• No results found

Effecten van dagopvang

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effecten van dagopvang"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effecten van dagopvang

Frits A. Goossens en Louis W. C. Tavecchio '

Inleiding

Onder dagopvang verstaan we alle vormen van opvang voor kinderen, waarmee die gedurende een aantal uren overdag door anderen van buiten het gezin verzorgd worden. Een belangrijke vraag is wat de ef-fecten van dagopvang zijn op (ie ontwikkeling van jonge kinderen. Achttien jaar nadat de eerste s t u d i e is gepubliceerd over dit onderwerp (Caldwell, Wright, Honig en Tannenbaum, 1970), blijkt de kwestie nog even actueel als toen. In het debat omtrent de voors en tegens van opvang door anderen van buiten het gezin spelen eigenlijk drie zaken een rol. In de eerste plaats de regelmatige afwezigheid van de ouders. Een tweede vraag is die n a a r het effect van voortdurende omgang met leeftijdsgenootjes. Betekent dat misschien dat de normen van de vol-wassenen minder gewicht in de schaal leggen? Voorts heeft men ten derde ook volop pogingen in het werk gesteld om kinderen uit achter-standsmilieus Vooruit te helpen' door zeeën r i j k e e n stimulerende om-geving aan te bieden. De l a a t s t e twee vragen spelen met name een rol bij de discussie over crèches en in mindere mate gastoudcropvang; de eerste vraag wordt als relevant gezien voor alle typen opvang. Die vraag zullen we als uitgangspunt nemen voor ons artikel en de beide andere daaraan vastknopen. We beginnen echter eerst met wat cijfers.

Ontwikkelingen in dagopvang voor kinderen

Uit demografische gegevens wordt d u i d e l i j k dat het traditionele gezin (met een thuis verzorgende moeder en een buitenshuis werkende va-der) niet meer zo frequent voorkomt als voorheen. Steeds meer vrou-wen blijven na de komst van de kinderen doorwerken. I n de Verenigde Staten doet deze trend zich het sterkst gelden. In 1980 werkte daar al meer dan de helft van de vrouwen buitenshuis. Dat gold toen al even-* Dr. F. A. Goossens, Vrije Universiteit Amsterdam, Vakgroep Pedagogiek, sectie Speciale Pedagogiek; Vakgroep Kinder- en Jeugdpsyihologie.

Dr. L. W. C. Tavecchio, Rijksuniversiteit Leiden. Vakgroep Algemene Pedagogiek.

(2)

K F F E C T E N VAN D A (i O I ' V A N (i

eens voor 42 procent van de moeders met k i n d e r e n onder de drie jaar. België heelt nagenoeg de/.elfde percentages, n a m e l i j k 55 procent wer-kende vrouwen, van wie zo'n 50 procent in de leeftijd tussen 25 en -,o jaar. Nederland ligt daarbij achter: '5-, procent is het percentage wer-kende vrouwen en 25 procent voor vrouwen tussen de 25 en de 50 j a a r . W a a r s c h i j n l i j k ligt het percentage moeders met jonge kinderen nog wat lager. Andere Europese landen geven overigens weer hogere cijfers te zien dan Nederland. Voor de/e o n t w i k k e l i n g van een toenemende

arbeidsparticipatie wordt een groot aantal redenen aangevoerd: de

be-tere opleidingskansen voor vrouwen, de kleinere ge/innen, de automa-tisering van het h u i s h o u d e n en de invloed van de tweede f e m i n i s t i s c h e golf. Daarnaast b l i j k t de f i n a n c i ë l e bijdrage van de vrouw vaak nodig om een (comfortabele) positie in de middenklasse te verwerven.

Voorde betrokken kinderen geldt in elk geval dat / i j opgevangen en verzorgd moeten worden gedurende de periode dat hun ouders aan het werk zijn. Waar dat gebeurt (crèche, oppas, gastouders), is niet altijd even d u i d e l i j k , /o vermeldt Klchardus (1981) dat voorkinderen tot /.es jaar 84 procent van de gelegenhcidsopvang en (><) procent van de regel-matige opvang in Vlaanderen door vrienden, f a m i l i e (met een groot aandeel van de grootouders) en kennissen wordt verricht. In Neder-land b l i j k e n werkende moeders in eerste i n s t a n t i e ook vaak te streven naar oplossingen b i n n e n het eigen ge/in: slechts een klein deel, name-l i j k 10-20 procent, brengt het kind naar de crèche (Rijswijk-Cname-lcrkx, 1981). Volgens de/.e a u t e u r hebben de hogere sociaal-economische klassen een voorkeur voor de oppas t h u i s , wellicht mede vanwege het f e i t dat de geïnstitutionaliseerde opvang rond de eeuwwisseling ont-stond als zorg voor kinderen uit a r m e en behoeftige gezinnen.

Officiële opvang

N i e t t e m i n / i j n er wel enkele c i j f e r s bekend die een i n d r u k geven. Ne-derland kent ruim 200 gesubsidieerde kinderdagverblijven. Daar wor-den /o'n k l e i n e 9000 kinderen (van o tot 4 jaar) opgevangen en ver-zorgd. Daarnaast zijn er nog ruim 100 bedrijfscrèches met opvang voor ruim 2500 kinderen. Gastouderopvang, dit is u i t b e s t e d i n g aan andere ouders tegen betaling, is in opkomst. Geschat wordt dat ruim 1000 kin-deren op de/e w i j / e een vervangende verzorging krijgen. Gaan we er-van uit dat 20 procent er-van de kinderen een of andere vorm er-van oper-vang behoeft, dan hebben we 12 ooo kinderen gelokaliseerd van de i 10 ooo die opvang ondergaan ( h e t getal van i 10 ooo is 20 procent van de in totaal -,50000 kinderen tussen de o en ;$ j a a r ) .

(3)

(on-EFFECTEN V A N I) A (,o i-\ v \ <; dei dr '5 j a a r ) maken gebruik van k i n d e r c c n t r a of peutertuinen, terwijl

nog (-nis 8000 k i n d e r e n bij een gastmocdcr ( ' o n t h a a l m o e d e r ' ) verblij-ven. Van de geschatte (»o ooo Vlaamse kinderen van onder de ••; jaar die een aanvullende opvang nodig hebben, g a a t dan b i j n a eenderde voor opvang n a a r l i e t olliciële c i r c u i t . (Ook voorde buitenschoolse op-vang geelt Vlaanderen een gunstiger beeld te x.ien.)

In dit v e r b a n d is het van belang erop te w i j / e n dat het hieronder te bespreken onder/oek, g r o t e n d e e l s verricht in 'officiële' opvangcentra, in feite een k l e i n deel van de w e r k e l i j k h e i d b e s t r i j k t , te karakteriseren als geïnstitutionaliseerde opvang niet 'deskundige' begeleiding (ge-kwalificeerd personeel) w a a r i n veelal wordt g e t r a c h t bepaalde peda-gogische d o e l s t e l l i n g e n te realiseren of'een anders/ins

'programmati-sche' a a n p a k wordt nagestreefd. Als /odanig leent het /.ich n a t u u r l i j k

beter voor s y s t e m a t i s c h wetenschappelijk onderzoek naar effecten, maar de generaliseerbaarheid van dergelijke cflcctcn naar de kinder-opvang als geheel is op / ' n m i n s t d u b i e u s .

Theoretische uitgangspunten

De belangrijkste theorie over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind is de h e c h t i n g s t h e o r i e (Bowlby, 1971 ). Volgens de hechtings-theorie komt de pasgeborene ter wereld met het vermogen om de nabij-heid van volwassen soortgenoten te bewerkstelligen (denk aan: huilen, volgen met de ogen; later: k r u i p e n en lopen). A a n v a n k e l i j k k,in de ba-by de gewenste nabijheid nog niet zelf realiseren, ma.ir als regel /.al huilen toch als r e s u l t a a t hebben dat kind en volwassene in eikaars na-bijheid verkeren. De functies van dit hechtingsgedrag is bescherming tegen gevaar, verzekering van verzorging en a l d u s vergroting van de

Overlevingskansen van het individu. Aan het eind van het eerste

le-vensjaar valt aan de organisatie van het heclitingsgcdrag ten aan/.ien van de hechtingsfiguur of (-figuren) a l t e le/en wat de k w a l i t e i t van de r e l a t i e tussen kind en volwassene(n) is. Heelt het kind voortdurend de

ervaring gehad dat op /.ijn hechtingsgedrag .ds regel prompt, adequaat

en consistent gereageerd werd, dan ontwikkelt het niet alleen vertrou-wen in zichzelf (als iemand die b l i j k b a a r in s t a a t is aan anderen ade-q u a t e reacties te o n t l o k k e n ) , m a a r ook vertrouwen in de ander, die im-mers m staat is gebleken adequaat te reageren. In /o'n geval is sprake van een veilige relatie. Die v a l t af te leiden uit het efficiënte gebruik van de hechtingsfiguur als basis om van d a a r u i t de omgeving te verkennen en als veilige haven om n a a r terug te keren bij (vermeend) dreigend gevaar. Onveilige hechtingsrelaties /.ijn uiteraard ook mogelijk; er worden er twee onderscheiden n a m e l i j k vermijdend onveilig ( k i n d

(4)

E F F E C T E N V A N D A G O P V A N G

k i j k t de andere kant »p als de ouder het komt halen: ik ken jou niet) en resistent (afwerend) onveilig (kind zoekt juist wel contact, wanneer de ouder komt, echter x.odra het opgepakt is, gaat het huilen en tegen-stribbelen en wil weer neergezet worden, waarna het weer opgepakt wil worden, enzovoort). Vatten wij de gchechtheidstheorie kort sa-men, dan kan dat als volgt:

1 alle kinderen gaan in de loop van het eerste levensjaar één of meer hechtingsrelaties aan;

2 de kwaliteit van die relatie(s) wordt bepaald door de ervaringen die het kind met die hechtingsfiguren heeft opgedaan;

voor dit betoog zijn nog twee andere punten van belang:

3 scheidingen tussen kind en hechtingsfiguur kunnen onveilige hechtingsrelaties van voornamelijk het vermijdende type in de hand werken; en

4 de kwaliteit van de hechtingsrelatie is van formatief belang voor de latere ontwikkeling van het kind.

Scheidingen

Scheidingen tussen kind en hcchtingsfiguur worden beschouwd als si-tuaties met een vergroot risico voor het kind. Het kan immers niet op bescherming door de hechtingsfiguur rekenen. Dit zou bij het kind angst teweeg brengen en het vertrouwen in de betrouwbaarheid van deze persoon schenden. Of deze redenering ook opgaat voor regelmati-ge scheidinregelmati-gen als regelmati-gevolg van dagopvang, is niet zeker.

Wel zeker is dat deze opvatting zijn stempel heeft gedrukt op het debat over kinderopvang. Het debat wordt regelmatig nieuw leven in-geblazen, omdat er steeds opnieuw deskundigen zijn die de beschikba-re gegevens negatief uitleggen. Ons eigen standpunt is dat in die on-derzoeken die negatieve effecten van dagopvang rapporteren, vaak an-dere factoren, die mede oorzaak geweest kunnen zijn van de gevonden effecten, niet voldoende zijn uitgeschakeld. Zo zijn de meeste onder-zoekers het erover eens dat de kwaliteit van de opvang moet worden gezien als een belangrijke factor. Naarmate die kwaliteit meer gewaar-borgd is, groeit de kans dat kinderen zich ook in afwezigheid van hun ouders veilig voelen. Er is nog weinig onderzoeksmateriaal voorhan-den op dit gebied, maar de beschikbare gegevens wijzen uit:

1 dat kinderen zich ook kunnen hechten aan hun vervangende verzorgster;

2 dat die hechtingsrelatie van veilige aard kan zijn;

(5)

professio-E F F professio-E C T professio-E N V A N D A G O P V A N G

nele verzorgster ook bepaald wordt door de omgangsstijl van de laatste;

4 en dat professionele verzorgsters naarmate ze de kinderen beter kennen, steeds meer gaan lijken op moeders in hun optreden. Tot zover het onder/.oek dat verricht is naar mensen die de vervangen-de verzorging tot stand brengen. In het kavervangen-der van ons betoog over an-dere factoren die mede een rol spelen nog het volgende.

Andere factoren

Net zoals hechtingsgedrag zich beweegt tussen twee polen, namelijk nabijheid zoeken en verkennen van de omgeving, /o beweegt ook het gedrag van de volwassene zich tussen twee polen, namelijk verzorgen en 'werk'. Dat l a a t s t e moet overigens ruim worden opgevat: het kan zowel gaan om aandacht voor andere kinderen als om huishouden ol' werk buitenshuis. Ken teveel aan interesse voor een van de/e polen zou de kwaliteit van de verzorging nadelig beïnvloeden. Met andere woor-den, bij werken buitenshuis door de moeder kan zich een ander risico voordoen, namelijk van een afname van de kwaliteit van de door haar geboden interacties. Eenvoudig gezegd, 'werk' kan leiden tot overbe-lasting met als mogelijk gevolg, dat de kinderen minder adequaat 'ver-zorgd' worden. Dit zou met name k u n n e n gelden voor alleenstaande moeders, die de zorg voor een ge/in moeten combineren met het ver-werven van inkomen. Voorts zou het zich k u n n e n voordoen wanneer echtgenoten u i t s l u i t e n d hun t r a d i t i o n e l e rol van geld verdienen wen-sen te vervullen, maar geen bijdrage leveren aan huishouden en ver-zorging. Andersom bestaat in het kleine gezin van tegenwoordig het risico dat een traditionele moeder te veel aandacht besteedt aan haar kinderen die ze als het ware in liefde smoort. Dit, voor wat de theoreti-sche vooronderstellingen betreft. Laten we nu eens kijken hoede empi-rische feiten dit ondersteunen. Er bestaat eenstemmigheid over:

- de invloed van stress binnen het gezin op de k w a l i t e i t van het opvoeden en verzorgen;

- de veranderende rol van de man in tweeverdiener-gezinnen. Huishouden en verzorgen worden nu ook gezien als onderdeel van z i j n t a a k . ( )verigens blijven mannen in deze wel achter bij hun echt-genotes;

C

- werkende moedcis getroosten zich bij thuiskomst na liet werk

veel moeite om hun afwezigheid te 'compenseren'. Er is overigens ook wel gesugggereerd dat er op zulke momenten sprake kan zijn van 'overstimulatie', hetgeen het kind niet ten goede zon komen. Samenvattend, zouden we willen stellen dat zich zowel in traditionele

(6)

-K F F -K C T -K N VAN I) A (; O l'V A N (i

als niet-traditionele gezinnen risico's voordoen die ccn effect k u n n e n hebben op de stijl van omgaan met de k i n d e r e n . Alleenstaande ouders staan bloot aan de grootste risico's, gevolgd door tweeverdieners. Kr zijn echter aanwijzingen dat een veranderde taakverdeling en moder-nere opvattingen omtrent rolpatronen de scherpe k a n t j e s er vanaf ha-len. W e l l i c h t verdient het aanbeveling om meer onderzoek te doen naar de stress waaraan alleenstaande ouders blootstaan.

Onderzoeksresultaten

In het volgende bespreken we onderzoek a a n g a a n d e de effecten van dagopvang op een d r i e t a l o n t w i k k e l i n g s a s p e c t e n , n a m e l i j k de sociaal-emotionele, de sociale en de c o g n i t i e v e o n t w i k k e l i n g .

Dagopvang in verband met de sociaal-emotionele ontwikkeling

In 1980 berichtten V a u g h n , ( j o v e e n Kgcland (1980) dat in een steek-proefvan jonge kinderen afkomstig uit de lagere sociaal-economische klasse, dagopvang die al in het eerste levensjaar begonnen was, geasso-cieerd bleek met een overmaat aan onveilig vermijdende hechtingsre-laties. Overigens bleek, /elfs in deze achtergestelde groep van jonge (en vaak alleenstaande) moeders, het totale aantal onveilige hech-tingsrelaties (naast vermijdende bestaan er ook zogenaamde afweren-de) niet groter te z i j n dan in een vergelijkingsgroep van thuis door de

moeder verzorgde kinderen.

Andere recente s t u d i e s verhelderen het beeld n i e t . Hoek ( 1980) rap-porteerde geen verschillen tussen t h u i s en mede door een oppas ver-zorgde é é n j a r i g e n . Bij Kverson ( 1982) treffen wij een relatie aan tussen vermijdend gedrag ten op/.ichte van moeder, sekse en soort opvang (jongens bleken meer vermijdend dan meisjes, m a a r a l l é é n als /.ij een oppas h a d d e n ) , l )it verband werd overigens n i e t teruggevonden bij de oudere kinderen (1,52 j a a r ) . Overigens a c h t t e Kverson het n i e t u i t g e -sloten dat k w a l i t e i t van de opvang het hogere vermijdingsgedrag in de h a n d had gewerkt. Hoek en diriger ( 1980) vermeldden hogere vermij-dingsscores voor k i n d e r e n ( i jaar) die groepsopvang hadden onder-gaan. K a s t e r b r o o k s en (ioldberg (1985) bestudeerden moeder-kind (20 m a a n d e n ) en v a d e r - k i n d r e l a t i e s in de gezinnen waar moeder t h u i s bleef, part-time w e r k t e (oppas) of f u l l - t i m e b e z i g h e d e n b u i t e n s h u i s had. Er werden geen verschillen gevonden. In Nederlands onderzoek werden 41 traditioneel t h u i s verzorgde met ;^(> op de crèche verblijven-de kinverblijven-deren (2 jaar) vergeleken. Kr traverblijven-den geen verschillen aan het l i c h t , wel bleken de t h u i s verzorgde kinderen iets a a n h a n k e l i j k e r .

(7)

re-l re-l re-l - K C T K N VAN 1) A (i O re-l'V A N &re-lt;;

ccntc onderzoeken. Barglow, Vaughn en Molitor (1987) trollen een hoger a a n t a l (vermijdend) onveilig gehechte kinderen ( i jaar) aan on-der diegenen, die meer dan -20 uur per weck door ecu oppas werden ver/.orgd, dan onder hun leeftijdsgenootjes, die uitsluitend door hun moeder ver/.orgd werden, l lel gaat hier om kinderen afkomstig uit de hogere maatschappelijke regionen. Hclsky en Rovine (1988) rappor-teerden al even/eer ontmoedigende resultaten: i kinderen (i jaar) die veel elders worden vcr/.orgd (niet onderscheiden naar type opvang) /.ijn vaker onveilig gehecht aan hun moeders en vaders (dit laatste gold althans voor de jongens); a vooral de jongens waren opvallend vaak onveilig gehecht aan beide ouders.

/eer recent Nederlands onderzoek geelt echterweer een veel positie- —• ver beeld: i voornamelijk veilige hechtingsrelaties van crèche-kinde-ren ( i a tot 18 maanden) met hun leidster; a geen sterke verschillen in hoeveelheid veilige hechtingsrelatic ten op/.ichte van moeder, vader en leidster; 3 maar weinig kinderen die het /.onder veilige hechtingsrela-ties moesten stellen.

Samenvattend: de onderzoeksresultaten /.ijn niet eenduidig als het

gaat om de effecten van dagopvang op hechtingsrelaties. Sociale tntwikktUng

Ook hier vallen resultaten te melden die aan de dcbcl/.ijdc en andere die aan de crcdit/.ijdc geboekt kunnen worden. Soms vallen /.elfs in één onder/ock positieve en negatieve resultaten Ie vermelden. Schwar/., Strickland en Krolick (1974) rapporteerden dal kinderen (3 à 4 jaar oud) met een voorgeschiedenis van dagopvang gedurende de eerste twee levensjaren meer agressief gedrag vertoonden (fysiek én verbaal) /.ich minder coopérât iel gedroegen len op/ichtc van volwassenen en in het algemeen vaker interacteerden met leeftijdsgenoten dan een con-trolegroep voor wie de dagopvang nieuw was. Overigens verdwenen de/e verschillen na enige jaren. Ylicstra (1981) meldt dat obscrvatie-dala geen verschil in agressie te /.icn gaven, terwijl de leerkrachten des-gevraagd de kinderen (a,f, tot 4,5 jaar) niet een voorge:

volledige opvang wel als agressief karakteriseerden. Die/el

trof vaker positieve interacties aan met leeftijdsgenoten bij kinderen met volledige dagopvang. Schwar/. et al., daarentegen vonden dat kin-deren die met opvang in het eerste jaar begonnen, minder goed met hun leeftijdsgenootjes overweg bleken te kunnen. Later vermeldt Schwar?. een verband tussen erèchcbe/.oekcn en geringere communi-catieve vaardigheden bij tweejarigen, maar later (op een leeftijd van 4 jaar) was dal effect goeddeels verdwenen. Nu bleken de kinderen met een oppas of gastouders er slechter aan toe. Stellig moeten wij ook reke-ning houden met de mogelijkheid dat verschillende vormen van

dag-•crkrachtcn des- _^ eschiedenis van ie/elfde Vliestra \

(8)

r

E F F E C T E N V A N D A G O P V A N G

opvang geschikt kunnen zijn afhankelijk van de leeftijd van het kind. Schenk en Grusec (1987) meenden bij crèchekinderen minder sociaal gedrag waar te nemen tegenover volwassenen en kinderen, maar Gun-narsson (1978) rapporteerde op basis van naturalistische observaties bij 5-jarigen geen verschillen tussen crèchekinderen, bij gastouders on-dergebrachte en thuis verzorgde kinderen in hun gedrag tegenover vol-wassenen. Sterker nog, het Zweedse onderzoek opperde de mogelijk-heid dat dagopvang de ontwikkeling van sociale vaardigheden positief kan beïnvloeden. Moore (1975) beschrijft resultaten die aansluiten bij die van Gunnarsson, maar nu voor adolescentejongens, dat wil zeggen betere sociale vaardigheden voor degenen met crèche-ervaring vóór hun vijfde jaar. Overigens bericht Robertson (1982) dat jongens (5 à 6 jaar) met crèche-ervaring door de leerkrachten als lastiger, minder ge-hoorzaam en coöperatief en vooral agressiever werden beoordeeld dan hun thuis verzorgde leeftijdsgenootjes. Uit Nederlands onderzoek ble-ken de thuis verzorgde kinderen (ruim 5 jaar) zichzelf beter te beheer-sen, terwijl de thuis verzorgde jongens ook hoger scoorden op een maat voor ego-veerkracht. De leerkrachten bespeurden in dit onderzoek geen verschillen.

De cognitieve ontwikkeling

Omtrent de mogelijke betekenis van dagopvang voor de cognitieve ontwikkeling is men van een heel ander .standpunt uitgegaan: de 'ver-rijkingsgedachte'. Men veronderstelde dat als kinderen uit de laagste milieus al op jonge leeftijd adequaat gestimuleerd /ouden worden, dat dan hun gebruikelijke achterstand op school wellicht xou kunnen wor-den tegengegaan. Met name de crèche werd als zeer geschikt gezien voor dit doel. Hoewel de resultaten in deze over het algemeen niet ten nadele van (vooral) crèche-opvang spreken, is de verrijkingsgedachte inmiddels een zachte dood gestorven. Dat komt omdat de resultaten nu ook weer niet dat gebracht hebben wat men ervan hoopte. Vaak is het beeld dat crèche-kinderen aanvankelijk op een of meer subschalen van een cognitieve test hoger scoren dan een controlegroep, maar meestal verdwijnen deze verschillen na enige tijd weer.

Een paar voorbeelden: de eerder aangehaalde Gunnarsson vermeldt voor kinderen met crèche-ervaring gedurende de vroegere kindertijd geen verschillen op IQ-tests toen /ij op de leeftijd van 5,5 jaar werden vergeleken met in gastgezinnen of thuis opgevoede kinderen (het be-trof hier groepen uit de middenklasse).

(9)

woor-E F F woor-E C T woor-E N V A N D A G O P V A N G

den, een aanvankelijk voorspoedig verloop van de algemene cognitieve ontwikkeling van crèche-kinderen lijkt maar zeer tijdelijk. Even later sporen thuis en elders verzorgde kinderen weer redelijk met elkaar. McCartney (1984) onderzocht een grote groep crèche-kinderen af-komstig van negen in kwaliteit variërende centra. Zij wist een verband aan te tonen tussen taalvaardigheid van de kinderen en kwaliteit van de stimulatie door de leidsters. Follow-up data ontbreken echter nog. Ramey, Dorval en Baker-Ward (1981) zijn tot nu toe het succesvolst geweest in het aantonen van positieve effecten van de crèche op de cog-nitieve ontwikkeling over een langere periode (van 6 maanden tot 5 jaar). Kohnstamm en zijn medewerkers realiseerden wellicht de ideaalste crèche van Nederland. Vierjarigen met 'proefcrèche-erva-ring' afkomstig uit een zogenaamd 'kortgeschoold' milieu, bleken een deel van hun achterstand in algemene ontwikkeling en taalvaardig-heid te hebben ingehaald.

Tot slot

Het is bijna een gemeenplaats geworden om aan het slot van een arti-kel op te merken dal er nog meer onderzoek nodig is. Toch lijkt een dergelijke constatering na kennisname van de onderzoeksliteratuur bepaald geen overbodige. De resultaten van empirisch onder/oek lot dusverre zijn nog het best te omschrijven met de term 'inconsistent'. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat dagopvang bepaald niet staat voor een eenvormig pakket aan ervaringen. Je kunt voor de opvang van je kind gebruik maken van ren crèche, van een gastouder (of gastgezin) of van een oppas t h u i s .

Dat lijkt een triviaal onderscheid, maar dat is het zeker niet. Ruw-weg staan deze typen opvang voor verschillen in:

- het aantal volwassenen dat verantwoordelijk is voor de zorg van het kind;

- het aantal leeftijdsgenootjes met wie het kind in aanraking komt;

- de ruimte waarin het kind overdag verblijft en het arsenaal aan speelgoed waarmee het kind aan de slag kan.

We zijn nog nauwelijks toegekomen aan een kwaliteitsoordeel over elk van deze vormen van opvang. Het is niet ondenkbaar dat v a n u i t het gezichtspunt van hechting gestreefd moet worden naar kleine ratio's (zo kenmerkend voor gastouders en oppas), maar op grond van het accentueren van het belang van sociale en cognitieve ontwikkeling, vooral voor contact met meerdere leeftijdsgenootjes en ruimere gele-genheid tot spel en stimulatie (dat laatste vinden we vooral op de

(10)

E F F K C T E N VAN I) A ( i O l'V A N (i

crèche). Voorts zal men sterker dan voorheen aandacht moeten schen-ken aan het kwaliteitsaspect van de vervangende verzorging. De per-soon die op de werkvloer de verzorging ter hand neemt, is uiteraard de

belangrijkste f i g u u r voor het k i n d op dat moment. Onderzoek naar

cri-tera voor kwaliteit iti de opvang begint op gang te komen. De meeste

Onderzoeken l i j k e n overtuigd van het nut van het in kaart brengen en

traceren van kwaliteit in de opvang!

Nauw hiermee verband houdt het streven om eens precies na te gaan wat voor ervaringen / i j tijdens afwezigheid van hun ouders opdoen. Men betere k e n n i s van deze materie /.ou ons oordeel over dagopvang nuanceren. We hebben al aangestipt dat beroepskrachten s t e r k op moeders l i j k e n , maar er /ijn ook aanwijzingen dat /e in menige op/ich-ten verschillen. Beroepskrachop/ich-ten /.ijn over het algemeen toleranter, l )it houdt in dat zij als regel niet /o snel ongehoor/aamheid of agressie / u i l e n a f w i j / e n , vermoedelijk omdat zij dit gedrag gewend z i j n van jonge kinderen. Dit zou een verklaring k u n n e n zijn voor de vaak gerap-porteerde grotere agressiviteit van deze kinderen. Dat het na verloop van t i j d weer afneemt, zou k u n n e n liggen aan de leerkrachten, die er niet van gediend b l i j k e n te z i j n , omdat ze ten bate van het onderwijs een l u s t i g e sfeer wensen.

Kijken we naar de resultaten van onderzoek naar de effecten van extra stimulatie op de cognitieve ontwikkeling, dan wijzen die opnieuw naar de invloed van het gezin t h u i s . Het effect van extra s t i m u l a t i e -verdwijnt meestal, omdat aan de cognitieve ontwikkeling in achter-standsge/innen te weinig aandacht besteed wordt. Aangezien kinde-ren veelvuldig thuis vertoeven en daarvan de invloed ondergaan, ligt het voor de hand dat bij ontstentenis van extra stimulatie, hun cogni-tieve prestaties teruglopen. Het illustreert ons inziens dat er sprake is van een ingewikkeld samenspel tussen wat zich afspeelt op gezinsni-veau en tijdens opvang. Alleenstaande ouders in stress-situaties, die gebruik maken van kwalitatief slechte opvang (zoals in het onderzoek van Vaughn) lopen een grotere kans op onveilig gehechte kinderen. Zulke nadelige effecten werden bijvoorbeeld niet geconstateerd in Ne-derlands onder/oek of bij Kasterbrooks en Goldberg, maar we hebben daar dan ook te maken met kwalitatief goede opvang en een flexibele taakverdeling tussen ouders.

(11)

E F F E C T E N VAN D A (J O I ' V A N G

Op (lit moment /.ijii we h e l e m a a l nid meer gebaat met dergelijk on-der/.oek. ( )ngeachl de u i t s l a g komt het debut daarmee geen steek ver-der. Wat we nodig hebben, is onderzoek dat uitwijst onder welke con-dities de cllecten van dagopvang gunstig u i t v a l l e n en onder welke om-standigheden dit niet gebeurt. Gewapend met die kennis, k u n n e n wc maatregelen (rellen om ook in het k,uier v a n dagopvang een goede ver-/orgingen opvoeding te bewerkstelligen. De behoefte aan a a n v u l l e n d e

Verzorging neemt eerder toe dan .il'.ils gevolg van het emancipatori-sche streven van vrouwen. Ongetwijfeld is dagopvang een blijvend

fe-nomeen. F,n het is een /aak van ieders belang nu daarvoor optimale condities te scheppen.

Tot slot vatten we kort samen wat naar ons oordeel de criteria /.ijn waarop men dagopvang moet beoordelen.

/i Kr dient ge/orgcl te worden voor een goede i n r i c h t i n g van de

ruimte, waardoor de a c t i v i t e i t e n van de kinderen (onder andere spel) worden gestimuleerd.

b Kr dient een goed g e t r a i n d e s t a f aanwc/.ig te /.ijn, die /.owel /.org

draagt voor s t i m u l e r i n g op cognitief gebied als oog heeft voor de sociale en de emotionele ontwikkeling.

c Hygiëne en veiligheid dienen gewaarborgd te /.ijn.

d Aan de o r g a n i s a t i e s t r u c t u u r moet de nodige a a n d a c h t / i j n

be-steed, /o d i e n t er voldoende mogelijkheid tot overleg met de ouders te /.ijn.

Literatuur

MariHow, P., B. Iv V.iuiflin en N' Molilor. KUcets of'in.ilcin.il absence duc lo employ-ment on the quaUty of iiuluu mother attachemploy-ment in a low-risk sample, Child

Develof-IIH'llt, K j H y , '-jfj, < | | , M , l

Mclsky, J. en M..J. Rovmc. Non n i . i t e r n . i l c.ire m l lie lirsi \ c.ir of l i l c .nul the secimn of

infant-parent .ni.uhmcni. Child Development, n ) H ^ , -,(). i =,7-167.

M o w l h s , | . .\llnihnirnl und /.m> l'nl. l .\ttiichnienl. H.ii m o n d w o r t h l'ciiyimi. 11)71. Caldwcll, B. M . ( U i . M \ V r i n l i t . A . S H o m m e n ) l T.miicnb.ium. I n f a n t da\ r.n c

and , i l l ; i c h m c n l , .\nifuean Jmnnnl n/' Oithupwlnntrv. n)7<). •!<>• :i. S97-4'a -('enlr.i.il Bnrc.ui \ o c n d c St.ilisliek. kim/rxfiilrti. Den H.iai; Staatsuitgeverij, H)iV|

K.isterhrooks, M A., en \V. A. (ioldbert;. f'.fleils ol e.iiK i n . i t c n i . i l cmplov i n e n t on toddlers, mothers .nul l.itlicrs. Developmental l'\\'ih(ili>£Y. H|f'.r)- - ' • 774'7^4-M i l l i . i i ' d n s , 774'7^4-M , l )c s t i l l e n e t w e r k e n en de l i i i . l n i c l i t i g e d i c n s t \ c i L i t e r s . S i t n . i t i e s i hels

v.in de npv.ini; van kinderen tol /es j a . i r , KfioHni.-; rn (ie-in. I ( ) H | , 3. ^(17-;^)^. l'Acrson, M I)., The imfitul o/'iiin cure on the attachment hehm n» «/'/i1- ID ^^-nwnth\-nlil\

l ' n p i i M i s l i c d Disscrlation, si hooi ol K d i u . i t i o n , Sl.mlord l ' m x c r s i u , K)Hj. Fowler, VV.. Dap cart and its e {tec t on tarly development .1 ttudy of group and home con ni

mulii-fl/niii. iciirftiii!; i / n \ \ /nnii/ii-\ Re se.in h in l'.diu a l i o n Series/H, The O n t a r i o I n s t i t u t e

for S t u d i e s in I ' . d u r . i l i i i i i 1(178.

Goosscns, I''. A.. The i/i<a/itr<>/ Ihr attachment relationship D/ luv vetu-i>lit\ <>/ n'orkint;

anilnnn-workni» mnthen and SOtne associated factors, l . c i n c n : A c i o , i()H().

(12)

E F F E C T E N V A N D A G O P V A N G

Goossens, F. A., Kwaliteit van de hechtingsrelatie van jonge kinderen aan hun moe-der, ouder en crèche-leidster, Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 1987, 42, 308-32O.

Gunnarsson, L., Children in day care and family care in Sweden: a follow up. Bulletin No. 2 i . Department of Educational Research, University of Gothenburg, Sweden, 1978 Hock, E., Working and non-working mothers and their infants: A comparative study

of maternal caregiving characteristics and infant social behavior, Merrill-Palmer Quarterly, 1980, 26, 79-101.

Hock, E., enj. Clinger, Behavior towards the mother and stranger of infants who have experienced group day care, individual care, or exclusive maternal care, The Journal of Genetic Psychology, 1980, /37, 49-61.

Kohnstamm, 15., T. van der Lern, M. Cornelisse, L. Kleerekoper, V. Colland en S. van der Doef, Had de proefcrèche effect? Verslag van een wetenschappelijk onderzoek. Nijmegen: Dekker en Van de Vegt, 1976.

McCartney, K., Effect of quality of day care environment on children's language de-velopment, Developmental Psychology, 1984, 20, 244-260.

Moore, T., Exclusive early mothering and its alternatives: The outcome of adolescen-ce, Scandinavian Journal of Psychology, 1975, ifi, 255-272.

Ramey, C., B. Dorval en L. Baker-Ward, Group day care and socially disadvantaged families I , l i r e is on the child and the family. In: S. Kilmer (ed.), Advances in early education and day care. Greenwich, GT: JAI Press, 1981.

Robertson, A., Day care and children's responsiveness to adults. In: E. Zigler en E. (iordon (eds.), Day care: Scientific and social policy ismes. Boston, MA: Auburn House,

1982.

Ri|swijk-( llcrkx, L. E. van, Moeders, kinderen en kinderopvang. Veranderingen in de kinderop-vang in Nederland. Nijmegen: SUN, 1981.

Schenk, V. M., en J. E. Grusec, A comparison of prosocial behavior of children with and without day care experience, Merrill Palmer Quarterly, 1987, 33, 231-240. Schwarx, J. (.'., R S t r i c k l a n d en G Krolick, Infant day care: Behavioral effects at

preschool age, Developmental Psychology, 1974, 10, 502-506.

Tavecchio, L. W. C., M. H. van IJzendoorn, F. A. Goossens, en M. M. Vergeer, The division oflabor in Dutch families with preschool ( hildren, Journal of Marriage and the Family, 1984, 46, 231-242.

Vaughn, B. E., V. L Gove en B. Kgeland, The relationship between out-of-home care and the q u a l i t y of i n f i m t m o i h e r attachment in an economically disadvantaged po-pulation. Child Development, 1980,57, 1203-1214.

Vliestra, A. G., Full versus half-day preschool attendance: E(Ie( ts in young children as assessed by teacher ratings and behavioral observations, Child Development, 1981,52, 603-610

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op zich is het geen probleem om de maaltijd eens (voor een deel) te vervangen door iets kant-en-klaars, maar vaak bevatten deze producten niet de hoeveelheid voedingsstoffen die

scheme include possible identification of ambiguous social signals, physical cues related to certain social interactions, identifying how playground characteristics affect

sen in het boek en leeft mee: in bad gaan, aankleden, boodschappen doen, samen op de fiets. Hij gaat het verband tussen de verschillende onderdelen op een bladzijde ontdekken.

■ Lagere toe te rekenen investeringsuitgaven en een sterke groei van de Adjusted EBITDA leidden tot een forse stijging met 23% van de operationele vrije kasstroom (4) naar €

Voor alleenstaande moeders met een kind jonger dan drie jaar is de arbeidssituatie weinig rooskleu- rig: niet eens de helft van hen heeft een betaalde baan.. Bij alleenstaande

In het volledige combinatiemodel is de externe dagopvang of opvoeding voor kinderen jonger dan drie jaar een belangrijke, positieve pedagogische bron voor de ontwikkeling van het

Pour la première fois en France, des parents pourront suivre le comportement de leurs enfants grâce à une webcam.. installée dans l'une des crèches d'Issy-les-Moulineaux

Belsky en Rovine rapporteerden al evenzeer ontmoedigende resultaten: kinderen (l jaar) die veel el- ders worden verzorgd (niet onderscheiden naar type opvang) zijn vaker