Het normeringsoverzicht werkt als volgt. Bij iedere toetsvraag telt u het aantal goede antwoorden dat de leerling heeft gegeven. Dit aantal vermenigvuldigt u met het aantal punten per goed antwoord bij de betreffende vraag (zie tabel). Door de score van alle vragen bij elkaar op te tellen krijgt u het totaalresultaat. Door dit resultaat te delen door tien komt u tot een toetscijfer dat tussen 1 en 10 ligt.
Een voorbeeld:
1 2 5 10
2 2 5 10
3 8 1 8
4 8 1 8
5 2 4 8
6 8 1 8
7 8 1 8
8 8 1 8
9 8 1 8
10 8 1 8
11 8 1 8
2 8 1 8
3 8 1 8
4 2 4 8
5 5 2 10
6 2 4 8
7 2 4 8
8 2 4 8
1 2 4 8
2 8 1 8
3 8 1 8
4 2 4 8
5 8 1 8
6 10 1 10
7 8 1 8
8 8 1 8
9 8 1 8
10 8 1 8
11 8 1 8
2 2 4 8
3 8 1 8
4 8 1 8
5 3 3 9
6 8 1 8
7 8 1 8
8 2 5 10
1 8 1 8
2 2 4 8
3 6 1 6
4 2 6 12
5 2 4 8
6 6 1 6
7 2 6 12
8 2 5 10
9 6 1 6
10 6 1 6
11 5 2 10