• No results found

Huisje, boompje, beestje of feministjes in de dop?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Huisje, boompje, beestje of feministjes in de dop?"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Huisje, boompje, beestje of feministjes in de dop?

De ontwikkeling van het meisjesboek tussen 1900-1940 en de relatie met de

opvattingen over ‘vrouwelijkheid’

Ilse Couweleers S1788930 21 september 2012

(2)

Inhoudsopgave

0.Inleiding……….…….3

0.2 Zes vragen als leidraad………..5

Personage-analyse meisjesboeken……….….5

Opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ in de periode 1900-1940……….…....6

0.3 Tien meisjesboeken als uitgangspunt………..…..7

1. Het meisjesboek………...11

1.1 Opvattingen over een genre……….11

1.2 Beknopte geschiedenis van het meisjesboek………...13

1.3 Het idee van adolescentie als achtergrond van het meisjesboek……….14

2. Opvattingen over ‘vrouwelijkheid’………...15

2.1 ‘Vrouwelijkheid’ als ideologie…………...……….15

2.2 Scheiding van werelden……….………..15

2.3 De invulling van een ideologie……….………...16

2.4 De positie van ‘de vrouw’……….………..18

2.5 Samenvattend……….……….21

3. De personages in de schijnwerpers………22

3.1 Aandacht voor het uiterlijk……….22

Wipneuzen, bruine krullen en ondeugende ogen………….………..22

Jurken, blouses en reformrokken………..25

Het doet er niet toe hoe je haar zit….………...28

Samenvattend………..………...28

3.2 Karakter in woord en daad………..………30

Kattenkwaad, een sterke wil en liefde………...30

Buitenbeentjes………..………..36

Nuffen en ‘foute’ mannen….………….……….38

Hoeveel ouders heb jij?...42

Samenvattend……...….….………43

3.3 Waarom zo: de drijfveren van personages……….……….44

Samenvattend……….………46

3.4 De waardering van ruimten……….………47

De veilige haven ...47

Voor velen een plaats voor kattenkwaad……..……….48

De schoonheid der natuur...……..…………..………..49

Samengevat………50

3.5 Op weg naar de juiste bestemming………..51

Van ‘ondeugd’ tot dame……….51

Van twijfel naar acceptatie……...……….52

Van afkeer tot inkeer………...………...53

Van onafhankelijkheid tot huwelijksplannen………..54

Samengevat……….54

4. Ontwikkeling in beeld………...………..55

(3)

[ze zijn] sentimenteel genoemd, damesachtig en nuffig, en suikerzoet; maar ze hebben ze ook brutaal genoemd, gezagondermijnend, onpedagogisch; het meisjesboek was oppervlakkig, het was vaak slecht geschreven, het gebruikte clichébeelden, het had te weinig oog voor de maatschappelijke werkelijkheid, het gaf zelfs een vertekend beeld van de maatschappelijke werkelijkheid, het was te jolig en te zouteloos, het is van alles en nog wat genoemd, en vooral kitsch en triviaal, maar de lezeressen voor wie al die dubieuze boeken waren hebben zich van die kritiek weinig aangetrokken.1

Boeken geschreven voor meisjes, oftewel: meisjesboeken. Het genre zou in Nederland in 1900 zijn geïntroduceerd met de verschijning van School-idyllen van Top Naeff.2 De boeken worden bestempeld als middel om meisjes de juiste levenslessen bij te brengen. Via identificering met het hoofdpersonage zouden de lezeressen inzien dat een rol als echtgenote en moeder de ideale toekomst is voor een vrouw.3 De meisjes zouden zich onder andere door het lezen van meisjesboeken ‘schikken in hun lot’. Zoals het bovenstaande citaat aantoont, lopen de meningen over en visies op het genre sterk uiteen. Vele critici hebben de boeken verfoeid, terwijl scharen meisjes en vrouwen ze ‘verslonden’. Maar niet alleen de visies van lezers en critici kennen vele varianten, ook de gepubliceerde onderzoeken benaderen het genre vanuit verscheidene standpunten. Er zijn analyses gemaakt van afzonderlijke titels, zoals in het artiktel van Thesi Schmitz (2001), waarin zij aantoont dat School-idyllen en De

H.B.S.-tijd van Joop ter Heul (1919) zowel idealistische als naturalistische teksteigenschappen bevatten. Het genre is aan de hand van verschillende thema’s besproken, zoals in de bundel Geschichte der Mädchenlektüre (1997). Pamela Pattynama beschrijft in

Passages (1992) het meisjesboek in het licht van de begrippen adolescentie en de

moeder/dochter-plot. Malte Dahrendorf legt in Das Mädchenbuch und Seine Leserin (1978) de nadruk op de relatie van meisjesboeken met de maatschappij. Daar tegenover kan het artikel van Wendela de Raat (2012) worden geplaatst, waarin zij aantoont dat de meisjesboeken niet louter vanuit hun socialisatiefunctie kunnen worden bekeken. Zij pleit voor een tekstuele analyse, waardoor andere elementen uit de werken naar boven komen. Deze beknopte opsomming toont de verscheidenheid aan visies op het meisjesboek. Wat echter aan de lijst van gepubliceerde onderzoeken ontbreekt is een helder overzicht van de ontwikkeling die het genre in de loop der jaren heeft doorgemaakt. Aan de hand van dit onderzoek wil ik deze lacune invullen door de ontwikkeling van het meisjesboek in kaart te brengen.

De onderzoeksvraag ‘Hoe heeft het meisjesboek zich ontwikkeld?’ is echter nog niet volledig. Uit de onderzoeken van Dahrendorf en Pattynama blijkt de verwevenheid van het meisjesboek met de maatschappij en de cultuur van een samenleving. Dahrendorf beschouwt het meisjesboek als een ‘instrument van de maatschappij om haar verwachtingen van meisjes te bekrachtigen.’4

De boeken tonen het beeld dat de samenleving van de ideale vrouw heeft. Via identificering zouden de meisjes zich aan dit beeld spiegelen. De relatie van het meisjesboek met de maatschappij acht zij dan ook van groot belang; de maatschappij zou de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ leveren waarnaar de meisjesboeken zouden worden vormgegeven.5 Pattynama beschrijft de relatie tussen het meisjesboek en de samenleving in

1

H.Bekkering en P.J. Buijnsters, ed. De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in

Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (Amsterdam: Querido, 1989), 409- 410.

2

Thesi Schmitz. ‘Het “recept” van de klassieke meisjesboeken van Top Naeff en Cissy van Marxveldt: “Men neme een bakvis…”, Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren,

http://www.dbnl.org/tekst/_jaa006200101_01/_jaa006200101_01_0002.php (geraadpleegd op 8 maart 2012), 50.

3

Wendela de Raat, “Kenmerken van verzet tegen de vrouwenrol in het meisjesboek. Een analyse van de nuttige boodschap in Schoolidyllen,” Literatuur zonder leeftijd 87 (2012), 47.

4

Helma van Lierop-Debrouwer, “Het bestaansrecht van meisjesliteratuur. Over de meisjesboeken van Veronica Hazelhoff,” Literatuur zonder leeftijd 32 (1992), 114-115.

5

(4)

de zin dat literatuur inzicht geeft in de cultuur van een samenleving. Een kind wordt via rijmpjes, liedjes en het (voor)lezen van boeken ‘ingewijd’ in de volwassen cultuur. ‘Jeugdliteratuur is daarom één van de culturele domeinen waar het jongenskind tot volwassen man en het meisjeskind tot volwassen vrouw wordt opgeleid.’6 Uit de beide studies blijkt dat, zoals Dahrendorf omschrijft, bij onderzoek naar meisjesboeken de ‘context’ waarin de boeken zijn geschreven dient te worden meegenomen.7 Oftewel: de relatie met de maatschappelijke realiteit kan in dergelijk onderzoek niet worden genegeerd, omdat de boeken een socialisatiefunctie hebben. Als kanttekening dient hierbij het onderzoek van Wendela de Raat te worden geplaatst, waarin zij aangeeft dat men zich niet blind moet staren op deze benadering.

Zoals in de bovenstaande alinea is uiteengezet, kan de relatie tussen het meisjesboek en de maatschappij niet worden genegeerd. Bij onderzoek naar de ontwikkeling van het meisjesboek lijkt deze relatie zelfs van wezenlijk belang. Als de meisjesboeken worden vormgegeven aan de hand van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ die de maatschappelijke opinie domineren, zal een eventuele ontwikkeling van de hoofdpersonages van het genre mogelijkerwijs worden aangestuurd door maatschappelijke veranderingen. Oftewel: wanneer de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ veranderen, zal dat naar alle waarschijnlijkheid van invloed zijn op de ontwikkeling van de hoofdpersonages van de meisjesboeken. Ten tijde van de opkomst van het moderne meisjesboek rond 1900 vond de zogeheten eerste feministische golf plaats. Vanaf dat moment maakte de positie van de vrouw deel uit van het maatschappelijk debat: vrouwenonderwijs en beroepsmogelijkheden en kiesrecht voor vrouwen werden ter discussie gesteld. 8 Hoewel langzaam, wonnen de voorvechters van deze discussiepunten terrein en veranderden de rechten en de positie van de vrouw in de maatschappij.9 In ogenschouw houdend dat het meisjesboek onder andere diende om jonge vrouwen hun rol in de maatschappij te wijzen, rijst de vraag of de meisjesboeken de ontwikkelingen in de maatschappij hebben gevolgd of niet. Krijgen de lezeressen in de loop der jaren een ander toekomstbeeld voorgeschoteld? De onderzoeksvraag wordt dan ook als volgt uitgebreid: “Hoe heeft het meisjesboek zich tussen 1900 en 1940 ontwikkeld en hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ uit die periode?

Hoewel er in Nederland vele populaire titels in vertaling zijn verschenen, zal mijn analyse zich richten op de meisjesboeken van Nederlandse bodem. Zoals gezegd is de relatie tussen de meisjesboeken en de maatschappij groot. Boeken afkomstig uit het buitenland, bevatten mogelijk een ander vrouwbeeld, aangezien zij tegen een andere maatschappelijke achtergrond tot stand zijn gekomen. Zelfs het uitsluiten van buitenlandse werken garandeert geen homogeen corpus, ook bij analyse van Nederlandse meisjesboeken dienen de verschillende visies binnen de maatschappij in ogenschouw te worden genomen, waarbij de verzuiling een grote rol speelt.

Het onderzoek zal de periode 1900-1940 beslaan. In 1990 verschijnt een van de bekendste meisjesboeken: School-idyllen van Top Naeff. Aangezien dit boek wordt gezien als de introductie van het moderne meisjesboek in Nederland, vormt de publicatie ervan een goed startpunt voor dit onderzoek. Voor het jaartal 1940 is gekozen, omdat het jaar 1940 wordt gezien als het moment waarop een tijdvak wordt afgesloten. De afbakening van de periode

6

Pamela Pattynama, “Van een balorig élève en een keurige huisvrouw. De Joop ter Heul-serie van Cissy van Marxveldt,” in Babs’ bootje krijgt een stuurman. De meisjesroman en illustrator Hans Borrebach (1903-1991), red. Murk Salverda (Amsterdam: Em. Querido’s Uitgeverijd B.V., 1995), 10.

7

Das Mädchenbuch, 9-10.

8

Ulla Janzs, Denken over sekse in de eerste feministische golf (Amsterdam: Sara/Van Gennep, 1990), 11.

9

(5)

wordt gevormd door de Tweede Wereldoorlog die het alledaagse leven10 en de titelproductie vrijwel stillegde.11

Allereerst zal de onderzoeksmethode worden uiteengezet, waarna het corpus zal worden besproken. De twee hoofdstukken die daarop volgen bevatten een beschrijving van het meisjesboek als genre en een weergave van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ in de periode 1900-1940. In hoofdstuk drie zullen de meisjesboeken aan de hand van zes deelvragen worden besproken en zullen de boeken in verbinding worden gebracht met de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’. Het laatste hoofdstuk bevat de conclusies.

0.2 Zes vragen als leidraad

Alvorens het corpus zal worden te bespreken, zal ik eerst de onderzoeksmethode uiteenzetten. Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, zal er een analysemethode worden opgesteld om de ontwikkeling van het meisjesboek bloot te leggen en dient er een overzicht te worden gegeven van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ in de periode 1900-1940. Deze twee onderdelen zullen achtereenvolgens worden beschreven.

Personage-analyse meisjesboeken

Voor het beantwoorden van het eerste deel van de onderzoeksvraag ‘Hoe heeft het meisjesboek zich tussen 1900 en 1940 ontwikkeld?’ spelen de hoofdpersonages van de meisjesboeken een belangrijke rol. De lezeressen zouden de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ via identificering met het hoofdpersonage ‘verinnerlijken’.12

In andere woorden: doordat de lezer zich in het hoofdpersonage kan verplaatsen, aanvaardt ze opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ die het boek bevat. Wanneer in de maatschappij de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ veranderen, zal deze verandering hoogstwaarschijnlijk via de hoofdpersonages van de meisjesboeken tot uitdrukking komen. De lezer dient zich immers aan het hoofdpersonage te spiegelen. De hoofdpersonages van de meisjesboeken bekleden dus een sleutelpositie. Mijn analyse van de boeken zal zich dan ook richten op deze hoofdpersonages.

Voor het eerste deel van de onderzoeksvraag zullen de meisjesboeken worden geanalyseerd aan de hand van zes vragen die zijn ontleend aan de analysemethode die Harold van Dijk toepast in ‘In het liefdeleven ligt gansch het leven’ (2001). De antwoorden op de zes vragen geven inzicht in de wijze waarop de personages in de meisjesboeken zijn vormgegeven, waarna kan worden gekeken of er sprake is van een ontwikkeling van het genre. Allereerst zal er worden gekeken naar het uiterlijk van de personages. Hoe wordt dit beschreven? Dan komt hun karakter aan bod: welke karaktereigenschappen worden er aan de personages toegekend? In het verlengde daarvan: welk beeld krijgt de lezer van hun persoonlijkheid op grond van hun daden en belevenissen? De overige vragen zijn: welke conclusies kunnen er worden getrokken wat betreft de drijfveren van de personages? In welke ruimten begeven de hoofdpersonages zich en hoe wordt die ruimte gewaardeerd? Hoe verloopt de interactie met de andere personages en welke contrasten met het hoofdpersonage zijn er zichtbaar? 13

De verschillende vragen brengen gedetailleerd in kaart hoe de hoofdpersonages van de meisjesboeken worden vormgegeven. Door de verschillende aspecten uit te lichten, wordt het mogelijk om een eventuele ontwikkeling van de hoofdpersonages adequaat te omschrijven. Zo kan het zijn dat er geen ontwikkeling zichtbaar is in het karakter van de hoofdpersonages,

10

Erica van Boven en Mary Kemperink, Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in

de negentiende en twintigste eeuw (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2006), 151.

11

Stefanie Boonen, “Marijke en Marjolein: twee meisjesboekenmeisjes tijden de Tweede Wereldoorlog. ‘Trouw aan traditie of toch enige emancipatie?’”, Literatuur zonder leeftijd 87 (2012), 7.

12

Passages, 26.

13

Harold van Dijk. ‘In het liefdeleven ligt gansch het leven’ Het beeld van de vrouw in het Nederlands

(6)

maar dat de omgeving waarin zij zich begeven wel verandert. Door deze aspecten afzonderlijk te behandelen, kan gedetailleerd worden omschreven welke veranderingen de hoofdpersonages van de meisjesboeken hebben doorgemaakt en kan zo de ontwikkeling van het genre worden vastgesteld.

De analyse richt zich niet uitsluitend op de hoofdpersonages. Ook de belangrijkste bijpersonages zullen aan een analyse worden onderworpen. In eerder onderzoek wordt namelijk gewezen op het belang van de interactie en contrast tussen het hoofdpersonage en de bijfiguren. In de boeken wordt het ‘goede’ doorgaans beloond en het ‘slechte’ bestraft, waarbij het hoofdpersonage uiteindelijk als ‘winnaar’ uit de bus komt. De contrasten en interactie tussen de personages vormen hiervan de basis,14 waardoor het noodzakelijk is dit aspect te belichten.

Ten slotte zal worden gekeken uit welke zuil de meisjesboeken afkomstig zijn. Met name in de periode 1920-1940 nam de verzuiling van de maatschappij in Nederland toe.15 Iedere zuil had uiteindelijk een eigen omroep, krant, enz. Deze zuilen droegen deels verschillende normen en waarden uit. Aangezien het meisjesboek een sterke relatie heeft met de context waarin het wordt geschreven, is het van belang de ‘achtergrond’ van de auteurs in ogenschouw te nemen. Zo wordt een meisjesboek geschreven door een auteur uit de katholieke zuil mogelijk aan de hand van andere waarden en normen vormgegeven dan een meisjesboek afkomstig van een auteur uit de liberaalneutrale zuil. Hier gaat immers hetzelfde principe op als voor meisjesboeken in het algemeen: de boeken tonen de verwachtingen die de maatschappij van het meisje heeft. De meisjesboeken zullen binnen de zuilen zijn gebruikt om het meisje aan de hand van de visie van de zuil op te voeden en haar zo ‘binnen’ de zuil te houden.16 De ontwikkeling die de hoofdpersonages in de boeken doormaken, zal daarom naar alle waarschijnlijkheid per zuil verschillen.

Opvattingen over ‘vrouwelijkheid in de periode 1900-1940

Voor het beantwoorden van het tweede deel van de onderzoeksvraag ‘Hoe verhoudt de ontwikkeling van het meisjesboek zich tot de opvattingen over ‘vrouwelijkheid?’ zal een overzicht worden gegeven van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ in de periode 1900-1940. Vervolgens kan er een vergelijking worden gemaakt met de ontwikkeling van het meisjesboek. Voor de beschrijving van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ zal de volgende literatuur als uitgangspunt dienen:, De eerste feministische golf (1990) van Ulla Jansz, Een

hoofdstuk apart (1992) van Erica van Boven en De Vrouw (1951) van Buytendijk

De eerste feministische golf van Ulla Jansz beschrijft het verloop van de eerste

feministische golf; een periode die begint rond 1860 en doorloopt tot in de eerste decennia van de twintigste eeuw. In de eerste feministische golf stond de maatschappelijke positie van vrouw ter discussie. Deze periode heeft dan ook veel invloed op de ontwikkeling van de positie van vrouwen tussen 1900 en 1940. Opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ en de positie die vrouwen in de maatschappij bekleden zijn met elkaar verbonden. Zolang het denken over vrouwen wordt beheerst door de opvatting dat vrouwen ongeschikt zijn voor het publieke leven, zullen er weinig vrouwen buitenshuis werken. De positie van vrouwen is als het ware een uitvloeisel van het denken over vrouwen. De opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ legitimeren de ideeën over de taak en de rol die vrouwen in de samenleving krijgen toebedeeld. Het werk van Ulla Jansz is dan ook zeer geschikt voor dit onderzoek, aangezien haar onderzoek beide componenten bevat.

14Het “recept”, 55-56. 15

Karin Engbers, Meisjesboeken, periode 1900-1930, in historisch-emancipatorisch perspectief (Groningen, 1988), 30.

16

(7)

In Een hoofdstuk apart van Erica van Boven wordt het fenomeen ‘vrouwenroman’ besproken in het licht van de literaire kritiek tussen 1898-1930. Daartoe worden verscheidene publicaties en kritieken besproken waaruit de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ uit die periode duidelijk naar vormen komen. De beschrijving van de publicaties en daarmee de opvattingen over vrouwen, maakt Een hoofdstuk apart relevant voor dit onderzoek.

Het werk van Buytendijk geeft een overzicht van de vrouw in ‘haar natuur, verschijning en bestaan’. De Vrouw illustreert het denken over vrouwen. Hoewel dit werk in 1951 is gepubliceerd, is de inhoud ervan ook deels toepasbaar op de periode 1900-1940, aangezien het denken over vrouwen gedurende deze de eerste helft van de twintigste eeuw weinig ontwikkeling doormaakte. Vanaf ongeveer 1800 tot ver in de twintigste eeuw werden aan de ideale vrouw eigenschappen als zorgzaamheid, gevoeligheid en onderworpenheid toegeschreven, terwijl de man werd verbonden aan eigenschappen als kracht, zelfstandigheid en ambitie.17 Het werk van Buytendijk is daarnaast toepasbaar op mijn onderzoeksperiode, omdat hij een flink aantal studies over de psyche van de vrouw bespreekt die tussen 1900 en 1940 zijn verschenen.

Aan de hand van de hierboven beschreven literatuur zal een overzicht worden gegeven van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ en de eventuele ontwikkelingen in het denken over vrouwen in de periode 1900-1940 Dit overzicht zal worden vergeleken met de analyse van de meisjesboeken, om zo de onderzoeksvraag geheel te beantwoorden.

0.3 Tien meisjesboeken als uitgangspunt

Om de ontwikkeling van het meisjesboek in beeld te brengen, zullen tien meisjesboeken uit de periode 1900-1940 worden geanalyseerd. Het corpus is op de volgende manier samengesteld. Als uitgangspunt is de bundel Meisjes blijven meisjes blijven meisjes (1967) gebruikt. Deze bundel bevat fragmenten van ‘dé’ meisjesboeken die in de periode 1900-1940 in Nederland verschenen en veel werden gelezen. Daardoor geeft Meisjes blijven meisjes

blijven meisjes een goede afspiegeling van wat er in de periode tussen 1900 en 1940 aan

meisjesboeken verscheen en vormt de bundel een goed uitgangspunt voor dit onderzoek. Niet alle genoemde boeken uit de bundel heb ik voor dit onderzoek kunnen gebruiken. Veel in Nederland verschenen meisjesboeken zijn vertalingen vanuit het Duits of het Engels. Zo hebben zowel Onder moeders vleugels (1876) van Louisa M. Alcott en Stijfkopje (1893) van Emmy von Rhoden, respectievelijk vertaald uit het Engels en Duits, in Nederland brede bekendheid verworven. Deze boeken zijn dan ook in de bundel opgenomen. Zoals eerder aangegeven is de relatie tussen het meisjesboek en de maatschappij zeer nauw. Een analyse van vertaalde werken toont daardoor wellicht een andere ontwikkeling dan een analyse van Nederlandse meisjesboeken. Aangezien dit onderzoek een overzicht tracht te geven van de ontwikkelingen binnen het Nederlandse meisjesboek, zijn vertaalde werken niet in het corpus opgenomen.

Het gevolg van het uitsluiten van enkele werken die in de bundel Meisjes blijven

meisjes blijven meisjes zijn opgenomen, is dat er enkele ‘gaten’ in het corpus vallen. Om het

corpus aan te vullen, is er voor gekozen om Tonnie Beekhout van Marie Honig uit 1911 en

Het beugeljong van Anne Hers uit 1928 toe te voegen. De boeken van Marie Honig en Anne

Hers worden in het voorwoord van de bundel genoemd, als zijnde ‘dierbaar, maar ‘gesneuveld’ vanwege het grote aanbod. Naast Tonnie Beekhout en Het beugeljong is Wil

moet het zeggen (1940) van Willy Pétillon aan het corpus toegevoegd. Pétillon wordt

genoemd als een van de auteurs die ‘in Nederland belangrijk waren voor het genre van het meisjesboek.’18

Voor deze titel van Pétillon is voornamelijk gekozen vanwege het

17

Karin Hausen, ‘Die Polarisierung der ‘geschlechtscharaktere’ – Eine Spiegelung der Dissozation von Erwerbs- und Familienleben.’ Sozialgeschichte der Familie in der Neuzeit Europas. Ed. W. Conze. (Stuttgart: Ernst Klett Verlag, 1976), 363.

18

(8)

publicatiejaar. Door een titel uit 1940 toe te voegen, beslaat het corpus de gehele periode van 1900 tot 1940.

Tenslotte dient te worden opgemerkt dat selecteren automatisch uitsluiten betekent. In het voorwoord van Meisjes blijven meisjes blijven meisjes wordt hetzelfde probleem omschreven: het aanbod is gigantisch. Er zijn zoveel titels verschenen, dat het niet mogelijk is om deze allemaal in de bundel op te nemen. Voor dit onderzoek geldt hetzelfde. Om het corpus binnen de perken te houden, zijn er bij het selecteren soms keuzes gemaakt die ten koste zijn gegaan van bekende en veelgelezen titels. Dit geldt voor de drie meisjesboeken uit het corpus die niet in de bundel Meisjes blijven meisjes blijven meisjes zijn opgenomen. Wie de boekenlijst bestudeert kan voor zijn gevoel titels ‘missen’. Ondanks het ontbreken van enkele bekende meisjesboeken, weerspiegelt het corpus de periode 1900-1940 en vormt het daardoor een goed uitgangspunt voor dit onderzoek. De bovenstaande procedure heeft tot het onderstaande corpus geleid. De meisjesboeken zullen kort worden geïntroduceerd:

Top Naeff, School-idyllen, 1900.

Jet, de hoofdpersoon van het verhaal, is wees en woont bij haar oom en tante terwijl haar broer Hugo op zee vaart. Het huishouden van oom en tante is kil en Jet kent dan ook maar weinig genegenheid. Het verhaal bestaat uit de belevenissen van Jet met haar vriendinnen Jeanne, Lien, Noes en later ook het nieuwe meisje Maud. Zo maken we hen mee in de klas en bij elkaar thuis voor verscheidene ‘kransen’ en toneelrepetities. Als Jet van oom en tante op zangles mag en Hugo haar schrijft dat hij snel naar Nederland komt, is Jet meer dan blij. Als Hugo thuiskomt, is Jet echter ernstig ziek en blijkt dat ze niet meer beter kan worden. Ze sterft uiteindelijk op haar zeventiende verjaardag. Het verhaal stopt niet bij de dood van Jet. In het slothoofdstuk blijkt dat Hugo en Maud zijn getrouwd en een dochtertje hebben gekregen dat ze Jet noemen. Noes blijkt te zijn getrouwd met de zoon van de dominee en Lien is naar de huishoudschool geweest. Alleen Jeanne is niet veranderd.

A.C. Kuiper, Een Hollandsch meisje op een Engelsche kostschool, 1900.

Suze, een meisje uit de hogere klasse, woont met haar vader en haar oudere broer Hans in een groot huis. Suzes moeder is overleden en nu Suze bijna zestien is, vindt tante het tijd om in te grijpen in de opvoeding van het meisje. Tante is van mening dat Suze het beste naar een kostschool kan worden gestuurd, om zo een degelijke opleiding en opvoeding te krijgen. Suze is enthousiast en na een korte voorbereidingstijd vertrekt ze naar een kostschool vlakbij Londen. Daar merkt ze al snel dat haar rooskleurige plaatje niet met de werkelijkheid overeenkomt. De kostschoolmeisjes gniffelen om haar uiterlijk en haar gebroken Engels en ze moet eraan wennen dat ze hier maar een ‘gewoon’ meisje is. Vooral Ione maakt Suze het leven zuur en zet de andere meisjes tegen haar op. Suze blijft echter trouw aan haar eigen normen en waarden en weet beetje bij beetje het respect en de vriendschap van de kostschoolmeisjes te winnen. Na ongeveer een jaar is het tijd om naar Nederland terug te gaan. Het afscheid van de kostschool valt haar zwaar, maar ze is toch ook blij dat ze weer terug naar huis gaat. Zowel de meisjes als haar vader en broer merken op dat Suze is veranderd. Ze is een heuse dame geworden.

Marie Honig, Tonnie Breekhout, 1911.

(9)

De meisjes groeien op en worden uiteindelijk juffrouw. Babs verlooft zich met de zoon van de dominee, maar Tonnie is minder gelukkig. Eelco, de jongen met wie ze veel omgaat, raakt betrokken bij een auto-ongeluk en is voor de rest van zijn leven blind. Van een huwelijk tussen Tonnie en Eelco is aan het einde van het boek nog geen sprake, maar de vriendschap tussen hen beiden is hecht.

Marie C. van Zeggelen, Dona Alve, 1918.

Dona is een kind van een Nederlandse vader een Javaanse moeder. Het gezin woonde met hun bedienden in de binnenlanden van Java. Dan overlijdt vader plotseling. Hij heeft zijn broer gevraagd om voor Dona’s opleiding te zorgen. Het duurt echter enkele maanden voordat oom Alve eraan toekomt Dona te halen. Ondanks haar protesten heeft Dona geen andere keus dan met hem mee te gaan. Oom Alve is een rijke handelsman met een groot huis in de stad, waar hij met zijn vrouw en drie kinderen woont. Het contact tussen de kinderen en Dona verloopt na enkele dagen vrij soepel, maar tante Alve vindt het maar niets dat haar man zijn nichtje in huis heeft gehaald. Ze is bang dat Dona met haar inlandse gewoonten haar kinderen zal beïnvloeden. Nadat Dona enige tijd als secretaresse heeft gewerkt, besluit haar oom, op aandringen van een goede kennis, Dona’s liefste wens in vervulling te laten gaan: zangles. Dona blijkt een uitzonderlijk talent en gaat met de kennis van oom Alve naar Europa om daar verder te worden onderwezen. Na een tour door Europa gaat Dona terug naar Indië. Daar blijkt haar vroegere speelkameraadje Rick koffieboer te zijn geworden. De twee trouwen.

Cissy van Marxveldt, De h.b.s.-tijd van Joop ter Heul, 1919.

In dit eerste boek uit de serie over Joop ter Heul maakt de lezer via brieven en dagboekfragmenten een schooljaar van Joop mee. Joop is geen brave leerling. Samen met haar vriendinnen haalt ze regelmatig kattenkwaad uit, waarop vaak strafwerk volgt. Omdat de leerprestaties van Joop te wensen over laten, besluit vader dat ze niet langer naar de avonden jopopinoloukico-club mag die ze samen met haar vriendinnen organiseert. Ook krijgt Joop bijles van juffrouw Wijers, in de hoop dat ze zo toch overgaat. Terwijl Joop hard werkt om haar cijfers op te halen, verlooft haar zus Julie zich met mr. Schmidt, een van de leraren van de meisjes. Joop krijgt te maken met de overdreven ‘verliefde buien’ van Julie en leert tegelijkertijd haar docent op een heel andere manier kennen. Wanneer Joop problemen heeft op school, doet Schmidt een goed woordje voor haar bij de directrice en aan het einde van het jaar blijkt Joop over te zijn naar de volgende klas.

C.M. van Hille-Gaerthé, De plaats waarop gij staat, 1925.

Ruut is zeventien als het verhaal begint. Ze woont samen met haar zus Lucie, haar broertje Wim en vader en moeder op een bovenwoning in een weinig gezellige straat. Vader heeft een zwak gestel en kan daardoor niet meer hele dagen lesgeven. Het gezin heeft daardoor weinig geld en wordt ondersteund door tante Sophie en de oudere nichten Truitje en Jeanne. Om het gezin te helpen, volgt Ruut de kweekschool en gaat Lucie naar de huishoudschool, zodat ze straks geld kunnen gaan verdienen. Op een logeerpartij ontmoet Ruut Hugo en wordt ze verliefd. Hugo heeft echter zijn oog op Else laten vallen. Wanneer Ruut dit merkt, houdt ze haar gevoelens voor zich. Enkele weken na de logeerpartij ontmoet Ruut Else op een visite. Vlak voor Hugo’s vertrek naar Indië heeft Else zijn toenaderingen afgewezen. Else heeft daar echter zichtbaar spijt van. Ruut schrijft Hugo in bedekte termen wat er aan de hand is en laat haar eigen verlangen naar Hugo los: ze is gelukkig met wat ze heeft.

Anne Hers, Het beugeljong, 1928.

(10)

haar regelmatig verdrietig maakt. Vader wijst haar echter op haar kwaliteiten: ze heeft een sterke intuïtie en oog voor detail. Beugeltje voelt de spanningen tussen vader en moeder dan ook feilloos aan. Na enige tijd besluit moeder om bij oma te gaan wonen, waar ze veel uitgaat en andere mannen ontmoet. Moeder vraagt Beugeltje en Joop om voor langere tijd bij haar te komen logeren en trekt Joop mee in haar nieuwe levensstijl. Dan wordt Beugeltje ernstig ziek. Rond haar ziekbed vinden vader en moeder elkaar terug en ziet moeder in dat ze bij haar gezin hoort.

Rie Verkade-Cramer, Babette Josselin, genaamd Babs, 1931.

Babette woont in Den Haag, samen met haar vader, moeder en broertje en zusje. Ze studeert Frans maar het brengt haar weinig plezier. Tennissen bevalt haar beter. Ze is een flirt en gaat regelmatig uit met de charmante, maar getrouwde André. Wanneer ze er thuis achterkomen, is vader woedend en weet moeder niet wat ze met haar dochter aan moet. Wanneer Babs met een vriendinnetje naar Ancona op vakantie mag om zo los te komen van André, ontmoet ze Frank. De twee worden verliefd en besluiten te trouwen.

Diet Kramer, De Bikkel, 1935.

In het boek wordt het schooljaar van gymnasium zes beschreven. De klas bestaat uit acht leerlingen die elkaar al van kleins af aan kennen. De onbetwiste leider van de groep is de harde Inger, die daarom door iedereen de Bikkel wordt genoemd. In dit laatste schooljaar komt er een nieuwe leerling bij hen in de klas. Deze Geerten de Pool is al twintig en wordt door de groep gezien als iemand met meer levenservaring. Geerten zorgt dan ook voor verschuivingen in de hiërarchie van de groep. Van alle negen leerlingen wordt beschreven hoe zij jongvolwassenen worden en wat zij daartoe moeten doorstaan en overwinnen.

Willy Pétillon, Wil moet het zeggen, 1940.

(11)

1. Het meisjesboek

In dit hoofdstuk zullen de bestaande visies op het meisjesboek worden beschreven. Daarbij zal er aandacht worden besteed aan de bestaande opvattingen over het genre, de ontstaansgeschiedenis en de relatie van het meisjesboek met het toentertijd nieuwe begrip ‘adolescentie’.

1.1 Opvattingen over een genre

Zoals gezegd lopen de opvattingen over het meisjesboek uiteen. Het genre wordt dan ook op verschillende manieren beschreven, benaderd en getypeerd. In De hele Bibelebontse berg wordt het meisjesboek als genre door Aukje Holtrop aan de hand van een aantal kenmerken omschreven. Het eerste kenmerk betreft volgens haar het hoofdpersonage: dit is een meisje. Dit meisje zou de ideale figuur zijn om je als lezer mee te identificeren en haar alledaagse belevenissen met haar familie en vriendinnen vormen de inhoud van het verhaal. Als volgend kenmerk wordt het slot van de meisjesboeken genoemd. Het verhaal zou goed aflopen. Dat wil zeggen dat er een conflict is opgelost, dat er een verloving plaatsvindt of dat de hoofdpersoon ouder en meer volwassen is geworden. De mannen en jongens in de boeken hebben volgens Holtrop een vaste rol: ze zijn fout of goed. Zo kan een mannelijk personage de buurjongen zijn die de hoofdpersoon plaagt of met wie ze kattenkwaad uithaalt, maar ook de foute man die het meisje van het rechte pad afbrengt. Tegenover deze ‘foute man’ zouden de beschermende vader staan en de man met wie de hoofdpersoon zich uiteindelijk verlooft. Deze verloofde kent volgens Holtrop ideale eigenschappen als een sterk karakter en een sterke wil. Hij is in staat de hoofdpersoon te doen inzien waar haar toekomst ligt.19 Tenslotte zijn er nog twee kenmerken die volgens Holtrops omschrijving voor veel, maar niet voor alle meisjesboeken gelden. Zo zouden de titels van veel meisjesboeken veelzeggend zijn; ze geven de lezer een eerste aanwijzing over het verhaal. Via de titel zou bijvoorbeeld duidelijk worden waar het verhaal over gaat. Een goed voorbeeld hiervan zijn de titels De H.B.S.-tijd van Joop

ter Heul en Een Hollandsch meisje op een Engelsche kostschool, waarbij direct duidelijk is

dat de boeken avonturen op school beschrijven. Holtrop constateert verder dat veel meisjesboeken in een serie werden uitgegeven.20 Dit zou vooral een verkooptechnisch voordeel zijn; wie het eerste deel van een serie op de plank heeft staan, schaft vaak ook de overige delen aan.

In De hele Bibelebontse berg wordt dus een flinke lijst kenmerken van het meisjesboek beschreven, waardoor het idee kan ontstaan dat het meisjesboek een redelijk vastomlijnd genre is. Van Lierop-Debrauwer toont in haar onderzoek echter aan dat het meisjesboek aan verandering onderhevig is en dus niet als vastliggend genre kan worden weggezet.21 Een van de ontwikkelingen die Van Lierop-Debrauwer beschrijft is het ontstaan van verschillende meisjesboeken voor verschillende leeftijdscategorieën. Daarbij is het volgens haar echter lastig een strikte scheiding aan te brengen, aangezien het onderscheid vooral zou worden gemaakt op basis van de ‘toon’ van de boeken. De ‘vrolijke schoolboeken’ zouden vooral zijn bedoeld voor jongere meisjes, terwijl voor oudere meisjes er boeken verschenen met meer serieuze thema’s.22

Een duidelijke grens valt hier niet te trekken, waardoor het categoriseren naar leeftijd lastig blijkt. Het genre is volgens Lierop-Debrauwer ook niet vastomlijnd te noemen, doordat de boeken wisselende decors en thema’s kennen als de kostschool23, verzet en oorlog24 en reizen. Hoewel het genre volgens Van

19 Het “recept”, 46-47. 20 Bibelebontse berg, 411. 21

bestaansrecht van meisjesliteratuur, 115.

22

Bibelebontse berg, 418-419.

23

(12)

Lierop-Debrauwer dus niet vastomlijnd is, is zij wel van mening dat de oudere meisjesboeken van het begin van de twintigste eeuw als ‘instrumenteel’ kunnen worden getypeerd. De boeken zouden het meisje sturen door haar de verwachtingen van de maatschappij te tonen. Deze bewering is voornamelijk gebaseerd op het feit dat vrijwel alle meisjes in de boeken zouden trouwen.

Ook Thesi Schmitz benadert de meisjesboeken vanuit de opvatting dat deze als ‘instrument’ zijn bedoeld. Volgens Schmitz bevat het meisjesboek een fictieve, ideale wereld, die wordt beheerst door het contrast tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. De hoofdpersoon van het meisjesboek vertegenwoordigt, ondanks haar opstandig karakter, het ‘goede’. Haar opvliegendheid verhult een eerlijke en oprechte inborst. Daar tegenover wordt een personage geplaatst dat in veel opzichten de tegenpool van het hoofdpersonage is. Dit personage is bijvoorbeeld ‘nuffig’, neemt haar verantwoordelijkheid niet, of is niet oprecht. Zij vertegenwoordigt dan ook het ‘kwade’. In de meisjesboeken wordt het ‘goede’ doorgaans beloond en het ‘kwade’ bestraft, wat bijvoorbeeld resulteert in een goed huwelijk voor de hoofdpersoon, terwijl haar tegenpool zonder geschikte huwelijkspartner achterblijft.

De visie van Holtrop, Van Lierop-Debrouwer en Smitz sluit aan bij het eerder genoemde onderzoek van Malte Dahrendorf, die het meisjesboek zoals gezegd als instrument van de maatschappij beschouwt. Volgens Wendela de Raat wordt het meisjesboek in al deze onderzoeken benaderd ‘als een conventionele roman met een belangrijke socialisatiefunctie.’25 Dit zou het volgende inhouden:

De lezer identificeert zich tijdens het lezen met het personage dat moet leren wat de maatschappij van haar verwacht in plaats van haar eigen weg te gaan. Het idealistische verhaalverloop mondt uit in een ‘eind goed al goed’, waarbij het opstandige personage als beloning voor haar goed doorlopen aanpassingsproces een gelukkig huwelijk sluit en bevrediging vindt in haar rol van afhankelijke echtgenote en zorgzame moeder.26 De Raat toont in haar onderzoek aan dat door de meisjesboeken aan de hand van tekstinterpretatie te ontrafelen, er een andere visie op meisjesboeken kan ontstaan. Door niet uit te gaan van een vastomlijnd genre kan men tot diepere inzichten omtrent meisjesboeken komen. Zo concludeert zij dat School-idyllen niet moet worden gezien als een oproep ‘tot aanpassing aan de heersende verwachtingspatronen voor opgroeiende vrouwen, maar tot koestering van de eigen identiteit – binnen de daarvoor door sociale conventies beperkte mogelijkheden.’27

De Raat noemt het onderzoek van Pamela Pattynama als inspiratiebron.28 Pattynama stelt dat in de boeken over Joop ter Heul de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ worden geïroniseerd. Oftewel: het ‘vrouwelijke’ ideaal wordt hier dus niet verheerlijkt, maar juist op de hak genomen. Toch heeft ook Pattynama’s benadering van meisjesboeken raakvlakken met wat De Raat de ‘conventionele benadering’ noemt. Zoals eerder vermeld stelt Pattynama dat literatuur inzicht geeft in de cultuur van een samenleving. Een kind wordt volwassen via rijmpjes, liedjes en het (voor)lezen van boeken ‘ingewijd’ in de volwassen cultuur. Een meisje wordt dus onder andere via jeugdliteratuur opgeleid tot een volwassen vrouw.29 Pattynama onderschrijft hiermee de relatie tussen meisjesboeken en de cultuur waarin deze meisjes opgroeien, maar benadert het genre volgens De Raat niet als vastomlijnd.

24

Giselda Wilkending, “Mädchen-Kriegsromane im Ersten Weltkrieg” Geschichte der Mädchenlektüre.

Mächenliteratur und die gesellschaftliche Situation der Frauen. Ed. Grenz&Wilkending (Weinheim en

München: Juventa Verlag, 1997), 151.

25

Kenmerken van verzet, 47.

26

Kenmerken van verzet, 47.

27

Kenmerken van verzet, 58.

28

Kenmerken van verzet, 49.

29

(13)

Uit de bovenstaande beschrijving blijkt dat er vele benaderingen van het meisjesboek mogelijk zijn en dat de opvattingen over het genre uiteenlopen. Deze veelzijdige opvattingen en benaderingen resulteren in nieuwe en diepere inzichten. Een open blik blijkt dan ook van belang bij onderzoek naar het meisjesboek.

1.2 Beknopte geschiedenis van het meisjesboek

Het ‘sturen’ van meisjes via boeken is geen nieuw verschijnsel. De eerste boeken die speciaal voor vrouwen en meisjes werden geschreven, waren bedoeld om vrouwen de kennis te geven die ze nodig hadden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op hun maatschappelijke rol: het huwelijk en het gezinsleven.30 De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart van Betje Wolf en Aagje Deken uit 1782 kan worden gezien als de voorloper van het ‘moderne’ meisjesboek van Nederlandse bodem, omdat het boek de lezer identificatiemogelijkheden bood: de hoofdpersoon is een gewoon meisje met zowel goede als minder ideale eigenschappen. Zo is ze is niet alleen maar braaf en ook niet buitensporig sentimenteel.31 Na

Sara Burgerhart bleef het een tijdlang stil, voordat er meer van dergelijke moderne

meisjesboeken werden gepubliceerd. De titels die gedurende deze periode in Nederland verschenen, zijn uit het buitenland afkomstig. Voorbeelden van dergelijke titels zijn het eerder genoemde Little women (1876) van Louisa May Alcott, in het Nederlands bekend onder de titel Onder moeders vleugels, en Stijfkopje (1893) van Emmy von Rhoden, met als oorspronkelijke titel Der Trotzkopf. Deze werken kunnen worden gezien als de basis voor het eerste Nederlandse ‘bakvisboek’ in 1900: School-idyllen van Top Naeff.32 Deze ‘nieuwe’ variant van het meisjesboek wordt ook wel het ‘bakvisboek’ genoemd. In deze boeken maakt namelijk het ‘moderne meisje’, de zogeheten bakvis, haar opwachting. Het moderne meisje heeft volgens Schmitz de volgende kenmerken:

Een uitgesproken jongensachtig uiterlijk en jongensachtige manieren en in tegen stelling tot de blonde, lange en engelachtige lokken van het Victoriaanse meisje, draagt zij het bruine haar in vlechten of kort geknipt, het zogenaamde ‘bobbed hair’. Ze is lang en slank, het liefst zonder al te veel vrouwelijke rondingen en haar vele vriendinnen van wie zij de onbetwiste leider is, noemen haar bij voorkeur bij een jongensnaam. Ze is sportief en heeft een grondige hekel aan typische meisjeszaken.33 Uit het hierboven omschreven beeld van de bakvis blijkt dat het meisje niet langer volledig zou worden vormgegeven aan de hand van typisch ‘vrouwelijke’ kenmerken, maar dat het meisje ook typisch ‘mannelijke’ karaktereigenschappen krijgt toegedicht. Met name haar leiderschap is hier een goed voorbeeld van.34 Wanneer het hoofdpersonage wordt vormgegeven aan de hand van typisch ‘mannelijke’ eigenschappen, lijkt het niet vreemd dat zij in opstand komt tegen typische meisjeszaken en ze zich niet zonder verzet in haar lot schikt. Het aangaan van de confrontatie wordt namelijk gezien als een typisch ‘mannelijke’ karaktereigenschap.35 Haar verzet is volgens Schmitz echter van korte duur. De overige personages in het verhaal doen haar inzien dat een toekomst als echtgenote en moeder haar het meest gelukkig zal maken.36

30

Het “recept”, 47.

Susanne Barth, “‘Buch und Leben [müssen] immer neben eineander Seyn – das Eine erläuternd und bestätigend das andere.’ Zur Lesererziehung in Mädchenratgebern des 19. Jahrhunderts.” Geschichte der

Mädchenlektüre. Mächenliteratur und die gesellschaftliche Situation der Frauen. Ed. Grenz&Wilkending

(Weinheim en München: Juventa Verlag, 1997), 51-53.

(14)

Met de komst van het moderne meisje, maakt niet alleen de hoofdpersoon van het meisjesboek een ontwikkeling door, ook het doel van het meisjesboek zou veranderen. Het moderne meisje brengt vernieuwing, onder andere omdat volgens Schmitz met haar komst lering met vermaak wordt gecombineerd.37 In de jaren die volgden zou het meisjesboek een hoge vlucht nemen. Het aantal titels nam toe en de boeken verschenen in grote oplagen.38 Hoe het genre zich vanaf het jaar 1900 tot 1940 heeft ontwikkeld, zal dit onderzoek uitwijzen.

1.3 Het idee van adolescentie als achtergrond van het meisjesboek

Inmiddels is duidelijk geworden welke opvattingen er over het meisjesboek bestaan en is de geschiedenis van het moderne meisjesboek kort beschreven. Maar tegen welke achtergrond is het meisjesboek eigenlijk ontstaan?

Pattynama beschrijft in haar proefschrift de opkomst van het begrip adolescentie. Het is een relatief nieuw begrip. Pas tussen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw duidde men adolescenten aan als aparte leeftijdscategorie. Het begrip is ontstaan ten tijde van de economische ontwikkelingen in de negentiende eeuw. In deze periode nam de complexiteit van arbeid toe en had men meer scholing nodig om de werkzaamheden te kunnen verrichten. Als gevolg zat een steeds groter wordende groep jonge mensen voor langere tijd in de schoolbanken en werd er op deze manier als het ware een fase tussen kindertijd en volwassenheid gecreëerd. Deze tussenfase werd vervolgens tot adolescentie gedoopt.39

Gedurende de adolescentie zou het onderscheid tussen jongens en meisjes verder worden aangezet. Zo zouden jongens worden voorbereid op taken in de buitenwereld en meisjes op taken in de binnenwereld.Het komt er daarbij op aan om het juiste rolpatroon aan te meten en vertrouwd te raken met de taken en eigenschappen die daarbij zijn betrokken.40 Verinnerlijking speelt daarbij een grote rol: meisjes moeten culturele waarden, ‘vrouwelijkheid’, gaan beschouwen als iets van zichzelf, als iets dat ze zelf ervaren, in plaats van iets dat is aangeleerd. In het geval van de verinnerlijking van ‘vrouwelijke’ waarden betekent dit voornamelijk dat de meisjes de beperkingen die ze krijgen opgelegd als ‘waarheid’ gaan zien. Het kort houden of binnenhouden van meisjes is een methode om dit verinnerlijkingproces tot stand te brengen. De meisjes werden net zolang binnengehouden totdat ze wisten hoe ze zich moesten gedragen en ze de beperkingen van hun sekse accepteerden. 41 Het lezen van boeken speelde een belangrijke rol in dit proces. Lezen werd gezien als de ideale manier om controle op het kind te krijgen. Door kinderen te laten lezen, zou er als het ware een opvoedingsvacuüm worden gecreëerd, waarbij het kind via de boeken de juiste weg werd getoond.42 Deze zienswijze wordt onderbouwd door de cultivatietheorie van George Gerbner (1972). Hij stelt dat hoe meer tijd je ‘doorbrengt’ in een fictieve wereld, hoe sterker je de waarheden van die wereld als je eigen waarheden aanneemt.43 Zijn onderzoek richt zich op de invloed van televisie, maar de vertaling naar het meisjesboek is vanuit dit oogpunt eenvoudig te maken. Ook bij het meisjesboek brengt de lezer tijd door in een fictieve wereld en zou de lezer de normen en waarden van die wereld verinnerlijken.

37 Het “recept”, 49. 38 Das Mädchenbuch, 10-11. 39 Passages, 21. 40 Passages, 27. 41 Passages, 26. 42

Buch und Leben, 51-62.

43

(15)

2. Opvattingen over ‘vrouwelijkheid’

In dit hoofdstuk zal aan de hand van de studies van Jansz, Van Boven en Buytendijk, een beeld worden geschetst van visies en opvattingen in de periode 1900-1940. Op deze manier zal duidelijk worden welke opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ de maatschappelijke opinie domineerden. Achtereenvolgens zal er aandacht worden besteed aan ‘vrouwelijkheid’ als ideologie, de achtergronden van het denken over vrouwen, de invulling van het begrip ‘vrouwelijkheid’, de positie die de vrouw in de maatschappij bekleedde en de veranderingen die daarin hebben plaatsgevonden onder invloed van de eerste feministische golf.

2.1 ‘Vrouwelijkheid’ als ideologie

‘Daartoe is zij van nature ongeschikt’, ‘dit is typisch vrouwelijk’, ‘dat ligt in de aard van de vrouw besloten’: zomaar drie uitspraken over vrouwen en ‘vrouwelijkheid’. In alle drie de uitspraken ligt de opvatting besloten dat ‘vrouwelijkheid’ iets onveranderlijks is, iets natuurlijks. Inmiddels zien wij ‘vrouwelijkheid’ als een maatschappelijke en culturele constructie. ‘Vrouwelijkheid’ is dus niet iets dat wordt aangeboren, maar iets dat bestaat op basis van de invulling die wij aan dit begrip geven.

De opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ kunnen als ideologie worden bestempeld. Van Alphen beschrijft een ideologie als een verstarde code. Deze codes zijn ‘de gronden op basis waarvan mensen betekenis toekennen aan de verschijnselen om hen heen.’44

Deze codes of conventies zijn cultureel bepaald. De codes vormen een ideologie wanneer men ze als waarheid aanvaardt en ze daarmee als ‘natuurlijk’ worden beschouwd. In dat geval is men dus uit het oog verloren dat codes een culturele constructie zijn. Ook in het geval van ‘vrouwelijkheid’ gaat dit principe op: men beschouwde de codes voor ‘vrouwelijkheid’ als ‘natuurlijk’ en niet als cultureel bepaald, waardoor de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ als ideologie bestempeld kunnen worden. De opvatting dat er zoiets bestond als ‘de vrouwelijke natuur’ of de ‘vrouwelijke aard’ is bepalend geweest voor de visies die men met betrekking tot vrouwen en ‘vrouwelijkheid’ had. 45

2.2 Scheiding van werelden

‘Vrouwelijkheid’ is dus een culturele constructie, maar wat vormde de basis van deze ideologie? Als oorsprong van de opvattingen over vrouwen die de maatschappij tot in de twintigste eeuw domineerden, wordt meestal de periode rond het jaar 1800 genoemd. In deze periode werd het maatschappelijke leven gescheiden in een privésfeer (huwelijk, moederschap, gezinsleven, etc.) en een publieke sfeer (arbeid, wetenschap, politiek, etc.) Daarbij werden de vrouwen in de privésfeer geplaatst, terwijl het mannelijke deel van de bevolking met de publieke sfeer werd verbonden. Deze taakverdeling bestond volgens Van Boven al veel langer, maar werd nu geëxpliciteerd. De economische ontwikkelingen zouden de aanzet hebben gegeven tot deze explicitering. Rond 1800 kreeg de industrialisatie steeds meer invloed op de maatschappij.46 Met de komst van fabrieken werd de huisnijverheid vervangen door fabrieksarbeid. Doordat de arbeid nu buitenshuis werd geplaatst, ontstond er een expliciete scheiding tussen de privésfeer en de publieke sfeer. Wie in ogenschouw houdt dat de vrouw reeds werd verbonden met huiselijke taken en de man met het publieke leven, begrijpt dat het voornamelijk de mannen waren die in de fabrieken aan het werk gingen. Als gevolg werd de vrouw nog sterker aan de privésfeer gekoppeld.

Aan het einde van de negentiende eeuw was de verdeling van mannen en vrouwen over de beide sferen onveranderd: mannen domineerden de publieke sfeer, vrouwen werden geacht zich in de privésfeer te bewegen. Tijdens de opkomst van de eerste feministische golf

44

Een hoofdstuk apart, 199.

45

Een hoofdstuk apart, 199-201.

46

(16)

werd deze verdeling ter discussie gesteld en eisten vrouwen hun plaats in het publieke leven op. De feministen uit deze periode eisten recht op het verrichten van betaalde arbeid, het volgen van onderwijs en het deelnemen aan verkiezingen.47 De maatschappij reageerde op die eisen met het stellen van vragen over het fenomeen ‘vrouw’. Volgens de psycholoog Heymans voelde men, de eisen van vrouwen overwegend, de behoefte te weten ‘wat zij is’.48 De psyche van de vrouw vormde daarbij een belangrijk uitgangspunt. Men wilde te weten komen welke kenmerken de psyche van de vrouw vertoonde en of deze verschilde van die van de man. ‘De vrouw’ werd beschreven in studies en uitgebreid besproken in kranten en tijdschriften.49 Uit deze bronnen spreekt duidelijk welke opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ er in de maatschappij heersten. Welke opvattingen dat zijn zal hieronder worden uiteengezet.

2.3 De invulling van een ideologie

De publicaties over ‘de vrouw’ vormen een goed uitgangspunt voor een overzicht van de dominerende opvattingen over ‘vrouwelijkheid’. Van Boven en Buytendijk bespreken ‘vrouwelijkheid’ beiden aan de hand van dergelijke bronnen. Daarbij richt Van Boven zich op de literaire kritiek en vier toonaangevende publicaties tussen 1898-1930. Buytendijk beschrijft ‘de vrouw [in] haar natuur, verschijning en gebaar’ en bespreekt daartoe verscheidene studies waaraan hij zijn eigen opvattingen toevoegt. De onderzoeken van Van Boven en Buytendijk vormen dan ook een goed uitgangspunt voor het geven van een overzicht van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ tussen 1900 en 1940. Uit de door hen besproken studies, publicaties en kritieken blijkt het volgende.

Zoals vermeld werd ‘vrouwelijkheid’ gezien als iets natuurlijks in plaats van iets dat cultureel is bepaald. Deze ‘natuurlijke’ aard van de vrouw werd beschouwd als ‘het andere’. Haar psyche week af van het ‘gewone’, de mannelijke norm. Volgens Van Boven hangt deze opvatting samen met de opkomst van het ‘rationele denken’, waarbij het rationele de dominerende factor is. Men wilde zowel de privésfeer als de publieke sfeer aan de hand van rationele maatstaven beoordelen. Dit bleek voor de privésfeer echter een probleem op te leveren. Deze sfeer bevatte aspecten die men juist als irrationeel of emotioneel beschouwde, zoals een huwelijk, geboorte en moederliefde. Zoals gezegd werden vrouwen geacht in nauw verband te staan met de privésfeer en aangezien deze niet voldeed aan het ‘mannelijke’ rationele, werd ‘vrouwelijkheid’ steeds meer gezien als ‘het andere’, het afwijkende. In het onderzoek naar de psyche van ‘de vrouw’ werd deze ‘afwijking’ verder aangezet. De verschillende posities en capaciteiten van mannen en vrouwen werden toegeschreven aan de afwijkende psychologische kenmerken van de vrouw. Zo meent de schrijver Robbers in 1918: Genieën nu, de geschiedenis leert het, uitvinders, baanbrekers, scheppers in ’t groot, komen meer onder mannen voor dan onder vrouwen; men zou zich belachelijk maken door dat tegen te spreken; het feit duidt zonder twijfel op een verschil tussen de mannelijke en de vrouwelijke psyche.50

Buytendijk onderschrijft deze visie: ‘De min of meer humanistische mening, dat de vrouw niet een hogere of lagere, maar een andere waarde heeft dan de man […]’51 Buytendijk neemt een neutraal standpunt in door de ‘waarde’ van de vrouw niet hoger of lager te noemen dan die van de man, maar slechts te typeren als ‘anders’.

‘Vrouwelijkheid’ werd dus als het ‘andere’ beschouwd. Waarin wijkt het ‘vrouwelijke’ nu van de ‘mannelijke’ norm af? Uit de besproken bronnen blijkt dat

47

Denken over sekse, 11.

48

Een hoofdstuk apart, 168.

49

Een hoofdstuk apart, 167.

50

Een hoofdstuk apart, 239-240.

51

(17)

‘vrouwelijkheid’ duidelijk werd gekenmerkt door emotionaliteit en interesse voor gevoelszaken. Volgens de psycholoog Heymans is emotionaliteit zelfs de voornaamste ‘vrouwelijke’ eigenschap. Ook Buytendijk beschrijft de waarde die er aan emotionaliteit werd toegekend. Hij haalt onder anderen Fröbes aan die stelt dat ‘[…] alle typische kenmerken van de vrouw uit deze hogere emotionaliteit […] kunnen worden begrepen.’52

Wie de hieronder beschreven opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ bekijkt, zal tot de conclusie komen dat er in deze opvatting van Fröbes een kern van waarheid schuilt. Veel typisch ‘vrouwelijke’ kenmerken zijn inderdaad terug te voeren op de sterke verbinding van ‘vrouwelijkheid’ met emotionaliteit.53

Subjectiviteit zou een van de eigenschappen zijn die de vrouwelijke psyche kenmerkt. Een vrouw zou de wereld bezien vanuit haar eigen, en daarmee afwijkende, positie. Daardoor zou ze niet in staat zijn om het objectieve, het algemene of het universele te representeren en de werkelijkheid waar te nemen zoals deze is. Haar visie is gekleurd en is daardoor subjectief.54 De connectie tussen subjectiviteit en ‘vrouwelijkheid’ staat in verbinding met de opvatting dat ‘de vrouw’ emotioneel is. Doordat ‘de vrouw’ een gevoelswezen zou zijn, kan ze onvoldoende uit te voeten met begrippen als ratio en logica. Objectief oordelen zou daardoor onmogelijk worden. Als gevolg zou het ‘vrouwelijke’ niet alleen worden gekenmerkt door subjectiviteit, maar beschouwde men ‘de vrouw’ ook als niet intellectueel. Daarvoor zou ze te veel uitgaan van het gevoelsleven.55

De verbinding van het ‘vrouwelijke’ met het emotionele komt ook tot uitdrukking in de relatie van ‘vrouwelijkheid’ en intuïtie of een onbewuste manier van denken. Zo zouden schrijfsters hun natuur volgen in plaats van na te denken over de compositie van hun werk.56 Ook is de connectie met het emotionele te vinden in de beschrijving van de verschijning van ‘de vrouw’ die Buytendijk geeft. Deze verschijning zou statisch van vorm zijn, aangezien zij onveranderlijk blijft. Dit in tegenstelling tot de verschijningsvorm van de man die dynamisch zou zijn. Het contrast tussen de beide verschijningsvormen is terug te vinden in de aard van het handelen van mannen en vrouwen. Volgens Buytendijk is de aard van het handelen van de vrouw die van een kringloop. Haar handelen is gericht op beminnen en daarmee het emotionele. Dit beminnen kent geen eindpunt en gaat daardoor onveranderlijk voort. In het handelen van de man ligt daarentegen een eindpunt besloten. Zijn handelen richt zich op een doel en het overwinnen van weerstanden en conflicten.57

Volgens het overzicht dat Buytendijk geeft, zou ‘vrouwelijkheid’ zich verder kenmerken door adaptatie of aanpassing, terwijl het ‘mannelijke’ zich richt op weerstand en confrontatie.58 Een psychologisch onderzoek uit 1937 naar het speelgedrag van kleine kinderen zou deze opvatting ondersteunen. Uit dit onderzoek zou blijken ‘dat jongens veel meer dan kleine meisjes speelgoed weggraaien, andere kinderen aanvallen of weigeren speelgoed met een ander te delen, terwijl meisjes liever het spel ontwijken dan ruzie maken en in ieder geval spoediger toegeven.’59

Gelijksoortige studies zouden aantonen dat meisjes zachter zijn dan jongens, zorgzamer, gewilliger, docieler, meegaander, volgzamer en gehoorzamer.60 Deze eigenschappen zijn impliciet terug te vinden in de Buytendijks beschrijving van de ‘mannelijke’ en de ‘vrouwelijke’ blik. Deze ‘mannelijke’ of ‘adelaarsblik’ zou zich laten omschrijven als doorborend, gefixeerd en strak.61

Hieruit blijkt impliciet de ‘mannelijkheid’ wordt verbonden met eigenschappen als kracht, dominantie en

52

De vrouw, 130.

53

Een hoofdstuk apart, 208.

54

Een hoofdstuk apart, 220.

55

Een hoofdstuk apart, 240, 242.

56

Een hoofdstuk apart, 228-229.

(18)

leiderschap. De ‘vrouwelijke’ blik wordt omschreven als een rustende blik die zich niet op een bepaald doel fixeert.62 Uit deze omschrijving blijkt impliciet dat ‘vrouwelijkheid’ zich niet kenmerkt door leiderschap, maar eerder door volgzaamheid en een zekere passiviteit. De ‘vrouwelijke’ blik is zachter. Deze ‘zachtheid’ komt ook naar voren in het typisch ‘vrouwelijke’ uiterlijk dat Buytendijk als ‘ronder, weker en fluweliger’ dan dat van een man omschrijft.63

Uit de literaire kritiek blijkt dat aan ‘vrouwelijkheid’ kenmerken als een gebrek aan creativiteit en genialiteit werden toegeschreven. Dit is bijvoorbeeld te zien in het eerder genoemde citaat van Robbers, waarin hij uiteenzet dat er vrijwel geen creatieve en geniale vrouwen zijn te vinden. Een gebrek aan persoonlijkheid zou hier volgens sommige critici en auteurs aan ten grondslag liggen.64 De vrouw heeft onvoldoende persoonlijkheid of gewicht om zelf iets te scheppen. De vrouwelijke psyche zou dan ook meer geschikt zijn voor navolging, dan voor de schepping van iets nieuws.65

De bovengenoemde opvattingen tonen de consensus over ‘vrouwelijkheid’. Men was het in andere woorden vrijwel eens over de eigenschappen die ‘vrouwelijkheid’ zouden kenmerken. Er bestond echter geen consensus over de waardering van ‘vrouwelijkheid’. Of men ‘vrouwelijkheid’ overwegend positief of negatief waardeerde berustte grotendeels op de verbinding van ‘de vrouw’ met het zedelijke of met het zinnelijke. De verbinding met het zinnelijke hield in dat ‘vrouwelijkheid’ werd gezien als sterk verbonden met het seksuele. Otto Weininger, de auteur van het veel gelezen en besproken Geschlecht und Charakter (1903) gaat hierin het verst: ‘Volgens hem vertegenwoordigt de vrouw het niets, dat is: het aardse, materiële, seksuele; zij heeft geen enkele relatie tot het hogere. Daartegenover staat de man als het evenbeeld van God en dus als vertegenwoordiger van het is, het “zijn” in hogere zin.’66 Wanneer de vrouw voornamelijk met het zinnelijke werd geassocieerd, werd ‘vrouwelijkheid’ voornamelijk als iets negatiefs gezien. In sommige gevallen was er zelfs sprake van ‘Weininger-vrouwenhaat’.67 In plaats van de verbinding met het zinnelijke, kon ‘vrouwelijkheid’ ook worden verbonden met het zedelijke. Aanhangers van deze visie waren ervan overtuigd dat de vrouw van nature zedelijker was dan de man en gaven geen invulling aan de verbinding van het ‘vrouwelijke’ met het zinnelijke of seksuele. Wanneer de vrouw met het zedelijke werd verbonden werd ‘vrouwelijkheid’ positiever gewaardeerd en uitte men lof over de deugdzaamheid en zedelijkheid van de vrouw.68 Het zou voornamelijk de jonge generatie (Ter Braak, Du Perron) zijn die het ‘vrouwelijke’ als negatief waardeerde. 69 Deze negatieve waardering komt vermoedelijk voort uit de angst dat vrouwen de positie van mannen zouden aantasten.70 De oudere generatie, de generatie na Tachtig, kent het ‘vrouwelijke’ een hogere waardering toe. Typisch ‘vrouwelijke’ kenmerken zijn volgens hen opofferingsgezindheid, medelijden, mensenliefde, zachtmoedigheid, vreedzaamheid en zedigheid. De idealisering van het vrouwelijke vond voornamelijk plaats aan het begin van de twintigste eeuw, daarna kreeg de jongere generatie de overhand.71

2.4 De positie van ‘de vrouw’

De relatie tussen de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ en de positie die vrouwen in de maatschappij bekleden is nauw: de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ legitimeren de positie die vrouwen in de maatschappij innemen. De maatschappelijke positie van de vrouw kan dus 62 De vrouw, 204. 63 De vrouw, 198. 64

Een hoofdstuk apart, 234.

65

Een hoofdstuk apart, 237.

66

Een hoofdstuk apart, 242.

67

Een hoofdstuk apart, 247.

68

Een hoofdstuk apart, 248-249.

69

Een hoofdstuk apart, 256, 249.

70

De vrouw, 55.

71

(19)

worden gezien als een uitdrukking van de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’. Andersom betekent dit dat de positie van vrouwen impliciet zicht geeft op de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’. Met het oog op de analyse van de meisjesboeken wil ik enige aandacht besteden aan de maatschappelijke positie van vrouwen. Ook in de boeken zullen immers de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’ tot uitdrukking komen in de rol die de personages krijgen toebedeeld en geeft de maatschappelijke positie van de personages inzicht in de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’. Naast de maatschappelijke positie van vrouwen zal ik aandacht besteden aan de eerste feministische golf. De opvattingen over vrouwen en de positie die zij innamen in de maatschappij werden aan het begin van de twintigste eeuw tijdens de eerste feministische golf ter discussie gesteld.72 Onder invloed van de vrouwenbeweging verwierven vrouwen steeds meer rechten en veranderde hun positie in de maatschappij. Vanwege de nauwe relatie tussen opvattingen en de positie van de vrouw, zal een verandering in de positie van vrouwen in veel gevallen ook verandering in de achterliggende opvattingen over vrouwen betekenen. In deze paragraaf zal dan ook de relatie tussen de opvattingen over ‘vrouwelijkheid’, de maatschappelijke positie van vrouwen en de eerste feministische golf worden uitgelicht.

Ten tijde van de eerste feministische golf ontstond bij sommigen het besef dat vrouwelijkheid een maatschappelijke constructie is in plaats van een natuurlijk gegeven.73 Vanuit deze visie begonnen vrouwen rechten op te eisen. Daarbij zijn er twee denkwijzen te onderscheiden: het radicaal feminisme en het ethisch feminisme. Het radicaal feminisme gaat uit van het gelijkheidsdenken. Dit houdt in dat mannen en vrouwen gelijk zijn en dat zij daarom gelijke rechten in de maatschappij zouden moeten krijgen. Het verschildenken gaat juist uit van de verschillen tussen mannen en vrouwen; beide geslachten kennen andere eigenschappen en kunnen daardoor een eigen bijdrage leveren aan de maatschappij. Vanuit deze optiek zouden vrouwen een plaats in het publieke leven moeten krijgen, omdat zij een geheel eigen, vrouwelijke bijdrage kunnen leveren. Uit de eerder beschreven opvattingen over vrouwen blijkt dat dit verschildenken vanaf ongeveer 1900 de overhand kreeg.74 Hoewel de aanhangers van het gelijkheids- en het verschildenken een andere visie hadden wat betreft de achtergrond en de invulling van de rechten die zij opeisten, hadden zij een aantal gemeenschappelijke standpunten. Ze streden voor onderwijs voor meisjes en vrouwen, voor het recht op betaalde arbeid, voor kiesrecht, verbetering van de juridische status van de vrouw en de seksuele moraal. Al deze verschillende punten hadden als doel de invloed van de vrouw op de inrichting van de maatschappij te veranderen.75

Een van de thema’s waarop de vrouwenbeweging zich richtte was het onderwijs voor meisjes. Dit standpunt werd vanuit twee visies beargumenteerd. De ene visie koppelde het recht op onderwijs voor meisjes aan de uitbreiding van de beroepsmogelijkheden voor vrouwen. Wie kans wilde maken op een goede betrekking diende daartoe te worden opgeleid. Scholing was daarvoor onontbeerlijk. De andere visie richtte zich op de taken van de vrouw. Men was van mening dat een meisje door middel van onderwijs zich beter van haar huishoudelijke en opvoedende taken kon kwijten.76 De huishoudschool zou deze meisjes bijvoorbeeld kunnen onderwijzen in zaken als hygiëne, opvoeding en het runnen van een huishouden. De opleiding werd met name wenselijk geacht voor meisjes uit arbeidersgezinnen, waar de gezinssituatie vaak als erbarmelijk werd bestempeld.77 De vrouwenbeweging had succes.78 In de loop der jaren ontstonden er huishoudscholen en kweekscholen en konden vrouwen verscheidene cursussen volgen. Vrouwen kregen hierdoor

72

Een hoofdstuk apart, 161-162.

73

Denken over sekse, 13.

74

Denken over sekse, 192, 194.

75

Denken over sekse, 11.

76

Denken over sekse, 192.

77

Marianne Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse

geschiedenis (Amsterdam: Het Spinhuis, 1992), 69.

78

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Studies buiten de opvangsetting lieten zien dat kinderen (3-19 jaar) die vaker in contact kwamen met natuurrijke omgevingen minder stress, positievere emoties, betere

Meer dan een jaar geleden was ik op bezoek bij mijn dochter, nog zonder coronabeperkingen, toen er voor mijn kleinzoon een pakje werd afgeleverd, een mapje voor zijn pasjes..

• De vo-school van de tweede keuze verstuurt op 9 april 2021 het bericht over plaatsing voor de tweede ronde per e-mail naar de ouder(s)/verzorger(s).. Mocht onverhoopt ook

U kunt uw schriftelijke zienswijze over dit ontwerpbesluit gedurende deze periode bij burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn indienen, via: Omgevingsdienst

Het wegebben van de koopkracht heeft gevolgen gehad voor de strategie van veel bedrijven, ook in de food retail.. Na jaren van expansie heeft dit segment van de retailsector pas op

gemeentegrenzen. Alle samenwerkingspartners kunnen onderwerpen voor de inclusie agenda aandragen. Punten moeten wel een heldere verbinding met het VN verdrag / inclusie hebben of

In deze categorie werd tevens gevraagd om een suggestie dat het instapgedrag zou beïnvloeden, middels de vraag: ‘Wat zou het voor u aantrekkelijk kunnen maken om op een

De Paris Principles geven niet aan wat de meest geschikte structuur is voor een nationaal instituut, noch hoe dit zich moet verhouden tot andere instituten en organisaties die