• No results found

Verzwijgen of adverteren? De geheimhoudingsplicht van de arts in Griekse medische teksten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verzwijgen of adverteren? De geheimhoudingsplicht van de arts in Griekse medische teksten"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1. Inleiding

De ‘hippocratische Eed’ is een van de bekendste teksten uit de Grieks-Romeinse oudheid.2 In actuele discussies over medisch-ethische kwesties wordt aan die tekst vaak autoriteit toegekend. Artsen moeten zich aan hun ‘hippocratische Eed’ houden, zo zegt men, maar wat stond er eigenlijk in de antieke Eed en hield men zich er in de Grieks-Romeinse oudheid in de praktijk aan? Eén bepaling komt zowel in de antieke als in de meeste moderne eedteksten voor: de geheimhoudingsplicht.

Hoe belangrijk is de geheimhoudingsplicht voor artsen? Een hedendaags voor- beeld. Een man is hiv-geïnfecteerd. Hij trouwt. Hij houdt zijn infectie echter geheim voor zijn vrouw, voordat ze getrouwd zijn en daarna. Na enige jaren ontdekt de vrouw dat haar man besmet is. Zij doet aangifte. De man wordt vervolgd. Bij het onderzoek blijkt dat de huisarts van de man op de hoogte was van diens hiv-infectie, evenals van diens weigering om zijn vrouw erover te informeren. Had de dokter uit eigen beweging zijn geheimhoudingsplicht moeten verbreken?3

Een tweede actueel voorbeeld.4 Een tien maanden oude baby wordt in een zieken- huis behandeld wegens ‘een groot aantal levensbedreigende incidenten’. Er rijst ver- denking jegens de moeder. Zij zou zich schuldig maken aan kindermishandeling. De behandelende artsen denken dat de moeder het kind opzettelijk ziek maakt om zelf aandacht te krijgen, het zogenoemde ‘Münchhausensyndroom’, en waarschuwen het Advies- & Meldpunt Kindermishandeling. Er wordt in het ziekenhuis een verborgen camera opgehangen bij het bedje van het kind. Enige tijd later sterft de baby. Thuis door haar moeder vermoord, vermoedt het openbaar ministerie, dat vervolging instelt en de artsen sommeert de videobanden af te geven. Zij weigeren dit en doen een beroep op hun verschoningsrecht. Hun motivering is dat het beginsel dat ieder zich

‘vrij en zonder vrees voor openbaarmaking’ tot een dokter kan wenden, zwaarder

V e r z w i j g e n o f a d v e r t e r e n ?

De geheimhoudingsplicht van de arts in Griekse medische teksten

1

Manfred Horstmanshoff

*

* H.F.J. (Manfred) HORSTMANSHOFF is bijzonder hoogleraar in de Geschiedenis van de Antieke Geneeskunde aan de Universiteit Leiden en Fellow-in-Residence 2008-9 van het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences te Wassenaar.

E-mail: H.F.J.Horstmanshoff@hum.leidenuniv.nl.

(2)

weegt dan de waarheidsvinding in een moordzaak. De Hoge Raad der Nederlanden bevestigt het standpunt van de artsen. De medische zwijgplicht rust dus als een zeer zware verplichting op de schouders van de arts.

Het is hier niet de plaats om op deze actuele zaken uitvoerig in te gaan. In vrijwel alle hedendaagse medische eden is de zwijgplicht van de arts opgenomen.Ik citeer als voorbeelden de desbetreffende passages uit de Declaration of Geneva (World Medi- cal Association 1948): ‘I will respect the secrets which are confi ded in me’5 en uit de Nederlandse artseneed van 2003: ‘Ik zal geheim houden wat mij is toevertrouwd’.6 Eén ding is duidelijk: in onze hedendaagse maatschappij is geheimhouding van patiëntengegevens door de arts een patiëntenrecht.

In de zogenoemde hippocratische Eed, die ten grondslag ligt aan de meeste heden- daagse medische eden, in elk geval aan de hierboven geciteerde, komt de geheimhou- dingsplicht expliciet voor (paragraaf 8): ‘Al hetgeen ik ter gelegenheid van de behan- deling [van mijn patiënten] zal zien of zal horen, of zelfs buiten mijn professie om, in mijn omgang met anderen, en dat niet behoort te worden rondverteld, zal ik ver- zwijgen, ervan uitgaand dat deze zaken als onuitspreekbaar [als een heilig geheim]

moeten worden beschouwd.’

Merkwaardig genoeg is de hippocratische Eed bij het moderne publiek nog het best bekend om de bepalingen in paragraaf 4 – de belofte niet aan iemand een dodelijk middel te verstrekken en een vrouw geen verderfelijke tampon te geven. Zelden wordt echter de moeite genomen om de originele Griekse tekst te bestuderen. Daar- door ontstaan onzuiverheden in de discussie. Jan Godderis toont in zijn artikel met strikt fi lologische argumenten aan dat die bepalingen ten onrechte vaak worden geïn- terpreteerd als een verbod op euthanasie en abortus provocatus.7 Hij laat ook zien dat antieke Griekse en Romeinse artsen zich in de praktijk niet veel aan die bepalin- gen gelegen lieten liggen, wat allerlei vragen oproept naar de representativiteit en de oorsprong van de Eed. Zonder de pretentie die vragen te willen oplossen, wil ik ze in mijn bijdrage benaderen vanuit de zwijgplicht. Ook in dit geval moet onderzocht worden of de antieke artsen er zich in de praktijk aan hielden en ook hier wordt de oorspronkelijke tekst vaak in het licht van de huidige maatschappelijke ontwikkelin- gen anachronistisch gelezen. Verder kan bestudering van de belofte om patiëntenge- gevens geheim te houden ons dichter brengen bij de oorsprong van de Eed. Hoewel een ware stortvloed van boeken en artikelen de laatste jaren is gewijd aan de ethische aspecten van de antieke geneeskunde en aan de plichten van de antieke arts, heeft de

(3)

zwijgplicht betrekkelijk weinig aandacht gekregen, terwijl juist die bepaling zich lijkt te hebben ontwikkeld tot één van de hoekstenen van de moderne medische ethiek, met haar nadruk op de bescherming van de privésfeer en de rechten van de indivi- duele patiënt.8

Bij het behandelen van het thema geheimhouding door de arts beperk ik mij tot geheimhouding van patiëntengegevens tegenover anderen. Medische zwijgzaamheid heeft echter ook nog een andere kant. Hoe openhartig is de arts tegenover de patiënt?

Vertelt hij hem alles wat hij weet of verwacht?9 Op elk moment? Moet de arts selec- tief zijn in het belang van de patiënt, of mag hij zelfs zonder blikken of blozen een medische leugen vertellen?10

De volgende punten komen in dit artikel aan de orde: Hielden de antieke artsen zich in de praktijk aan de zwijgplicht? (Deel 2) Zijn er parallellen voor een zwijgplicht te vinden in niet-medische antieke Griekse teksten? (Deel 3) Welke informatie kan de zwijgplicht, geïnterpreteerd in de context van de Eed zelf of in ruimere context, geven over de oorsprong van de Eed? (Deel 4)

2. De Eed in de antieke medische praktijk Corpus hippocraticum

In het oude Griekenland was het beroep van arts niet beschermd. Iedereen kon zich iatrós ‘genezer’, ‘arts’, noemen. Een breed spectrum van meestal rondreizende gene- zers dong op de medische markt naar de gunsten van de patiënten. De medische praktijk werd niet gereguleerd door competentie-eisen en was evenmin onderworpen aan algemeen erkende ethische regels.

De auteurs van de zogeheten ethische of deontologische (van tà déonta: ‘wat gedaan moet worden’) werken van het Corpus hippocraticum – De Eed, De arts, De wet, Voorschif- ten en Decorum – zagen echter in dat een reputatie van goed gedrag voordeel zou opleveren in de wedijver om de patiënten. Zij legden ieder op hun eigen manier gedragsregels vast voor de arts ten opzichte van zijn patiënten en van de maatschap- pij in het algemeen.

Het staat vast dat de Eed in de antieke medische praktijk niet in acht werd geno- men. Zoals Jan Godderis in zijn artikel laat zien, staan zelfs in het Corpus hippocraticum verwijzingen naar abortus provocatus en adviezen in die richting. Elders in de Griekse en Latijnse literatuur zijn talrijke testimonia te vinden waaruit blijkt dat men zieken bijstond die naar de dood verlangden.11 Hetzelfde geldt voor de zelf opgelegde ver-

(4)

plichting om geen details bekend te maken over patiënten. In veel gevallen worden in het Corpus hippocraticum wel degelijk de namen van patiënten genoemd.

De Epidemieën, een werk dat op naam staat van Hippokrátês, telt in totaal zeven

‘boeken’ (hoofdstukken), die meer dan vijfhonderd ziektegeschiedenissen van indivi- duele patiënten bevatten. Zij zijn van de hand van verschillende anonieme auteurs en dateren uit verschillende perioden. Sommige case histories maken de indruk niet meer te zijn dan ongeredigeerde notities, bestemd voor persoonlijk gebruik van de arts.12 Andere hebben een haast literair karakter. Ze beschrijven van dag tot dag het verloop van een ziektegeval, te beginnen bij het eerste optreden van koorts en ein- digend met de ‘crisis’: genezing of de dood. Enkele voorbeelden:

Hermokrátes, die ziek lag bij de nieuwe muur, kreeg koorts. Het begon met pijn in het hoofd en in zijn lendenen (…). Hij stierf op de zevenentwintigste dag. (Hp. Epid. 3.2, 1.218-1.220 Jones)

De nieuwe muur werd gebouwd in ca. 411 v. Chr. op het eiland Thasos, waar Hippokrátês zijn patiënten zou hebben behandeld. De plek kan worden gelokaliseerd, zoals de Franse epigrafi cus Jean Pouilloux heeft aangetoond. Hij geeft zelfs nog overtuigender voorbeelden:

Op Thasos een vrouw die neerslachtig was na een gegrond verdriet (ek lúpês metà prophàsios), zij bleef op, zonder slaap, zonder eten of drinken, was dorstig en misselijk. Zij woonde dichtbij Puládês op de vlakte. (Hp. Epid. 3.11, 1.276 Jones)

Deze keer geen naam, maar wel een adres. De naam Puládês is bekend uit inscripties afkomstig van het eiland Thasos en daterend uit ca. 410 v. Chr.13 Op de inscripties herkennen we ook de namen, en soms de adressen, van andere patiënten uit de Epidemieën: Hermíppos uit Klazomenaí (Hp. Ep. 1.20, 1.176 Jones), Epameinôndas, Silênòs en Philískos, de zoon van Antagóras (Hp. Ep. 1.21, 1.178 Jones). De conclu- sie lijkt gerechtvaardigd: de Epidemieën bevatten, in elk geval voor een deel, echte casusbeschrijvingen. We hebben hier blijkbaar niet te maken met fi ctieve personages, verzonnen om het verhaal leesbaarder te maken, maar met mensen van vlees en bloed, die historisch verifi eerbaar zijn. Karl Deichgräber publiceerde een prosopo- grafi sche studie van Hippokrátês’ patiënten.14

Waarom werden de namen van de patiënten, vergezeld van herkenbare persoon- lijke gegevens, niet verzwegen, maar uitdrukkelijk genoemd? Wat was de functie van deze ‘casuïstische mededelingen’?

(5)

Laten we ons een ziekenvertrek voorstellen in de tijd waarin de Epidemieën werden geschreven. Daar was het een drukte van belang. Behalve de patiënt waren er ook familieleden, buren en concurrerende genezers van verschillend allooi, die allemaal hun best deden om de show te stelen, of beter nog: het vertrouwen van de patiënt en zijn naasten te winnen. De beste manier om dat te doen was de prognose. Enige passages uit het Corpus hippocraticum omschrijven de taak van de arts als volgt:

Zeggen wat vooraf is gegaan, inzien wat zich nu voordoet en voorzeggen wat in de toe- komst zal gebeuren: daarop moet de arts zich toeleggen. Ten aanzien van ziekten moet hij zich inspannen voor twee dingen: helpen, of niet schaden. De geneeskunst heeft drie bestanddelen: de ziekte, de patiënt en de arts. De arts staat ten dienste van de kunst; de patiënt moet de ziekte weerstaan tezamen met de arts (Hp. Ep. 1.11, 1.164 Jones).

Ik acht het zeer belangrijk dat de arts zich toelegt op de prognose. Want als hij aan het ziekbed uit zichzelf onderkent en voorspelt wat er aan de hand is, wat gebeurd is en wat nog zal gebeuren, als hij bovendien uiteenzet wat de zieken weglaten, dan krijgt men er meer vertrouwen in dat hij het lot van de zieken doorziet. (…) Het is onmogelijk alle zieken gezond te maken, hoewel dat beter zou zijn dan een prognose uitspreken over wat gaat komen (Hp. Prognosticon 1, 2.6 Jones).

In de praktijk is daarom de belangrijkste taak van de arts de prógnôsis, prognose, ‘van te voren kennen’. Die omvatte behalve het verkrijgen of bezitten van de kennis ook de taak die kennis aan de patiënt en diens omgeving over te brengen (prolégein). De prognose omvat meer dan alleen de toekomst. Zij omvat ook een beschrijving van de toestand van dat moment en van de voorgeschiedenis van de ziekte (tà progegónota).

Dat laatste aspect zou je een vorm van geschiedschrijving mogen noemen, zij het op microniveau: de ziektegeschiedenis van een individu. De arts als geschiedschrijver.

Zoals de grote Atheense geschiedschrijver Thoukudídês, die goed op de hoogte was met de geneeskunde van zijn tijd, de oorlog tussen Athene en Sparta beschrijft om politici beter vertrouwd te maken met het fenomeen oorlog en de ontwrichting die dat teweegbrengt, zonder de illusie dat hij oorlog kan voorkomen, zo schrijft de arts zijn ziektegeschiedenissen.15

De casusbeschrijvingen waren in de eerste plaats voor vakgenoten bestemd, om hen zo goed mogelijk op hun werk voor te bereiden. Griekse artsen reisden vaak rond.

Het was daarom handig als zij, in een bepaalde streek aangekomen, konden beschik- ken over de notities van hun vakbroeders. Die gaven hun een voorsprong in de con- currentieslag met andere ‘zorgaanbieders’ rondom het ziekbed. De case histories zijn door een arts opgeschreven op een schrijftablet: ‘Notities van het kleine schrijftablet.

(6)

Ter overweging.’ (Hp. Ep. 6.8.7-10, 7.278-7.282 Smith). In de lengte van de beschrij- vingen is nog het formaat van het antieke schrijftablet te herkennen. ‘Het moet op één A4 passen’, zouden wij nu zeggen. Het doel van de notitie was waarschijnlijk het informeren van collega’s en leerlingen. Uit de gevalsbeschrijvingen zijn soms algemene regels afgeleid – ‘richtlijnen’ zeggen hedendaagse dokters – die in de verzameling Aforismen in het Corpus hippocraticum zijn opgenomen. Noch in de Epidemieën, noch elders in het Corpus hippocraticum is, voor zover ik heb kunnen nagaan, ergens een nei- ging te bespeuren om patiëntengegevens te verzwijgen of af te schermen.

Er zijn wel enige verwijzingen naar zwijgzaamheid als deugd te vinden in het traktaat De medico, ‘De arts’, een verhandeling over de plichten van de arts die geda- teerd wordt in de hellenistische, of misschien zelfs in de vroegchristelijke periode.

Hij moet er goed uitzien (eúsarkos ‘goed in het vlees’), want anders geloven de men- sen niet dat hij in staat is voor anderen te zorgen. Voorts:

Zijn karakter moet bezonnen zijn, wat niet alleen blijkt uit zijn zwijgzaamheid (mê mónon tò sigân), maar ook uit zijn zeer geregelde levenswandel, want dat draagt zeer bij tot zijn repu- tatie (Hp. De medico 1, 2.310 Jones).

Zwijgzaamheid is niet hetzelfde als een eed van geheimhouding. De reden voor dit advies is niet zozeer bekommernis om de bescherming van de privésfeer van de patiënt, als wel zorg om de reputatie van de arts. De arts moet zwijgzaam zijn als er opschudding is en doorvragen als iets wordt verzwegen (Decorum 3, 2.280-2.282 Jones). Een andere passage wijst in dezelfde richting:

Hij moet zichzelf zo goed mogelijk in acht nemen. Hij mag niet teveel van zichzelf bloot- geven, en niet teveel met leken praten, behalve dan het noodzakelijkste (Hp. Decorum 7, Jones 2.290).

Concluderend: bescherming van patiëntengegevens was geen onderwerp van discus- sie in het Corpus hippocraticum.

Corpus galenicum

De beroemde arts Galênós van Pergamon, een echte volgeling van Hippokrátês – althans, zo zag hij zichzelf – vermeldt vele namen van patiënten, vooral in zijn De praecognitione ad Epigenem, ‘Over prognose. Aan Posthumus’. Om er slechts enkele te noemen: de sofi st Eúdêmos en de vrouw van Boethus – een man van consulaire rang.

Dan is er het pikante verhaal van de vrouw van Justus, die lijdt aan liefdesverdriet.

(7)

Haar naam is onbekend. We weten niet meer dan dat ze de vrouw was van Justus.

Maar Justus staat in de Who’s Who van het Romeinse Rijk, de Prosopographia Imperii Romani, en was eveneens een man van consulaire rang. Zijn vrouw werd verliefd op een acteur, wiens naam is gedocumenteerd in inscripties. Last but not least: onder Galênós’ patiënten was keizer Marcus Aurelius, die hem ‘de eerste van de artsen’

noemde en ‘de enige fi losoof onder de fi losofen.’16

Galênós’ motieven voor het noemen van de namen van al deze bekende persoon- lijkheden uit zijn tijd lijken op het eerste gezicht volkomen duidelijk: pure reclame.

Alsof hij wil zeggen: ‘Kijk eens hoe intelligent ik ben. Kijk eens hoe handig ik ben in het interpreteren van de prognostische tekens. Als ik deze geweldige prognoses kan stellen over de kwalen van deze beroemde leden van de Romeinse elite, dan zou u wel dwaas zijn als u mij niet zou consulteren en mijn boeken niet zou lezen.’ Dat is de eerste indruk.

Toegegeven, de befaamde classicus Ulrich von Wilamowitz-Moellendorf noemde hem een ‘unerträglicher Seichbeutel’, een onuitstaanbaar vervelende man. Of was hij veeleer een ‘lion of society’, zoals Bowersock hem noemde?17 Natuurlijk zag hij het stellen van een prognose als een oefening in public relations. Daarom adverteerde hij met de namen van zijn beroemde patiënten, zoals dokters tot in de zestiende en zeventiende eeuw bleven doen, bijvoorbeeld Jacob Horstius en Jean Fernel. Desal- niettemin is er nog een andere bedoeling te ontdekken in het breed uitmeten van zijn prognostische kwaliteiten. Galênós wilde duidelijk maken dat prognose geen tovena- rij was, geen zwarte kunst, maar een wetenschap die logisch kon worden verklaard en gemakkelijk kon worden onderwezen en geleerd. ‘Kijk naar mijn voorbeelden en overtuig uzelf.’

Galênós laat geen kans voorbijgaan om eer te bewijzen aan Hippokrátês. Zijn werk

‘Over prognose’ kan beschouwd worden als een demonstratie van de volgende befaamde hierboven (p. 286) geciteerde hippocratische uitspraak uit Prognosticon 1.

Op deze manier verdedigde Galênós zich tegen de voortdurende laster door kwaadwil- lige ‘collega’s’. Hij was zich wel bewust van dit gevaar, jalousie de métier, en moest zich er meer dan eens tegen verweren. Hij formuleert zijn standpunt als volgt:

Wanneer namelijk een arts die het vak volgens de regels heeft geleerd, voorspelt dat een patiënt een delier krijgt, een koude rilling, een depressie, een bloeding, een abces aan het oor, of aan een ander lichaamsdeel, braken, zweten, een bedorven maag, een fl auwte, of iets dergelijks, dan vinden de leken dat vreemd en een mirakel, omdat ze daaraan niet gewend zijn. Niet alleen oogst degene die voorspelt absoluut geen bewondering bij hen, integendeel, hij mag zich gelukkig prijzen als hij niet voor een tovenaar wordt gehouden (Galenus De praenotione 1.5-1.6, 231-232 Nutton).

(8)

Galênós moest in 166 Rome ontvluchten omdat hij beschuldigd werd van tovenarij.

Met instemming citeert hij in zijn werk De methodo medendi, ‘Over de therapeutische methode’ (1.8), de homerische verzen over Twist, nog beroemder gemaakt door Vergilius’ toepassing van deze regels op Fama, het gerucht – vires acquirit eundo, ‘gaan- deweg neemt zij toe in kracht’:

eerst is ze klein, maar allengs zwelt ze aan en wordt groter, tot eenmaal

’t hoofd tot de hemelen reikt, terwijl ze blijft lopen op aarde.

(Hom. Ilias 4.442-4.443, vertaling H.J. de Roy van Zuydewijn)

Concluderend kan ik zeggen dat, voor zover mij bekend, geheimhouding van patiën- tengegevens in het Corpus galenicum geen onderwerp van discussie was. Zoals ik elders heb aangetoond, noemde Galênós de namen van zijn patiënten vaker naarmate ze beroemder waren.18 Net als zijn Hippocratische voorgangers was Galênós bezorgder over zijn eigen reputatie dan over die van zijn patiënten.

3. Parallellen in niet-medische antieke Griekse teksten19

Een geheimhoudingsplicht is behalve uit de hippocratische Eed ook uit niet-medische antieke Griekse teksten bekend. Op deze plaats moet ik mij beperken tot niet meer dan een indicatie van de richting waarin verder onderzoek naar parallellen van de hippocratische zwijgplicht zou kunnen worden gedaan.

De pythagoreërs

In 1943 publiceerde Ludwig Edelstein, een Joods classicus en historicus van de antieke geneeskunde die Nazi-Duitsland was ontvlucht en zijn toevlucht had gevon- den in de Verenigde Staten, een artikel dat het traditionele beeld van Hippokrátês als de vader van de geneeskunde en de Eed als mijlpaal in de ontwikkeling van de ethiek op zijn grondvesten deed schudden.

Hij analyseerde enige raadselachtige passages in de tekst van de Eed – speciaal paragraaf 6, ‘Ik zal niet snijden (…)’, maar ook de paragrafen 4 en 8 – en conclu- deerde dat de Eed zijn oorsprong had in de vierde eeuw v. Chr. en de esoterische formule was van een kleine pythagoreïsche sekte van artsen. ‘De toekomstige onder- zoeker’ zo zei hij, ‘zal de Eed beter begrijpen (…) als hij beseft dat de hippocratische Eed een pythagoreïsch manifest is en niet de uitdrukking van een absolute norm voor medisch handelen.’20

(9)

Even een korte blik op het bewijsmateriaal. Het staat vast dat Puthagóras een gevolg had van ongeveer driehonderd adellijke jongelingen die door een eed nauw met hem verbonden waren. Voor Empedoklês, die ook als genezer optrad, gold hetzelfde. De pythagoreïsche novicen moesten lange tijd het stilzwijgen bewaren voordat zij werden ingewijd. De Duitse socioloog Georg Simmel verbond in zijn klassieke studie over het geheim (1908) op aantrekkelijke wijze de zwijgplicht met de latere verplichting om Puthagóras’ leer geheim te houden. Verschweigen vooronderstelt schweigen; pas als je kunt zwijgen, kun je iets geheimhouden.21 Puthagóras sprak boven- dien tot zijn leerlingen van achter een gordijn.

Sparta

Misschien volgde Puthagóras het voorbeeld van de Spartanen. In het artikel ‘Sparta’s Kosmos of Silence’ heeft Ephraim David Sparta gekarakteriseerd als een sigokratia, ‘de heerschappij van het zwijgen’.22 Slechts één voorbeeld: bij de befaamde syssitia, de gemeenschappelijke maaltijden, werden de leden voortdurend herinnerd aan hun ver- plichting tot strikte vertrouwelijkheid door het oudste lid, dat wees op de deuren en steeds weer uitriep: ‘Hierdoor gaat geen woord naar buiten!’ (Ploútarchos, Lycurgus).

De mysteriën

Als het gaat om geheimhouding moeten we natuurlijk denken aan de Griekse mys- terieculten. Ik beperk me hier tot de eleusinische mysteriën.

Wat de mysteriën precies inhielden, is minder van belang. Belangrijk voor mijn betoog is echter dat niet de formulering als zodanig heilig was, noch het zien van de heilige voorwerpen op zichzelf – ze werden openlijk op vaasschilderingen afgebeeld – maar het uitvoeren van het ritueel. De heiligheid van de riten verbood het buiten hun eigenlijke rituele context volvoeren ervan. Dat was precies wat gebeurde in 415 v. Chr., aan de vooravond van de Siciliaanse expeditie, toen de mysteriën buiten hun context, profaan, werden voltrokken en bespot.

Misschien hebben we hier de verbinding met de hippocratische Eed, paragraaf 7, over de zwijgplicht:

Al hetgeen ik ter gelegenheid van de behandeling [van mijn patiënten] zal zien of zal horen, of zelfs buiten mijn professie om, in mijn omgang met anderen, en dat niet behoort te worden rondverteld, zal ik verzwijgen, er van uitgaand dat deze zaken als onuitspreekbaar [als een heilig geheim] moeten worden beschouwd (árrhêta hêgeúmenos eînai tà toiaûta).

(10)

In de Griekse tekst wordt het woord árrhêta gebruikt: ‘onuitspreekbaar’, hetzelfde woord dat wordt gebruikt om profanatie van de mysteriën aan te duiden. Heinrich von Staden stelt in zijn interpretatie van de Eed dat de zin ‘Ik zal mijn leven en mijn kunst als zuiver en rechtschapen bewaren’ (paragraaf 4) het centrum van de tekst is.23 Wat de arts in de uitoefening van zijn praktijk hoort en ziet, mag niet buiten de context daarvan worden geprofaneerd. Daar echter het hele leven van de arts, niet alleen de momenten waarop hij zijn praktijk uitoefent, aan de geneeskunst is gewijd, is de consequentie daarvan dat alles onder de Eed valt, ook wat hij buiten zijn praktijk om hoort en ziet.

Hij is altijd arts. Vandaar zijn alomvattende belofte van geheimhouding.

Een ander mogelijke interpretatie is in de zin het gedeelte ha mê chrê pote eklaleîsthai exô, ‘en wat niet behoort te worden rondverteld’, beperkend op te vatten: ‘voor zover het niet behoort te worden rondverteld’, of ‘aan dingen die nooit mogen worden rondverteld’.

Of men nu voor de meer algemene of voor de meer beperkte interpretatie kiest, in beide gevallen is de overeenkomst tussen de religieuze taal van de mysteriën en die van de Eed opvallend.

Concluderend: al deze drie parallellen hebben de volgende punten gemeen: 1) zij hebben betrekking op een groep met een restrictieve gedragscode; 2) de groep heeft een hiërarchische structuur; 3) een eed speelt een rol bij de opname (initiatie) in een groep; en 4) de groepscohesie wordt verstrekt door het afl eggen van een eed.

4. De oorsprong van de hippocratische Eed

W.H.S Jones, die de Griekse tekst van vier delen van de hippocratische werken in de Loeb-serie uitgaf en vertaalde, schreef eens, in een poging een verklaring te vinden voor het probleem dat het Corpus hippocraticum als geheel niet in overeenstemming is met de Eed:

so some [Greek] physicians did not feel bound by all the clauses, and some may not have felt bound by any. We may suppose, however, that no respectable physician would act contrary to most of the Oath, even if he were ignorant of its existence.24

Blijkbaar vatte hij, zoals zovelen in zijn tijd, de Eed op als ‘echt’ hippocratisch, op een manier die alle andere hippocratische teksten overstijgt. Er is echter geen enkel antiek testimonium overgeleverd waaruit blijkt dat de Eed bekend was vóór Scribo- nius Largus en Erotianus (eerste eeuw n. Chr.). Noch in de deontologische teksten, noch elders binnen het Corpus hippocraticum wordt naar de Eed verwezen. Galênòs

(11)

schijnt de tekst van de Eed niet te hebben gekend, althans hij verwijst niet naar de Eed in de geschriften die ons op zijn naam zijn overgeleverd. Daarbij moet natuurlijk in aanmerking worden genomen dat slechts een deel van Galênòs’ werken bewaard is gebleven.

Jan Bremmer heeft erop gewezen dat de woordcombinatie hagnôs de kai hosíôs in de ‘kernzin’ ‘Ik zal mijn leven en mijn kunst als zuiver en rechtschapen bewaren’

(hagnôs de kai hosíôs diatêrêsô bíon ton emon kai téchnên tên emên, paragraaf 5) niet voorkomt in de vierde eeuw v. Chr., maar pas in hellenistische tijd, omstreeks de eerste eeuw v. Chr.25 Dat hoeft op zichzelf niet te betekenen dat de Eed als geheel zo laat geda- teerd moet worden, maar maakt het in elk geval aannemelijk dat de tekst, als die al bestond, toen is aangepast aan de uitdrukkingswijze van die tijd. Het is dus uiterst onwaarschijnlijk dat de tekst van de Eed zoals die nu pontifi caal in wetenschappelijke uitgaven met de naam ‘Hippocrates’ op het omslag en op in Griekenland verkrijgbare t-shirts prijkt, van Hippocrates zelf afkomstig is, of zelfs maar uit de tijd van de

‘vader van de geneeskunde’.

De populariteit van de Eed in medische kringen gaat niet verder terug dan de zestiende eeuw. Toen werd de Eed in Bazel en in Wittenberg publiekelijk afgelegd door jonge artsen. Pas in de twintigste eeuw werd de Eed werkelijk populair. Meer medische studenten leggen nu elk jaar de ‘Hippocratische Eed’ af (of een eed die daarvan is afgeleid) dan ooit tevoren.26

De Eed wordt dus om onhistorische, anachronistische redenen gehandhaafd. De hippocratische traditie is uitgevonden, zoals Wesley Smith al in 1979 zo duidelijk heeft aangetoond.27 De ‘hippocratische Eed’ is een duidelijk voorbeeld van Verslagen verleden, de titel die Marinus Wes gaf aan zijn bundel oudhistorische opstellen.28 Een historicus kan proberen de mythe door de voordeur weg te jagen, door de achterdeur komt hij weer binnen.

5. Conclusies

Ik kom tot de volgende conlcusies: 1) De zwijgplicht in de hippocratische Eed is niet te vinden in andere deontologische geschriften binnen of buiten het Corpus hippocra- ticum vóór de eerste eeuw n. Chr. 2) Als in het Corpus hippocraticum sprake is van zwijgen, is dat in de context van de reputatie van de arts. Hij moet niet spraakzaam zijn om zijn goede naam niet in gevaar te brengen. 3) In de antieke medische praktijk werden namen van patiënten en hun medische gegevens onbekommerd openbaar gemaakt om prognostische redenen. Aan de bescherming van de privésfeer van de

(12)

patiënt werd geen belang gehecht. 4) De zwijgplicht in de hippocratische Eed heeft parallellen in de kringen van pythagoreërs, in Sparta en bij de eleusinische mysteriën.

Gemeenschappelijke kenmerken zijn initiatie, een hiërarchische maatschappij en het feit dat de belofte niet alleen betrekking heeft op bijzondere geboden of verboden, maar op de gehele levenshouding. 5) De tekst van de hippocratische Eed als geheel is niet representatief voor de algemeen gedeelde waarden in de Griekse oudheid.

Ik besluit met een aforisme dat door Euripídês in de mond van Menélaos wordt gelegd:

Zwijgen is soms beter dan spreken en spreken is soms beter dan zwijgen (Orestes 638-639).

Noten

1. De auteur draagt dit artikel in grote waardering op aan zijn vriend en collega Jan Godderis.

2. Een uitgave van de Griekse tekst is o.a. te vinden in: I.L. HEIBERG. Hippocratis Opera. Corpus Medicorum Graecorum, I, 1. Berlijn: Teubner, 1927, 4-5 en in W.H.S. JONES, editie en vertaling. Hippocrates, deel 1. The Loeb Classical Library 147. Cambridge (Mass.)/Londen: Harvard University Press, 1923, 298-301. In dit artikel wordt de vertaling van Jan GODDERIS gevolgd, zie p. 281 in dit nummer. Voor een andere Nederlandse vertaling, zie:

H.F.J. HORSTMANSHOFF en A.J.L. VAN HOOFF. ‘De Eed van Hippocrates.’ In De Eed van Hippocrates, redactie door H.F.J. Horstmanshoff en J.J.E. van Everdingen, 9. Alphen aan den Rijn: Belvedère/Medidact, 2004. De overige vertalingen in dit artikel zijn van mijn eigen hand, tenzij anders vermeld.

3. Ernst DE JONG, Roelof BOTTEMA en Suzanne VANDE VATHORST. ‘Wet of geweten?’ Medisch Contact 54:42 (1999): 1430-1433.

4. Zie <http://weblogs.nrc.nl/weblog/uitspraak/2009/06/02/uitspraak-31-mag-de-dokter-zwijgen-bij- kindermoord/#more-847>. De uitspraak van de Hoge Raad is te vinden op <http://zoeken.rechtspraak.nl/

resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BG5979&u_ljn=BG5979>.

5. M.B. ETZIONY. The Physician’s Creed: An Anthology of Medical Prayers, Oaths, and Codes of Ethics Written and Recited by Medical Practitioners through the Ages. Springfi eld, Illinois, 1973.

6. D.W.ERKELENS, E.J. BREETVELT, J.W. BRIËT en E.S. HOUWAART, redactie. Nederlandse artseneed. Utrecht:

VSNU, 2003, p. 8. Het boekje, met de tekst van de eed, is ook raadpleegbaar op <http://english.vsnu.nl/web/

show/id=47476/langid=43>.

7. J. GODDERIS. ‘De zogenaamde interdictie op het toepassen van euthanasie en het provoceren van een abortus in de hippocratische Eed’, Ethische Perspectieven 19:3 (2009): 266-279. Zie ook zijn boek Eed van Hippokrátes: Histo- rische beschouwingen inzake de opdracht en de begrenzingen van het medisch handelen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2005.

8. Algemeen: L. ELAUT. Het medisch beroepsgeheim en zijn historische ontwikkeling. Antwerpen: Uitg. Mij. N.V. Stan- daard-Boekhandel, 1958; ‘Verhandeling 456.’ Verhandelingen van de Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding 52:1;

en M.D. GRMEK. ‘L’origine et les vicissitudes du secret medical.’ Cahiers Laënnec 29:3 (1969): 5-31.

9. Ter bevordering van de leesbaarheid is hier en elders in dit artikel ‘hij’ (voor de arts) en ‘hem’ (voor de patiënt) geschreven, waarmee tevens gedoeld is op een ‘zij’ en een ‘haar’ in geval van een vrouwelijke arts en/of een vrouwelijke patiënt.

(13)

10. Vergelijk Plato’s beroemde voorbeeld van de ‘medische leugen’ door de staatsman in De Republica (‘De staat’) 389 b-e, vertaling X. DE WIN. Plato: Verzameld werk, deel 3. Antwerpen/Baarn: De Nederlandsche Boek- handel/Uitgeverij Ambo B.V., 1978, pp. 160-161.

11. A.J.L. VAN HOOFF. Zelfdoding in de antieke wereld: Van auto-thanasia tot suicide. Nijmegen: SUN, 1990.

12. Een editie van de Griekse tekst met een Engelse vertaling in de Loeb Classical Library 147, Hippocrates deel 1, Cambridge (Mass.)/Londen: Loeb, 1923 (W.H.S. JONES), en 477, Hippocrates deel 7, Cambridge (Mass.)/

Londen: Loeb, 1994 (Wesley D. SMITH). Voor een introductie en verdere literatuur, zie H.F.J. HORSTMANSHOFF. Patiënten zien: Patiënten in de Antieke Geneeskunde. Oratie Universiteit Leiden 2006 [ook als pdf: <http://hdl.handle.

net/1887/4475>].

13. J. POUILLOUX. Recherches sur l’histoire et les cultes de Thasos, deel 1. Parijs, 1954, p. 331; vgl. Deichgräber (1982).

14. Karl DEICHGRÄBER. Die Patienten des Hippokrates: Historisch-prosopographische Beiträge zu den Epidemien des Corpus Hippocraticum. Abhandlungen der Akademie der Wissenschaften Mainz, No.9. Wiesbaden: Franz Steiner Verlag, 1982.

15. H.F.J. HORSTMANSHOFF. ‘Epidemie und Anomie.’ Medizinhistorisches Journal 27 (1992): 43-65.

16. Voor al deze case histories, zie: GALEN. On Prognosis, editie, vertaling en commentaar door Vivian NUTTON, Corpus Medicorum Graecorum V 8:1. Akademie-Verlag: Berlijn, 1979.

17. G.W. BOWERSOCK. Greek Sophists in the Roman Empire. Oxford: Oxford U.P., 1969, pp. 59-75.

18. H.F.J. HORSTMANSHOFF. ‘Galen and His Patients.’ In Ancient Medicine in its Socio-cultural Context. Papers Read at the Congress Held at Leiden University, 13-15 April 1992, Clio Medica 27 I, redactie door Ph. J. VANDER EIJK, H.F.J. HORSTMANSHOFF en P.H. SCHRIJVERS, 83-99. Amsterdam: Rodopi, 1995.

19. Voor dit hoofdstuk heb ik veel profi jt gehad van J.N. BREMMER. ‘Religious Secrets and Secrecy in Classical Greece’, In Secrecy and Concealment: Studies in the History of Mediterranean and Near Eastern Religions, redactie door Hans G. KIPPENBERG en Guy G. STROUMSA, 61-78. Leiden: Brill, 1995.

20. L. EDELSTEIN. ‘The Hippocratic Oath: Text, Translation and Interpretation.’ In Ancient Medicine: Selected Papers of Ludwig Edelstein, redactie door O. TEMKIN en C. LILIAN TEMKIN, 3-63. Baltimore: The Johns Hopkins Press, 1967 (oorspronkelijk verschenen in 1943).

21. Georg SIMMEL. Soziologie: Untersuchungen über die Formen der Vergesellschaftung, 4. Aufl ., Gesammelte Werke, deel 2. Berlijn: Duncker & Humblot, 1958 (onveranderde herdruk van de 3e druk 1923, 1ste uitgave 1908);

22. Ephraim DAVID. ‘Sparta’s Kosmos of Silence.’ In Sparta: New Perspectives, redactie door S. HODKINSON en A. POWELL, 117-146. Londen: Duckworth/The Classical Press of Wales, 1999.

23. Heinrich VON STADEN. ‘‘In a pure and holy way’: Personal and Professional Conduct in the Hippocratic Oath.’ The Journal of the History of Medicine and Allied Sciences 51 (1999): 404-437.

24. W.H.S. JONES. Hippocrates, deel 1, Loeb Classical Library 147. Cambridge (Mass.)/Londen: 1923, p. 296.

25. Jan N. BREMMER. ‘How Old is the Ideal of Holiness (of Mind) in the Epidaurian Temple Inscriptions and the Hippocratic Oath?’ Zeitschift für Papyrologie und Epigraphik 141 (2002): 106-108.

26. Vivian NUTTON. ‘Hippocatic Morality and Modern Medicine.’ In Médecine et Morale dans l’Antiquité, Dix Exposés suivis de discussions, Fondation Hardt pour l’Étude de l’Antiquité Classique, Entretiens sur l’Antiquité Classique, deel XLIII, redactie door Hellmut FLASHAR en Jacques JOUANNA, 31-56. Genève: Vandoeuvres, 1997.

27. Wesley D. SMITH. The Hippocratic Tradition. Ithaca (New York)/Londen: Cornell University Press, 1979, herziene editie (2002) op internet: <http://www.bium.univ-paris5.fr/amn/>.

28. M.A. WES. Verslagen verleden: Over geschiedenis en oudheid. Amsterdam: Wetenschappelijke Uitgeverij, 1980.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De mensen met een overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt gaan zoveel mogelijk aan het werk, eventueel met behulp van (job)coaching en training.. Dit is een taak van de

[r]

Ook niets wat jij ooit deed, verandert daar iets aan.. Omdat Hij van je houdt, gaf Hij zijn

Klassieke onderwerpen worden in dit congresverslagboek vanuit een vernieu- wende, geactualiseerde of kritische invalshoek besproken: de leiding van het geschil door de verzekeraar

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

personeelsbehoefte van de overheid tot 2010, blijkt dat de vervangingsvraag als gevolg van uitstroom naar inactiviteit de komende jaren groot zal zijn: ruim 3 procent van de