Oorspronkelijk werk
Een vergelijkend onderzoek
vertoont een grote verscheidenheid.
De ziekte manifesteert zich na de tekebeet
in
60-800/o door middel van het erythema chronicum migrans.Dit
kan later worden gevolgd door neuro- logische aandoeningen (centraal en/of perifeer), gewrichtsaandoeningen en hartaandoeningen. Risicogroepen
zijn
met name: duursporters (Aesch- limann, 1988) en bosarbeiders(Dut-
kiewicz, 1988).Het
onderzoek naar het effect van mogelijk preventieve maatregeÌen is nogin zijn
beginfase (Schreck et at, 1985; Needham, 1985), alzijn
er aanwijzingendat
het gebruik van afweermiddelen een preventief en het gebruik van benzinebij
het verwijderen een risicoverho- gend effect heeft (Schwartz&
Gold- stein,1990).H et preualentie- onderzoeh
bij
Staatsbos- beheer (SBB)In
1989zijn in
het kader van een prevalentie-onderzoek 127 werk- nemers onderzocht van hetIJit-
voerend Technisch Personeel (UTp), werkzaambij
SBB.Het
betrof een steekproef van2l
beheerseenheden (177 werknemers)uit
hettotaal
van de 47 beheerseenheden die SBBin
Nederland beheert (met 790 UTp- ers).Doel was de schatting van de preva- lentie van seropositieven onder UTp- ers, een beeld van de preventieve maatregelen
in
het veld en nadere afbakening van het klinische beeld van de aandoeniag.Het
onderzoek bestonduit:
-
detiter
bepalingvan
deantili-
chamen tegen Lyme-Borreliose met de fmmune Fluorescence
Antibody
Assay(IFA)
enmet
de Westernblot
techniek;Lyme-Borreliose als beroepsziekte
A. W. Moll van Gharante,r mw. A.
P. Nauta2Summary
15I forestry worke¡s and 151 workers never employed in outdoor work _ matched by age, sex, incorne-level, occupational service and area of residence
-
have been compared as tothe presence of antibodies against Bo¡¡elia burgdorferi. The professional risk of forestry work appears to equal 3,9 (5596 CI 2,3-6,7). Keeping cats, dogs and sheep does not appear to be associated with the risk of seropositivi_
ty, but keeping horses does. The woodedness of the residence of the pe¡sons studied does not show any association with seropositivity.
It
ishypothesised that horses are a res€t- voir of Bonelia burgdorferi.
lnleiding
Lyme-Borreliose is een spirochaetose, die'ùeroorzaakt
wordt
door Borrelia burgdorferi. Dezewordt
overgebracht door de teken IxodesDammini
(inAmerika)
en IxodesRicini
(Euràpa).De
habitat
van deze geleedpotige is bos en met name kreupelhout. Dewitvoetmuis
(Peromyscus leucopis)vormt
voor de parasiet een compe_tent
reservoir. Voor de ree is datwaarschijnlijk niet
zo, al is deze wel de beÌangrijkste gastheer voor de volwassen teek. Muggenzijn
voor het agens geen vector, maar van steek_vliegen en met name horzels staat
dit
nog
niet
vast. Huisdierenzijn vat-
baar voor de ziekte en erzijn
aanwij- zingendat
paarden een reservoi¡kunnen vormen (Marcelis, 1987;
Burgess, 1988). Hoewel de oorzaak van de aandoening al lang bekend is, is pas na een epidemie rond het stad-
je Lyme
(VS)in
1970inzicht
ont- staanin
de aard en deuitbreiding
van de zoönose.Het
klinische beeldr
Bedrijfsarls-epidemioloogHoofdafdeling -
een vragenlijst,in
te vullen doorde Materiaal
onderzoek & ontwikkeling,
Rijksbedrijfs-
UTP-er, over de verwijderingvan Het
bovengenoemde bestand van L77gezondheids- & Bedrijfsveiligheidsdíenst
RBB, _
UTp_ers is uNoordwest B uitensin gel 15, 2E0O F,S,s-Graven-
hage, bel.
o7o-372s45ö. wachterijen,
42' Bedrijfsarts Hoofdafdeling Onderzoek
g
UTP-ers. Deontwikkeling,
RBB.
zorging vansen
bij Lyme-Borr
van de RBB.- lichamelijk
onderzoek, wederom toegesneden op verschijnselen die kunnen passenbij
Lyme-Borreliose.De resultaten van
dit
prevalentie- onderzoek zullen elders worden ge- presenteerd.Het
hiernavolgende verslag zal zich bezig houden met de vraag naar het beroepsrisico van UTP-ers.Het beroepsrisico uan Lyme- B orreliose uoor bosarbeiders
Al
enkeLe jarenwordt
het besmet- tingsrisicobij
bosarbeid gedocumen_teerd. Hoewel methodologisch
niet
onderbouwd, is hetrelatief
beroeps- risico geschatop
2,0 (Neubert et al,t987);
2 (Dobyet
al, tg89) en 2,2 (Schwartz&
Goldstein, 1989). Voor Nederlandse omstandigheden is ech- ter nog geen schatting voorhanden.In
het ideale gevalwordt dit
risico vastgesteÌd door middel van een cohort-onderzoek. Gezien de-
zelfsonder bosarbeiders
-
waarschijnlijk lage incidentie van de aandoening en de urgentie van de vragenuit
het veldis
gezocht naar een aanpak waarmee sneller een schatting vandit
risico kon worden verkregen. De mogelijkheid deed zich voor om bin- nen het bereik van de zes vestigingen van de RBB die aan het bovenbe- schreven onderzoek hadden deelgeno- men, eenzeÌfde aantal controleperso_nen te onderzoeken. Echter UTp-ers en personen die beroepshalve niet
in
devrije natuur
hebben gewerkt, zouden op een aantal aspecten ver- schillen kunnen vertonen die-
buitende beroepssfeer
-
toch consequenties kunnen hebben voor het risico op een besmetting met Borrelia burgdorferi.Van belang kan
daarbij zijn
de plaat- selijkerijkdom
aan bos en de aan- wezigheid van huisdieren als even- tuele gastheren van de vector (teek).Tot
nog toe is weliswaarniet
ge-bleken dat huisdieren het besmet- tingsrisico vergroten (Lastavica et al, 1989), maar de meeste gepubliceerde veldstudies hebben betrekking op geografisch slechts globaal afgegrens_
de gebieden die voor de betreffende ecologie moeten worden beschouwd als heterogeen.
fn dit
onderzoek zullenwij
proberen te komentot
een benaderende schat-ting
van het besmettingsrisico van bosarbeid (SBB), van het houden van huisdieren en het wonenin
een bos-rijke
omgeving.Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 4 (1g91 ) nrI
De controlegroep is opgebouwd
uit
eenzelfde aantal personen die be- roepshalve nimmer
in
devrije
natuur werkzaamzijn
geweest.Met
de UTP- erszijn zij -
per RBB-vestiging-
'gematcht'
aan de hand van:-
werkgever (Rijksoverheid);leeftijd
(zelfde leeftijdsdecennium) ;-
geslacht (man) ;-
inkomensniveau;bedrijfsarts en daarmee tegelijker-
tijd in
het algemeen: woonomgeving.De controlepersonen
zijn
rijksamb- tenaren die binnen de matchingscate- gorieên aselectuit
het overige werk- nemersbestand van de betreffendebedrijfsarts zijn
getrokken.Bij
de werving is het doel van het onderzoekniet
vermeld. De benaderende con- trolepersonen hebben slechtsin
enke- le gevallen geen medewerking ver- leend.Aan de deelnemers
-
en aan de UTP- ers-
is gevraagd aan te geven waar menin zijn
leven heeft gewoond; hoe lang men daar woonde en of men daar toen huisdieren hield. Gevraagd is naar de aanwezigheid van een kat, hond, schaap en paard.Methoden
Een
IFA-titer van
1:160 of groter of een positieve Westernblot-test
is beschouwd als indicatie voor een besmetting doorBorrelia.* In
ver- band met kruisreacties onder andere tegen ìues,zijn
de posil,ieve sera onderworpen aan een screening op lues (VDRL en TPHA).Van iedere opgegeven woonplaats is met behulp van CBS-gegevens (CBS, 1989) het percentage van het gemeen-
telijke
oppervlak berekend dat als beboststaat
gerubriceerd. Voor ie- dere deelnemer aandit
onderzoek is vervolgens per woonplaats een 'bos- score' berekend bestaandeuit
hetprodukt:
woonduur (injaren)
x bospercentage woonplaats. Deze bosscoreszijn
vervolgens gesommeerd over de vroegere woonplaatsen van de deeÌnemer.Voor de laatste periode van
vijf
jaaris een aparte score berekend. De verschillen tussen UTP-ers en con- troÌepersonen
zijn
getoetst met be-hulp
van de t-test.Resultaten
Van
151 UTP-ers (responsl5ll20l :
75o/)
en 151 controlepersonen is deanti-stof titer
bepaald.Bij
tweeUTP-ers was de Western blot-me- thode positief; hun
IFA-titer
bedroeg 1:80.Bij
de controles wasdit
aantal* De tests zijn uitgevoerd door het Bacteriolo- gisch Laboratorium van het AmÞrdams Medisch Centrum; hoofd prof. dr. J. Dankert.
nul. In
geen van de gevallen was deVDRl-reactie
positief. Zietabel
1.Relatief veel controlepersonen
blijken
seropositiefte zijn
(6,01o; 95o/oBI
9 9,O 7\De factoren: bosrijhdom woonplaats en het houden uan huisdieren
Van alle 151 UTP-ers en alle con- trolepersonen is de
vragenlijst
met betrekkingtot
de vroegere woon- plaatsen en de huisdieren die men daar hield, terugontvangen.Om een
indruk
tekrijgen
van het effect van deplaatselijke
aanwezig- heid van bos is het effect geschat vanheeft gewoond. De odds
ratio
van de mediane waarde van de ptaatselijke bosrijkdom voor het besmettings- risico bedraagt volgens deMantel-
Haenzel-procedure: 3,31, maar deze waarde isniet
signiflcant; het 95 procent betrouwbaarheidsinterval(BI)
bedraagt:: 0,7 2-L5,29.Voor het effect van het contact met huisdieren zie tabel 3. UTP-ers hou- den dus weiisrvaar meer huisdieren (p
<0,01), maar er is geen associatie met de serostatus. Ook na weging van het aantal huisdier-jaren door middel van het percentage bos
in
deTabel 1. UTP-ers en controlepersonen naar
seropositiviteit
Seropositief UTP-ers
Controìe
TotaalJa nee
totaal
30
l2]-
151
r42 939
26315r
302ja
nee
Tabel 2. Serostatus en het wonen in een bosrijke omgeving voor UTP-ers en controlepersonen, gerekend vanaf 1985. Gegeven zijn de gemiddelde bosscores per gÌoep
Seropositief UTP-ers Controle
0,75 0,70
Tabel 3.
]luisdieren
vanaf 1985in
de gezinnen van UTP-ers encontrole-
personen- Gegevenis
het aantal huisdier-jaren voor iedere groep gemid- deldSeropositief UTP-ers Controle
0,80 0,96
la
nee
7,48 7,9t
5,00 4,44
Tabel 4. Huisdieren vanaf 1985 in de gezinnen van UTP-ers en
controle-
personen. Gegeven is het aantal huisdier-jaren vermenigvuldigdmet
het percentage bos van de woonplaats waar men die dierèn hield; gemiddeld over iedere groepSeropositief UTP-ers Controle
Ja nee
het wonen
in
een bosrijke omgeving.Vervolgens is het effect van het con-
tact
met huisdieren vergeleken met het effectvar dit
contact nadatdit
eerst was gewogen met behulp van het percentage bos
in
de gemeente waar men woonde toen men die huis- dieren hield. Zie tabel 2.UTP-ers wonen, gemiddeld,
in
pÌaat- sen met meer bos(p <0,02).
Seropo-sitiviteit blijkt
echterniet
geasso- cieerd tezijn met
de bosrijkdom van de plaats waar men de laatstetijd
7,08 3,28
woonplaats
blijft
de associatie met de serostatusniet
significant. Zietabel
4.
Door de toevoeging van de factor 'bos'
komt in
de verhoudingen geen verandering. Huisdieren functioneren derhalveniet
als transporteurs van teken. De gegevens over de gehele levensduur leveren hetzelfde beeld op: vaker huisdierenbij
UTP-ers, maar geen samenhang daarvan met het besmettingsrisico voor Borreliaburgdorferi.
>5,19 5.62
Tijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 4 (f 991 ) nr 1Tabel 5.
odds ratio's
van het houden van paarden in al danitt--^:,"-til.n"
woonplaats (en ) met betrekk¡ n g
tot
de seropositiviteit
teS"::":::::'
üï :ïä; äiJ.;ä; Ti,ää"'ilïä' ili ä;äî
; ; i" o.'",
pef s f o epOpvallend is de
rol
van het houden van paarden. Gerekend vanaf de geboorte werd erbij
20 (13%) van de controlepersonen ooit een paard gehouden enbij
niet minder dan 61(42o/)
UTP-ers. Gerekendvanaf
1985 hielden zes controlepersonen@/¡)
en37 UTP-ers (25%ò paard(en). Zre tabel 5.
In
beide groepenlijkt
er een associa-tie
te bestaan tussen het houden van paarden en de serostatus. Deze asso- ciatie neemtniet
toe na weging voor de bosrijkdom van de woonplaats.De gegevens van vóór 1985 vertonen hetzelfde beeld: een zwakke associatie
Het houden van paarden ooit Het houden van paarden vanaf 1985
>
mediaan duur contact met paard ooit>
mediaan (duur contact met paard ooitx
bosfractie woonplaats)>
mediaan duur contact met paard vanaf r985>
mediaan (duur contact met paard vanaf 1985x
bosf¡actie woonplaats)'p
< o,1otussen het houden van paarden en serostatus, die niet toeneemt als deze
in
verbandwordt
gebrachtmet
de bosrijkdom van de plaats waar men woont.Discussie
Zes procent van de controÌepersonen was seropositief.
Doby
(1989) vondin zijn
controlegroep 3,1o/s (95o/oBI:
0,0-7,9).
Bij
onderzoek op bloed van donoren vondenin
de VSSmith
et al.(1987)
in l,lyo
(0,0-2,2) seropositivi-teit
enin
Nederland Pieksma et al.(1990) slechts
in
enkele promillen. De steekproef is echterniet
representa-tief
voor de Nederlandse bevolking omdat de controlepersonen 'ge-matcht'
werden met de UTP-ers.Immers deze laatsten wonen per definitie
in
een landelijke omgeving.Van de UTP-ers is 19,90/6 positief, dezelfde orde van grootte als
bij Neubert
(1988)in
Duitsland (L3,1%),Doby
(1989)in Frankrijk
(21,1%) enGuy
(1989)in
Engeland (24,4%).Bosarbeid
in
het kader van de functie van UTP-ersbij
SBB vergroot het risico om seropositief te worden voor Borreìia burgdorferi. Voor zover nagegaan kandit
effectniet
worden4
toeseschÌeven aan de bosrijkdom van
åi:ffii;;; -"" *oont
noch aan;:t"i:iiJ ;;n'
Ãuisdieren' Het' hou -a';i;ï;;;en
zou- iets te maken;ilJr'ñ"oo"n
met het besmettings-.ìîi"ï.'i.tl^tief
zoudenwij
het be-;;";-;#;;;n
deurP-er
kunnen:Ï:ìäî,;äe
oddsratio: oR :
3'eäi:""J
i";:ä-
a't
¡'
o"'"
Prevalentjei"o"í'.ita î
"tät'
noodza keli j kerw ij s
ir.,,tl"ä; t'tt
i¿"ut"criterium:
;:#;.ï;;;itv ratio' Het
is even-;äi::;;;;ã'*ri¡r'
dat een beetÏl::i;#;;;; tlek
oP het werk;,i"#;;i;en
heert voor heL oP-ä'"i'J Í""",'å,ot"n "trsie
dan onderDit
onderzoek heeft geen nieuwlicht
geworpen op het probleem of momen- teel sprake is van een verder vollopen van het wildreservoir met dragers van Borrelia.In dat
geval zulÌen de tekebetenin
een toenemend percen- tage Borrelia-positief worden.In
het kader hiervan is een aanvang ge- maakt met een incidentie-onderzoek.Dit
zal betrekking hebben op de UTP-ers van het bovenbeschreven prevalentie-onderzoek. Tevens zal daarbij het contact met paarden nader worden onderzocht.Samenvatting
Zes procent van de controlepersonen bleek seropositief te reageren tegen Borrelia burgdorferi tegenover 20 procent van de UTP-ers. Beroeps- matige bosarbeid vergroot het risico om tegen deze spirochaet seropositief tè worden met een factor van
bijna
vier.Dit
risicolijkt niet
te worden beïnvloed door het wonenin
een bosrijke omgeving maarlijkt
wel samen te hangen met het houden van paarden.Danhwoord
Onze dank gaat
uit
naar de medewer- kers van de RBB-vestigingen die het veldwerk hebbenverricht
en met name naar de heer J. Bianchi; naar de controlepersonen voor hun belan- geloze medewerking en naar de heerL.
Schaap, hoofd Veiligheid&
Ergo- nomie, SBB.Dit
onderzoek werd financieel onder- steund door hetMinisterie
van Wel-zijn,
Volksgezondheid enCultuur.
Literatuur
-Aeschlimann, A.., L. Gern, E. Zhioua et al.; Observation of 2 high risk populations from the Swiss plateau, a region heavily infested with Ixodes ricinus-Bo¡relia burgdorferi complex. Ann. New York Acad. Sci., 1988, 539, 440-443.
-
Burgess, E.C.; Borrelia burgdorferi infection in Wisconsin horses and cows.Ann. N.Y. Acad. Sci., 1988, 539, 235-243.
Doby, J. M., A. Couatarmanach, J.
Fages & S. Chevrier; Les spirochétos à tiques chez les professionels de la forêt.
Arch. Mal Prof., 1989, 50,75I-757.
Dutkiewcz, J., L. Jablonski & S. A.
Olenchock; Occupational biohazards: a review. Am. J. Indust. Med., 1988, 14, 605-623.
Guy, E., C. N. Martyn, D. E. Bateman et al.; Lyme disease: Prevalence and clinical importance of Borrelia burgdorferi specific IgC in forestry worke¡s. The Lancet, 1989,
i,
484-485.Lastavica, C. C., M. L. Wilson,
V
P.Berardi, A. Spielman & R. D. Deblinger;
Rapid emergence of a focal epidemic of lyme disease in coastal Massachusetts.
New Eng. J. Med., 1989, 320, 133-137.
Marcelis, L., P, de Marneffe, E. Cai- dron, G. Bigaignon, P. Kageruka en P.
Goubaul Horse reservoir fo¡ Borrelia Controle
r,63
(151)2,r2"
(l5l) 1,89
(61)r,27
(61)2,t8
(37)3,68. (151) 3,43 (151)
2,25
(20)2,25
(20)andere omslandigheden-' Ook zullen
;;";;""r;;
niãt snelleruit
hel;.ä;ä;^^ urP-ers
verdwijnen dan;i;il;;;nd
van controles' sero-ä;;.i;;iooPt
immersin
het¡Ier;ät';;,' à" g'uutt""
subkli-Ïi::il
"Ti"';à'u¿L't'
te verwachten
;iti;ä.";;dsongesch
ik LheidillÏå"ä"'äi
'¡ uoo'k"u'
betrekking;.Ï;;;;; hlt
werk vanurP-er'
ä;";;,
d";;n
Paardenvertoont
e'i#.*triit -ti
het besmettings-;t.iã.;;;^me
voorniet-urP-ers'
i-,;'#i;;ie lijkt
seen verband teh""td"" ää
bãsrijkdomin
de.,Lï.-*ur,
men woont' Een ver-il;:tï" r'i"*Iá' 'o"
kunnenzijn
dat;"i;iä uá"
Puut¿tt' sepaard saatää'"äi"*tien
die een direct be-t^äî-*.titrco
vormen' zoals het;;;;;ï;;'
groensingelster
Plaatse;Ë;;;T;;'"i"
in naburise semeen-;" #"#;ken
in stallen met grasen
stro.
iï iät rti"t
beschreven onderzoek isåÏ ÏlJ-å'it"g-'ãn h"t
begriP 'bos'"ttrr"il;ì;itof
geweesten heeft
'iiìï.J""i¿ ã"" gtot''tingel in
de;i,'ä";äo'eã"ine
voor het be-ä:ffi ;#ilo ã"'"tr
¿" betekenis alsä;;ü;i*.kt
bos buiten de woon-kern.
Tildschrift voor toegepaste Arbowetenschap 4 (1 991 ) nr
I
burgdorferi? The Lancet, L987,
i,
977.Needham, G. R.; Evaluation of five popular methods for tick removal. Pe- diatr., 1985, 75, 997 -1002.
-
Neuber! U., P. Münchoff, B. Völker, C.D. Reime¡s & K. H. Plüger; Borrelia burgdorferi infections in Bava¡ian forest workers. Ann. N.Y. Acad. Sci., f987, 539, 476-479.
-
Pieksma, F., A. M. Soeterboek, P. A. H.van Noord et a1.; Lyme borreliose bij bloedbankdonoren: een prevalentie schat- ting middels positieve serologie, Proc.
\üEON, Tijdschr. Soc. Gezondheidsz., 1990, 5, 47-48.
-
Schreek, C. E., E. L. Snoddy & A.Spielman; Pressured sprays per permeth- rin or DEET on miìitary elothing for personal pr.otection against Ixodes Dam- mini. J. Med. Entomol., 1985, 23, 395- 399.
-
Schwartz, B. S. & M. D. Goldstein;Lyme disease: a ¡eview for the occupatio- nal physician. J. Occ. Med,, 1989, 31, '735-7 42.
-
Schwartz, B. S. & M. D. Goldstein;LJ¡me desease in outdoor workers: risk factors, preventive meâsures, and tick
¡ernoval methods, Am. J. Epid., 1990, r31, 877-885.