectief gebleken psychotherapie vormen voor BPS zijn cognitieve gedragstherapie, dialectische gedragstherapie (Crowell, Beauchaine,

& Linehan, 2009, McCain et al., 2009), schematherapie (Giesen-Bloo et al., 2006) Mentalization Based Treatment (Fonagy & Bateman, 2008, Fonagy & Bateman, 2009), systems training for emotional predictability and problem solving (STEPPS) en transference focused therapy (Clarkin et al., 2007).

Volgens internationale richtlijnen is psychotherapie de primaire behandeling van BPS (American Psychiatric Association, 2001: NICE, 2009). De specifieke psychotherapeutische behandelingen zijn effectief in het verminderen van de BPS symptomen (Stoffers et al., 2012). Een recente systematische literatuur onderzoek en meta analyse heeft de effecten van psychotherapie voor BPS onderzocht bij 2256 cliënten (Cristea et al., 2017). Het onderzoek toont aan dat vooral

dialectische gedragstherapie en psychodynamische aanpakken effectief zijn gebleken voor BPS symptomen. De gevonden effectgroottes zijn klein en is er alleen gekeken naar effecten op de BPS symptomen. In het hedendaagse onderzoek wordt meer nadruk gelegd op de subjectieve kwaliteit van leven van deze cliënten en pleiten verschillende auteurs dat de geestelijke gezondheid meer is dan enkel de afwezigheid van de stoornis (Keyes & Westerhof, 2010).

De verschuiving van aandacht voor enkel pathologie naar de subjectieve kwaliteit van leven is versterkt door een aantal onderzoeken. Keyes en Westerhof (2010) geven aan dat geestelijke

gezondheid gezien kan worden als meer dan alleen de afwezigheid van psychische stoornissen en benadrukken het belang van kwaliteit van leven, waaronder sociaal en emotioneel welbevinden. Ook in onderzoeken bij andere stoornissen wordt het belang van kwaliteit van leven duidelijk (Cuijpers et al., 2016). Een recente meta-analyse heeft het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven bij depressie onderzocht en de resultaten wezen uit dat kwaliteit van leven en depressieve symptomen twee verschillende constructen zijn (Cuijpers et al., 2016). Hieruit is gebleken dat veranderingen in kwaliteit van leven niet verklaard konden worden door veranderingen in depressieve symptomen en dat een vermindering van de depressieve symptomen, niet altijd tot een verbetering van kwaliteit van leven heeft geleid (Cuijpers et al., 2016). Onderzoek heeft aangetoond dat het versterken van de geestelijke gezondheid en het vergroten van welzijn kan bijdragen aan individuele veerkracht en terugvalpreventie (Wood & Joseph, 2009).

1.3 Kwaliteit van leven

Het hebben van BPS kan serieuze gevolgen hebben voor iemands welbevinden en kwaliteit van leven en is het van belang de aandacht niet enkel te richten op het verminderen van de

symptomen. Mensen met BPS hebben een slechtere sociale en beroepsmatige aanpassing vergeleken

met andere stoornissen (Pope et al., 1983). Daarnaast heeft de hevigheid van de psychopathologie bij

BPS en de hoge comorbiditeit met andere stoornissen een grote impact op de kwaliteit van leven

(7)

6 (Ishak et al., 2006).

Om de kwaliteit van leven bij mensen met BPS te meten is het belangrijk eerst de definitie te verduidelijken. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft de definitie ‘de perceptie van individuen op hun levenspositie in de context van de cultuur en het waardensysteem waarin zij leven en de relatie tot hun doelen, verwachtingen, standaarden en belangen.' (1998). Kwaliteit van leven kan gezien worden als een multidimensionaal begrip en valt dus onder te verdelen in meerdere factoren (Felce & Perry,1995; Cummins, 1992; Schalock, 2000). Literatuurstudie van Felce en Perry (1995) laat zien dat er vijf constructen relevant zijn namelijk, fysiek welzijn, materieel welzijn, sociaal welzijn, emotioneel welzijn en ontwikkeling en activiteit. De verschillende domeinen van kwaliteit van leven kunnen gemeten worden aan de hand van vragenlijsten en wordt uitgedrukt in een index score. Voorbeelden van vragenlijsten die de kwaliteit van leven meten zijn EQ-5D (Lamers et al., 2006), MANSA (Priebe et al., 1999), HRQQol en WHOQOL (Trompenaars et al., 2005). De index score 1 staat voor optimale levenskwaliteit en een 0 staat voor het volledig ontbreken van kwaliteit van leven. Verschillende studies hebben aangetoond dat cliënten met BPS een lage kwaliteit van leven ervaren. Een Nederlandse studie heeft de kwaliteit van leven gemeten bij 1708 cliënten met

persoonlijkheidsstoornissen waarvan bij de BPS cliënten de kwaliteit van leven op 0.52 werd geschat.

Dit getal betekend een ernstige ziektebelasting. De ervaren kwaliteit van leven van cliënten met BPS kan daarmee vergeleken worden met de kwaliteit van leven van patiënten met reuma 0.53, longkanker 0.58 of Parkinson 0.58 (Siderowf, Ravina & Glick, 2002; Trippoli, Variani, Lucioni & Messori, 2001;

Wolfe & Hawley, 1997).

Tevens toont een ander onderzoek aan dat eerder de subjectieve kwaliteit van leven het behandelingsgerichte gedrag bepaalt van cliënten dan de objectieve medische conditie (Hunt &

McKenna, 1993). Dit maakt weer duidelijk dat het nodig is om alle aspecten van de geestelijke gezondheid in kaart te brengen door aandacht te hebben voor de ervaren kwaliteit van leven.

1.4 Huidige studie

Ondanks het belang van kwaliteit van leven bij BPS zijn de onderzoeken uit de literatuur met

name gericht op afname van pathologie waarbij de kwaliteit van leven niet systematisch in kaart is

gebracht. Uitgaande van dat geestelijke gezondheid gezien kan worden als meer dan alleen de

afwezigheid van psychische stoornissen (Keyes & Westerhof, 2010), richt het huidig onderzoek zich

op het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven bij BPS. Doel van dit onderzoek is een

systematische literatuur onderzoek doen naar de gerapporteerde kwaliteit van leven van BPS cliënten

die psychotherapie hebben gehad en die vergeleken zijn met een controlegroep. Voor zover bekend is

dit de eerste studie dat onderzoek doet naar effect van psychotherapie op kwaliteit van leven bij deze

doelgroep.

(8)

7

2 Methode

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt er gebruik gemaakt van een systematische literatuuronderzoek volgens de PRISMA richtlijnen (Moher et al., 2009).

2.1 Zoekstrategie

In de zoektocht naar de wetenschappelijke artikelen voor dit literatuuronderzoek zijn de volgende elektronische databases gebruikt: Pubmed, en Scopus. De zoektermen die geformuleerd zijn komen voort uit de onderzoeksvraag. De eerste zoekterm die gebruikt is ‘borderline personality disorder‘ waarbij verschillende combinaties zijn gebruikt met ‘psychotherapy’ ‘RCT’ en ‘Quality of life’. Voor Scopus was de combinatie ‘Borderline personality disorder’ AND ‘randomized controlled trial’ gebruikt. De zoekstreng voor Pubmed was ontwikkeld met behulp van de informatiespecialist Peter Noord. De referentielijsten van de eerder gepubliceerde meta-analyses zijn ook gebruikt (Cristea et al., 2017). Vervolgens werd gekeken welke artikelen effect van psychotherapie op kwaliteit van leven bij BPS beschrijven. Daarbij is het belangrijk dat de artikelen aan de inclusie- (en exclusie-) criteria voldoen. De inclusie en de exclusie criteria zijn bepaald om er zo zeker van te zijn dat de geselecteerde artikelen geschikt zijn voor het doel van dit onderzoek (Busalim & Husin, 2016).

Tabel 1 Zoekstreng Pubmed

Zoekstreng

("Borderline Personality Disorder"[Mesh] OR "Borderline Personality Disorder") AND (randomized controlled trial[pt] OR controlled clinical trial[pt] OR randomized[tiab] OR placebo[tiab] OR clinical trials as topic[mesh:noexp] OR randomly[tiab] OR trial[ti] NOT (animals[mh] NOT humans [mh]))

Tabel 2 Zoekstreng Scopus

Zoekstreng

TITLE-ABS-KEY (´´ borderline AND personality AND disorder´´ AND ´´randomized AND controlled AND trial’’)

2.2 Selectie van studies

Hieronder worden de verschillende criteria en de stappen van het selectieproces beschreven.

De studie selectie proces is uitgevoerd in drie stappen: het screenen van de titels en de abstracts met

als laatste stap het lezen van de full-tekst. Het proces van zoeken is begonnen door de gemaakte

(9)

8 zoekstreng in de databases te voeren. De richtlijnen van PRISMA zijn aangehouden tijdens de selectie van de studies (zie Figuur 1). Het identificatie proces is uitgevoerd door de artikelen van de databases samen te voegen en de duplicaten te verwijderen. Vervolgens zijn de artikelen gescreend op titel.

Artikelen met titels van andere stoornissen die niet over borderline persoonlijkheidsstoornis gaan zijn verwijderd. Daarnaast zijn de artikelen die geen vormen van psychotherapie bevatten verwijderd. Het aantal wat overgebleven is, is gescreend op abstracts. Artikelen zijn opgenomen als het om een gerandomiseerde onderzoek met controle groep ging waarbij psychotherapie vergeleken is met een controle conditie bij volwassenen met BPS. Gezien de vele soorten psychotherapie is er gekozen voor behandelvormen waarin verbale communicatie, gestructureerde en doelgerichte therapie en de therapeutische relatie centraal staat (Cox et al., 2014). Voor de opgenomen artikelen in dit onderzoek waren de volgende inclusiecriteria gehanteerd: 1) vrouwen of mannen boven de 18 jaar die een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben volgens de criteria van DSM IV, 2) de behandeling heeft uit een vorm van psychotherapie bestaan, 3) effect van psychotherapie op kwaliteit van leven werd gemeten, 4) er is sprake van een gerandomiseerde onderzoek met controlegroep waarbij er geen beperkingen zijn gesteld voor de controlegroep 5) er een effectgrootte of voldoende data om een effectgrootte te berekenen is gegeven. De flowchart van de studie selectieproces in dit onderzoek is te zien in Figuur 1. Tijdens het lezen van de volledige teksten werden de artikelen verwijderd aan de hand van de volgende exclusiecriteria:1) onderzoeken waarbij de participanten jonger dan 18 jaar waren, 2) er geen (volledige) BPS diagnose volgens de criteria van DSM IV gesteld was (minder dan vijf criteria voor BPS gebruikt) 3) behandelingen zonder psychotherapie of vergelijking tussen twee psychotherapieën speciaal ontwikkeld voor BPS, 4) er geen kwaliteit van leven gemeten is, 5) er geen controlegroepen zijn gebruikt, 6) de tekst niet in Engels of Nederlands gepubliceerd is. De reden om artikelen waarin twee psychotherapieën speciaal ontwikkeld voor BPS te excluderen is door de verwachting van een gelijk effect op kwaliteit van leven. Artikelen waarin bijvoorbeeld DBT en transference focused therapie met elkaar zijn vergeleken zijn om deze reden niet meegenomen.

2.3 Data extractie

Data extractie beschrijft welke essentiële informatie uit de artikelen zijn gehaald. Alle data is door één onderzoeker uit de artikelen gehaald. Bij de populatie kenmerken werd de informatie over leeftijd, geslacht, werk situatie en land van afkomst uit de studies gebruikt. Vervolgens werd de informatie uit de artikelen over de interventie kenmerken zoals naam interventie, duur van de

interventie, format en de follow up gehaald. Voor de informatie over de methodologische kenmerken van de artikelen is er gekeken naar de type design, type interventie en welke instrument voor kwaliteit van leven is gebruikt. Tot slot zijn de gegevens over effecten op de kwaliteit van leven, de

gemiddeldes en de standaardafwijkingen uit de artikelen gehaald.

(10)

9

2.4 Risico op bias en kwaliteitsbeoordeling

Risico op bias bij een gerandomiseerde onderzoek kan het beste beoordeeld worden door middel van de Cochrane Risk of bias instrument (Higgins & Green, 2011). Alle opgenomen studies in dit onderzoek werden beoordeeld op methodologische kwaliteit aan de hand van criteria gebaseerd op het Cochrane Collaboration instrument. Bias is een systematische fout in een studie. Risico op bias verwijst naar de ‘zwakke punten’ van gerandomiseerde onderzoeken, waarbij verschillende factoren de resultaten kunnen beïnvloeden. In dit onderzoek is de risico op bias geëvalueerd aan de hand van de zes domeinen van Cochrane Collaboration instrument. De domeinen bestaan van dit instrument bestaan uit: 1) selectie bias, 2) performance bias, 3) detectie bias, 4) attrition bias, 5) reporting bias en 6) andere bias. Selectie bias kan optreden als de verdeling van de respondenten over de groepen waar een onderzoek zich op richt niet random plaats heeft gevonden (Smits, 1999). Performance bias kan optreden wanneer de blindering van deelnemers en onderzoekers niet adequaat blijkt te zijn. Detection bias kan optreden wanneer de onderzoekers niet geblindeerd zijn. Attrition bias is het ontbreken van uitkomstgegevens door bijvoorbeeld uitval van deelnemers. Reporting bias kan optreden door het selectief rapporteren van uitkomsten. Onder andere bias vallen vertekeningen die niet aan bod zijn gekomen bij de voorgaande domeinen. Per domein is er beoordeelt of er sprake is van lage, hoge of onduidelijke bias. Lage bias betekent dat de studie duidelijk omschrijft dat deze vorm van bias goed is behandeld. Een hoge bias betekent dat de studie een procedure beschrijft die aangeeft dat het risico op bias aanwezig is. Een beoordeling met onduidelijk bias betekent dat de studie onvoldoende informatie geeft over de aanwezigheid van een bias. Vervolgens zijn alle criteria waaraan voldaan werd in een studie opgeteld. Studies waarvan alle zes de criteria werd voldaan zijn beoordeelt met goed, bij vijf criteria gemiddeld en bij vier of minder criteria is er gekozen voor een lage kwaliteit.

Primaire uitkomst

De primaire uitkomst is de score op de kwaliteit van leven. Dit is gemeten aan de hand van de vragenlijsten WHOQOL, EQ-5D, QOLI, QoL, HRQoL en MANSA. De gemiddelde score en de standaarddeviatie van de kwaliteit van leven van de interventiegroep en de controlegroep zijn gebruikt.

2.6 Statistische Analyse

Voor elke studie zijn de gemiddelden en de standaard deviaties (SD) van zowel de interventie

als de controlegroep samengevat. Vervolgens zijn van de geselecteerde studies de between group

effect size berekend. Hiermee wordt het effect van de interventie op de kwaliteit van leven ten

opzichte van de controle groep berekend. Dit is gedaan door de gemiddelde kwaliteit van leven score

van de interventie groep en de controle groep van elkaar af te trekken en te delen door de gemiddelde

standaarddeviatie van de interventie en de controle groep. Bij het berekenen van de effect size zijn de

kwaliteit van leven scores van de follow up gebruikt. De formule voor het berekenen van de effect size

is hieronder weergegeven.

(11)

10

M (interventie) - M (controle groep) d = ______________________________

SD (interventie) + SD (controle groep) / 2

De effect size is aangegeven met de index Cohens’d en deze maat kan zowel een negatieve als

een positieve waarde hebben (Cohen J, 1992). Effect size tussen 0,56 en 1,2 is een groot effect, tussen

0,33 en 0,55 een middelgroot effect en tussen 0 en 0,32 is het een klein effect (Lipson et al., 1993). Per

studie is de effect size berekend en is de effect size beoordeeld in groot, middelgroot en klein effect.

(12)

11 Figuur 1 Flowchart van de studie selectie proces volgens PRISMA (2009)

ScreeningIncludedEligibilityIdentification

Records after duplicates removed (n =785)

Records excluded (n =426)

Full-text articles excluded (n =173 )

Not Quality of life (n = 159) No control group (n =1 ) Insufficient data (n =10 ) Language (n=3) Articles included

(n =10 ) Records identified through database

searching Pubmed n = 578 Scopus n = 573

Full-text articles assessed for eligibility (n =183 ) Titles screened (n =785)

Abstracts excluded (n =176 ) Not BPS (n = 33)

No psychotherapy (n =72 ) Not adult sample (n = 8)

No relevant outcome measure (n =53 ) Not control group (n=5)

Abstracts screened (n = 359)

(13)

12

3 Resultaten

In dit hoofdstuk staan de bevindingen van het literatuuronderzoek centraal. De studie selectie, de kenmerken van de populatie, interventie en de methodologische kenmerken worden besproken. Tot slot worden de resultaten van kwaliteit van leven beschreven.

3.1 Selectie van de studies

In totaal zijn er 1151 artikelen gevonden uit de elektronische databases. Nadat de duplicaten waren verwijderd (n = 366) zijn de artikelen gescreend op titel (n = 785). Na de verwijdering van artikelen tijdens de screeningsfase van de titels (n = 426) zijn de overgebleven artikelen (n = 359) gescreend op abstracts. Vervolgens zijn de artikelen tijdens het screenen van de abstracts verwijderd (n

= 176). Van de overgebleven artikelen is de volledige tekst gelezen (n = 183). Artikelen waarbij kwaliteit van leven niet is gemeten of bij het ontbreken van data zijn niet meegenomen. Dit zijn artikelen die kwaliteit van leven kort benoemen maar verder geen kwaliteit van leven instrument hebben gebruikt om het te meten. In totaal zijn er tien artikelen meegenomen (figuur 1).

3.2 Populatie kenmerken

De tien gerandomiseerde onderzoeken bevatten in de experimentele groep 225 participanten en 253 participanten in de controle groep. Alle deelnemers hebben een minimale leeftijd van 18 jaar en zijn gediagnosticeerd met een BPS volgens de criteria van DSM-IV. De gemiddelde leeftijd van de participanten is 31.1 jaar (SD 8.6). De grootste gedeelte van de participanten is een vrouw (86.13%) en in alle studies zijn vrouwen in meerderheid. Bij zeven van de tien studies is de werkloosheid

aangegeven en is meer dan de helft van de cliënten werkloos (51.49%). Een groot deel van de cliënten heeft geen studie gevolgd na de middelbare school (20-30%). Drie onderzoeken werden uitgevoerd in Engeland, twee in Verenigde Staten, twee in Nederland en de overige onderzoeken zijn uitgevoerd in Noorwegen, Frankrijk en Finland.

3.3 Interventie kenmerken

In dit onderzoek zijn de volgende interventies gebruikt: klinische opname met dialectische

gedragstherapie (DBT), deeltijdbehandeling schematherapie (ST), deeltijd combined psychotherapy

(CP), ambulante cognitieve gedragstherapie (CT), Systems Training for Emotional Predictability and

Problem Solving (STEPPS) en emotion regulation group therapy (ERGT). DBT is de afkorting van

dialectische gedragstherapie en heeft als doel het aanleren van verschillende vaardigheden om zo goed

mogelijk op problemen te reageren (Linehan,1993). De DBT was wekelijks gegeven gedurende 6 en

12 maanden met een follow up van 24 maanden (Carter, Willcox, Lewin, Conrad & Bendit, 2010). De

format van de interventie was groepsbehandeling. De ST staat voor schematherapie met als doel oude

disfunctionele schema’s bij patiënten te onderkennen en te doorbreken.

(14)

13 De CP was een combinatie programma bestaande uit psychodynamische en cognitieve

gedragstherapie (Antonsen et al., 2017). De gemiddelde duur van de behandeling was 28 maanden met een gemiddelde van 94 sessies. De interventie was een dagbehandeling drie of vier dagen in de week.

De format van de interventie is een combinatie van groepstherapie en individueel. De follow up van CP was 6 jaar. CT is een afkorting van cognitieve gedragstherapie en was gegeven bij één studie voor 12 maanden met 24 sessies en een follow up van 12 maanden (Cottraux et al., 2009). Een andere studie heeft een CT behandeling met verschillende duur gegeven (6,12,18 en 25 maanden) met een gemiddelde aantal van 27 sessies (Davidson et al., 2006). De CT was zowel als groepsbehandeling als een combinatie met individueel contact gegeven. STEPPS is een afkorting van Systems Training for Emotional Predictability and Problem Solving. De interventiegroep heeft een wekelijkse behandeling gekregen gedurende 18 weken. De behandeling bestond uit psycho-educatie, emotion managment skills training en behaviour managment skills training. De STEPPS interventie had een follow up van zes maanden (Bos, Wel, Appelo & Verbraak., 2010). Tot slot staat ERGT voor emotie regulatie groepstherapie. De duur van de ERGT was 14 weken en had een follow up van negen maanden. De interventie was wekelijks 90 minuten gegeven (Gratz, Tull & Levy (2014). Drie van de tien

psychotherapie interventies zijn een DBT, twee interventies zijn een vorm van cognitieve

gedragstherapie en twee interventies zijn een ST. De overige interventies zijn: STEPPS, ERGT en CP.

In zes studies is de interventie groep vergeleken met een treatment as usual controle groep (TAU) waarvan één controlegroep een combinatie met wachtlijst heeft (TAU +WL). De interventie duur varieerde van 3,5 tot 36 maanden. De aantal sessies in de interventiegroep varieerde van 24 tot 90 sessies. Acht studies hebben een follow-up van gemiddeld 19,2 weken. De kenmerken van de interventies zijn weergegeven in Tabel 3.

3.4 Methodologische kenmerken

In dit onderzoek zijn alle studies een RCT en komen zowel stand-alone design voor als add-on design. Bij een stand-alone design ontvangt de interventie groep een volledige cursus van een

onafhankelijke BPS psychotherapie en de controle groep ontvangt een TAU of een andere therapie niet specifiek voor BPS. Bij een add- on design ontvangen zowel de experimentele als de controle groep een TAU met het verschil dat de experimentele groep een extra BPS specifieke behandeling ontvangt. Van de opgenomen studies hebben er zeven studies een stand-alone design en drie studies hebben een add-on design. Zeven van de interventies zijn als groepsbehandeling gegeven en drie interventies zijn een combinatie van groepsbehandeling en individueel contact. Voor het meten van kwaliteit van leven zijn in dit onderzoek de volgende instrumenten gebruikt: World Health

Organization Quality of Life (WHOQOL), EQ-5D, Qality of Life Inventory (QOLI), Quality of Life (QoL), Health Related Quality of Life (HRQoL) en Manchester Short Assessment of Quality of Life (MANSA). De WHOQOL bevat 26 items en zijn verdeeld in de volgende domeinen van kwaliteit van leven: fysieke welzijn, psychologische welzijn, sociale relaties en de omgeving. De betrouwbaarheid

ScreeningIncludedEligibilityIdentification

Records after duplicates removed (n =785)

Records excluded (n =426)

Full-text articles excluded (n =173 )

Not Quality of life (n = 159) No control group (n =1 ) Insufficient data (n =10 ) Language (n=3) Articles included

(n =10 )

Records identified through database searching Pubmed n = 578 Scopus n = 573

Full-text articles assessed for eligibility (n =183 ) Titles screened (n =785)

Abstracts excluded (n =176 ) Not BPS (n = 33)

No psychotherapy (n =72 ) Not adult sample (n = 8)

No relevant outcome measure (n =53 ) Not control group (n=5)

Not clinical sample (n=5) Abstracts screened (n = 359)

(15)

14 van de WHOQOL is goed (alpha = 0.80, 0.74 en 0.73) behalve voor het domein ‘sociale relaties’

(Trompenaars et al., 2005). De EQ-5D is een gestandaardiseerde instrument voor het meten van kwaliteit van leven. De EQ-5D index meet vijf dimensies: mobiliteit, zelfzorg, gebruikelijke activiteiten, pijn en angst. De EQ-5D heeft een goede betrouwbaarheid: alpha = 0.73 (Savoia et al., 2006) en een matige validiteit (r= 0.41-0.66). De EQ-5D blijkt in staat om veranderingen in de gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven te registreren (Lamers et al., 2006). De QOLI is een vragenlijst met 32 items en is gebaseerd op een wetenschappelijk valide model van levens tevredenheid. QOLI heeft een goede convergerend, divergerend en voorspellende validiteit. De HRQoL bestaat uit 15 dimensies: mobiliteit, visie, horen, ademen, slapen, eten, spraak, stoelgang, gebruikelijke activiteiten, mentale functioneren, discomfort en symptomen van depressie, nood en vitaliteit. De MANSA is een afkorting van Manchester Short Assessment of Quality of life (Priebe et al.,1999) en is multidimensionale vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit 16 items, en meet onder andere de tevredenheid met werk/werkloosheid, met de kwaliteit van vriendschappen en met

psychische gezondheid. De interne consistentie van de MANSA is voldoende (alpha 0.74) ; Priebe et al., 1999) tot goed. De WHOQOL is bij twee studies en de EQ-5D bij drie studies afgenomen. Bij één studie is de Social adjustment scale of Marks vertaald naar het Frans en afgenomen als kwaliteit van leven instrument. Bij de overige vier studies zijn één van de instrumenten MANSA QOLI, QOL en HRQoL gebruikt.

3.5 Effect op kwaliteit van leven

Per studie is de between group effect size van kwaliteit van leven (post treatment) weergegeven.

Bij de studie van Carter is de effect size per domein beschreven. Tabel 5 geeft een weergave van de gemiddeldes, standaarddeviaties en de effecten van de post treatment weer.

- Antonsen (2017): De effect size tussen de experimentele groep CP en de controlegroep na de behandeling is een middelgroot effect (d = 0.4).

- Bos (2010): De effect size tussen de experimentele groep STEPPS en de controlegroep na de behandeling is een klein effect (d = 0.32).

- Carter (2010): De effect size van de fysieke domein van de kwaliteit van leven tussen de experimentele groep en de controlegroep na de behandeling is een middelgroot effect (d = 0.35). De effect size van de psychische domein tussen de experimentele groep en de controlegroep na de behandeling is een middelgroot effect (d = 0.33). De effect size van de omgevings domein tussen de experimentele groep en controlegroep na de behandeling is een middelgroot effect (d = 0.34).

- Cottraux (2009): De effect size tussen de experimentele groep CT en de controlegroep na de behandeling is een middelgroot effect (d = -0.42).

- Davidson (2006): De effect size tussen de experimentele groep CT en de controlegroep na de

behandeling is een klein effect (d = 0.19).

(16)

15 - Giesen-Bloo (2006): De effect size tussen de experimentele ST groep en de controlegroep na

de behandeling is een middelgroot negatief effect (d = - 0.49).

- Gratz (2014): De effect size tussen de experimentele groep ERGT en de controlegroep na de behandeling is een middelgroot effect (d = 0.50)

- Leppanen et al.,(2016): De effect size tussen de experimentele groep ST+DBT en de controlegroep na de behandeling is een klein negatief effect (d = - 0.25).

- McMain (2009): De effect size tussen de experimentele groep DBT en de controlegroep na de behandeling is een klein effect (d = 0.11).

- Priebe (2012): De effect size tussen de experimentele groep DBT en de controlegroep na de behandeling is een klein effect (d = 0.3).

3.6 Kwaliteitsbeoordeling

De kwaliteitsbeoordeling per studie is weergegeven in Tabel 2. Geen van de studies voldoen

aan alle criteria van de kwaliteitsbeoordeling. De kwaliteit van de opgenomen studies varieert van laag

tot gemiddeld. Doordat alle studies een RCT zijn is de selection bias het beste beoordeeld. Attrition

bias is het slechtste beoordeeld.

(17)

16 Tabel 2 Criteria kwaliteitsbeoordeling

Eerste auteur (jaar)

Selection bias

Performance bias

Detection Bias

Attrition bias

Reporting Bias

Other bias

Antonsen (2017)

- + - + - -

Bos (2010)

- ? + - - -

Carter (2010)

- + - - - ?

Cottraux (2009)

- + - + - -

Davidson (2006)

? - - - ? -

Giesen- Bloo (2006)

- - ? - - -

Gratz (2014)

- - - ? - +

Leppanen (2016)

- ? - - - +

McMain (2009)

- - - + - ?

Priebe (2012)

- ? - + - -

Note. + staat voor hoge bias, - staat voor lage bias en ? staat voor onduidelijk of het om hoge of lage bias gaat.

(18)

16 Tabel 3 Kenmerken van de geïncludeerde studies.

Eerste auteur (jaar)

Leeftijd, M (SD)

Interventie (n)

Duur en sessies (n)

Controle groep / comparement (n)

Follow-up (maanden)

Format Kwaliteit

Score

Outcome measures

Antonsen (2017)

29 (6.7) CP (27)

28 maanden (94)

Outpatient individual psychotherapy (52)

72 (25)

Groep 4

QOL

Bos (2010)

32.9 (5.6) STEPPS (42)

4,5 maanden TAU (79)

6 Groep 4 WHOQOL

Carter (2010)

24.5 (6.1) DBT (38)

6 maanden (24 )

TAU+WL (35)

6 Groep +

individueel

4 WHOQOL-

Cottraux

(2009)

33.5 (9.3) CT (33)

12 maanden (24)

RST (32)

12 Groep +

individueel

4 Social Adjustment Scale

of Marks

Davidson (2006)

CT+TAU (54)

6,12,18,24 maanden (27)

TAU (52)

24 Groep 5 EQ-5D

Giesen-Bloo (2006)

30.58 (7.7) ST (44)

36 maanden (312)

TFP (42)

Groep 5 EQ-5D

(19)

18 Tabel 4 Kenmerken van de geïncludeerde studies.

Eerste auteur (jaar)

Leeftijd, M (SD)

Interventie (N)

Duur

en sessies (n)

Controlegroep / comparement (n)

Follow-up (maanden)

Format Kwaliteit

Score

Outcome measures Gratz

(2014)

35 (13) ERGT 3.5 maanden

(52)

TAU (30)

9 Groep +

Individueel

4 QOLI

Leppanen (2016)

31.9 (8.3) ST+DBT (24)

12 maanden (40)

TAU (47)

12 Groep 4 HRQoL

Mc Main (2009)

30.4 (9.9) DBT (90)

12 maanden General Psychiatric Management (90)

Groep 4 EQ-5D

Priebe (2012)

32.2 (10.8) DBT (40)

12 maanden TAU (40)

12 Groep 4 MANSA

Note CP = Combined Psychotherapy, STEPPS = Systems Training for Emotional Predictability and Problem Solving, DBT = dialectische gedragstherapie, CT= Cognitieve gedragstherapie, ST = schematherapie, ERGT = Emotion Regulation Group Therapy, TAU= treatment as usual, QOL = Quality of Life, WHOQOL = Word Health

Organization Quality of Life, QOLI = Quality of Life Inventory, HRQoL= Health Related Quality of Life, MANSA = Manchester Short Assessment of Quality of Life.

(20)

19 Tabel 5 between group posttest effect size van onderzochte psychotherapie en de controle conditie.

Eerste auteur (jaar) Psychotherapie Outcome M interventie (SD) M controle (SD) Post treatment effect estimate (d)

Antonsen (2017) CP QOL 6.5 (1.9) 5.38 (1.8) 0.4

Bos (2010) STEPPS WHOQOL 13 (2.7) 11.6 (3.3) 0.32

Carter (2010) DBT WHOGOQOL

(fysieke welzijn)

56.25 (17.67) 42.39 (21.46) 0.35

Carter (2010) DBT WHOQOL

(psychische welzijn)

42.71 (18.38) 30.24 (19.68) 0.33

Carter (2010) DBT WHOQOL

(sociale welzijn)

48.75 (19.36) 49.73 (30.23) -0.03

Carter (2010) DBT WHOQOL

(omgeving)

61.45 (19.36) 49.73 (30.23) 0.34

Cottraux (2009) CT QOL 11.80 (11.29) 18.73 (10.22) -0.42

Davidson (2006) CT EQ-5D 42 (21.1) 48.4 (23.9) 0,19

Giesen-Bloo (2006) ST EQ-5D 64.5 (4.6) 67.5 (2.91) -0.49

Gratz (2014) ERGT QOLI 0.31 (1.62) -0.5 (1.62) 0.5

McMain (2009) DBT EQ-5D 64.31 (21.12) 67.69 (20.97) 0.11

Leppannen (2016) ST+ DBT HRQoL 17.5 (10.1) 21.5 (11.4) -0.25

Priebe (2012) DBT MANSA 3.7 (1) 3.4 (1) 0.3

Note CP = Combined Psychotherapy, STEPPS = Systems Training for Emotional Predictability and Problem Solving, DBT = dialectische gedragstherapie, CT= Cognitieve gedragstherapie, ST = schematherapie, ERGT = Emotion Regulation Group Therapy, QOL = Quality of Life, WHOQOL = Word Health Organization Quality of Life, QOLI

= Quality of Life Inventory, HRQoL= Health Related Quality of Life, MANSA = Manchester Short Assessment of Quality of Life.

(21)

16

4 Discussie

Het doel van dit systematisch literatuuronderzoek was om een overzicht te verstrekken van de effecten van psychotherapie op de kwaliteit van leven bij mensen met een BPS. Ondanks de flexibele inclusie en exclusiecriteria zijn er in totaal tien studies gevonden om de onderzoeksvraag te

beantwoorden. De resultaten in dit literatuuronderzoek laten zien dat de opgenomen studies uit verschillende vormen van psychotherapeutische behandelingen bestaan. Deze vormen van behandelingen zijn dialectische gedragstherapie, schematherapie, cognitieve gedragstherapie en emotieregulatie trainingen.

4.1 Kenmerken van de geïncludeerde studies

De psychotherapeutische behandelingen verschillen in hun vorm en wijze waarop ze toegepast zijn. De meeste interventies maken gebruik van een combinatie van behandelingen zoals individuele behandeling met een groepsbehandeling, of een emotieregulatie training. Sommige interventies zijn specifiek gefocust op het aanleren van sociale vaardigheden en het leren omgaan met emotieregulatie problemen. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Bos et al. (2010) waarin een

vaardigheidstraining gecombineerd wordt met elementen van algemene cognitieve gedragstherapie.

Andere interventies zijn meer gericht op het veranderen van schema’s en denkfouten door middel van schematherapie en cognitieve gedragstherapie (Cottraux et al., 2009 ; Giesen-Bloo et al., 2006). De meest voorkomende psychotherapeutische behandeling in dit literatuuronderzoek is de dialectische gedragstherapie. Vier van de tien studies hebben dialectische gedragstherapie toegepast.

In alle onderzoeken is de primaire uitkomst het effect van de psychotherapie op de BPS specifieke symptomen. Als secundaire uitkomst hebben alle studies het effect van psychotherapie op de kwaliteit van leven.

4.2 Effecten van psychotherapie op kwaliteit van leven

De psychotherapeutische behandelingen in dit literatuuronderzoek verschillen in hun effect op de kwaliteit van leven. Uit de resultaten blijkt dat de interventies ERGT en DBT een middelgroot effect laten zien. Tussen alle studies is de grootste effect size gevonden bij een vergelijking tussen de emotieregulatiestoornis behandeling (Gratz et al., 2014) en de controle groep (TAU). De ERGT is naast het aanpakken van emotieregulatie problemen gericht op bewustwording, acceptatie van de emoties en de bereidheid om negatieve emoties te ervaren als een onderdeel van het leven (Gratz &

Roemer, 2004). De ERGT lijkt daarmee meer gericht op het verbeteren van emotioneel en sociaal welzijn. Dit kan een verklaring zijn waarom de ERGT vergeleken met de andere behandelingen de grootste effect heeft op de kwaliteit van leven bij mensen met BPS. Naast de ERGT heeft de DBT (Carter et al., 2010) een middelgroot effect op de kwaliteit van leven. De DBT is een

psychotherapeutische behandeling die cognitieve, gedragsmatige en mindfulness technieken

ScreeningIncludedEligibilityIdentification

Records after duplicates removed (n =785)

Records excluded (n =426)

Full-text articles excluded (n =173 )

Not Quality of life (n = 159) No control group (n =1 ) Insufficient data (n =10 ) Language (n=3) Articles included

(n =10 )

Records identified through database searching Pubmed n = 578 Scopus n = 573

Full-text articles assessed for eligibility (n =183 ) Titles screened (n =785)

Abstracts excluded (n =176 ) Not BPS (n = 33)

No psychotherapy (n =72 ) Not adult sample (n = 8)

No relevant outcome measure (n =53 ) Not control group (n=5)

Not clinical sample (n=5) Abstracts screened (n = 359)

(22)

21 combineert. Het ontwikkelen van mindfulness is een centraal onderdeel van DBT (Linehan, 1993a).

Uit de literatuur blijkt dat mindfulness positieve effecten zou hebben op de fysieke gezondheid, het psychologisch welbevinden, de gedragsregulatie, de interpersoonlijke relaties en sport en

werkprestaties (Brown, Ryan & Creswell, 2007a; Brown & Ryan, 2004). Een positieve effect op de fysieke gezondheid en psychologisch welbevinden kan leiden tot een verbetering van de ervaren kwaliteit van leven.

De andere interventies met enkel cognitieve gedragstherapie of schematherapie hebben beiden een negatief effect op de kwaliteit van leven. Zo heeft de interventie met enkel schematherapie

(Giesen-Bloo et al., 2006) en cognitieve gedragstherapie (Cottraux et al., 2009) een negatief effect middelgroot effect op de kwaliteit van leven. Opvallend is dat de interventie waarbij schematherapie gecombineerd is met DBT een kleiner negatief effect heeft op de kwaliteit van leven (Leppanen et al., 2016). Een verklaring voor de verschillen in de resultaten zou kunnen zijn dat schematherapie of cognitieve gedragstherapie meer gericht is op het verminderen van de symptomen van BPS en minder gericht is op het verbeteren van de kwaliteit van leven. De ERGT en DBT lijken door elementen zoals mindfulness en acceptatie een positiever invloed te hebben op het welbevinden met als gevolg een verbetering van de ervaren kwaliteit van leven.

De resultaten dat psychotherapie een klein tot middelgroot effect heeft op de kwaliteit van

leven komen overeen met een voorgaand literatuur onderzoek naar effect van psychotherapie op de

symptomen van de BPS (Cristea et al., 2017). In het literatuuronderzoek en meta-analyse van Cristea

et al. (2017) is er onderzoek gedaan naar de effecten van psychotherapie op de symptomen van BPS

waarbij er niet gekeken is naar de kwaliteit van leven. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat

psychotherapie een klein tot middelgroot effect heeft op de symptomen van de BPS. Deze resultaten

zijn ook in lijn met studies van andere psychische stoornissen zoals depressie waar een middelgroot

effect van psychotherapie op kwaliteit van leven werd gevonden (Cuijpers, 2016). Een verklaring voor

een klein tot middelgroot effect kan zijn dat de beperkingen op kwaliteit van leven aanhouden zelfs na

de behandeling (Ishak et al., 2011). Een aantal factoren die van invloed kunnen zijn op een lage

kwaliteit van leven zijn de werkloosheid en een lage opleiding. In het huidig literatuuronderzoek is

meer dan de helft van de BPS cliënten (51,49%) werkloos. Het percentage cliënten dat meer dan een

middelbare school onderwijs hebben gevolgd is laag ( 20-30%). Een hoog percentage werkloosheid en

lage scholing kunnen een negatief effect hebben op het materieel welzijn. Uit de literatuurstudie van

Felce en Perry (1995) blijkt dat materieel welzijn en ontwikkeling relevant zijn voor de ervaren

kwaliteit van leven. Het missen van een ontwikkeling en materieel welzijn kan verklaren waarom de

ervaren kwaliteit van leven na een behandeling als laag wordt beoordeelt. De informatie over de

verschillende domeinen van de kwaliteit van leven is interessant. Het kan inzicht geven in welke

domeinen van kwaliteit van leven het laagst gescoord worden bij mensen met BPS. In het huidig

literatuuronderzoek wordt in alle studies gesproken van een algemeen kwaliteit van leven score met

uitzondering van één studie (Carter et al., 2010). In de studie van Carter et al. (2010) is de kwaliteit

(23)

22 van leven per domein berekend en gerapporteerd. Daarvan heeft het fysieke welzijn domein van kwaliteit van leven het grootste effect en is er op de sociale domein geen effect gevonden. Uit de studie van Carter et al. (2010) blijkt dat psychotherapie verschillende effecten kan hebben op de domeinen van kwaliteit van leven. Specifiek inzicht in wat het effect van psychotherapie op

verschillende domeinen van kwaliteit van leven is, kan bijdragen aan inzicht waar bij een behandeling meer aandacht voor nodig is om de kwaliteit van leven te verbeteren. Het belang van een verbetering van kwaliteit van leven wordt hieronder besproken.

Het bevorderen van de kwaliteit van leven wordt naast het verminderen van de klachten gezien als geestelijke gezondheid (Keyes & Westerhof, 2010). Immers is geestelijke gezondheid meer dan alleen de afwezigheid van stoornissen, zoals blijkt uit onderzoek van andere psychiatrische

doelgroepen dat heeft aangetoond dat beperkingen in het dagelijkse leven doorgaan, ondanks vermindering van depressieve symptomen (Papakostas et al., 2004). Het enkel meten van

psychopathologie is niet voldoende om de geestelijke gezondheid van iemand in beeld te brengen (Keyes, 2002; 2005; Keyes & Grzywacz, 2005). Uitgaande van het twee-continua model zou een individu met pathologie een hoge mate van welbevinden en kwaliteit van leven kunnen ervaren, maar ook een laag welbevinden en kwaliteit van leven. Verschillende studies bekrachtigen dat welbevinden en psychopathologie elkaar aanvullen en daarmee een alomvattend beeld van de geestelijke

gezondheid geven.

Een ander belangrijke reden om tijdens de behandeling van BPS te richten op zowel symptoom vermindering als het verbeteren van kwaliteit van leven heeft te maken met het verminderen van de ziektelast en het verkleinen van de risico op terugval. Onderzoek heeft aangetoond dat het versterken van de geestelijke gezondheid en het vergroten van welzijn kan

bijdragen aan individuele veerkracht en terugvalpreventie (Wood & Joseph, 2009). De combinatie van symptoomvermindering en verbetering van de kwaliteit van leven kan de kans op terugval verkleinen.

Hierdoor zouden de kosten in de gezondheidszorg kunnen worden bespaard.

4.3 Sterke en zwakke punten

Ondanks de gevonden verschillen tussen de psychotherapeutische behandelingen moet er rekening gehouden worden met het feit dat de opgenomen artikelen uit kleine populaties, van bijna alleen vrouwen bestaan. Vier van de tien studies voldoen niet aan 35 participanten per conditie, wat nodig is om de resultaten te kunnen generaliseren (Henselman et al., 2012). Dit zou betekenen dat bij de interpretatie van de resultaten voorzichtigheid is geboden. Een ander tekortkoming in dit

literatuuronderzoek is dat er geen tweede beoordelaar is geweest bij het screenen en selecteren van de studies. Een vergelijking van alle artikelen tussen twee of meer beoordelaars had mogelijk tot meer betrouwbaarheid met betrekking tot de selectie van de artikelen geleid. Een derde tekortkoming is dat kwaliteit van leven in de opgenomen studies niet de primaire uitkomst is geweest. Er zijn

verschillende definities van kwaliteit van leven en instrumenten gebruikt. Deze instrumenten

(24)

23 verschillenen in de domeinen die ze meten waardoor de resultaten van kwaliteit van leven onderling kunnen verschillen. Een vierde tekortkoming in dit onderzoek is dat er ondanks de systematische aanpak er studies gemist kunnen zijn. Sterke kanten van dit onderzoek zijn dat alle opgenomen artikelen een gerandomiseerde onderzoek met controle groep zijn (RCT). Een ander sterk punt van dit onderzoek is dat de studie selectie volgens de PRISMA richtlijnen is uitgevoerd.

4.4 Conclusie

Tot zover bekend is dit het eerste literatuuronderzoek die het effect van psychotherapie op kwaliteit van leven bij mensen met BPS heeft onderzocht. Uit dit systematische literatuuronderzoek blijkt dat psychotherapie over het algemeen een klein tot middelgroot effect heeft op de kwaliteit van leven bij mensen met een BPS. Met dit onderzoek wordt duidelijk dat psychotherapie niet alleen effectief is op het gebied van BPS symptomen maar ook een effect kan hebben op kwaliteit van leven.

Echter is er voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van de resultaten vanwege de lage tot

gemiddelde beoordeling van de kwaliteit van de artikelen. Tot slot lijken de psychotherapeutische

behandelingen te verschillen in hun effecten op de kwaliteit van leven. Voor toekomstig onderzoek is

het interessant om te kijken naar de effecten van psychotherapie op de verschillende domeinen van

kwaliteit van leven bij mensen met BPS.

(25)

16

Referentielijst

American Psychiatric Association (2001). Practice Guideline for Treatment of Patients with Borderline Personality Disorder. Washington, DC: American Psychiatric Press.

Arntz, A., Genderen, H. (2009). Schema Therapy for Borderline Personality Disorder.

Sussex:Wiley.

Antonsen, B.T., Kvarstein, E., Urnes, O., Hummelen, B., Karterud, S., Wilberg, T. (2017).

Favourable outcome of long-term combined psychotherapy for patients with borderline personality disorder: Six-year follow-up of a randomized study. Psychotherapy Research, 27:1, 51-63.

Bateman, A.W., & Fonagy, P. (2009). Randomized Controlled Trial of Outpatient

Mentalization-Based Treatment Versus Structured Clinical management for Borderline Personality Disorder. American Journal of Psychiatry, 166 (12), 1355-1364.

Beck, A.T., Freeman, A., Davis, D.D. Cognitive Therapy of Personality Disorders (revised 2004). New York, Guilford Press, 1990 .

Bender, D.S., Skodol, A.E., Pagano, M.E., Dyck, I.R., Grilo, C.M., Shea, M.T. (2006).

Prospective assessment of treatment use by patients with personality disorders. Psychiatric Services , 57 (2), 254e7.

Bos, E.H., Wel, B., Appelo, M.T., Verbraak, M.J.P.M. (2010). A Randomized Controlled Trial of a Dutch Version of Systems Training for Emotional Predictability and Problem Solving for Borderline Personality Disorder. The Journal of Nervous and Mental Disease, 198(4):299-304.

Carter, G.L., Willcox, C.H., Lewin, T.J., Conrad, A.M., Bendit, N. (2010). Hunter DBT project: randomized controlled trial of dialectical behaviour therapy in women with borderline personality disorder. American Journal of Public Health, 100(12), 2473-2480.

Chapman, A.L., Gratz, K.L., & Brown, M.Z. (2006). Solving The Puzzle of Deliberate Self- Harm: The Experiential Avoidance Model. Behaviour Research and Therapy, 44, 371-394.

Cottraux, J., Note, I.D., Boutite, F., Milliery, M., Genouihlac, V., Gaillard, S., Djamoussian, D., Culem, A., Gueyffier, F. (2009). Cognitive therapy versus Rogerian Supportive Therapy in Borderline Personality Disorder. Psychotherapy and Psychosomatics. 2009;78(5): 307-16.

Crowell, S.E., Beauchaine, T.P., & Linehan, M.M. (2009). A Biosocial Developmental Model of Borderline Personality: Elaborating and Extending Linehan’s Theory. Psychological Bulletin, 135 (3), 495-510.

Davidson, K., Palmer, S., Tyrer, P., Gumley, A., Tata, P., Norrie, J., Murray, H., Seivewright, H. (2006).The cost-effectiveness of cognitive behavior therapy for borderline personality disorder:

results from boscot trial. Journal of Personality Disorders, 20 (5), 466-481.

(26)

25 EuroQol Group: EuroQol--a new facility for the measurement of health-related quality of life.

Health Policy. 1990, 16: 199-208. 10.1016/0168-8510(90) 90421-9.`

Giesen-Bloo, J., Dyck, R., Spinhoven, P., van Tilburg, W., Dirksen, C., van Asselt, T., Kremers, I., Nadort, M., Arntz, A. (2006). One-Year Follow-up of Schema focused therapy and Transference focused psychotherapy for BPD, and the influence of drop-out status, treatment status and medication. Crossing Borders: Theory, Assessment and Treatment in Borderline Personality Disorder. Archives of Genereal Psychaitry, 63(6), 649-658.

Grant, B.F., Chou, S.P., Goldstein, R.B., Boji, M.P.H., Huang, M.D., Stinson, F.S., Saha, T.D., Smith, S.M., Dawson, D.A., Pulay, A.J., Pickering, R.P., & Ruan, W.J. (2008). Prevalence, Correlates, Disability, and Comorbidity of DSM-IV Borderline Personality Disorder: Results from the Wave 2 National Epidemiologic Survey on Alcohol and Related Conditions. Journal of Clinical Psychology, 69, 4, 533-545.

Gratz, K.L., Tull, M.T., Levy, R. (2014). Randomized controlled trial and controlled 9- month follow-up of an adjunctive emotion regulation group therapy for deliberate self-harm among women with borderline personality disorder. Psychological Medicine 44, 2099-2112.

Henselmans, I., Haes, H.C., & Smets, E. (2013). Enhancing patient participation in oncology consultations: a best evidence synthesis of patient-targeted interventions. Psycho Oncology, 22 (5), 961-977.

Higgins, J.P., Altman, D.G., Gotszche, P.C., Juni, P., Moher, D., Oxman, A.D., Savovic, J., Schulz, K.F., Weeks, L., Sterne, J.A. (2011). The Cochrane Collaboration’s tool for assessing risk of bias in randomized trials. BMJ. 343. DOI: 10.1136/bmj.d5928.

Ishak, W.W., Greenberg, J.M., Balayan, K., Kampitanski, N., Jeffrey, J., Fathy , H.(2011).

Quality of life: the ultimate outcome measure of interventions in major depressive disorder. Harvard Review of Pscychiatry, 19: 229-39.

IsHak, W.W., Elbau, I., Ismail, A., Delaloye, S., Bolotaulo, N.I., Nashawati, R., Cassmassi, B., Wang, C. (2013). Quality of life in borderline personality disorder. Harvard Review of Psychiatry, 21 (3): 138-150.

Keyes, C.L.M. (2002). The mental health continuum: From languishing to flourishing inlife. Journal of Health and Social Behavior, 43:207–222. DOI: 10.2307/3090197.

Keyes, C.L.M. (2005). Mental illness and/or mental health? Investigating axioms of the complete state model of health. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 539–548.

Keyes, C.L.M. (2007). Promoting and protecting mental health as flourishing: A

complementary strategy for improving national mental health. American Psychologist, 62, 95-108.

Lamers, L.M., Bouwmans, C.A.M., van Straten, A., Donker, M.C.H., Hakkaart, L. (2006).

Comparison of EQ-5D and SF-6D utilities in mental health patients. Health Economics, 15: p.p. 1229-

1236.

(27)

26 Leppanen, V., Hakko, H., Sintonen, H., Lindeman, S. (2016). Comparing effectiveness of Treatments for Borderline Personality disorder in communual Mental Health Care: The Oulu BPD Study. Community Mental Health, 52(2), 216-27.

Lipsey, M.W., Wilson, D.B. (1993). The efficacy of psychological, educational, and

behavioral treatment: confirmation from meta-analysis. American Psycholigst Journal, 48 (12): 1181.

Marks, I.M., Swinson, R.P., Başoğlu, M., Kuch, K., Noshirvani, H., O’Sullivan, G., Lelliott , P.T., Kirby, M., McNamee, G., Sengun, S., Wickwire, K. (1993). Alprazolam and exposure alone or combined in panic disorder with agoraphobia: acontrolled study in London and Toronto. The British Journal of Psychiatry, 162, 776–787.

McMain, S.F., Guimond, T., Streiner , D.L., Cardish, R.J., Links, P.S.(2012). Dialectical behavior therapy outcome compared with general psychiatric management for borderline personality disorder: Clinical outcomes and functioning over a 2-year follow-up. American Journal of Psychiatry, 169, 650–61.

Moher, D., Liberati, A., Tetzlaff, J., Altman, D.G. (2009). Preferred reporting items for systematic reviews and meta-analyses: the PRISMA statement. Annals of Internal Medicine, 151 (4):

264-9.

Perseius, K.I., Andersson, E., Asberg, M., Samuelsson, M (2006). Health-related quality of life in women patients with borderline personality disorder. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 20 (3): 302-307.

Pope, H.G., Jonas, J. M., Hudson, B. M., Cohen, J. G. (1983). The validity of borderline personality disorder: a phenomenologic, famility history, treatment, and long-term follow up study.

Archives of General Psychiatry, 40, 23-30.

Priebe, S., Huxley, P., Knight, S., Evans, S. Application and results of the Manchester Short Assessment of Quality of Life (MANSA). International Journal of Social Psychiatry, 45(1), 7-12.

Savoia, E., Fantini, M.P., Pandolfi, P.P, Dallolio, L., Collina, N.(2006). Assessing the

construct validity of the Italian version of the EQ-5D: preliminary results from a cross-sectional study in North Italy. Health Qual Life Outcomes, 4, p.p.47

Seligman, M. E., & Csikzentmihalyi, M. (2000). Positive psychology: An introduction.

American Psychologist, 55, 5–14.

Skodol, A.E., Gunderson, J.G., McGlashan, T.H., Dyck I.R., Stout R.L., Bender D.S. (2002).

Functional impairment in patients with schizotypal, borderline, avoidant, or obsessive- compulsive personality disorder. American Journal of Psychiatry, 159, 276-283

Smits, J., (1999).Selectiebias en zelfselectie in sociaal-wetenschappelijk onderzoek.

Stoffers, J., Völlm, B., Rücker, G., Timmer A, Lieb, K. (2009). Pharmacotherapy of borderline

personality disorder: a meta-analysis of randomised controlled trials. The British Journal of Psychiatry

196 (1), 4-12.

(28)

27 Trompenaars, F,J., Masthoff, E.D., Van Heck, G.L., Hodiamont, P, P., De Vries, J. (2005).

Content validity, constructvalidity, and reliability of the WHOQOL-Bref in a population of Dutch adult psychiatric outpatients. Quality of Life Research, 14(1), 51-160.

Van Asselt, A.D., Dirksen, C.D., Arntz, A.R., Giesen-Bloo, J.H., Van Dyck, R., Spinhoven, P., Van Tilburg, W., Kremers, I.P., Nadort, M., Severens, J.L. (2008). Out-patient psychotherapy for borderline personality disorder: cost-effectiveness of schema-focused therapy versus. British Journal of Psychiatry, 192 (6), 450-457.

Verheul, R., Herbrink, M. (2007). The effeciacy of various modalities of psychotherapy for personality disorders: a systematic review of the evidence and clinical recommendations. International Review of Psychiatry,19 (1), 25-38.

The WHOQOL Group. (1998). Development of the World Health Organization WHOQOL- BREF quality of life assessment. Psychological Medicine, 28(3): p.551-558

World Health Organization (2004). Promoting mental health: Concepts, emerging evidence,

practice (Summary report).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alle noodzakelijke vaardigheden die mede door deze functies worden verworven zijn bij het kind gelijktijdig en voldoende ontwikkeld om met hen ACT succesvol in te zetten

Note that panel data is used because the data (explained in Section 4) consists of both cross section data and a time dimension. dependent variable) and

Er zijn naderhand veel bedenkingen gemaakt bij deze mensvisie en niet het minst door de client-centered therapeuten zelf. Rogers blijkt erg beïnvloed te zijn door zijn omgeving. In

In de DSM-V definitie van BPS komt zelfkritiek nog niet voor, terwijl in deze studie is gevonden dat zelfkritiek in verhoogde mate aanwezig is bij mensen met BPS en

Westerheijden(基調講演者) 義本 博司 文部科学省大臣官房審議官(高等教育局担当) 山本 進一 岡山大学 理事・副学長(研究) 

echter geen 'relativering' willen noemen, omdat die term (ook) slaat op verlies van de normatieve gelding van waarden, ter- wijl het hier juist gaat om de misvormende werking

Een andere belangrijke doelstelling binnen de narratieve therapie is de cliënt begeleiden in het ontdekken van een identiteit die niet afhankelijk is van de verwachting van

Dat zou betekenen dat niet alleen het effect van antidepressiva, maar ook dat van psychotherapie jarenlang is overschat.. Ook bij psychotherapie is er een tendens, zoals