• No results found

VLAAMS PARLEMENT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VLAAMS PARLEMENT"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZITTING 1995-1996 Nr. 11

BULLETIN

VAN

VRAGEN EN ANTWOORDEN

15 APRIL 1996

INHOUDSOPGAVE Blz. I. VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn (Regl. art. 80, 3 en 4)

L. Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van

Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie . . . 505 L. Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister

van Onderwijs en Ambtenarenzaken . . . 505 T. Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling . . . 519 W. Demeester-De Meyer, Vlaams minister van Financiën, Begroting en

Gezond-heidsbeleid . . . 525 E. Baldewijns, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke

Orde-ning . . . 529 E. Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media . . . 539 L. Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en

Huisvesting . . . 545 L. Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn . . . 550 A. Van Asbroeck, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijke

Kan-senbeleid . . . 564 B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn

(Regl. art. 80, 5)

L. Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van

Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie . . . 565 L. Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister

van Onderwijs en Ambtenarenzaken . . . 567 T. Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling . . . 569 W. Demeester-De Meyer, Vlaams minister van Financiën, Begroting en

Gezond-heidsbeleid . . . 576 L. Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en

Huisvesting . . . 577 L. Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn . . . 582 II. VRAGEN WAAROP NIET WERD GEANTWOORD BINNEN DE

REGLEMEN-TAIRE TERMIJN (Regl. art. 80, 5)

L. Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van

Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie . . . 582 REGISTER . . . 583

(2)

I. VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOOR-DEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de regle-mentaire termijn (Regl. art. 80, 3 en 4)

Vraag nr. 58 van 19 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH Télé-Bruxelles – Verklaringen minister-president

Toen de Franse Gemeenschapscommissie (Cocof) mee-deelde het zendbereik van Télé-Bruxelles uit te breiden tot een straal van ongeveer 15 km rond de Brusselse agglomeratie, stelde de minister-president zich daar vragen bij en stelde hij dat hij een advies zou inwinnen bij zijn diensten, om na te gaan of het territorialiteitsbe-ginsel wordt geschonden.

Heeft de minister-president dit advies intussen reeds gekregen ? Wat was de inhoud ervan ?

Antwoord

Bij nota van 1 december 1995 verzocht ik de adminis-tratie Kanselarij en Voorlichting dringend advies te verlenen over de mogelijke juridische acties tegen de maatregelen die de Cocof heeft genomen of voorne-mens is te nemen naar de Franstaligen in de Vlaamse rand toe. Dit heeft onder meer geresulteerd in annula-tieberoepen tegen de besluiten van de Cocof tot oprich-ting van een adviesraad voor Franstalige mandatarissen in de rand.

Het is een permanente opdracht van de administratie om mogelijke bevoegdheidsoverschrijdingen, zowel materieel als territoriaal, tijdig te signaleren.

Wat de concrete problematiek betreft van de uitbrei-ding van het zendbereik van Télé-Bruxelles, verwijs ik naar de Vlaamse minister bevoegd voor de media, de heer Eric Van Rompuy.

Vraag nr. 99 van 19 maart 1996

van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN RIZIV-overeenkomsten kinderrevalidatie – Implicaties

In het kader van de nieuwe Riziv-overeenkomsten betreffende revalidatie voor kinderen, werden nieuwe

afspraken gemaakt die ook een weerslag hebben op het onderwijs.

Zo is er de afspraak dat leerplichtige leerlingen die tij-dens de schooluren op behandeling komen een over-eenkomst moeten hebben met de school waarin de school "bevestigt zich te confirmeren aan de reglemen-taire beschikkingen van het onderwijs". Ook worden recente IQ-gegevens gevraagd, waarvoor men een beroep doet op het PMS. Dit is voor het PMS een extra opdracht.

Is de minister betrokken – en in welke mate – bij de voorbereiding van dergelijke overeenkomsten die toch een invloed (kunnen) hebben op zijn beleid ?

Wat zijn de reglementaire beschikkingen van het onderwijs met betrekking tot behandeling tijdens de lesuren ?

Worden de PMS-centra – en dus het ministerie van Onderwijs – op één of andere manier vergoed voor dit voor het Riziv noodzakelijke onderzoek ?

Antwoord

Het probleem dat het Vlaams parlementslid aanhaalt, is mij bekend via mijn inspectie.

Er zijn inderdaad nieuwe Riziv-overeenkomsten betreffende revalidatie van kinderen.

In het oorspronkelijke ontwerp van de overeenkomst kon enkel een arts doorverwijzen naar revalidatiecen-tra. Na aandringen van de PMS-sector kregen zij ook die bevoegdheid, weliswaar beperkt tot één categorie. Ik heb mijn bekommernis geuit bij de directeur-gene-raal van de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het Riziv (brief van 20 september 1994 met referentie 0.3/MV/BRF94-55).

Bij de huidige vooropgestelde hervorming van de PMS-centra zal de samenwerking met de revalidatiePMS-centra één van de aandachtspunten zijn. De werking van een revalidatiecentrum ligt immers in vele gevallen in het verlengde van de inspanningen die worden geleverd binnen de scholen of de PMS-centra op het vlak van zorgverbreding en de begeleiding van leerproblemen. De revalidatie tijdens schooluren kan enkel conform de onderrichtingen van het departement Onderwijs. Deze onderrichtingen staan in de omzendbrief van 23 januari 1978, met referentie III/GB/WW/RD/NM. Deze omzendbrief is opgenomen in delen Basisonderwijs en Buitengewoon Onderwijs van de coördinatie van de omzendbrieven van het departement Onderwijs, onder rubriek Revalidatie. De essentie van de omzendbrief is dat de revalidatietussenkomsten door extra-scolaire diensten slechts uitzonderlijk kan voorkomen, nadat is aangetoond dat alle mogelijkheden van de school zijn aangewend en op basis van een strikt omschreven bege-leidingsplan.

Voor de diagnose willen de artsen uiteraard een beroep doen op de PMS-centra.

Onderzoeken enkel op vraag van een arts, die voor de PMS-begeleiding niet gerechtvaardigd zijn of wanneer een begeleiding voor het centrum niet hoeft, behoren niet tot de opdracht van de PMS-centra.

MINISTER VICE-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING

VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN AMBTENARENZAKEN

LUC VAN DEN BOSSCHE

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING

VLAAMS MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID, EUROPESE AANGELEGENHEDEN, WETENSCHAP EN TECHNOLOGIE

(3)

De PMS-centra zijn niet verplicht om dergelijk onder-zoek te verrichten en worden er in geen geval voor ver-goed. Die vergoeding is trouwens nergens bepaald en als dit wel zo zou zijn, moet de Vlaamse regering toe-stemming geven om vergoedingen te mogen innen, zoals bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap (artikel 3 § 6, laatste lid van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra).

Vraag nr. 100 van 19 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH

Werkingsuitkeringen KU Leuven – Kritiek Rekenhof

Volgens het Rekenhof heeft de Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven) ten onrechte een aantal uitgaven op de werkingsuitkeringen aangerekend, onder meer met betrekking tot toelagen aan studentenverenigingen en -kringen en met betrekking tot de universitaire parochie.

Heeft de KU Leuven ter zake reeds een regularisatie doorgevoerd in haar rekeningen voor de periode 1981-1991 ?

Antwoord

Wat de aanrekening van de toelagen aan de universitai-re parochie betuniversitai-reft, bestond er een oveuniversitai-reenkomst met de voormalig regeringscommissaris. Deze overeen-komst hield in dat de personeelsleden van de universi-taire parochie die ten laste van de werkingstoelage waren aangeworven, daar geïmputeerd konden blijven tot aan hun vervanging. Deze personeelsuitgaven, ten laste van de werkingstoelagen, werden dan in de loop der jaren ingevolge de gemaakte afspraak geleidelijk afgebouwd. Sinds 1993 vallen zij trouwens volledig ten laste van de patrimoniummiddelen. De rekeningen tot en met 1988 zijn geviseerd door het Rekenhof met de lonen voor de universitaire parochie in de uitgaven. Voor de toelagen aan studentenverenigingen en -krin-gen gaat de KU Leuven akkoord met de opmerking van het Rekenhof, namelijk dat voor de rekeningen 1989, 1990 en 1991 een reeks uitgaven bezwaarlijk ten laste van de werkingstoelage kunnen worden aangere-kend. De toelagen voor studentenkringen behoren niet tot de gewone uitgaven vermeld in artikel 128 van het universiteitsdecreet van 12 juni 1991. De aanrekening van deze uitgaven zal derhalve ten laste worden gelegd van de patrimoniummiddelen.

Vraag nr. 102 van 19 maart 1996

van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN

Onderwijs Duitstalige Gemeenschap – Compensaties

De Duitstalige Gemeenschap in dit land ondervindt blijkbaar nogal wat moeilijkheden om het onderwijs in de regio betaalbaar te houden.

Overigens staat de Duitstalige Gemeenschap niet alleen in voor het Duitstalig onderwijs, maar ook voor

de financiering van de Franstalige scholen in de Oost-kantons. Aangezien nogal wat leerlingen van buiten het Duitstalige gebied blijken te komen, zou minister van Onderwijs Schroeder, volgens een bericht in Le Soir van 30 januari, onder meer compensaties vragen, van onder andere de Vlaamse Gemeenschap.

Heeft de minister reeds zulk een aanvraag ontvangen ? Zo ja, heeft hij ter zake al een beslissing genomen ? Is er eventueel beslist om geld van de Vlaamse Gemeenschap te steken in het Franstalig onderwijs in de Oostkantons ?

Antwoord

Ik kan het Vlaams parlementslid meedelen dat het ant-woord op zijn diverse deelvragen ontkennend is. Vraag nr. 103

van 19 maart 1996

van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN

Gemeenteschool Willebroek – Overname door ARGO

Vanaf 1 september van dit jaar zou het gemeentelijk onderwijs van Willebroek worden overgedragen aan de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs (ARGO).

Heeft dit budgettaire gevolgen voor de begroting van de minister en zo ja, welke ?

Is de overname van gemeentescholen door de ARGO een courante, dan wel veeleer een uitzonderlijke zaak ? Antwoord

Tot op heden heeft de administratie Basisonderwijs geen kennis van een overdracht van het gemeentelijk basisonderwijs van Willebroek aan de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs.

Bij een eventuele overdracht zijn de budgettaire gevol-gen voor de begroting zo goed als nihil.

Werkingstoelagen die aan de inrichtende macht van de gemeenteschool (m.n. het gemeentebestuur) worden uitbetaald, zullen bij een overdracht worden opgeno-men in de dotatie voor de ARGO.

Voor de personeelsleden zijn er geen gevolgen wan-neer zij beslissen over te gaan naar het gemeenschaps-onderwijs. Zij behouden hun statutaire toestand inzake benoeming, dienst- en ambtsanciënniteit, geldelijke en sociale anciënniteit.

De personeelsleden die beslissen niet mee over te gaan naar het gemeenschapsonderwijs worden op de reaffec-tatielijst geplaatst van het officieel gesubsidieerd onder-wijs en worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld volgens de ter zake geldende regels, vastgelegd bij besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992. Aangezien de berekening van het lestijdenpakket op dezelfde basis gebeurt als voor de overname, is er geen meeruitgave qua bestuurs- en onderwijzend personeel.

(4)

Er kan een kleine meeruitgave zijn voor het adminis-tratief personeel.

De overname van gemeentescholen door de ARGO is een veeleer uitzonderlijke zaak.

Vraag nr. 104 van 21 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH

Personeelsbeleid UFSIA – Kritiek Rekenhof

Het blijkt dat de Ufsia (Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen) de personeelsformatie heeft over-schreden, met zijn academisch personeel precaire rechtsverhoudingen heeft en bezoldigingen verkeerd heeft berekend ; voorts blijkt dat de Ufsia personeel heeft aangesteld zonder dat aan de diplomavereisten was voldaan, en onterechte verrekeningen van vroege-re deeltijdse pvroege-restaties heeft uitgevoerd.

Welke maatregelen heeft de minister ter zake getrof-fen ?

Antwoord

Het Vlaams parlementslid formuleert zijn vraag op basis van de samenvattende paragraaf die de opmerkin-gen ter zake voorafgaat in het zevende boek van het Rekenhof (1995).

In mijn antwoord wil ik eveneens het Rekenhof citeren dat in zijn inleiding zegt : "Het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeen-schap heeft de regelgeving voor het academisch perso-neel grondig gewijzigd. Het Rekenhof heeft zijn contro-le dan ook in hoofdzaak gericht op de wijze waarop de universiteit de nieuwe regels heeft geïnterpreteerd en toegepast. Het heeft er rekening mee gehouden dat elke innovatie een aanpassingsperiode vergt."

Het Rekenhof controleert momenteel bij alle Vlaamse universiteiten de toepassing van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten en maakt achteraf in een verslag zijn bevindingen aan mij bekend. De opmerkingen voor de Ufsia zijn gemaakt in het raam van deze controleronde en kunnen worden opgesplitst in individuele opmerkingen (over de toepassing en interpretatie door de universiteit), en structurele opmerkingen (over de regelgeving zelf).

Indachtig de bemerking van het Hof dat elke innovatie een aanpassingsperiode vergt, vraag ik aan de betrok-ken universiteit welke maatregelen zij getroffen heeft om aan de individuele opmerkingen van het Hof tege-moet te komen. In het geval van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius heeft de universiteit mij haar maatregelen en standpunten meegedeeld. De opmer-kingen van het Hof maken op dit ogenblik nog het voorwerp uit van besprekingen tussen administratief verantwoordelijken van de instelling en het Hof. Ik zal mijn standpunt bepalen na afronding van de lopende onderhandelingen.

De regelgevende bepalingen die door het Hof worden gesignaleerd als "voor verbetering vatbaar" en die soms de directe aanleiding zijn van de reeds genoemde interpretatie- en toepassingsverschillen, laat ik

onder-zoeken door mijn administratie. Indien nodig zal ik decretale of reglementaire maatregelen nemen om aan deze opmerkingen tegemoet te komen, zodra het Re-kenhof zijn controle bij alle universiteiten heeft afge-rond.

Vraag nr. 105 van 21 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH

Werkingsuitkeringen UFSIA – Kritiek Rekenhof

Volgens het Rekenhof hebben de Universitaire Facul-teiten Sint-Ignatius Antwerpen (Ufsia) ten onrechte een aantal werkingsuitkeringen gedaan.

Heeft de Ufsia ter zake reeds een regularisatie in haar rekeningen doorgevoerd voor de periode 1990-1991 ? Antwoord

Volgens het Rekenhof heeft de Ufsia in 1990 en 1991 volgende bedragen ten onrechte aangerekend ten laste van de werkingsuitkeringen (brief van 24 januari 1995 met kenmerk N101.077.110B1) :

– tussenkomsten, volgens intern vooropgestelde crite-ria toegekend, ten voordele van doctorandi, die tevens tijdelijk personeelslid zijn van de Ufsia : 1990 : 141.500 fr.

1991 : 142.500 fr.

– uitgaven met betrekking tot tentoonstellingen : 1990 : 133.499 fr.

1991 : 220.313 fr.

Op 28 september 1995 heeft het Rekenhof meegedeeld dat het zijn visum heeft verleend aan de tabel van het gecumuleerd saldo werkingsuitkeringen per 31 decem-ber 1991, opgemaakt op basis van de door de Ufsia goedgekeurde rekeningen 1990 en 1991, waaruit de door het Rekenhof gewraakte aanrekeningen werden geschrapt. Deze regularisaties zullen pas zichtbaar wor-den in de hoogte van het gecumuleerde saldo van de rekeningen 1995, die aan de Vlaamse regering moeten worden bezorgd vóór 31 mei 1996.

Vraag nr. 106 van 21 maart 1996

van mevrouw MARIJKE DILLEN

Spijbelen – Zestien- en zeventienjarigen

Recentelijk konden we in de pers vernemen dat onge-veer vijf procent van de zeventienjarigen nergens terug te vinden is in de onderwijsstatistieken en dus geen aangepaste plaats vindt in het onderwijslandschap. Van de zestienjarigen ontsnapt ook een aantal aan de ver-plichting tot leren.

1. Kan de minister bevestigen dat inderdaad een aan-tal zestien- en zeventienjarigen ontsnappen aan de onderwijsplicht ? Zo ja, kan de minister mij precie-ze cijfers geven betreffende hun aantal ?

2. Welke maatregelen heeft de minister genomen om dit verschijnsel, dat evenwel niet nieuw is, in te

(5)

dij-ken ? Zijn er de laatste twee jaar specifieke maatre-gelen ter zake genomen ? Zo ja, welke ?

Antwoord

Het persartikel waarin wordt gemeld dat 5 % zeven-tienjarigen niet ingeschreven zou zijn in het onderwijs, dateert van 14 november 1995. Het verscheen in De Standaard en bespreekt een HIVA-studie (Hoger Insti-tuut van de Arbeid) over de invloed van de leerplicht-verlenging op de jongeren. De gegevens zijn gebaseerd op een vergelijking van de scolarisatiegraad van de 15-17-jarigen in België in de schooljaren voor en na de leerplichtverlenging. Het percentage in de titel van de krant weergegeven, is een schatting. Een juist cijfer is met de gebruikte methode niet te geven, omdat de jon-geren die deelnemen aan het deeltijds onderwijs in de gehanteerde statistieken niet weer te vinden zijn. De schatting van de onderzoekster zelf ligt lager : op 3 %. In reactie op het artikel is in De Standaard (op 15 november 1995) melding gemaakt van een ander gege-ven. Professor J. Van Damme (KUL) betwist hierin het percentage van 5 % zeventienjarigen die aan de leer-plicht zouden ontsnappen. In zijn studie onderzocht professor Van Damme wie in de schooljaren rond de leerplichtverlenging als 14-jarige op school zat in een instelling van de Vlaamse Gemeenschap en er daarna is blijven zitten. Hij zou op die wijze tot slechts 1,7 % jon-geren komen die op 17 jaar niet langer op school zijn. Wat het ontsnappen van een aantal zestien- en zeven-tienjarigen aan de leerplicht betreft, kan ik meedelen dat de nieuwe inschrijvingscontroleprocedure via het Rijksregisternummer in de nabije toekomst precieze gegevens hieromtrent zal kunnen genereren. De vroe-gere procedure verzamelde gegevens over niet-inge-schreven jongeren per gemeente, met als enige bedoe-ling tussen te komen bij de betrokken ouders of verant-woordelijken. De nieuwe procedure zou meer systema-tische globalisering over niet-ingeschrevenen moeten mogelijk maken. De modaliteiten van deze data-verza-meling worden nu uitgewerkt.

Wat de werkwijze voor een beperking van de groep niet-ingeschrevenen betreft, wil ik erop wijzen dat de aanpak van de problematiek van het voortijdig school-verlaten, zoals ook de problematiek van het spijbelen die daar vaak aan voorafgaat, erg complex is. Het is niet met één medicijn – een sanctie bijvoorbeeld – te verhelpen. In Brussel is in de voorbije twee jaren samengewerkt met scholen en met de ruime welzijns-wereld, om een preventieve aanpak van spijbelen en schooluitval uit te werken. In de volgende twee school-jaren zal deze werking worden uitgebreid naar andere (groot)stedelijke gebieden. Het is de bedoeling in een experimentele werking te komen tot nieuwe praktijken ter preventie van mislukking en uitval en tot een nieu-we regelgeving inzake leerplichtcontrole.

Vraag nr. 107 van 21 maart 1996

van mevrouw MARIJKE DILLEN

Taakomschrijving leerkrachten kleuter/lager – Door-lichting

In opdracht van de minister van Onderwijs werd aan het bureau Hay Management Consultants de opdracht gegeven de taken en de functies van de leerkrachten in

het kleuter- en lager onderwijs door te lichten, dit in het kader van een duidelijke functieomschrijving. 1. Welke concrete opdrachten zijn aan dit

studiebu-reau gegeven ?

2. In welke scholen werden leerkrachten gezocht en gevraagd aan het onderzoek deel te nemen ? Recentelijk konden we in de pers lezen dat "meest-al werd gevist uit goed draaiende scholen. De ande-ren haalde men lukraak bij elkaar". Wat betekent de uitdrukking "goed draaiende scholen" ? Werd er inderdaad selectief te werk gegaan – eventueel vol-gens de gegeven opdracht – of werden alle soorten scholen bij het onderzoek betrokken ? Kan de minister hierover meer concrete gegevens verstrek-ken ?

3. Kent de minister reeds het eindresultaat van het onderzoek en zo ja, wat houdt het in ? Is er een dui-delijke functieomschrijving uit de bus gekomen en zo ja, welke ?

4. Wat is de totale kostprijs van het onderzoek ? Antwoord

1. Er is concreet opdracht gegeven aan Hay Manage-ment Consultants de functiebeschrijving op te stel-len voor volgende functies in het basisonderwijs : – klastitularis gewoon basisonderwijs ;

– kleuterleider gewoon basisonderwijs ;

– klastitularis ASV buitengewoon basisonderwijs ; – kleuterleidster ASV buitengewoon

basisonder-wijs ;

– directeur gewoon en buitengewoon basisonder-wijs ;

– leermeester godsdienst/niet-confessionele zedenleer ;

– leermeester lichamelijke opvoeding ; – taakleraar ;

– kinderverzorger – verpleger in het buitenge-woon basisonderwijs ;

– kinesitherapeut en logopedist in het buitenge-woon basisonderwijs ;

– administratief personeel.

Van deze functies moesten twee aspecten worden beschreven :

– de resultaatgebieden : dit zijn de belangrijkste domeinen waarvan men binnen de functie resul-taten verwacht ;

– het competentieprofiel : dit zijn de bekwaamhe-den, vaardighebekwaamhe-den, competities die nodig zijn om de functie goed te kunnen uitoefenen. De beschrijvingen moesten worden opgemaakt op basis van panelgesprekken met leidinggevenden (directeurs) en met de functiehouders (titularissen van bovenvermelde functie).

2. Er werden 68 panels samengesteld, telkens van acht personen. Voor de samenstelling van de panels van leidinggevenden (directeurs) werd een beroep gedaan op het inspectiekorps, de coördinatoren, groepschefs en medewerkers van de werkstations en schoolbeheersteams van het departement, teneinde

(6)

uit de méér dan 2.400 mogelijke kandidaat-instel-lingshoofden die te selecteren welke qua grootte van de school, ligging (landelijk of stedelijk) en vol-gens de spreiding over de provincies in aanmerking konden komen.

Elk panel bestond uit vier personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs, twee van het officieel gesubsidieerd onderwijs en twee van het gemeen-schapsonderwijs.

Na de leidinggevenden werden de panels samenge-steld van de functiehouders op basis van de voor-gaande criteria, en rekening houdende met de aan-wijzing van de helft door de reeds geïntervieuwde leidinggevenden en de ander helft uit "ad rondom" gekozenen.

Uit wat voorafgaat blijkt dat werd getracht alle soorten scholen bij het onderzoek te betrekken. 3. Uit de teksten van de opgemaakte

functiebeschrij-vingen blijkt de rijkdom en de verantwoordelijkheid van de onderwijsfunctie. Uit deze "ruwe" beschrij-vingen is gebleken dat de leerkrachten in het basis-onderwijs (gewoon en buitengewoon, kleuteronder-wijs en lager onderkleuteronder-wijs) een zware opdracht heb-ben, zwaar worden bevraagd en soms taken uitvoe-ren die niet tot hun opdracht behouitvoe-ren.

De takenlijsten zullen via het decreet "basisonder-wijs" worden gebruikt om elk personeelslid in het basisonderwijs een aangepaste individuele taakbe-schrijving te geven. Door de takenlijsten te gebrui-ken als catalogus van toe te bedelen opdrachten en verantwoordelijkheden, kunnen schoolbesturen en directies een meer duidelijk personeelsbeheer in hun school creëren.

De Vlaamse regering zal uit de bovengenoemde "ruwe" takenlijsten een lijst opmaken met de gewenste resultaatgebieden en competenties, en een zogenaamde "negatieve" lijst met taken die niet kunnen worden opgelegd. Wat niet op die lijsten voorkomt, behoort tot de zogenaamde "grijze" zone van taken en competenties waarover kan worden overlegd.

4. Deze studieopdracht werd aan Hay Management Consultants toegewezen voor een bedrag van 7.588.156 frank (incl. BTW).

Vraag nr. 108 van 21 maart 1996

van mevrouw CECILE VERWIMP-SILLIS

Cel Internationaal Beleid – Buitenland in België

Wie na de Sint-Michielsakkoorden had gehoopt op een periode van communautaire vrede, komt enigszins bedrogen uit : de verhouding tussen de verschillende gemeenschappen ligt gevoeliger dan ooit. De gemeen-schappen groeien hoe langer hoe meer uit elkaar. Voor vele aspecten van de samenleving wordt Wallonië al beschouwd als "het buitenland". Wij menen dat het getuigt van weinig politiek fatsoen als de verschillende

overheden deze zienswijze nog versterken. Vandaar deze vragen.

1. Heeft de minister, bij de naamgeving en bij het afbakenen van de bevoegdheden van de cel Interna-tionaal Beleid van het departement Onderwijs, de nodige aandacht geschonken aan bovenvermelde gevoeligheden ?

2. Bestaat de mogelijkheid om in de naam van deze cel haar bevoegdheid naar andere gemeenschappen, binnen zowel als buiten België, te vermelden ?

Antwoord

De cel Internationaal Beleid van het departement Onderwijs is een onderdeel van de afdeling Beleidsge-richte Coördinatie van het departement. Deze cel is een “officieuze” pragmatische onderverdeling van deze afdeling, waarbinnen eveneens een cel Communicatie, een cel Strategisch Beleid en een cel Onderwijskundig Onderzoek actief is. Het gaat hier dus niet om een offi-ciële dienst of afdeling van het departement.

Bij de opvolging van het internationaal beleid ligt uiter-aard de nadruk op het opvolgen van het internationaal onderwijsgebeuren, met name de trends in Europees en internationaal verband. Wat de opvolging van het onderwijsbeleid betreft, kunnen we eveneens stellen dat de vernieuwingsdynamiek in het buitenland interes-santere en meer uitdagende elementen oplevert dan die van de andere gemeenschappen. Dit neemt niet weg dat toch ook aan de Belgische verbanden aandacht wordt besteed. Wij wensen het Vlaams parlementslid erop te wijzen dat deze cel Internationaal Beleid als onderdeel van de afdeling Beleidsgerichte Coördinatie regelmatige contacten onderhoudt met de andere gemeenschappen, onder meer met het oog op het voor-bereiden van Europese dossiers of bijeenkomsten met de Duitstalige Gemeenschap. Ten slotte wil ik ook wij-zen op het Klavertje Drie-programma van de Koning Boudewijnstichting dat voorziet in uitwisseling van leerkrachten en leerlingen tussen de drie Belgische gemeenschappen. Dit programma wordt mede finan-cieel ondersteund via de Vlaamse onderwijsbegroting (1 miljoen) en administratief ondersteund door het per-soneel van de genoemde cel.

Wat onderwijszaken betreft, vormen de andere gemeenschappen trouwens nagenoeg “het buitenland”. De evolutie in de onderscheiden gemeenschappen is dermate verschillend, dat men ze in internationale ver-gelijkingen eveneens het best afzonderlijk behandelt. In de samenwerking tussen de gemeenschappen wor-den we vaak met dezelfde knelpunten geconfronteerd als die in de samenwerking tussen verschillende landen. Vermits het hier slechts over de “benaming” gaat van een onderdeel van een afdeling van het departement, lijkt het me niet aangewezen om hiervoor een meer specifiekere naam te bedenken. Tot op heden hebben we geen aanwijzingen gekregen dat de naam van deze cel enige verwarring zou hebben gezaaid bij scholen die wilden samenwerken binnen een Belgisch verband en niet zouden weten tot wie ze zich moeten richten.

(7)

Vraag nr. 110 van 28 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH

Contractuelen – Selectie

Ongeveer 15% van de werknemers bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap blijken contractuelen te zijn.

Terwijl de 85% statutaire personeelsleden voor hun aanwerving selectieproeven of examens bij het Vast Wervingssecretariaat (VWS) dienen af te leggen, is dit blijkbaar niet het geval voor de contractuelen.

Worden er maatregelen uitgewerkt om ook de aanwer-ving van contractuelen te objectiveren, via selectieproe-ven of examens bij het VWS ?

Antwoord

Ik verwijs het Vlaams parlementslid hierbij naar de ant-woorden die reeds werden verstrekt op de schriftelijke vragen nr. 74 en nr. 78 van 7 februari 1996 (Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 8 van 19 februari 1996, blz. 371 en 374).

Het APKB(1)legt geen verplichting op om voor

contrac-tuele aanwervingen een beroep te doen op de bemidde-ling van het Vast Wervingssecretariaat.

Als gevolg hiervan omvat het Vlaams personeelssta-tuut(2)geen algemene bepaling op grond waarvan voor

elke aanwerving in een contractuele betrekking, de bemiddeling van het Vast Wervingssecretariaat moet worden gevraagd.

Dit sluit echter niet uit dat in bepaalde gevallen het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap de bemidde-ling inroept van het Vast Wervingssecretariaat, de VDAB of een oproep tot de kandidaten publiceert in de pers.

Voor de aanwerving van contractueel personeel voor de categorie "tijdelijke en uitzonderlijke behoeften"(3),

wordt er op basis van functiebeschrijvingen een beroep gedaan op de wervingsreserves van het Vast Wervings-secretariaat, of op de diensten van de VDAB, of wordt er door de administratie Ambtenarenzaken, afdeling Wervingen en Personeelsbewegingen een selectie geor-ganiseerd. In de selectiecommissie onder voorzitter-schap van de administratie Ambtenarenzaken, zetelen afhankelijk van de te begeven functie de lijnmanager, de HRM-verantwoordelijke (human resources manage-ment), het afdelingshoofd en/of een vertegenwoordiger van het Vast Wervingssecretariaat.

De aanwijzing van het contractueel personeelslid gebeurt op basis van het verslag van de selectiecommis-sie. Naargelang het aantal ingediende kandidaturen en de complexiteit van de functie wordt er al of niet een voorselectie georganiseerd.

De aanwerving van contractueel personeel ter vervan-ging van ambtenaren die niet of slechts gedeeltelijk hun betrekking bekleden moet zeer vlug gebeuren, vermits er voor de vervanging van loopbaanonderbrekers, die het grootste deel van deze categorie uitmaken, een ter-mijn van 15 kalenderdagen voorgeschreven is om een

contractueel personeelslid in hun plaats aan te werven. De vervangers moeten beschikken over de voorge-schreven attesten van de RVA en de VDAB waaruit blijkt dat zij in aanmerking komen om een loopbaanon-derbreker te vervangen. Voor de vervanging van amb-tenaren in andere gevallen dan loopbaanonderbreking worden bijna geen contractuele personeelsleden meer aangeworven, tenzij in uiterste dringende of noodzake-lijke gevallen, zoals bijvoorbeeld het personeel van de continudiensten. Maar ook hier zijn de termijnen waar-binnen de vervanging moet gebeuren om de goede wer-king van de diensten niet in het gedrang te brengen, zo kort dat er geen selectieproeven of examens mogelijk zijn.

Voor de aanwerving van contractueel personeel voor bijkomende of specifieke opdrachten kan, in toepassing van artikel XIV 6 van het Vlaams personeelsstatuut, het Vast Wervingssecretariaat worden gevraagd een voorselectie te organiseren, wanneer wordt gerecru-teerd voor bepaalde bijkomende of specifieke opdrach-ten met een zeer gespecialiseerd karakter (bv. gemeen-schapsattaché, investeringsprospector, taaladviseur, ...). De commissie van wetenschappelijke en administratie-ve autoriteiten die bij deze aanwervingen adviserend optreedt voor de Vlaamse regering, wordt samenge-steld door de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken, echter eveneens op advies van de Vast Wervingssecretaris.

(1) Met APKB wordt bedoeld : het koninklijk besluit van 26

september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksamb-tenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de gemeenschaps- en gewestregeringen en van de colleges van de Gemeenschappelijke Gemeen-schapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommis-sie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen

(2) Besluit van de Vlaamse regering van 24 november 1993

houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel

(3) Artikel XIV 2 van het Vlaams personeelsstatuut bepaalt

dat contractuele indienstnemingen uitsluitend toegestaan zijn om :

1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen

2° ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden

3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen

Vraag nr. 111 van 28 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH

Onderwijs Vlaams-Brabant – Staf-leerlingenratio

Er bestaan speciale normen voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.

Vastgesteld wordt dat meer en meer Nederlandstalige scholen in Vlaanderen zelf worden geconfronteerd met anderstaligen.

(8)

Heeft de minister reeds initiatieven genomen om spe-ciale staf-leerlingennormen voor het basis- en secundair onderwijs in Vlaams-Brabant in te voeren ?

Zo ja, wat zijn de financiële implicaties hiervan ? Welke uitvoering heeft de minister tot op heden gege-ven aan de regeringsverklaring inzake Vlaams-Brabant, waar gesteld werd : "Met het oog op het handhaven van een kwaliteitsonderwijs voor Nederlandstaligen in de Rand, zullen scholen met een groter aantal anders-taligen projectmatig ondersteund worden, teneinde reële integratiekansen te bieden" (Stuk 10 (BZ 1995) – Nr. 1, blz. 13) ?

Antwoord

Op dit ogenblik is er binnen de Vlaamse regering een werkgroep de problematiek m.b.t. de anderstaligen in Vlaams-Brabant aan het onderzoeken, namelijk de per-manente administratieve werkgroep voor beleid naar de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Het gaat hier om een interdepartementale werkgroep.

Ook in het departement Onderwijs zijn er gemengde werkgroepen aan het werken rond deze problematiek. Tot dusver werden er in deze werkgroepen nog geen definitieve conclusies getrokken.

Momenteel lopen reeds een aantal projecten ter onder-steuning om de integratiekansen van anderstaligen te vergroten, met name de extra-lestijden “onderwijsvoor-rang” en de extra-lestijden voor anderstalige nieuwko-mers in het basisonderwijs, de extra-uren “leraar onderwijsvoorrang” en de organisatie van een onthaal-jaar voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs. Via de projecten “zorgverbreding” in het basisonderwijs kunnen aan scholen extra-lestijden wor-den toegekend ten behoeve van kinderen met ontwik-kelings- en leermoeilijkheden. Het spreekt vanzelf dat leerlingen die het Nederlands nauwelijks of niet beheersen ipso facto tot de doelgroep behoren waar-voor deze extra-lestijden bestemd zijn.

Het is evenwel de bedoeling om op termijn de boven-vermelde ondersteuningsprojecten tot één geheel om te vormen om te komen tot voorwaardelijke projectfinan-ciering, om de noden van alle kinderen met leermoei-lijkheden op te vangen.

Ten slotte wil ik er nog op wijzen dat de problematiek die door het Vlaams parlementslid wordt geschetst niet alleen eigen is aan Vlaams-Brabant, maar ook elders opduikt, voornamelijk rond de taalgrens. Het invoeren van gunstigere normen in alle scholen waar autochtone anderstaligen worden opgevangen, zal alleszins een belangrijke impact hebben.

Vraag nr. 112 van 28 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH

Afdeling Studietoelagen – Organisatie

Het blijkt dat het toekennen van studietoelagen voor het hoger onderwijs nog steeds al te stroef blijft verlo-pen.

Eén van de oorzaken zou zijn dat de afdeling Studie-toelagen niet beschikt over een kader-betalingen. Blijkbaar is er inderdaad geen aangepaste organisatie van de dienst en zijn er evenmin aangepaste werkpro-cedures.

1. Is er bij de afdeling Studietoelagen al een hiërar-chisch niveau tot stand gebracht dat zich kan bezig-houden met het behandelen van dossiers waarover betwisting bestaat ?

2. Beschikken de codeurs nu al over een kwaliteits-handboek waardoor onder meer het aantal interpre-taties kan worden ingedijkt ?

Antwoord

De afdeling Studietoelagen geeft maandelijks aan de computerfirma waarmee zij werkt opdracht tot het star-ten van de betalingsprocedure.

De uitbetaling van de studietoelagen gebeurt door het Gemeentekrediet via de administratie Budgette-ring, Accounting en Financieel Management, en vergt geen verdere tussenkomst van het personeel van de afdeling studietoelagen.

De afdeling Studietoelagen Hoger Onderwijs is opge-deeld in drie cellen. Voor elke cel is er een celverant-woordelijke aangesteld, die zich onder meer bezig-houdt met specifieke dossiers waarover enige betwis-ting bestaat.

Bij moeilijkheden in verband met de interpretatie van de bestaande reglementering vindt er overleg plaats met het afdelingshoofd en de andere celhoofden. In bepaalde gevallen worden de juridische dienst en/of andere afdelingen eveneens geraadpleegd.

Elke codeur beschikt over codeerinstructies die wor-den aangepast en/of aangevuld wanneer de reglemente-ring wijzigt of wordt uitgebreid, of wanneer principiële beslissingen worden genomen, na raadpleging van de minister, het afdelingshoofd, of de juridische dienst, in verband met mogelijke interpretaties van de wetge-ving. Deze voorschriften worden strikt nageleefd. Vraag nr. 113

van 28 maart 1996

van de heer LEO CANNAERTS

Zevende jaar Carrosserie – Toelatingsvoorwaarden

Door het ministerieel besluit van 17 april 1995 kunnen de leerlingen van de afdeling Autotechnieken van de 3de graad beroepssecundair onderwijs (BSO) niet meer naar het 7de jaar Carrosserie gaan. Door deze onlogi-sche situatie komen deze leerlingen in de problemen bij het behalen van een getuigschrift Hoger Secundair. Hiervoor werden door de minister trouwens overgangs-maatregelen uitgevaardigd.

Deze overgangsmaatregelen doen echter geen afbreuk aan de duidelijke inconsequentie waarmee 16 scholen in Vlaanderen geplaagd zitten. Zo worden leerlingen uit de 3de graad Lassen-Constructie en Industriële Plaatbewerking, die geen enkele basiskennis hebben

(9)

wat auto's betreft, wel toegelaten. Uit het leerplan D/1992/0279/030 voor de derde graad Autotechnieken daarentegen, staan duidelijke rechtstreekse leerinhou-den op Carrosserie ingeschreven. Als men dus refereert naar een duidelijk specialisatiekarakter van het 7de jaar, komt de richting Autotechnieken meer in aanmer-king dan bijvoorbeeld Lassen-Constructie.

Het meest aangewezen zou een addendum zijn aan het ministerieel besluit om leerlingen Autotechnieken te laten voldoen aan de toelatingsvoorwaarden.

Welke stappen heeft de minister gezet om dit probleem op te lossen ?

Antwoord

Door de administratie en inspectie Secundair Onder-wijs, in overleg met de representatieve verenigingen van de inrichtende machten van het onderwijs, wordt onderzocht of bepaalde bijsturingen van de reglemen-tering op de toegangsmogelijkheden tot de specialisa-tiejaren (waaronder carrosserie- en spuitwerk BSO) van de derde graad van het voltijds secundair onder-wijs, wenselijk zijn.

Op basis van de conclusies die uit dit overleg eerst-daags zullen resulteren, zal ik in de mogelijkheid zijn een beslissing te treffen.

De inrichtende machten en scholen zullen vervolgens hiervan zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld, zodat er bij de inschrijvingen voor het schooljaar 1996-1997 rekening mee kan worden gehouden.

Ook het Vlaams parlementslid zal door mijn toedoen worden geïnformeerd.

Vraag nr. 114 van 29 maart 1996

van de heer JOHN TAYLOR

Ministeriële kabinetten – Samenstelling

Elke minister van de Vlaamse regering laat zich bij-staan door een aantal persoonlijke medewerkers, een kabinet genoemd. Deze medewerkers dienen de minis-ter in kwestie bij te staan, zowel bij de voorbereiding als bij de concrete uitvoering van het beleid.

De kabinetten zouden de laatste jaren reeds gevoelig afgeslankt zijn, te meer omdat meer en meer stemmen opgaan om de administratie zelf te betrekken bij het beleidsvoorbereidend werk.

Kan de minister vice-president, wat zijn beide kabinet-ten betreft, volgende informatie verschaffen.

1. Hoeveel personen werken er, en op welke niveaus ? 2. Van welke administratie/openbare diensten zijn

deze mensen afkomstig en wat is de juiste functie van ieder van hen bij het kabinet ?

3. Zijn er mensen werkzaam afkomstig van de niet-openbare sector (bv. banken, mutualiteiten, ...) en zo ja, van welke ondernemingen komen zij ? Wordt in dergelijk geval hun wedde al dan niet verder betaald door de onderneming van waaruit zij

gede-tacheerd zijn ? Werken zij full-time voor het kabi-net, of part-time voor het kabinet en part-time voor die onderneming ?

4. Zijn er leden van het kabinet die een functie uitoe-fenen (voorzitter, lid van de raad van bestuur...) in een overheidsinstelling afhankelijk van een ander (bv. het federaal) bestuursniveau ?

5. Zijn er leden van het kabinet die een beheersfunctie uitoefenen in een onderneming, een instelling, een vereniging of een organisme uit de privé-sector ? N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle ministers. Antwoord

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buiten-lands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie.

Vraag nr. 115 van 29 maart 1996

van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH

Volwassenenonderwijs Nederlands – Vlaams-Brabant

De bestendige deputatie van Vlaams-Brabant pleit in haar memorandum aan de Vlaamse regering voor een diepgaand onderzoek van de bestaande situatie inzake taalonderwijs in Vlaams-Brabant, een thema uit de beleidsbrief Vlaams Karakter.

Met name wordt ervoor gepleit om na te gaan, in samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap en in ruim overleg met de sector zelf, welk aanbod er op dit ogenblik is inzake Nederlandstalig volwassenenonder-wijs en op welk niveau, en in welke mate volwassenen meer kunnen worden gestimuleerd om Nederlands te leren.

Ook de studie van Mens en Ruimte in opdracht van de Vlaamse regering "De Vlaamse Rand rond Brussel : Bouwstenen voor een Strategisch Plan", pleit daarvoor. Bestaat er een inventaris van het Nederlandstalig onderwijs voor volwassenen, met name in Vlaams-Bra-bant ?

Welke middelen worden thans aangewend om het Nederlandstalig onderwijs voor volwassenen, in het bij-zonder in Vlaams-Brabant, te stimuleren ?

Antwoord

Ik bezorg het Vlaams parlementslid de brochure Open School. In deze brochure staat op de pagina’s 12 t.e.m. 14 het aanbod op secundair niveau van het onderwijs voor sociale promotie in de provincie Vlaams-Brabant vermeld. Op de pagina’s 29 en 30 staat het aanbod op het niveau van het hoger onderwijs van het korte type vermeld.

In het onderwijs voor sociale promotie worden enkel de personeelskosten door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd. Het inschrijvingsgeld van

(10)

de cursisten dient om de werking van de instelling te financieren. Het inschrijvingsgeld van de reglementair vrijgestelde cursisten wordt door de Vlaamse Gemeen-schap na afloop van het schooljaar aan de instelling betaald.

De recentelijk goedgekeurde programmatiestop voor het onderwijs voor sociale promotie verhindert welis-waar de oprichting van nieuwe afdelingen, maar elke instelling kan haar aanbod wel aanpassen aan de nieu-we noden. Dit kan door de omvorming of vervanging van een bestaande afdeling.

In de provincie Vlaams-Brabant zijn vier centra voor basiseducatie : C.Be. Hageland ; C.Be. Halle ; C.Be. Leuven ; C.Be. Midden-Brabant en één centrum voor tweedekansonderwijs (T.Ko. Leuven) actief.

De centra voor basiseducatie verzorgen onder meer lessen Lezen en Schrijven voor Nederlandssprekende volwassenen en lessen Nederlands Tweede Taal voor Nederlandsonkundigen. De kwantiteit van het aanbod wordt uitgedrukt in deelnemersuren. Eén deelnemers-uur = 1 cursist volgt 1 deelnemers-uur les.

In 1995 realiseerden de vier centra voor basiseducatie in Vlaams-Brabant volgend aantal deelnemersuren : Centrum Totaal Lezen en Neder- Uren

deelne- Schrijven lands decretaal mersuren Tweede

gesubsi-Taal dieerd Midden-Brabant 39.111 8.989 20.637 22.422 Halle 34.439,5 4.141 26.248 31.796,5 Leuven 38.956,5 6.912,5 18.717 29.131,5 Hageland 45.111 12.292 18.106 38.425 Totaal 157.618 32.334 83.710 121.775

De administratie Permanente Vorming subsidieert de decretaire deelnemersuren. In het kalenderjaar 1995 ontvingen de vier centra volgende subsidies :

Hageland

19.888.666,-Halle

13.797.648,-Leuven 13.584.667,-Midden-Brabant

13.745.994,-TOTAAL

61.008.925,-(De bovenvermelde brochure is uitgegeven door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, administratie Permanente Vorming, afdeling Volwassenenonderwijs, tel. 02/211.42.11 -red.)

Vraag nr. 116 van 29 maart 1996

van de heer FRANCIS VERMEIREN

Volwassenenonderwijs Nederlands – Vlaams-Brabant

In haar regeringsverklaring heeft de Vlaamse regering de noodzaak beklemtoond om te komen tot een coördi-natie van het aanbod van volwassenenonderwijs, ten-einde op passende wijze te kunnen inspelen op de vraag van de maatschappij naar permanente vorming. Hiervoor zou het volwassenenonderwijs dringend een eigen, soepele en moderne regeling moeten krijgen. Die regeling zou de instellingen ruimte moeten bieden om per subregio een rationeel aanbod van volwasse-nenonderwijs uit te bouwen, dat inspeelt op de regiona-le behoeften.

Onlangs heeft de Vlaamse regering nochtans een kre-diet van 35 miljoen frank uit de begroting geschrapt om de anderstaligen uit het Vlaamse randgebied rond Brussel in de gelegenheid te stellen zich met onze taal vertrouwd te maken.

Toch zou ik willen vernemen hoeveel anderstaligen, migranten en anderen, cursussen volgen op verschillen-de niveaus georganiseerd door diverse gesubsidieerverschillen-de organisaties ? Of wordt er een onderscheid gemaakt tussen deze taalcursussen en het volwassenenonder-wijs ?

Antwoord

Ik kan het Vlaams parlementslid geen informatie bezorgen over het aantal anderstaligen dat cursussen volgt in het onderwijs voor sociale promotie of in een centrum voor basiseducatie. De administratie Perma-nente Vorming beschikt enkel over globale gegevens betreffende het aantal cursisten per instelling of cen-trum. Er wordt geen opsplitsing gemaakt volgens natio-naliteit, taalkennis, of enig ander criterium.

De gevraagde gegevens kunnen enkel worden verkre-gen door een bevraging van al de betrokken instellin-gen.

Vraag nr. 117 van 29 maart 1996

van de heer HERMAN LAUWERS

PMS-informatheken – Organisatie en personeelsstatuut

De PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs orga-niseren informatheken : diensten die documentatie en informatie verzamelen en toegankelijk maken over stu-diekeuzes en beroepsoriëntering. Zij begeleiden leer-lingen en ouders. Ook vrije PMS-centra verwijzen naar deze diensten, vermits ze daar zelf niet in die mate over beschikken. Deze pluralistische samenwerking is posi-tief.

Het personeel van deze informatheken heeft een gesco-statuur (gesubsidieerde contractuelen).

Binnen de Centrale Raad van de ARGO is een discus-sie ontstaan over de prioriteit om deze gesco-perso-neelsleden aan deze dienstverlening toe te wijzen. Met name de pedagogische begeleiders van het secundair

(11)

onderwijs bepleiten de afschaffing van deze "uniforme informatheken" ten voordele van assistentiepersoneel voor henzelf.

Beschouwt de minister dit als een interne ARGO-aan-gelegenheid ?

Of wil de minister dit specifieke gemeenschapsaanbod, dat ook door het vrije net wordt gebruikt, handhaven ? Zo ja, blijft het personeel van deze diensten aangewe-zen op een gesco-statuut ?

Antwoord

Binnen de organieke opdracht inzake studie- en beroepskeuzebegeleiding, operationaliseren de PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs in uniforme informatheken, als werkinstrument ter zake, sinds sep-tember 1989.

In het jaarverslag van de PMS-inspectie van 1995 wordt de bijzondere rol van de uniforme informatheken bin-nen de PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs expliciet onderstreept. Men stelt : "De uniforme infor-matheken van het gemeenschapsonderwijs hebben een herkenbare, gebruiksvriendelijke en gewaardeerde functie gekregen voor scholen, leerlingen en belangstel-lenden".

Voor het schooljaar 1995-1996 werden door de inrich-tende macht van het gemeenschapsonderwijs ter zake specifieke functionele taken toegewezen aan de gesub-sidieerde contractuelen van het conventienummer 8286/6 (uitbouw uniforme informatheken in de PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs – 23,5 eenhe-den) en van het conventienummer 8286/07 (informati-sering van de PMS-centra van het gemeenschapson-derwijs – 5 eenheden). Het toewijzen van deze taken behoort tot de bevoegdheden van elk van de inrichten-de machten.

Ter voorbereiding van het schooljaar 1996-1997 besliste de Centrale Raad van de ARGO in zijn zitting van 21 maart 1996 dat voor de Geco-projecten 8285/6 en 8285/7 een nota moet worden voorbereid door de peda-gogische begeleidingsdienst om ter zitting van de Cen-trale Raad te verdedigen, vooraleer het project in de vooropgestelde of in een andere vorm kan worden gecontinueerd. In het verleden formuleerde de pedago-gische begeleidingsdienst jaarlijks een positieve evalu-atie met betrekking tot de projecten.

Zoals reeds gesteld in antwoord op de vraag van de heer Johnny Goos (schriftelijke vraag nummer 34 van 6 december 1995, Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 4 van 11 december 1995, blz. 172), bestaat voor de toekomst de mogelijkheid dat de PMS-centra bepaalde logistieke taken in het kader van hun dienstverlening coördineren en regionaal concentreren, binnen het eigen net of netoverstijgend. Dit zal worden onderzocht binnen de context van de globale herziening van de taken van de PMS-centra, zoals gestipuleerd in het Vlaams regeerakkoord.

Vraag nr. 118 van 29 maart 1996

van de heer WILFRIED AERS

Lessen godsdienst/moraal – Inzagerecht vervangend studiewerk

Conform een arrest van de Raad van State mogen de ouders van leerlingen uit de gemeenschapsscholen wei-geren hun kinderen die voorgeschreven godsdienstles-sen of levensbeschouwelijke lesgodsdienstles-sen te laten volgen. Dit mag echter enkel op voorwaarde dat deze lessen wor-den vervangen door studiewerk met betrekking tot de persoonlijke overtuiging van het gezin.

Mag de overheid de inhoud van dit studiewerk contro-leren ?

Antwoord

Ik verwijs het Vlaams parlementslid naar de omzend-brief van 8 juli 1992, kenmerk OND/I/1/SVC/NA met betrekking tot de keuzemogelijkheid tussen de levens-beschouwelijke vakken.

Luidens deze omzendbrief mag een toegestane vrijstel-ling voor het volgen van een cursus Godsdienst of de cursus Niet-confessionele Zedenleer nooit tot gevolg hebben dat een leerling minder tijd op school door-brengt dan de normale aanwezigheid van alle leerlin-gen. Elke school moet ervoor zorgen dat de leerlingen die vrijgesteld zijn, de vrijgekomen lestijden gebruiken voor de studie van hun eigen religie, filosofie of moraal. De gemeenschapsinspectie Levensbeschouwelijke Vak-ken moet het naleven van deze vereisten controleren. Vraag nr. 119

van 29 maart 1996

van de heer WILFRIED AERS

Opleiding Kinderverzorging – Vlamingen en migranten

Na drie jaar en een groot aantal onbetaalde stage-uren, kunnen Vlaamse meisjes het brevet halen van kinder-verzorgster. Migrantenvrouwen zouden echter na twee jaar deeltijds werken en leren een diploma A2 ontvan-gen. Dit diploma is meer waard dan een brevet van kin-derverzorgster.

Zijn de bovenvermelde gegevens juist en, indien dit het geval is, wat is de bedoeling van deze regeling ? Is dit geen discriminatie van onze Vlaamse meisjes ?

Antwoord

1. De opleiding voor kinderverzorgster wordt alleen aangeboden in het voltijds secundair onderwijs, meer bepaald in de derde graad van het beroepsse-cundair onderwijs. Deze opleiding duurt twee jaar. Ik wil er nog aan toevoegen dat de opleiding Kin-derverzorging in herstructurering is en wordt

(12)

samengevoegd met de opleiding Gezins- en Sanitai-re Hulp tot de opleiding Verzorging. Deze herstruc-turering wordt afgerond in het schooljaar 1996-1997. De voorwaarden voor het behalen van het studiegetuigschrift van (kinder)verzorging zijn het-zelfde voor autochtone (Vlaamse) en allochtone meisjes.

2. Uit de vraag van het Vlaams parlementslid kan ik opmaken dat het verwijst naar het project "alterne-rende opleiding voor laaggeschoolde vrouwen". In dit project volgen 100 laaggeschoolde (autochtone en allochtone) kansarmen gedurende twee jaar deeltijds een opleiding tot opvoed(st)er Bijzondere Jeugdzorg/Jeugd en Gehandicaptenzorg. Naast hun opleiding werken de cursisten ook deeltijds.

De opleiding wordt georganiseerd in het onderwijs voor sociale promotie dat zich op volwassenen richt. Het onderwijs voor sociale promotie (OSP) maakt het mogelijk opleiding en werk te combineren. Het staat open voor autochtone en allochtone Vlamin-gen.

In het project "alternerend leren voor laaggeschool-de kansarmen" worlaaggeschool-den laaggeschool-de cursisten van nabij gevolgd via de methodiek van de trajectbegeleiding, en dit zowel in de opleiding als op de werkplaats. Dit is nodig om de hoge uitval tegen te gaan. 3. In het project voor laaggeschoolde kansarmen

zit-ten 30 migranzit-tenvrouwen die deeltijds werken in kinderdagverblijven. De tewerkstelling wordt geor-ganiseerd door het Vlaams Centrum voor Integratie van Migranten, in samenwerking met Kind en Gezin.

4. Er is helemaal geen aparte regeling. In beide oplei-dingen zijn de toelatingsvereisten en diplomavereis-ten voor autochtone en allochtone Vlamingen dezelfde. Ook de vergelijking tussen de opleidingen loopt mank. De opleiding voor kinderverzorging richt zich op leerplichtige jongeren, de opleiding tot opvoeder in OSP is voorbehouden voor volwasse-nen. Wel is het zo dat afgestudeerden uit beide opleidingen soms dezelfde jobs doen.

5. Aangezien de opleidingen geen onderscheid maken tussen autochtonen en allochtonen en aangezien er zowel autochtone als allochtone Vlamingen aan deelnemen, zie ik geen discriminatie. Zelfs niet van de migranten.

Vraag nr. 120 van 2 april 1996

van mevrouw SONJA BECQ

Volwassenenonderwijs – Coördinerende werkgroep

Naar aanleiding van de beleidsbrief School maken in Vlaanderen (Stuk 143 (1995-1996) Nr. 1) werd in het kader van de rationalisering van het volwassenenon-derwijs aangekondigd dat onder leiding van minister-president Van den Brande een werkgroep zou worden opgericht om de verschillende initiatieven (VDAB, middenstandsopleiding, volwassenenonderwijs, ... ) te coördineren.

1. Is deze werkgroep reeds opgericht ?

2. Zo ja, hoe is de werkgroep samengesteld ?

3. Hoe is het verloop van de werkzaamheden ge-pland ?

4. Wanneer en aan wie zal de werkgroep zijn conclu-sies voorleggen ?

Antwoord

De werkgroep waarnaar het Vlaams parlementslid ver-wijst, is nog niet opgericht. Het is de bedoeling om een zo breed mogelijk debat rond permanente vorming op gang te brengen. Daarom wordt nu onderzocht hoe deze werkgroep het best wordt samengesteld.

Vraag nr. 121 van 2 april 1996

van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN

Franstalig onderwijs faciliteitengemeenten – Inspectie-protocol

In antwoord op mijn vraag aangaande de kwalitatieve controle op de lessen Nederlands in de Franstalige basisscholen in de Vlaamse faciliteitengemeenten (Bul-letin van Vragen en Antwoorden nr. 1 van 30 oktober 1995, blz. 5), stelt de minister dat de bevoegdheid hier-toe behoort tot de inspectie van de Franse Gemeen-schap. Deze controle is, volgens het antwoord dat mij werd verstrekt, het voorwerp van een protocol tussen de twee gemeenschappen, afgesloten op 24 mei 1974 door de toenmalige ministers van Onderwijs Calewaert en Toussaint.

Uit oogpunt van de openbaarheid van bestuur verwon-dert het mij dan ook dat het niet mogelijk is gebleken de hand te leggen op een kopie van dit protocol. Ik kan in dat verband meedelen dat dit onder meer het geval was bij de afdeling Informatie en Documentatie van het departement Onderwijs, bij de dienst voor Onderwijs-ontwikkeling, bij de afdeling Coördinatie Beleidsuit-voering Onderwijsniveaus, bij de diensten van de fede-rale eerste minister en bij de Fedefede-rale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangele-genheden.

Bestaat er in het departement Onderwijs een dienst waar dergelijke informatie wordt gecentraliseerd ? Zo neen, moet zo'n dienst dan niet dringend worden opgericht ?

Onder welke voorwaarden kan het bewuste protocol worden opgeheven ?

Kan de minister het eenzijdig opzeggen ? Antwoord

In het verleden werden akkoorden afgesloten tussen de toenmalige ministers van Nationale Opvoeding omtrent het beheer van de Franstalige scholen in het Nederlands taalgebied (en vice versa).

Vooreerst is er het akkoord Dubois-Vermeylen van juni 1970, waarbij overeengekomen werd dat de peda-gogische inspectie van de Franstalige scholen gelegen

(13)

in het Nederlands taalgebied wordt behartigd door de inspectieleden van de Franse taalrol en omgekeerd. Vervolgens is er het protocol van 24 mei 1973, gesloten tussen de toenmalige ministers Toussaint en Calewaert. Dit protocol stelt dat het beheer van de Franstalige gesubsidieerde scholen in Vlaanderen uitsluitend res-sorteert onder de bevoegdheid van de Nederlandstalige minister, en dat de pedagogische inspectie wordt verze-kerd door het Franstalige departement dat verslagen opmaakt met een vertaling voor de Nederlandse admi-nistratie.

Dit protocol stelt dat de rijksscholen, opgericht krach-tens artikel 7, eerste alinea van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, vallen onder de bevoegdheid van de minister die voor hun taalregime bevoegd is, d.w.z. Aarlen : Nederlandstalig, en Oosten-de en Leopoldsburg : Franstalig. Voor Oosten-de Franstalige afdelingen van rijksscholen opgericht of bestaand krachtens artikel 6 van de wet van 30 juli 1963, is de Nederlandstalige minister bevoegd voor het adminis-tratief beheer en de Franstalige minister voor de peda-gogische en personeelsaangelegenheden (bv. Ronse). De administratie Basisonderwijs beschikt over afschrif-ten van deze akkoorden.

Naar de letter van de wet kan de boven geschetste regeling wat het akkoord van juni 1970 betreft, enkel met instemming van het Vlaams Parlement en de Fran-se Gemeenschapsraad worden gewijzigd. Zulks is immers uitdrukkelijk bepaald in artikel 5, eerste lid, in fine van de bijzondere wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de cultuurraden voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en voor de Franse Cultuurgemeenschap. Ik wijs erop dat deze regeling door de bijzondere wetgever van 1980 blijk-baar is bijgetreden, aangezien dit artikel 5 niet werd opgegeven door de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, meer bepaald het arti-kel 93.

Overigens moet worden opgemerkt dat de Vlaamse Gemeenschap thans reeds de bevoegdheid heeft om controle uit te oefenen op het administratief beheer en het respect voor de regelgeving in deze scholen, in uit-voering van voornoemde akkoorden. Hierin zit de con-trole op de naleving van de taalwetten wat het verplicht aantal uren Nederlands betreft. Het is evident dat bij het overleg met mijn collega van de Franse Gemeen-schapsregering een verder doorgedreven inspectie op de kwaliteit van het verstrekte onderwijs zeker aan bod moet komen. Dit overleg met mijn collega past in de actualisering van de voornoemde akkoorden.

In deze context is het dus noch vanuit juridisch oog-punt, noch vanuit praktisch oogpunt opportuun tot een eenzijdige opzegging over te gaan.

Vraag nr. 122 van 2 april 1996

van de heer LUDO SANNEN

Secundair onderwijs – Externe begeleiding

Naar ik verneem verwijzen een aantal middelbare scho-len leerlingen naar "externe begeleiding", zijnde betaalde inhaallessen of lessen door repetitiebureaus.

1. Is het toegelaten dat scholen onder de noemer "remediëring", leerlingen voor een vak verwijzen naar extra te betalen inhaallessen ? Zo ja, onder welke voorwaarden ? Welke middelen zijn er bin-nen de scholen voorhanden om deze externe bege-leiding te vervangen ?

2. Kan het niet-ingaan op deze vorm van remediëring door de ouders, worden aangevoerd als negatief ele-ment bij einddeliberaties ?

3. Kunnen betaalde inhaallessen onder bepaalde voor-waarden worden gegeven door leerkrachten van dezelfde school (scholengroep) ?

4. In hoeverre zijn dergelijke praktijken een aantas-ting van de kosteloosheid van het leerplichtig onderwijs ?

5. Is dit niet een vorm van sociale uitsluiting, daar het dikwijls kinderen betreft van minder gegoede ouders ?

Antwoord

1. Het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 betreffende de vaststelling van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs stelt, binnen bepaalde grenzen, een vrije aanwen-ding in van het jaarlijks per school toegekende aan-tal uren.

Dit betekent dat financierbare, respectievelijk sub-sidieerbare uren-leraar kunnen gebruikt worden enerzijds als lesuren, anderzijds als uren die geen lesuren zijn, waaronder inhaallessen.

Langs de andere kant houdt het besluit van de Vlaamse regering van 13 maart 1991 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs de moge-lijkheid in om inhaallessen te organiseren in het eer-ste leerjaar van de eereer-ste graad tot en met het eereer-ste leerjaar van de derde graad.

2. Overeenkomstig het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs - II zijn inhaallessen les-sen die "facultatief" kunnen worden georganiseerd met het oog op een bijkomende gedifferentieerde benadering van de leerling.

In uitzonderlijke gevallen kan een school evenwel het volgen van inhaallessen verplicht stellen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan leerlingen die pas op een hoger leerjaarniveau in een bepaalde stu-dierichting instromen en via inhaallessen de in de onderliggende leerjaren reeds verwerkte basisleer-stof alsnog moeten verwerken.

In voorkomend geval zal deze regeling echter uit-drukkelijk in het schoolreglement moeten worden opgenomen, zodat ouders/leerlingen er reeds van bij de inschrijving van op de hoogte zijn.

3. Het niet deelnemen aan facultatieve inhaallessen kan op zich nooit een negatief element zijn bij de einddeliberaties.

Ongeacht de eerdere niet-bindende raadgevingen van een klasseraad tot remediëring, kan dit orgaan bij het formuleren van een eindbeslissing zich

(14)

slechts laten inspireren door verzamelde gegevens over het kennen en kunnen van de leerling.

Voor zover niet-cognitieve criteria (bijvoorbeeld het gedrag van de leerling) toch een rol spelen, zal ook dit in het schoolreglement expliciet zijn ver-meld.

4. Zo een school inhaallessen organiseert, moeten die als een verlengstuk van het leerprogramma worden beschouwd en voor de deelnemers uiteraard gratis zijn.

5. Hetzelfde besluit van 13 maart 1991 bepaalt dat geen enkel lid van de klasseraad deel mag nemen aan enige beslissing betreffende een leerling aan wie hij privaatlessen of een schriftelijke cursus heeft gegeven.

Dergelijke cursussen of lessen, die buiten de school-context vallen, zijn perfect toegelaten.

Het komt aan de verstrekker toe hiervoor al dan niet vergoedingen aan te rekenen. Is dit effectief het geval, dan is voor het betrokken personeelslid de reglementering op de cumulatie van beroepsactivi-teiten van toepassing.

Vraag nr. 123 van 2 april 1996

van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN

Gelijke-kansenbeleid mannen/vrouwen – Evaluatie

In 1993 besliste de Vlaamse regering een beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen te voeren. 1. Welke onderzoeksprojecten of acties werden door

diensten die onder de bevoegdheid van de minister vallen, in het kader van deze beleidsopties op het getouw gezet ?

2. Hoe werden deze onderzoeksprojecten geëvalueerd en opgevolgd ?

3. Is er zichtbaar resultaat geboekt (bijvoorbeeld meer vrouwen/mannen aangeworven, stijging aantal vrouwen/mannen in hogere functies) ?

4. Worden er nog onderzoeksprojecten of acties voor-bereid ? Zo ja, welke en voor wanneer ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle ministers.

Antwoord

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buiten-lands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie.

Vraag nr. 124 van 4 april 1996

van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN

Afstandsonderwijs – Cursisten

In de begroting van 1996 valt een stijging op van het aantal cursisten dat afstandsonderwijs volgt. Cursisten kunnen deze zelfstudie volgen tot persoonlijke ont-plooiing, om een erkend diploma te behalen via de cen-trale examencommissie, of om zich voor te bereiden op een examen van het Vast Wervingssecretariaat.

Hoeveel cursisten deden in 1993, 1994 en 1995 een beroep op afstandsonderwijs met het oog op het beha-len van een erkend diploma ?

Uit welke provincie waren deze cursisten afkomstig ? Welke studiepakketten volgden zij ?

Antwoord

1. Aantal cursisten dat inschreef voor een cursus van het afstandsonderwijs met de bedoeling om later deel te nemen aan een examen georganiseerd door de centrale examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap :

1993 1994 1995 niveau LSO (lager secundair) 949 1114 1276 niveau HSO (hoger secundair) 1328 1566 2038 Samen met de cursisten die cursussen volgen uit persoonlijke belangstelling (88% van het totaal aan-tal ingeschrevenen) vormen zij het cursistenbestand. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar betreffen-de betreffen-de opsplitsing van betreffen-de cursisten volgens hun woonplaats.

2. Overzicht van het studiepakket aangeboden door de cel Afstandsonderwijs, voor wie wil deelnemen aan een examen georganiseerd door de centrale examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap LSO

= eerste afdeling – tweede graad van het secun-dair onderwijs

– domein van de talen : Nederlands, Frans, Engels ;

– domein van de humane vakken : Geschiedenis, Aardrijkskunde ;

– domein van de wiskunde en de wetenschappen : Moderne Wiskunde, Fysica, Chemie, Biologie (naar eigen keuze moet voor 2 van deze 3 vak-ken ingeschreven worden) ;

– specifiek voor de afdeling Economie - Moderne Talen : Economie, Informatica, Duits (basis). HSO

= tweede afdeling – derde graad van het secun-dair onderwijs

(15)

– domein van de talen : Nederlands, Frans (2de taal), Engels (3de taal) ;

– domein van de humane vakken : Geschiedenis, Aardrijkskunde ;

– domein van de wiskunde en de wetenschappen : Moderne Wiskunde, Biologie, Chemie, Fysica ; – specifiek voor de afdeling Moderne Talen :

Nederlands (uitbreiding), Frans (2de taal), Engels (3de taal), Duits (4de taal - grondig), Informatica, Milieuleer (naar eigen keuze één van de laatste twee vakken) ;

– specifiek voor de afdeling Wetenschappen : Moderne Wiskunde (uitbreiding), Fysica, Che-mie, Biologie, Informatica, Milieuleer (naar eigen keuze één van de laatste twee vakken). Ik bezorg het Vlaams parlementslid de informatiebro-chure "Verder leren". In deze broinformatiebro-chure is verdere informatie opgenomen m.b.t. het afstandsonderwijs.

(De bovenvermelde brochure is uitgegeven door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, administratie Permanente Vor-ming, afdeling Volwassenenonderwijs, tel. 02/211.42.11 – red.)

Vraag nr. 125 van 4 april 1996

van de heer JOS DE MEYER

Secundair onderwijs – Organieke en budgettaire omka-dering

Vlaanderen besteedt relatief veel middelen aan onder-wijs ; het secundair onderonder-wijs blijkt een grote consu-ment van overheidsmiddelen te zijn. De loonuitgaven wegen relatief zwaar op het onderwijsbudget.

Een factor die hier een belangrijke rol speelt is de (toe-nemende) kloof tussen de organieke en de budgettaire omkadering.

Ik had graag van de minister een volledig en correct beeld gekregen van de afwijkingen tussen de organieke time equivalenten (OFT's) en de budgettaire full-time equivalenten (BFT's) per net in het secundair onderwijs.

Gezien de belangrijkheid van deze kloof tussen OFT's en BFT's, én de toename ervan, én de grote verschillen per net, vraag ik ook een analyse per net van de ver-schillende oorzaken zoals vervangingen bij ziektes, arbeidsherverdelende maatregelen, terbeschikkingstel-ling van personeelsleden die een wachtgeld ontvangen, enzovoort.

Antwoord

De onderwijsbegroting is inderdaad een quasi loonbe-groting. Verklarende elementen hierbij zijn :

– hoge participatie van leerlingen/studenten aan het onderwijs in Vlaanderen ;

– hoge graad van tewerkstelling in onderwijs (vrijheid van onderwijs, degressieve omkaderingsregels, hoge leerling/leerkracht ratio ...)

De (reglementaire) kloof tussen de zogenaamde orga-nieke en budgettaire omkadering speelt hierbij een belangrijke rol. Deze kloof die zich uitdrukt in de be-taling van extra-banen bovenop de organieke, ontstaat door verschillende oorzaken : vervangingen bij ver-schillende afwezigheden (o.a. wegens ziekte of arbeids-ongeval), arbeidsherverdelende maatregelen met finan-ciële stimuli zoals loopbaanonderbrekingen, het sys-teem van terbeschikkingstelling van (vastbenoemde) personeelsleden die een wachtgeld ontvangen zonder een organieke functie te vervullen ...

Dit fenomeen kan grotendeels worden verklaard door het zogenaamde derde-betalersysteem, waarbij de financiële gevolgen van de beslissingen van de lokale scholen worden doorgeschoven naar (gedeclareerd aan) de centrale overheid.

De macro-evolutie van deze globale afwijking OFT-BFT, zoals ook reeds meegedeeld tijdens de begro-tingsbespreking 1996, in het najaar 1995, is de volgende : 1991 : 9,945 % 1992 : 10,555 % 1993 : 10,430 % 1994 : 10,995 % 1995 : 10,525 %

M.b.t. meer gedetailleerde en recente gegevens over verschillen per net/niveau en analyse van de oorzaken, kan ik meedelen dat het onderwijsdepartement momenteel, in het kader van het Edison-project (elek-tronische data-uitwisseling tussen school en departe-ment) en op basis van de (op dit ogenblik 8000) elek-tronische personeelsdossiers van de participerende basis- en secundaire scholen, een geautomatiseerde berekening én analyse van de afwijking OFT-BFT uit-werkt. De eerste testresultaten worden verwacht einde mei '96.

Zodra dit project 100 procent operationeel is én betrouwbare resultaten zal leveren, zal ik uiteraard niet nalaten deze beleidsrelevante informatie te bezorgen aan de leden van de Onderwijscommissie.

Vraag nr. 126 van 4 april 1996

van de heer JOS DE MEYER

Secundair onderwijs – Bezettingsgraad studierichtingen

Het Vlaams onderwijs staat in de kijker ! In het maat-schappelijk debat over het secundair onderwijs worden er onder meer vragen gesteld bij het aantal studierich-tingen en hun bezettingsgraad. Volledige en correcte informatie is hierbij belangrijk.

Ik had graag van de minister een overzicht per onder-wijsnet (gemeenschapsonderwijs, officieel gesubsi-dieerd onderwijs, vrij gesubsigesubsi-dieerd onderwijs) gekre-gen van de studierichtingekre-gen in het secundair onderwijs in de tweede en derde graad ASO (algemeen secundair onderwijs), KSO (kunstsecundair onderwijs), TSO (technisch secundair onderwijs) en BSO

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze twee gemeenten zijn onder andere geselecteerd op basis van het criterium ‘geheel bundelingsgebied’. Dokkum is tevens een van de Friese elf steden en is dus een waardevolle

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Luc Van den Bossche, minister vice-presi- dent van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en

In het kader van Viona (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsrapportering), het strategisch arbeidsmarktonderzoek voor Vlaan- deren, heeft er in 1995 een

– bij het kabinet van de minister vice-president en Vlaams minister van Onderwijs en Amb- tenarenzaken zijn 6 personeelsleden ter beschikking gesteld door het departement Onderwijs

Een gecoördineerd antwoord werd verstrekt door de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese

Door het besluit van de Vlaamse regering van 26 juni 1996 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse rege- ring van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams

Meer algemeen werd voor een twaalftal cultuurhistorische monumen- ten die in aanmerking kunnen komen voor overdracht, opdracht gegeven de kosten van renovatie en onder- houd alsmede

Breed verkoopt en draagt over (levert) aan MGR - per 1 januari 2016 - haar onderneming “going concern”, met de daaraan verbonden activa onder de verplichting van MGR, per