• No results found

Koperbepaling op bouwland : de waarde van chemische bepalingsmethoden in vergelijking met de Aspergillus noger-methode

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Koperbepaling op bouwland : de waarde van chemische bepalingsmethoden in vergelijking met de Aspergillus noger-methode"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID, G R O N I N G E N

K O P E R B E P A L I N G OP B O U W L A N D

DE WAARDE VAN CHEMISCHE BEPALINGSMETHODEN IN VERGELIJKING MET DE ASPERGILLUS NIGER-METHODE

W I T H A S U M M A R Y T H E C O P P E R C O N T E N T OF T H E SOIL D E T E R M I N E D W I T H B I O L O G I C A L A N D C H E M I C A L M E T H O D S MIT E I N E R Z U S A M M E N F A S S U N G D I E B E D E U T U N G DES K U P F E R G E H A L T E S DES A C K E R B O D E N S E R M I T T E L T MIT M I K R O B I O L O G I S C H E N U N D C H E M I S C H E N M E T H O D E N Ch. H. HENKENS

CENTRUM VOOR LANDBOUWPUBLIKATIES EN LANDBOUWDOCUMENTATIE V E R S L . L A N D B O U W K. O N D E R Z. No. 67.10 — W A G E N I N G E N — 1964

(2)

INHOUD

I. INLEIDING 3 II. BESCHRIJVING VAN DE CHEMISCHE METHODEN; PRINCIPE VAN DE

KOPER-BEPALING IN HET EXTRACT 3

a. Fleischmannzuurmethode 3 b. Complexonmethode 4 c. Salpeterzuurmethode 4

III. BEWERKTE POT- EN VELDPROEVEN 5

De proeven met zomertarwe 5 1. Potproef VP 305-1957 5

Proefopzet 5 Vergelijking van de methoden 5

Analysefout 6 Correlatie tussen de verschillende methoden 6

Doeltreffendheid van de verschillende methoden 8

2. Serie PR 1503-1954 en PR 1603-1955 10

De proeven met haver 12 1. Potproef VP 305-1957 12 2. Interprovinciale proefvelden (serie 8-1948) 13

3. Proefvelden in Limburg (1955) 15

DISCUSSIE 19 SAMENVATTING EN CONCLUSIES 19

SUMMARY AND CONCLUSIONS 20 ZUSAMMENFASSUNG UND SCHLUSZERFOLGERUNGEN 21

LITERATUUR 22 TABELLEN

(3)

I. I N L E I D I N G

Tot dusverre werd voor de bepaling van het gemakkelijk opneembare koper in de grond in Nederland de Aspergillus niger-methode gebruikt (MULDER (6),

GER-RETSEN (1), HENKENS (3)). Deze methode heeft in een chemisch laboratorium voor

grondonderzoek als bezwaar minder geschikt te zijn als routinebepaling, zodat al lang de wenselijkheid naar voren is gekomen deze microbiologische bepaling door een chemische te vervangen.

Aan het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid zijn twee chemische methoden op hun landbouwkundige geschiktheid vergeleken met de aspergillusmethode, terwijl bij een gedeelte van het materiaal ook nog een derde chemische methode in be-schouwing is genomen.

I I . B E S C H R I J V I N G V A N D E C H E M I S C H E M E T H O D E N PRINCIPE VAN DE KOPERBEPALING IN HET EXTRACT

In een zwak ammoniakale oplossing vormt natriumdiethyldithiocarbamaat een geel-bruine kleur met koper-ionen. Deze verbinding wordt geëxtraheerd met tetra-chloorkoolstof.

Gebruikte reagentia. Alle reagentia moeten pro analysi zijn. 1. Water (gedeïoniseerd of dubbel gedestilleerd over glas).

2. Fleischmannzuur; een mengsel van 98 % zwavelzuur en 65 % salpeterzuur in de verhouding 1 : 1 .

3. 65 % salpeterzuur.

4. Natriumdiethyldithiocarbamaatoplossing. Men lost 0,1 gram natriumdiethyldithio-carbamaat op in 100 cm3 water en filtreert de oplossing als zij niet helder is. De

oplossing wordt in het donker bewaard. De te gebruiken oplossing mag niet ouder zijn dan 7 dagen.

5. 25 % ammoniumhydroxyde. 6. 1 % ammoniumhydroxyde.

7. 20 % ammoniumcitraatoplossing. Men lost 160 gram citroenzuur op in water en voegt 170 cm3 ammoniumhydroxyde 25 % toe. De pH wordt op 6,7 gebracht en

men verdunt met water tot 1 liter. Men voegt 1 cm3

natriumdiethyldithiocarbamaat-oplossing toe en schudt met tetrachloorkoolstof. De extractie met CCU wordt her-haald tot de oplossing kopervrij is.

8. Tetrachloorkoolstof.

9. 1 % complexon (ethyleendiaminotetraacetaat). 10. Verdund salpeterzuur (30 cm3 65 % HN03/liter).

11. 0,5 % permanganaatoplossing. 12. 5 % oxaalzuur.

a. Fleischmannzuurmethode (totaal koper)

Tien gram grond wordt onder zacht verhitten met 20 cm3 Fleischmannzuur

ge-destrueerd. Zodra zich witte dampen ontwikkelen wordt voorzichtig een kleine hoe-veelheid salpeterzuur 65 % toegevoegd. Men herhaalt de toevoeging van

(4)

salpeter-zuur totdat de oplossing onder vorming van zwavelsalpeter-zuurdampen vrijwel kleurloos is. Om het nitrosylzwavelzuur te verwijderen, wordt na gedeeltelijke afkoeling 20 cm3 water toegevoegd, ingedampt en verhit tot weer dampen ontstaan.

Na afkoeling wordt de oplossing in een maatkolf met water verdund tot 100 cm3

en gefiltreerd. In een scheitrechter wordt 50 cm3 gebracht. Men voegt 20 cm3

ammoniumcitraatoplossing toe en maakt de oplossing licht alkalisch (lakmoes) door toevoeging van 25 % ammoniumhydroxyde. Na afkoeling wordt 5 cm3

natrium-diethyldithiocarbamaatoplossing en 10 cm3 tetrachloorkoolstof toegevoegd. De

schei-trechter wordt gedurende 2 minuten flink geschud en de gele tetrachloorkoolstoflaag wordt opgevangen in een droge maatkolf van 25 cm3. Men schudt de waterlaag nog

twee maal met 5 cm3 tetrachloorkoolstof en vangt de tetrachloorkoolstoflaag telkens

op in de maatkolf van 25 cm3. Men vult de verzamelde extracten met

tetrachloor-koolstof aan tot 25 cm3. Het gehele extract wordt 2 minuten lang geschud met 40

cm3 1 % ammoniumhydroxyde om het ijzer en mangaan te verwijderen. Men

fil-treert tenslotte het tetrachloorkoolstof-extract door een fijn filter om het water te verwijderen, meet de optische dichtheid bij golflengte 435 mu en vergelijkt deze na correctie met de uitkomst van de blancoproef met de ijkcurve.

Het is aan te bevelen de extractie met tetrachloorkoolstof uit te voeren bij kunst-licht, omdat het kopercomplex zeer zonlichtgevoelig is.

De hoeveelheid koper in mg/kg grond wordt „koper-totaalgetal" genoemd.

b. Complexonmethode

Men brengt 10 gram grond in een erlenmeyer van 300 cm3 met rubberstop en voegt

hieraan 100 cm3 1 % oplossing ethyleendiaminotetraacetaat (complexon) toe. Na

1 uur schudden wordt de suspensie gefiltreerd over een dubbel filter (kopervrij). 50 cm3 van het filtraat wordt ingedampt en gedestrueerd met 6 cm3

Fleischmann-zuur. Verder wordt gehandeld als onder a is beschreven.

De hoeveelheid koper in mg/kg grond wordt „koper-complexongetal" genoemd.

c. Salpeterzuurmethode 1

Men brengt 10 gram grond in een erlenmeyer van 300 cm3 met rubberstop en voegt

hieraan 100 cm3 verdund salpeterzuur toe (bevattende 30 cm3 65 % HNO3 per liter).

Na 2 uur schudden wordt de suspensie gefiltreerd. Men voegt aan 20 cm3 van het

filtraat 2 cm3 0,5 % kaliumpermanganaatoplossing toe en kookt enkele minuten

zachtjes. Men voegt 0,5 cm3 oxaalzuur 5 % toe, koelt af en mengt in een

schei-trechter.

In tegenstelling met WESTERHOFF (9) wordt het extract verder behandeld als onder a beschreven.

De hoeveelheid koper in mg/kg grond wordt „koper-salpeterzuurgetal" genoemd.

1 Het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek heeft in deze methode een

kleine wijziging aangebracht om technische redenen. Er werden echter geheel vergelijkbare cijfers verkregen.

(5)

III. B E W E R K T E POT- EN V E L D P R O E V E N

1. In 1957 werd een potproef (VP 305) genomen, waarin de koperreactie van tarwe en haver bij 70 verschillende gronden werd nagegaan. Het kopergehalte van de grond werd bepaald volgens de aspergillus-, de complexon- en de salpeter-zuurmethode.

2. De interprovinciale proefvelden met haver in 1948.

3. Een serie proefvelden met haver, welke in 1955 in Limburg door het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid (het toenmalige Landbouwproefstation en Bodem-kundig Instituut T.N.O.) in samenwerking met de Rijkslandbouwvoorlichtings-dienst werd aangelegd.

4. Twee series proefvelden met tarwe, welke in 1954 (Pr 1503) en 1955 (Pr 1603) door het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid (het toenmalige Landbouwproef-station en Bodemkundig Instituut T.N.O.) in de provincies Groningen en Drente werden aangelegd.

Bij de onder 3 en 4 vermelde proefseries werd het kopergehalte van de grond be-paald volgens de aspergillus- en de drie genoemde chemische methoden. Omdat de Fleischmannzuurmethode in Limburg niet voldeed, werd zij bij het overige mate-riaal niet getoetst.

DE PROEVEN MET ZOMERTARWE 1. POTPROEF VP 305-1957

Proefopzet

Van 70 verschillende gronden werden telkens 6 potten niet en 6 potten met 50 kg kopersulfaat per ha bemest. Van beide objecten werden 3 potten met haver en 3 potten met tarwe ingezaaid.

Het kopergehalte werd bepaald volgens de aspergillus-, de complexon- en de salpeterzuurmethode (zie tabel A).

Vergelijking van de methoden ,

Bij de keuze van een methode op grond van haar landbouwkundige geschiktheid moet men aan die welke het nauwste verband geeft met de reactie van het gewas, de-voorkeur geven.

De gekozen methode is voor het betreffende gewas het meest doeltreffend. De doeltreffendheid wordt enerzijds beïnvloed door de fout van de bepalingsmethode, anderzijds door de storende factoren, die aan de methode inherent zijn en niet kun-nen worden geëlimineerd. Laatstbedoelde factoren bepalen wat men zou kunkun-nen noemen de doeltreffendheid in engere zin en zijn niet te verbeteren.

Het heeft zin om bij de beschouwingen over verschillende methoden naast het vergelijken van de doeltreffendheid een vergelijking te maken van de bepalings-fouten, omdat hierin mogelijk verbeteringen kunnen worden gebracht. Het grootste effect van een dergelijke verbetering zou te bereiken zijn bij de bepalingsmethode

(6)

met de grootste fout. Uit verschillende methoden met gelijke doeltreffendheid (in ruimere zin) zou die methode moeten worden gekozen, die de grootste bepalings-fout en dus ook de grootste doeltreffendheid in engere betekenis heeft, mits de be-palingsfout te verbeteren is (8).

Analysefout

Alle koperbepalingen werden in duplo uitgevoerd. Met behulp van de formule s = ]/5_r_,waarin d het verschil tussen 2 duplobepalingen en n het aantal duplo's

be-f 2n

tekent, werd de analysefout van de verschillende methoden berekend (tabel 1).

TABEL 1. Analysefout s en relatieve analysefout s% van verschillende koperbepalingen be-rekend uit duplo bepalingen

methode methode kopergehalte < 2 mg/kg kopergehalte 2-4 mg/kg aan-tal mon-sters s gem. waar-de s% aan-tal mon-sters s gem. waar-de s% aspergillus salpeterzuur complexon 43 27 39 0,18 0,14 0,11 1,25 1,18 1,04 14,4 11,9 10,6 18 24 14 0,42 0,07 0,10 3,01 2,76 2,84 13,9 2,53 3,50 kopergehalte 4-6 mg/kg kopergehalte > 6 mg/kg aan-tal mon-sters s gem. waar-de s% aan-tal mon-sters s gem. waar-de s% aspergillus salpeterzuur complexon 3 10 6 0 0,17 0,25 5,33 4,91 5,27 0 3,46 4,74 5 11 8 2,24 0,70 0,24 12,10 12,64 11,80 18,51 5,54 2,03

Bij een laag kopergehalte van de grond is de analysefout bij de verschillende me-thoden ongeveer gelijk. Naarmate het kopergehalte van de grond groter is, wordt de analysefout bij de beide chemische methoden kleiner, maar bij de aspergillus-methode groter. Dit is ook te verwachten bij de aspergillusaspergillus-methode, omdat de schaal bij een hoog kopergehalte niet continu is, waardoor de afrondingsfout grote invloed krijgt, in tegenstelling met die van de chemische methoden. De in tabel 1

vermelde fouten hebben betrekking op de enkelvoudige bepaling. Het laboratorium geeft echter het gemiddelde van 2 bepalingen. De analysefout is dan —=. maal zo

groot. V2

Correlatie tussen de verschillende methoden

De correlatie tussen de methoden wordt weergegeven in figuur 1. De correlatie-coëfficiënt werd berekend over het gehele materiaal, maar ook over een gedeelte

(7)

FIG. 1. Correlatie tussen het aspergillusgetal, het complexongetal en het koper-salpeterzuurgetal bij de potproef

Koper-complexongetal i i i 16 1* 12 i 10 i 8 i 6 4 V P 305-1957 24 20 16 12 8 4 2 2 4 6 8 10 12 14 16 • kops»-HNO,-9eld -'"; ,4 ^ ' ' 1 . 0 2 4 • * • > . . . Koper-complexcngetal 6 8 10 koper-ospergillusgetal 12 14 16 /

FIG. 1. Correlation between the copper aspergillus number, the copper complexon number

and the copper nitric acid number with the pot experiment

ABB. 1. Korrelation zwischen der Kupfer-Aspergilluszahl, der Kupferkomplexonzahl und der

Kupfersalpetersäurezahl in dem Gefässversuch

ervan. Om te voorkomen, dat het geringe aantal monsters met een hoog koper-aspergillusgetal een verkeerde indruk zou geven, werd de correlatiecoëfficiënt ook berekend voor alle gronden met een koper-aspergillusgetal kleiner dan of gelijk aan 4 (tabel 2).

(8)

TABEL 2. Correlatiecoëfficiënten tussen verschillende koperbepalingen (VP 305)

methode alle monsters (72)

monsters met een koper-aspergillusgetal Z, 4 (64) aspergillus niger-salpeterzuur aspergillus niger-complexon complexon-salpeterzuur 0,93 0,88 0,97 0,92 0,82 0,89

De correlatie tussen het koper-aspergillusgetal en het koper-salpeterzuurgetal is bij de monsters met een kopergehalte kleiner dan of gelijk aan 4 groter dan bij de an-dere combinaties.

Doeltreffendheid van de verschillende methoden

In fig. 2, 3 en 4 is het verband tussen de relatieve opbrengst (de opbrengst van het nulobject in procenten van die van het met kopersulfaat bemeste object) en het koper-aspergillus- resp. het koper-complexon- en het koper-salpeterzuurgetal weer-gegeven. Bij het maken der figuren is ervoor gezorgd, dat de verdeling van de stip-pen langs de horizontale as onderling vergelijkbaar is. Bij vergelijking van de fi-guren blijkt, dat het verschil tussen het verband van de uitkomsten volgens de af-zonderlijke methoden en de relatieve opbrengst gering is. Bij berekening van de rangcorrelatiecoëfficiënt van KENDALL (6) blijkt deze bij de salpeterzuurmethode

FIG. 2. Verband tussen het koper-aspergillusgetal en de relatieve korrelopbrengst bij zomer-tarwe (opbrengst zonder bemesting met kopersulfaat in % van de opbrengst bij een bemesting naar 50 kg ksf/ha) in de potproef

1 2 0 BO 4 0 O -Rel. opbrengst korrel X +

••f.

. ' t 1 1 1 e 1 1 0 + -f- zuidelijke zandgronden o noordelijke ., X oostelijke " • veenkoloniale gronden VP 3 0 5 . 1957 ZOMERTARWE koper, ospergillusgetal

Fio. 2. Relation between the copper aspergillus number and the relative grain yield of spring

wheat (yield without copper sulfate manuring in % of the yield with a dressing of 50 kg per ha) in the pot experiment

ABB. 2. Zusammenhang zwischen der Kupfer-Aspergilluszahl und dem relativen Körnerertrag

des Sommerweizens (Ertrag ohne Düngung mit Kupfersulfat in % des Ertrags bei einer Dün-gung mit 50 kg Kupfersulfat pro ha) in dem Gefäszversuch

(9)

FIG. 3. Verband tussen het koper-complexongetal en de relatieve korrelopbrengst bij zomer-tarwe in de potproef -|- zuidelijke zandgronden o noordelijke X o o s t e l i j k e • v e e n k o l o n i a l e g r o n d e n V P 3 0 5 _ I 9 S 7 Z O M E R T A F 1 W E k o p e r _ c o m p l e x o n g e t a l

FlG. 3. Relative between the copper complexon number and the relative grain yield of spring

wheat in the pot experiment

ABB. 3. Zusammenhang zwischen der Kupferkomplexonzahl und dem relativen Körnerertrag

des Sommerweizens in dem Gefäszversuch

FIG. 4. Verband tussen het koper-salpeterzuurgetal en de relatieve korrelopbrengst bij zomer-tarwe in de potproef I 2 0 S O 4 0 O -Rel. opbrengst k o r r e l

-

+€-i + +/.X +/

?'•

- | « l i l , X ïCKo. X+ X r& t • 1 1 o + -f- z u i d e l i j k e z a n d g r o n d e n o noordelijke « X o o s t e l i j k e •• • v e e n k o l o n i a l e g r o n d e n V P 3 0 S - . I 9 S 7 Z O M E R T A R W E k o p e r _ H N O j _ g e t a l

FlG. 4. Relation between the copper nitric acid number and the relative grain yield of spring

wheat in the pot experiment

ABB. 4. Zusammenhang zwischen der Kupfersalpetersäurezahl und dem relativen

Körner-ertrag des Sommerweizens in dem Gefäszversuch

het grootst (tabel 3). De waarschijnlijkheid (P), dat de gevonden rangcorrelatie-coëfficiënt verkregen wordt, als de rangcorrelatie tussen de opbrengst en het koper-gehalte nul is, is in alle gevallen kleiner dan 0,0001.

De grotere waarde van de rangcorrelatiecoëfficiënt wekt de indruk, dat het ver-band tussen de relatieve opbrengst en het koper-salpeterzuurgetal iets beter is dan dat met het koper-complexongetal, resp. koper-aspergillusgetal.

(10)

10

TABEL 3. Rangcórrelatiecoëfficiënt tussen de relatieve korrelopbrengst van tarwe en het kopergehalte van de grond bepaald volgens verschillende methoden bij VP 305 (70 gronden)

methode rangcórrelatiecoëfficiënt aspergillus 0,47 salpeterzuur 0,58 complexon 0,53

Uit deze potproef, evenals uit de verschillende series proefvelden (1), blijkt dat bij tarwe opbrengstverliezen door een tekort aan koper kunnen optreden als het koper-aspergillusgetal 3 of kleiner is. Het koper-complexongetal en het koper-salpeterzuur-getal moeten 4,0 of meer zijn. Het is opvallend, dat bij een laag koperkoper-salpeterzuur-getal de koperreacties van het gewas op verschillende percelen sterk uiteenlopen.

Dit is het geval bij alle drie methoden. Om dit te verklaren, werd bij de gronden met een koper-salpeterzuurgetal kleiner dan of gelijk aan 2 het verband tussen rela-tieve opbrengst en pH-KCl, kali- en fosfaattoestand, gehalte aan organische stof en aan afslibbare delen van de grond nagegaan. Geen van deze factoren was echter van invloed op de koperreactie. Op grond van het steile verloop van de curve is dit ook te verwachten. Door de sterke reactie van het gewas op de koperbemesting bij een laag kopergehalte van de grond heeft een kleine fout bij de bepaling van het kopergehalte van de grond, wat dus met een geringe verschuiving in horizontale richting gepaard gaat, een grote afwijking ten opzichte van de gemiddelde lijn tot gevolg. Dit geldt ook voor de afwijkingen bij de havercurven (blz. 12).

2. SERIE PR 1503-1954 EN PR 1603-1955

Het kopergehalte van de grond volgens de verschillende methoden bepaald en de vereffende relatieve opbrengst zijn vermeld in tabel B (voor nadere gegevens zie (3)).

FIG. 5. Verband tussen het koper-aspergillusgetal en de relatieve korrelopbrengst bij zomer-tarwe op proefvelden in 1954 en 1955 (opbrengst zonder bemesting met kopersulfaat in % van de opbrengst bij een bemesting met 100 kg ksf/ha)

-**-o Pr I S 0 3 - 1954 • P.r 1603-1955 ZOMERTARWE

koper _ asperg il I usge to I

FlG. 5. Relation between the copper aspergillus number and the relative grain yield of spring

wheat on trialfields in 1954 and 1955 (yield without copper sulfate manuring in % of the yield with a dressing of 100 kg copper sulfate per ha)

ABB. 5. Zusammanhang zwischen der Kupfer-Aspergilluszahl und dem relativen Körnerertrag

des Sommerweizens auf den Versuchsfeldern in den Jahren 1954 und 1955 (Ertrag ohne Düngung mit Kupfersulfat in % des Ertrags bei einer Düngung mit 100 kg Kupfersulfat pro ha)

(11)

11

FIG. 6. Verband tussen het koper-complexongetal en de relatieve korrelopbrengst bij zomer-tarwe (1954 en 1955) - R -cl. opbrengst k o r r e l / * * •/ 1 1 t o 0 ö ' 0 1 • • 1 1 o 1 0 1 ' « s - s — 0 Pr 1 5 0 3 - 1 9 5 4 • Pr 1 6 0 3 - 1 9 5 5 Z O M E R T A R W E k o p e r - c o m p l x o • , , O i .. 25,5 fi g e t a l H g - o - ö O 2 4 6 8 IO 12 14 16 18 2 0 2 2 2 4

FlG. 6. Relation between the copper complexon number and the relative grain yield of spring

wheat (1954 and 1955)

ABB. 6. Zusammanhang zwischen der Kupferkomplexonzahl und dem relativen Körnerertrag

des Sommerweizens (1954 und 1955)

FIG. 7. Verband tussen het koper-salpeterzuurgetal en de relatieve korrelopbrengst bij zomer-tarwe (1954 en 1955) - R e l . o p b r e n g s t k o r r e l y^*»° / *

r

- i

<• t i . . i _ o S i 0 . " 0 , 0 0 , , 0 •' 9 Q 0 ' ° °C0 It | o P r 1 5 0 3 - 1 9 5 4 • P r l 6 0 3 _ l 9 5 S Z O M E R T A R W E k o p e r - H N O j 1 1 1 3 M{r - g e t a l 2 0 2 2 2 4

FlG. 7. Relation between the copper nitric acid number and the relative grain yield of spring

wheat (1954 and 1955)

ABB. 7. Zusammenhang zwischen der Kupfersalpetersäurezahl und dem relativen

Körner-ertrag des Sommerweizens (1954 und 1955)

FIG. 8. Verband tussen het koper-totaalgetal en de relatieve korrelopbrengst bij zomertarwe (1954 en 1955) O P M 5 0 3 - I 9 5 4 • P r 1 6 0 3 - 1 9 5 5 Z O M E R T A R W E k o p e r - t o t a a l g e t a l 16 2 0 2 4 2 8 3 2 3 6 4 0 4 4 4 8

FlG. 8. Relation between the copper total number and the relative grain yield of spring wheat

(1954 and 1955)

ABB. 8. Zusammenhang zwischen der Kupfertotalzahl und dem relativen Körnerertrag des

(12)

12

Het verband tussen de relatieve korrelopbrengst en resp. het koper-aspergillus-, het koper-complexon- en het koper-salpeterzuurgetal wordt weergegeven in fig. 5, 6 en 7. Ook in deze figuren is ervoor gezorgd, dat de verdeling van de stippen langs de horizontale as onderling vergelijkbaar is. De grenswaarden zijn nagenoeg gelijk aan die bij de potproef werden gevonden. Bij vergelijking van de figuren ziet men, dat de aspergillusmethode bij de lage waarden, waarbij alleen een methodenverge-lijking mogelijk is, een wat slechter verband geeft met de relatieve opbrengst dan de beide chemische methoden, terwijl tussen de beide chemische methoden slechts wei-nig verschil bestaat.

Bij dit materiaal is het kopergehalte van de grond ook bepaald volgens de Fleischmannzuurmethode (koper-totaalgetal). Ook het koper-totaalgetal geeft een verband met de relatieve opbrengst, al lijkt dit iets minder duidelijk dan bij de com-plexon- en de salpeterzuurmethode (fig. 8). Het koper-totaalgetal zou 10 of groter moeten zijn.

DE PROEVEN MET HAVER 1. POTPROEF VP 305-1957

Voor de gegevens van deze proef wordt verwezen naar tabel A. Het verband tussen de relatieve korrelopbrengst en resp. het koper-aspergillus-, het koper-complexon-en het koper-salpeterzuurgetal is weergegevkoper-complexon-en in figuur 9, 10 koper-complexon-en 11. Het verschil tussen de drie methoden is te verwaarlozen.

Om bij haver opbrengstverliezen door een tekort aan koper te voorkomen moet het koper-aspergillusgetal van de grond groter zijn dan 2. Het koper-complexon- en het koper-salpeterzuurgetal moeten 3,0 of groter zijn.

FIG. 9. Verband tussen het koper-aspergillusgetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver in de potproef -Rel. opbrengst korrel

• f .

-, -, i + S? it' •«

•V*

.

i i 1 / 1 1 • r' n -f- zuidelijk zandgronden o noordelijke •• X oosteüjke -* veenkoloniale gronden V P 3 0 5 - 1 9 5 7 HAVER koper_03perqil i 1 i 1 i • usgetol

FlG. 9. Relation between the copper aspergillus number and the relative grain yield of oats

in the pot experiment

ABB. 9. Zusammenhang zwischen der Kupfer-Aspergilluszahl und dem relativen Körnerertrag

(13)

13

FIG. 10. Verband tussen het koper-complexongetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver in de potproef -fiel.opbreng korrel - <rx^& -- 1 l ^ x . X ' " > '. 9 i [ i t 4- zuidelijke zandqronden o noordelijke X oostelijke , • veenkoloniale gronden V P 3 0 5 , 1957 HAVER

koper- complexoruqe tal

1 1 1 I I

FlG. 10. Relation between the copper complexon number and the relative grain yield of oats

in the pot experiment

ABB. 10. Zusammenhang zwischen, der Kupferkomplexonzahl und dem relativen

Körner-ertrag des Hafers in dem G ef'äszv ersuch

FIG. 11. Verband tussen het koper-salpeterzuurgetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver in de potproef. -Rel.opbrengst korrel

- *-J&*

$-f

•1:

i i lH-i . *-x 1 1 t " . 4- zuidelijke zondgronden o noordelijke X oostelijke • veenkoloniale gronden V P 3 O 5 - I 0 5 7 HAVER koper _HNOj-getai

FlG. 11. Relation between the copper nitric acid number and the relative grain yield of oats

in the pot experiment

ABB. 11. Zusammenhang zwischen der Kupfersalpetersäurezahl und dem relativen

Körner-ertrag des Hafers in dem Gefäszversuch

2. INTERPROVINCIALE PROEFVELDEN (SERIE 8-1948)

Bij 17 proefvelden werd in een mengmonster van het proefveld het kopergehalte van de grond bepaald volgens de salpeterzuur- en de complexonmethode. Om de vergelijking zo juist mogelijk te maken werd het koper-aspergillusgetal opnieuw be-paald. In tabel C zijn de resultaten vermeld; de tussen haakjes vermelde koper-aspergillusgetallen zijn die welke in 1948 werden gevonden (gemiddelden van de aspergillusgetallen van alle veldjes vóór de bemesting).

(14)

14

In fig. 12, 13 en 14 is de vereffende relatieve opbrengst (opbrengst zonder be-mesting met kopersulfaat in procenten van de opbrengst bij een bebe-mesting met 150 kg kopersulfaat/ha) uitgezet tegen het koper-aspergillus- resp. -complexon- en -salpeterzuurgetal.

FiG. 12. Verband tussen het koper-aspergillusgetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver op proefvelden (1948) (opbrengst zonder bemesting met kopersulfaat in % van de opbrengst bij een bemesting met 150 kg/ha)

1 2 0

8 0

4 0

0

^ Rel. opbrengst korrel

• • • • ' I 1 1 •• * " t • • Seri« 8 - 1948 Haver Koper -aspergflluagetat i t i t

FiG. 12. Relation between the copper aspergillus number and the relative grain yield of oats

on trial fields (1948) (yield without copper sulfate manuring in % of the yield with a dressing of 150 kg per ha)

ABB. 12. Zusammenhang zwischen der Kupfer-Aspergilluszahl und dem relativen

Körner-ertrag des Hafers auf Versuchsfeldern (1948) (Ertrag ohne Düngung mit Kupfersulfat in % des Ertrags bei einer Düngung mit 150 kg pro ha)

FIG. 13. Verband tussen het koper-complexongetal en de relatieve korrelopbrengst bii haver (1948) lOO 8 0 6 0 4 0 2 0 O Rel.opbrengst • k o r r e l • • •• • • • l i Serie 8 _ 1948 H a v e r

koper_ co rr\pl ex or> getal

1 ! 1

FiG. 13. Relation between the copper complexon number and the relative grain yield of oats

(1948)

ABB. 13. Zusammenhang zwischen der Kupferkomplexonzahl und dem relativen

(15)

15

FIG. 14. Verband tussen het koper-salpeterzuurgetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver (1948)

I 2 0 r R e l opbrengst korrel

Serie 8_ 1948 Haver

K o p e r _ H N 03- g e t o l

FiG. 14. Relation between the copper nitric acid number and the relative grain yield of oats

(1948)

ABB. 14. Zusammenhang zwischen der Kupfersalpetersäurezahl und dem relativen

Körner-ertrag des Hafers (1948)

Door het geringe aantal punten staat het verloop van de curve niet vast. Bij deze resultaten ligt het grenscijfer lager dan bij de potproef werd gevonden. Uit figuur 9, 10 en 11 blijkt, dat het opbrengstverlies bij een laag kopergetal sterk kan variëren. Evenals bij de boven beschreven proeven komt het ook voor, dat bij een laag koper-getal geen opbrengstdepressie is opgetreden. Hierdoor wordt het moeilijker bij een gering aantal proefvelden met haver een duidelijke grenswaarde vast te stellen.

3. PROEFVELDEN IN LIMBURG (1955)

In alle 32 proefvelden werd het kopergehalte van de grond volgens de aspergillus-, de complexon- en de Fleischmannzuurmethode bepaald. Doordat in enkele geval-len het grondmonster uitgeput was, werd het koper-salpeterzuurgetal slechts in 29 monsters bepaald (verg. tabel D; voor uitvoerige gegevens zie (3)). ,

Het verband tussen de relatieve opbrengst en resp. het aspergillus-, koper-complexon-, koper-salpeterzuur- en koper-totaalgetal is weergegeven in fig. 15, 16, 17 en 18. Uit de figuren blijkt, dat met geen der methoden een duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen percelen met en zonder een tekort aan koper, hoewel de proefvelden, die - zij het weinig - reageren op een koperbemesting, een laag koper-complexon- en koper-aspergillusgetal hebben. Op grond van de kennis uit het voorgaande materiaal is in fig. 15 en 16 een gebroken curve getrokken. Het koper-salpeterzuurgetal van alle proefvelden is laag, terwijl het koper-totaalgetal een grote spreiding heeft.

Hoewel de resultaten van de proefvelden niet in strijd zijn met de figuren 9, 10 en 11, waar ook op enkele proefvelden met een laag kopergehalte geen of een ge-ringe reactie optrad, dringt zich toch de vraag op of op de zuidelijke zandgronden

(16)

16

FIG. 15. Verband tussen het koper-aspergillusgetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver op proefvelden (1955). (De omcirkelde stippen hebben betrekking op de proefvelden waarvan niet voldoende grond aanwezig was om het kopergehalte volgens de salpeterzuurmethode te bepalen, fig. 17) 2 0 6 0 4 0 O -Rel.opbrengst korrel «•V • / » • .. -1 -1 -1 Kop* 1 ' rproefvelrjen Limburg 1955 Koper.aspergi Haver „ „ , 0 ,

FlG. 15. Relation between the copper aspergillus number and the relative grain yield of oats

on trial fields (1955). (The encircled dots refer to the experiments of which not enough soil was available to determine the copper content according to the nitric acid method, fig. 17)

ABB. 15. Zusammenhang zwischen der Kupfer-Aspergilluszahl und dem relativen

Körner-ertrag des Hafers auf Versuchsfeldern (1955). (Die umkreisten Punkte beziehen sich auf die Versuchsfelder wovon zu wenig der Probe vorlag um den Kupfergehalt mit der Salpetersäure-methode zu ermitteln, Abb. 17)

FIG. 16. Verband tussen het koper-complexongetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver (1955) I Z O I O O 8 0 6 0 « 0 2 0 0 " R e -opbrengst korrel 1 • go»""* -._ #.t t-.. , j£ Koperpi-oefveldsn Limburg 1955 H a v e r

koper -complexon oetal

1 1 1 !

FIG. 16. Relation between the copper complexon number and the relative grain yield of oats

(1955)

ABB. 16. Zusammenhang zwischen der Kupferkomplexonzahl und dem relativen Körnerertrag

(17)

17

FIG. 17. Verband tussen het koper-salpeterzuurgetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver (1955)

Rel. opbrengst korrel

koper.HNOs-ge

Koperproelvelden Limburg 1955 Hover

FIG. 17. Relation between the copper nitric acid number and the relative grain yield of oats

(1955)

ABB. 17. Zusammenhang zwischen der Kupfersalpetersäurezahl und dem relativen

Körner-ertrag des Hafers (1955)

FIG. 18. Verband tussen het koper-totaalgetal en de relatieve korrelopbrengst bij haver (1955) 120 IOO BO 6 0 4 0 2 0 O -P -~ -el.opb k o r r " engst * • 1 K o p c r p r o c f v e l d e n Limburg 1955 H a v e r k o p e r . t o t a a l g e t a l ! 1 1 1 1

FIG. 18. Relation between the copper total number and the relative grain yield of oats (1955) ABB. 18. Zusammenhang zwischen der Kupfertotalzahl und dem relativen Körnerertrag des

Hafers (1955)

de interpretatie van het kopergetal anders zou moeten zijn. Wegens de grotere ge-voeligheid van tarwe voor een tekort aan koper werd in 1956 een potproef genomen met grond van verschillende percelen in Limburg, waarop in 1955 een koperproef-veld had gelegen. In deze potproef werd de reactie van tarwe op een bemesting met kopersulfaat nagegaan. Zoals uit tabel 4 blijkt, kan de schade als gevolg van koper-gebrek bij verbouw van tarwe ook op gronden uit Limburg aanzienlijk zijn.

(18)

18

FIG. 19. Verband tussen de relatieve korrelopbrengst (opbrengst zonder bemesting met koper-sulfaat in % van die bij een bemesting naar 50 kg ksf/ha) van zomertarwe en haver

Rel. opbrengst korrel (Morne haver) - - • . * . -^- zuidelijke zandgronden o noordelijke X oostelijke • veenkoloniale gronden V P 3 0 5 - 1957

Rel.opbrengst korre' ÇtOrv/e von Peco)

FIG. 19. Relation between the relative grain yield (yield without copper sulfate manuring in % of the yield with a dressing of 50 kg per ha) of spring wheat and oats

ABB. 19. Zusammenhang zwischen dem relativen Körnerertrag (Ertrag ohne Düngung mit

Kupfersulfat in % des Ertrags bei einer Düngung mit 50 kg pro ha) des Sommerweizens und des Hafers

In de figuren 2, 3, 4, 9, 10 en 11 is de herkomst van de gronden aangegeven. Daar-uit krijgt men niet de indruk, dat de zuidelijke zandgronden zich afwijkend ge-dragen.

TABEL 4. Opbrengst van haver op proefvelden en tarwe in potten met dezelfde grond

(Lim-burg) met en zonder bemesting met koper 1

proef-veld NL 311 NL 315 ZL 1866 ZL 1872 ZL 1867 ZL 1869 ZL 1870 NL 310 ZL 1868 NL 306 ZL 1873 kopergehalte mg/kg asper-gillus 0,5 0,5 0,8 1,2 1,5 1,5 1,5 1,8 3,0 2,0 3,0 com-plexon 0,5 0,4 0,8 1,3 2,3 1,3 1,1 2,8 2,2 4,1 2,3 grond H N 03 0,5 0,6 1,1 1,7 1,8 1,8 2,0 2,4 2,5 2,9 2,9 Fleisch- mann-zuur 2,3 2,0 5,4 8,0 11,4 8,2 9,3 5,8 9,5 6,6 12,3 haver kg/ha Okg ksf 3078 2030 2052 3737 1880 2601 3111 3778 2559 4342 4130 75 kg ksf 3330 2110 2057 4216 1982 2980 3376 3814 2504 4418 4244 tarwe Okg ksf 0 13,0 4,3 9,7 8,7 9,9 9,9 13,1 5,6 27,2 9,6 gram/pot2 50 kg ksf 29,0 27,1 5,4 6,3 8,4 10,2 8,9 26,8* 5,9 24,4 13,4 Op de proefvelden gemiddelde van 4, in de potproef gemiddelde van 3 herhalingen

Voor NL 306 t/m 315 werden grote Mitscherlichpotten gebruikt Gemiddelde van 2 herhalingen

(19)

19 D I S C U S S I E

Uit de proeven met tarwe en haver blijkt, dat het verband tussen het koper-asper-gillusgetal, het koper-complexongetal en het koper-salpeterzuurgetal en de reactie van het gewas op een koperbemesting nagenoeg gelijk is.

De aspergillusmethode heeft in een chemisch laboratorium voor grondonderzoek het bezwaar minder geschikt te zijn als routinebepaling. De chemische methoden hebben het voordeel van een continue schaal en een kleinere bepalingsfout speciaal bij hogere kopergehalten van de grond. De doeltreffendheid is vrijwel gelijk; daar-om zijn de beide chemische methoden te prefereren boven de aspergillusmethode. De salpeterzuurmethode verdient de voorkeur omdat zij snel is.

Over de Fleischmannzuurmethode kan moeilijk een uitspraak gedaan worden. Het is duidelijk dat de kopergetallen van de grond niet toereikend zijn om de mate van kopergebrek te voorspellen. Het is bekend, dat bekalking van de grond kopergebrek doet toenemen (2, 4, 6). Toch werd bij het beschreven materiaal geen geen duidelijke pH-invloed gevonden. Ook de grootte van de stikstofbemesting is van invloed (7).

Uit fig. 19 blijkt, dat haver minder gevoelig is voor kopergebrek dan tarwe. Op gronden waar tarwe zonder bemesting met koper een misoogst geeft, kan haver soms een volkomen normaal gewas leveren.

S A M E N V A T T I N G E N C O N C L U S I E S

In 1957 werd in een potproef bij 70 verschillende gronden de koperreactie van haver en tarwe nagegaan. Het kopergehalte van de grond werd bepaald volgens de asper-gillusmethode, de complexonmethode (1 % complexon) en de salpeterzuurmethode (0,43 N). Naderhand werden dezelfde bepalingen verricht in het materiaal van proefvelden, die in vroegere jaren waren aangelegd. In een gedeelte van het mate-riaal werd het kopergehalte ook volgens de Fleischmannzuurmethode (totaal Cu) bepaald.

De volgende conclusies kunnen worden getrokken:

1. De doeltreffendheid van de complexonmethode, de salpeterzuurmethode en de

Aspergillus niger-methode is praktisch gelijk. Op de proefvelden met tarwe

vol-deed de aspergillusmethode iets minder.

2. De beide chemische methoden zijn te prefereren boven de aspergillusmethode, omdat de laatste in een chemisch laboratorium voor grondonderzoek minder ge-schikt is als routinebepaling.

3. De analysefouten van de complexonmethode en de salpeterzuurmethode zijn ongeveer gelijk, maar de salpeterzuurmethode verdient de voorkeur omdat zij sneller is.

4. Opbrengstverliezen door een tekort aan koper kunnen bij haver optreden bij een aspergillusgetal kleiner dan of gelijk aan 2, terwijl voor tarwe het koper-aspergillusgetal groter dan 3 moet zijn.

(20)

20

5. Het koper-salpeterzuurgetal moet bij de verbouw van haver 3,0 of groter en bij de verbouw van tarwe 4,0 of groter zijn.

6. Het koper-complexongetal moet op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden als het koper-salpeterzuurgetal.

7. Voor zover het koper-totaalgetal bepaald is, blijkt dit bij de verbouw van tarwe 10,0 of groter te moeten zijn.

8. Bij een laag kopergetal van de grond kan de spreiding in de koperreactie groot zijn. De grote spreiding is voor een deel een gevolg van de onnauwkeurigheid van de methode, waardoor in het steile gedeelte van de kromme grote verschil-len in opbrengst voorkomen. De spreiding was geen gevolg van verschilverschil-lende pH-KCl, kali- en fosfaattoestand, gehalte aan organische stof en afslibbare delen van de grond.

9. Tarwe is veel gevoeliger voor een tekort aan koper dan haver.

S U M M A R Y A N D C O N C L U S I O N S

The Aspergillus niger method was used until 1959 in the Netherlands to determine the amount of copper available in the soil for plants (MULDER (6), GERRETSEN (1), HENKENS (3)).

The aspergillus method has within the range of chemical methods of soil testing the drawback to be less well suited for routine analyses. Therefore it was desirable to replace the microbiological method by a chemical one.

At the Institute for Soil Fertility at Groningen two chemical methods have been compared with the aspergillus method. In a part of the material another method has been used too.

1. The efficiency of the versenate, the nitric acid and the aspergillus method is practically the same. On the trial fields with spring wheat the usefulness of the aspergillus method was less pronounced.

2. Both chemical methods are preferable to the aspergillus method because the latter method is less well suited for routine analyses within the range of chemical methods of soil testing.

3. Although the analytical errors of the versenate and the nitric acid methods are about the same, the latter one is preferable because it is faster.

4. A copper aspergillus number of 2 or less yield decreases have to be expected for oats; equally for spring wheat if the copper aspergillus number is 3 or less. 5. The copper nitric acid number of the soil should be 3,0 or higher for oats and

4,0 or higher for spring wheat.

6. The interpretation of the copper complexon number is the same as of the copper nitric acid number.

(21)

21

8. With a low copper number of the soil the varation in the response to the copper dressing may be very large. The large varation is partly caused by the inaccuracy of the method, by which in the steep part of the curve big differences in yield occur. This can not be declared by one of the other soil factors.

9. The difference in sensitivity for a shortage of copper between oats and spring wheat is large.

Z U S A M M E N F A S S U N G U N D S C H L U S S E R F O L G E R U N G E N

Zur Bestimmung des für die Pflanzen verfügbaren Kupfers im Boden wurde bis 1959 in den Niederlanden die Aspergillus rager-Methode verwendet (MULDER (6), GERRETSEN (1), HENKENS (3)).

Die Aspergillus rager-Methode hat in einem chemischen Laboratorium für Boden-analyse den Nachteil weniger geeignet zu sein als Routinverfahren. Deswegen war es schon lange erwünscht die microbiologische Methode durch eine chemische zu ersetzen.

Im Institut für Bodenfruchtbarkeit in Groningen sind zwei chemische Methoden mit dem Aspergillus-Verfahren verglichen worden. In einem Teil des Materials wurde noch eine dritte chemische Methode berücksichtigt.

1. Die Zweckmässigkeit der Komplexon-, der Salpetersäure- und der Aspergillus-Methode ist nahezu dieselbe. Auf den Versuchsfeldern mit Sommerweizen hat sich die Aspergillus-Methode weniger wertvoll erwiesen.

2. Da die Aspergillus-Methode inmitten der Anwendung chemischer Methoden in der Bodenanalyse den Nachteil hat weniger geeignet zu sein als Routinverfahren, sind die beiden chemischen Methoden über der Aspergillus-Methode zu be-vorzugen.

3. Obgleich die Analysefehler der Komplexon- und der Salpetersäure-methode un-gefähr dieselbe sind, ist die Salpetersäure-Methode wegen ihrer Schnelligkeit zu bevorzugen.

4. Bei Hafer können Ertragsverluste auftreten falls die Kupfer-Aspergilluszahl 2 oder niedriger ist; bei Sommerweizen sind auch bei der Kupfer-Aspergilluszahl 3 noch Ertragsverluste möglich.

5. Die Kupfersalpetersäurezahl soll 3,0 oder höher sein für Hafer und 4,0 oder höher für Sommerweizen.

6. Die Deutung der Kupferkomplexonzahl ist dieselbe wie der Kupfersalpeter-säurezahl.

7. Sofern die Kupfertotalzahl ermittelt worden ist, geht hervor dass diese für Sommerweizen 10 oder höher sein soll.

8. Die Schwankung in der Reaktion auf eine Kupferdüngung kann gross sein auf Böden mit niedrigen Kupfergehalt. Diese grosse Schwankung ist zum Teil eine Folge der Ungenauigkeit der Methode. Infolge dieser treten in Anstiegsgebiet

(22)

22

9.

der Kurve grosse Ertragsunterschiede auf. Sie war nicht zu erklären mittels der untersuchten Bodenfaktoren.

Der Unterschied in der Empfindlichkeit für Kupfermangel zwischen Hafer und Sommerweizen ist erheblich.

L I T E R A T U U R 1. GERRETSEN, F. C. 2. 3. 4. 5. 6. 7. HENKENS, CH. H. HUDIG, J., C. MEIJER ' en J. GooDUK 1926/1927 KENDALL, M. C. MULDER, E. G. 8. VISSER, W. C. 9. WESTERHOFF, H.

1952 Some aspects of the microbiological determination of magnesium, zinc, copper and boron. Intern. Congress

Soil Science, Trans. I; Dublin, 1952, 151-166.

1957 Koper op bouwland. Landbouwvooti. 14, 581-589. 1958 De waarde van de koperbepalingen met Aspergillus niger

op bouwland. Versl. van Landbouwk. Onderz. 64, 3, 26 biz.

Über die sogenannte „Urbarmachungskrankheit" als drit-te Bodenkrankheit. Z. Pflanzenern. Düngung A 8, 14-52. 1948 Rank correlation methods, London.

1938 Over de betekenis van koper voor de groei van planten en microörganismen. Wageningen.

1955 Investigations on trace elements in the Netherlands.

Soil Se. Soc. Florida Proc. 10, 190-202.

1943 De nauwkeurigheid van verschillende methoden van grondonderzoek ter beoordeling van de kali-fosforzuur-rijkdom. Versl. Landbouwk. Onderz. 49, 165-220. 1955 Beitrage zur Kupferbestimmung im Boden. Landw.

(23)

o ' a o °» O 60 i O e-S; £ & •9, 2 c? so 0 ^ 60 O c . t ON >A O m ft* fc u > cd X l H Ki a o N 0) o *-< a ft. P i <D 1 T-< t W - ° 3 NP rf 1ZÎ ^ oN Ui X> i «>

5|«

a « Cu -sal -peter -zuur -geta l . a-r: Cu -co m get a Cu -Asp. -geta l

£ s |

\o o ^ t Tt r - w n s o . _. O N O O \ I « - i > - - ( N ^ - a \ c S i ^ ^ ^ ' - i ' o m r ^ ' - < O N > n i > 0 ' - i ^ v o ö tv' -l^ fri ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ '""l ° \ '-ï, ^ **° ^ I/^(—' ^ ^ ^ ^ ^ ^ï, °v *~1 r-" e-" t> oC s d oC t-^ *-i oo" o "* en" r-** *n" o " —^ s d *-<* «—" oo" e i co" oo" en" ^ r ^ e i co" e i o d ON" ON" o*1 -<t" ON

T-M » ^ en ^ so en so eN ON i n ON vo oo m^^f xnr.oc HO h O O \ \ o o o o > n o r n o t - i o c - * f* ll /lf* l o V i > o o"eN o o " O N oC^f co in" i n ' - ^ ' - ^ ' « t o C s û ' ^ ^ s t s d o d c C ö so e i e i o * o " ON" o d r i - ^ t o "

r* 1 0 \ O O ^ ^ ^ ^ O s ^ T j - C ^ O \ O ^ C h ^ i ^ O ^ N t ^ir i ' -iO s O \ 0 0 0 <r> 0 \ 0 0 0 \ i r i O N ' H

O I O N O N O ^ ^ ^ O O O O N O N O O N O N O O N O N O N O O N C S O O O O O N O O G O t - O O O N O O < 3 S D r-^

n o C N

en ( S en *-* I o" o" K ^ " ON t^" so oC ^ " ^ " n ^ o" Tf in K n o \o N K c^' co <n r i N " r-* ^-" O rn M" m* oT i n

ON t-H e n

_ ^ ^ | r i

-en rn m Or n N M ' - * ' - i * - < e n ( N l c N e n r - i e N l e n m e n c N e n C^J d e-J c S e n e n r ^ e n c N r n c n n N r CA oo VT' N CO r l r-r CA »n ^ " oC d f^" N r^" m" d n " so m" oo o h û ^ V d m d ^ O O "o

c d e i ö e i v^" o ^ " o so" so o d co" o oo" ON s d © r^" ^t" co" ^ oC c ^

^ H T - i C N ' - ^ ' - ^ ^ - ^ r N ' - H r N l ' — < O-ï rt M r ^ F H ^ n N ,-< <r-< *-< t ^ ^W r - i (M --< rH T-4 ON CS m "3- en vn » n s o c o t ^ O N i r ) s o n ' n o v ' t ^ s o ( N i > T i - N ^ - i i n ^ : ' -i ,t,t o o q q v i o q q ' n v i ^ q q i n q q û û v i i n q q i n o o o i o o o o o v ^ o o ^ o ^ v n © o o »n i ^ io" ^ e i -^t od t>" e-^ e i so "^" ON OC i n c d O GO so i n co © i n o N i n ^ c » C Q ^ T ^ o d o N © " i n ^ " r i c d i n O ^ ' < t r s i c n ^ ^ e n c ^ e n c N l t n ^ - ^ ^ ^ i ^ - i n s o ^ v i r ^ t ^ O N e n e n e ^ r ^ e ^ e ^ e ^ e n ^ i n O O i n en en ° \ ^"„ ^ ' f ^ " 1 ^ ' t ' t ^ ^ ' t ^ 9 , ^ ^ ^ w-^ ^ j ^ v-^ oo \o^ o ^ v^ Ô N e n O N O N O c o ^ s o ^ e n e n o ^ r i en" in" ••3-" <n" en "*t ^ t oCcNcN *—> *—i *^f ^ t ON i—< -—< *-< en s d e i s d e i in" T^" in" t ^ •*" ON t - i e--" C-- *—* so" t> ^ vo '—' en

rj- ON ^ O *—< O ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ t ^ V O ^ C O c n ^ t v o r-^T-( C^COCOO^SO MD Tt T J O ON I-H rN 00^ <-* ©

oo" oC oo" o " s d cK r*-" >n co • * fi" so so ^ N O " en ^ »o ö \ > rn r4" r T r i en M " FH en m r î r i r i ' »o i n T F ^ ro <n Tt ^H r-4Tt ON o o c o ^ ^ e n o o ^ c n e n c n ^ C N S o ^ O ^ c o ^ s o ^ ^ O e ^

en en en" r-î o f e i *o e-J e i e i o4 e ^ •>ƒ s d c d *-T «-< s d ON" in" i n ^f so" en i n ^ t en i n in" r~- i n s d " ^ *o >n (> t~T s d en m"

^ v-J" •«ƒ if{ isÇ i n ^ *n i n <n" r f ^ -3-" ^f in" in" Tf i n so ^f so" in" ^ in" ^ " in" "n ^ ^ " ^ ^f ^f ^ t »o" *^"

m" Tf" -^f -3-" -^f *n '

O e N i n r ^ c ^ e N i c ^ O N i n e n r ^ o o O T ^ ' ^ s o o o r ^ ^ o o O v t T N v n o o ^ O N O i n c T N ON so o r— rn ON r ^ <N <N ^ ^o oo^ - ^ r~^ oo^ ^ <N en t>ft so^ <o * t ^ o ON ON^ en t-^ ^H Tf çs

i-T r i r i ^H s d e i vi* '-* r i o O O e i en r i v - T ö ^ ^ ^ c T r n s d * - ^ 0 O ^-nin" <-H « n ^ f

^ O N O i n c T N O O C o o s o o x t - s o m *»J ^*S •**> V_/ \ i > U_/ ^J M^ l • I

O so^ so^ r-^ »n -^- ""^co^in so" r-" ^H" " H *-<" r i o ~* <r>

O t n c o O s o o o c ^ o w t ^ M N T ^ v o ^ s o * ^ H ^ r ) F - n ( ^ l ^ o ^ o ^ ^ > n ^ ^ l H s c ) ^ s o o \ ^ ^ l O ^ «n cM O en o en t^, Os i n s qv lOv l' ^ o ^ s o ^ e n ^ r n r N o o ^ s D O O ^ r ^ f N l O •<—' C\ •>-< ON r~- ONin so cN O o c ^ i > ' — < i n i n e n T-T I-H i-T .-H i n c i ' ' t O *-T ö * O o ^ eSÎ c i in" o " r i co" ^i-" r~-" r i i n r-^ ^ d i-*in o en en «n ^ H O " O " ^ O •H M "

i n o »o i n co o ^ ^ " ^ f'l " 1 ^ „ " l 0n Oft 0B > ^ co 0n o , ^ f^ co OO^OOON ^ i n c ^ o ^ ^ c q N o ^ q ^ o r ;1^ » ,_r r i —H" I-H r i en" en ^ ^S o o " O yS c4 c$ en ö * e i so" en" e i e i en" o O o " ^ rn o " O en" en i n ^ eN ^ r i O ^ ^

i H N c n n ^ T t ^ \ O h c o ^ O r H N c n - < t v i s o c - - û O O \ O ^ N r n T t > n v i i > c o a N O ^ H f < ) e n T f i n s o r - o o i f N e ^ r l e n e n e n e n e n e n e n e n e n

(24)

0 \ O a \ 0 0 0 \ O s O \ 0 \ 0 \ 0 \ 0 0 0 \ 0 0 \ Ô N O O \ 0 \ a \ 0 0 \ O Û \ r f C \ 0 0 0 0 \ 0

t « T c c " ^ o " i > v d ^ o " o N r i i n r i r i r i o " r i r ^ t ^ o C ^ r i o o " o o " o " r ^

c o e o ^ ^ c o e o T r ^ e o T j - c o ^ ^ T f T f r T f c o c o c O T t T f r c o e o ^ c o e o e n r l T t ^ r T i - c o

i n *-^in i-^oo^in q y j v ^ r n ^ o o ^ ^ i0 0 *—< *n <^ 0® ^v cï ,t~ ^0® ^ï~ ~ ^clc^ v^ ^riv^ ,v cï ,t- ï , t-.' oo" n " d QO \ û d oo" » i-I' TT r f rn r-" m" ^ ^ K ^ o " oC C\" r~-* o " K \ o co" oo" o " - ƒ ON \ û

t

I- i f n o,^ fri O O \ t ^ ' » O N ^ n ' - i M r|i n \ o O O N O \ n û O ts' N ( ^ 0 ^ ' ffi ^ i lvt ^ ' H 0 \ 0 \ - H O M ^ O M M 0 M 7 \ O O O 0 0 O \ 0 r H O 0 0 0 0 O \ 0 0 C 0 O O ON O ON O l >

û " t s m o " ^ oo" oo ^ r i r f \ o oo* r f r ^ ' t oC ch <^ d v { d o " N o " oC r~-" oC rH11 ^ i^" o " r {

f - " o o V ' (M r i

q q i n o i n o o i n i n o ^ i n <o o o ^ ^ q o ^ q q q i o i n q v i i n o ^ q q O*1 r T ^ CA ON i n o " co ON ON o " co" y-1 o~ oo" o " <S oo" (S o " i n oo" ^ *n o " » o C ' t f ' i "

*-<CNO\or--cnin^HC<*î

i n ^ i n c N ^ H ^ j - r ^ c ^ r j \ û n ^ T j - o o \ o r ~ - t ^ N ^ or ^ ^ ^ r ^ ^ ^ ^ r ^ c < l ' - - L < - - < e o * - < c n e N ^ ^ e o c N ) io ^ T r a \ ^ ' * a \ O N '

-oo" r-^ c i ON o i n ^ o " ^ o " so" c ^ ON" i n r-" t--" ^ ON" co" r i ^ r i r i o " \o" ^o r i o\" d m" q " ^

c o e o ^ i n T f O t ^ i n r ^ ^ c o r ^ c O T f r l e o \ ^ e o ^ \ o s D i n T f - » n T i - C N ' n T t ^ f N ^ t

o\ SD O om OO en *—< o inosiONn'—«\qcoin oo *—i ^ \ o q _ o^ ^ r n I H q OR W_ <n o \ <o f ^ q \ o r N ^ r f » n o " c n w ^ ^ T ^ T jri n O N t ^ i - r ^ o o " ^ v o "T- ^1— • ON \o" oo"\o"co r- o ri^j-"*-< O ON ON co o t ^ v i H ,—i oo^ CN rt- so ^ f H - ^ t <n co co^o^co^co^voONi-^o^cno^TfO^ON^qo^ K K 0 \ r f \ o K >n ^ f ro ^ ^-" f^" <n m i n r i r f W >n m" r i r«{ TJ-" I-H r i r i M en ^ " i - i O ^ "

o ^ r ^ ' - H i n o \ ^ r^ ON " ^ ° 1 o \ c^, °^, " ^ c l ON CO ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ t ^r,o^ ,f Xil /l, rJ ,oV0°t^ co \o rf -<f so" Tf -sf en so" r i co" co r i en i n " n oo" *\fr ^o so" so" ^ »n ON ^r" r^" en Tf »n r--" in" >n

oo co^o " ^ oo oo m so t ^ t > t ^ r-^ oo^ so ,-< m oo ^ ° \ c ^ v ^ ^ f oy o ^ c> ^ q ^ OB r*^ q ^ ^ •^t -*fr i n <«dr co" co i n -<fr" ^ t in" TJ in" i n i n s d r f co ^ co T}-" - ^ ^ t ro ^r Tt" i n i n "sf "n" i n ^t" ^ f

v o ^ N \ O f O N c ^ o ^ o o \ o ^ N ^ ^ f n n o o a \ N N o r i O \ a \ » H N r - - i n o o ^ \ o i—' r^ SD c o r n oo -^j- d o ^ e o e o s o ^ o ï ' - ^ r - ) so ^j- r*^ vo co^ co oo^ ON o i ,- ^ ^ f t ~ ^ r ^ o o ^ ^ o ^ c o r i r i so" rS co" ^ f CO" i-ï" r i *-( co" ^ f co" I-H r i *-<^ i - i co" *-« r i r i c i »^ Tif ON" o " ö " O TI-" ON" »-H r i

r q --H 1-H

N O i n i n r 4 i n O N c o i n i n O O O \ o,n T } - t > o o o O ' ^ t - c o o N O O T t c o o o c o f N ON oo^i—< oo^ CM i n i n oo r^o^co^o^O^ONT-f cS ON ^ ° o,~ lri ,i :^ , ' ^ ,( ri ,Ttï / r) , ^ o " o " c o o " ^ ^ r i o " ^ o " r i ^ c o " o " r i ^ o " ^ o " ^ ^ ' - ^ ' - i N d ^ o o " o "

so co M co O co r- ON in oo NO SO o " O " o " CO so" so" CA

es ^ o^ oo in r^ oo O^rl \o in in co O^in ri ^H Om ^t oo^ o^ >^ VU q^ q^ -^ oo^ >n q o^ o^ oo

M ^ n ^ r i co" c i ^ ^ o " ^ r i ^ ^ ^ » - ? t - ^ e o " * - r * - - ? c i ri i-*" co" in" ©" o^ o" ^" o" m " ^-i"

O N O T ^ r ^ c O T t » n N o t ^ o o o N O ' ^ r ^ c o ^ » n v o r ^ o o O N O ' ^ r i c o ' « s | - > n \ o t ^ - o o O N O c o ^ ^ r ^ T f T j - r t M ' ^ ^ ^ i n i n i n i n i n i n i n i n i n i n s o v D N O s o s o ' O N O s o N O N O C ^ •« £ ^05 fti-o -^3 T 3 ^ * 3 -o °--~ 3 3 .£> S R 3 S ; ^ o.!^ 3 -S R M o S tq S " Ü "s •- Se t q v. O i«l

S^

, 0 C i . -c o_ c ia s a ^

âo5

3 3 -3 5 &#-34;s 3 S11« fc>- rr, fe; >o "p •= 0 \ i n »? •A "> g ft. m 13 sa •n S s »2 O H 9

(25)

26

TABEL B. Koperproefvelden met zomertarwe; Serie Pr 1503 (1954) en Serie Pr 1603 (1955)

pr. no. Pr 1503/1 /2 /3 /4 /5 16 P /8 19 /io / I l /12 /13 /14 /15 /17 /18 /21 /22 /24 /25 /26 /27 /28 /29 /31 /32 /33 /34 /35 P r 1542 P r 1543 Pr 1544 P r 1545 Nr. no. Cu-Asp. getal 13,0 10,0 13,0 8,0 10,0 10,0 13,0 13,0 10,0 13,0 10,0 13,0 6,0 8,0 6,0 4,0 1,0 10,0 3,0 3,0 3,0 8,0 13,0 13,0 8,0 3,0 10,0 10,0 10,0 13,0 3,0 8,0 0,0 13,0 Cu-Asp. num-ber Cu-Asp. Zahl Cu- com-pl. getal 16,2 8,3 11,1 7,3 15,1 13,5 21,0 21,0 6,8 14,5 14,0 12,5 5,4 7,7 5,0 3,7 1,4 22,0 4,0 3,5 6,6 6,3 17,0 5,1 7,0 2,1 20,8 26,7 15,6 2,8 6,1 0.6 33,9 Cu- com-pi. num-ber Cu- kom-pi. Zahl Cu- salpe-terz. getal 21,75 11,36 16,43 9,29 21,17 16,59 25,55 21,72 11,04 19,76 17,45 15,55 5,29 9,27 6,00 4,04 1,49 18,50 1,65 3,30 7,20 11,30 21,07 7,10 6,63 1,80 23,70 34,92 17,90 27,22 3,42 6,90 0,27 29,85 Cu-HNOs num-ber Cu-HNOs Zahl Cu-totaal getal 39,5 23,0 33,5 19,0 34,5 29,0 46,0 52,0 20,0 29,0 36,5 33,5 13,0 17,0 14,5 8,0 2,5 36,5 9,0 7,0 13,5 26,0 30,5 15,5 14,0 6,5 39,5 40,5 39,5 —• 9,0 17,0 2,0 55,0 Cu-total num-ber Cu-total Zahl ver- effen-de rel. opbr.1 100 100 100 98 102 114 98 100 109 104 100 91 100 100 96 96 76 96 98 100 96 91 100 103 100 88 100 100 98 93 93 100 57 100 adj. rela-tive yield1 Aus- gegli-chen Rel. Er-trag1 pr. no. P r 1546 Pr 1603/1 /2 ß /4 IS 16 P /8 19 /10 / I l /12 /13 /14 /15 /16

m

/18 /19 /20 /21 /22 /23 /24 125 /26 /27 /28 Pr 1691 Pr 1692 P r 1693 P r 1694 P r 1695 Nr. no. Cu-Asp. getal 3,0 3,0 2,0 10,0 8,0 8,0 12,5 6,0 8,0 2,0 1,5 4,0 3,0 8,0 3,0 6,0 10,0 8,0 1,5 4,0 4,0 5,0 8,0 10,0 10,0 5,0 3,0 1,5 3,0 1,0 0,5 3,0 0,5 0,5 Cu-Asp. num-ber Cu-Asp. Zahl Cu- com-pl. getal 4,0 3,5 4,1 9,1 11,8 7,3 14,9 6,6 13,1 5,6 4,9 4,0 3,0 7,6 4,7 4,9 12,2 12,5 3,7 4,8 3,3 8,5 9,8 10,3 6,1 3,7 3,4 3,0 4,7 1,5 1,8 2,2 0,7 0,6 Cu- com-pi. num-ber Cu- kom-pi. Zahl Ca- salpe-terz. getal 4,98 2,73 2,55 13,23 12,55 11,58 24,04 6,12 14,27 3,12 1,76 3,32 3,66 7,96 3,06 4,62 15,26 14,83 1,23 6,13 4,64 7,27 12,82 18,69 10,76 5,90 3,33 1,52 3,57 1,78 3,63 2,72 0,63 0,74 Cu-HNOs num-ber Cu-HNOs Zahl Cu-totaal getal 10,0 5,8 6,1 18,4 24,9 24,2 45,1 11,1 25,1 7,8 4,7 8,8 7,3 14,6 7,1 10,1 25,6 23,7 3,8 12,0 9,7 10,3 28,4 27,5 19,1 14,7 6,8 2,8 7,6 3,5 1,8 6,0 3,0 1,4 Cu-total num-ber Cu-lot al Zahl ver- effen-de rel. opbr.1 95 100 85 100 100 100 100 100 100 100 94 107 92 107 100 100 100 100 99 100 100 103 99 100 100 95 94 85 100 100 94 100 48 64 adj. rela-tive yield1 Aus- gegli-chen Rel. Er-trag1

TABLE B. Copper trial fields with springwheat Series Pr 1503 (1954) and Series Pr 1603 (1955) TABELLE B. Kupferversuchsfelder mit Sommerweizen Serie 1503 (1954) und Serie Pr 1603 (1955)

(26)

27

TABEL C. Interprovinciale koperproefvelden op bouwland 1948 (serie 8 haver)

Cu-Asp. Cu-salpeterz. Cu-compl. vereffende

r e g'n o- getal1 getal getal rel. opbr.2

WO 1165 WO 1166 WO 1167 OGel051 OGel050 0 0 1216 OO 1218 D 559 OF 684 OF 686 OF 688 Ve 384 NH 945 WB 1544 OB 3053 L 1223 L 1224 ZGr 604 0,5 (0,5) 2,5 (4,4) 0,5 (1,0) 2,5 (1,9) 0,8 (0,9) 2,5 (3,7) 0,8 (1,5) 2,0 (2,6) 1,0 (0,7) 0,1 (0,5) 7,0 (6,0) - (1,5) 3,0 (2,9) 8,0 (7,0) 1,5 (2,8) 1,5 (1,3) 0,8 (1,1) 6,0 (5,0) 0,15 2,69 0,32 2,18 0,24 1,93 0,30 2,03 0,95 0,12 7,25 3,97 7,22 1,22 0,53 0,12 5,28. 0,32 2,87 0,34 1,19 0,65 1,04 0,34 2,54 1,10 0,25 3,43 3,04 4,50 1,11 0,85 0,32 3,00 100 100 88 90 89 100 3,5 100 100 43 95 100 100 100 116 100 74 100

,T Cu-Asp. Cu-HNOs Cu-compl. adjusted reg-No- number' number number re\^t ~ ~ Cu-Asp. Cu-HNOs Cu-kompl. Ausgeglichen

Reg-Nr- Zahl' Zahl Zahl ™fgv2

TABLE C. Interprovincial copper trial fields on arable land 1948 (Series 8 oats) TABELLE C. Interprovinzial Kupferversuchsfelder auf Ackerland 1948 (Serie 8 Hafer) i De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op het kopergehalte zoals dit gevonden werd in 1948

(gemiddel-den van de aspergillusgetallen van alle veldjes vóór de bemesting)

The data in brackets refer to the copperanalyses of 1948 (mean value of the aspergillus number of all plots before dressing)

Die Zahle in Klammern beziehen sich auf die Kupferanalysen von 1948 (die Mittelwerte der Aspergilluszahle von allen Parzellen bevor Düngung)

(27)

28

TABEL D. Koperproefvelden met haver in Limburg (1955)

reg. no. Cu-Asp. getal Cu-HNOs getal Cu-compl. getal Cu-totaal getal

rel. opbr. t.o.v. 75 kg ksf/ha N L 304 305 306 307 308 309 310 311 313 314 315 316 317 318 319 320 Z L 1864 1865 1866 1867 1868 1869 1870 1871 1872 1873 1874 1876 1877 1878 1879 1875 0,5 1,5 2,0 8,0 2,5 3,0 1,8 0,5 7,0 0,5 0,5 6,0 1,0 1,0 0,8 3,0 3,0 7,0 0,8 1,5 3,0 1,5 1,5 1,5 1,2 3,0 1,0 3,0 4,0 4,0 3,0 0,8 0,55 1,46 2,93 — 2,07 2,77 2,36 0,53 — 0,36 0,57 4,13 1,05 0,66 0,56 2,73 3,54 4,10 1,12 1,77 2,47 1,77 2,00 1,95 1,74 2,92 1,86 2,64 2,73 — 2,49 1,25 1,3 1,2 4,1 7,2 1,3 2,4 2,8 0,5 3,9 0,5 0,4 4,0 0,8 0,6 0,7 6,1 2,9 4,1 0,8 2,3 2,2 1,3 1,1 1,0 1,3 2,3 1,2 1,6 2,1 3,2 2,5 0,6 1,8 4,8 6,6 18,4 4,8 8,3 5,8 2,3 11,4 2,6 2,0 7,0 2,8 2,2 2,2 7,0 8,9 11,0 5,4 11,4 9,5 8,2 9,3 5,0 8,0 12,3 8,7 7,7 8,8 8,1 6,7 7,2 93 98 98 102 103 97 99 93 102 93 96 97 101 101 100 98 99 94 99 95 102 87 92 101 88 97 98 103 98 104 98, 96 ,5

reg. no. Cu-Asp. number Cu-HNOs number Cu-compl. number Cu-total number

rel. yield with regard

to 75 kg csf/ha

Reg. Nr. Cu-Asp. Zahl Cu-HNOs Zahl Cu-kompl. Zahl Cu-total Zahl Relativ Ertrag hinsichtl. 75 Kg KSFjHa

TABLE D. Copper trial fields with oats in Limburg (1955) TABELLE D. Kupferversuchsfelder mit Hafer in Limburg (1955)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vakkennis en vaardigheden Competentie en component(en) Prestatie-indicator • Informatie uitwisselen (t) • Opleidingsbehoefte bepalen • Opleidingsplan beoordelen/opstellen

Objectives of this study were to assess the implementation of interventions in CCM dimensions, and to investigate the quality of primary care as perceived by healthcare

Als er meerdere voersoorten gebruikt worden, dan dient het voer met het laagste gehalte als basis voor het antwoord?. ☐

Op basis van mogelijke aanwezigheid van gevaren in diervoedergrondstoffen en diervoeders, mogelijke overdracht van deze gevaren naar dierlijke producten én toxiciteit van de gevaren

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

The previously mentioned studies used either an omnidirectional mode of the wire- less microphone (Razza et al. 2017 ; Wolfe, Morais, and Schafer 2015b ), an adaptive mode

Daniëlle Teeuwen, Financing Poor Relief through Charitable Collections in Dutch Towns, c..

Hierdoor is ter verkrijging van een voldoende lichtsterkte een groot aantal lampen nodig, die bovendien op geringe hoogte boven de planten moeten wprden