• No results found

Voor volk en vaderland of voor jezelf Nederlandse wielrenners op het WK en de invloed van een professionele wielercarrière op sociale mobiliteit vanaf 1921

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voor volk en vaderland of voor jezelf Nederlandse wielrenners op het WK en de invloed van een professionele wielercarrière op sociale mobiliteit vanaf 1921"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Voor volk en vaderland of voor jezelf

Nederlandse wielrenners op het WK en de invloed van een professionele wielercarrière op sociale mobiliteit vanaf 1921

Erik Boer S2321718

Definitieve versie MA-Scriptie Dhr. Paping

20.446 woorden 12-01-2018

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Geschiedenis van de fiets ... 4

Ontwikkeling van fietsen als sport ... 4

De rol van succes ... 8

Vraagstelling ... 9

Theoretisch kader ... 9

Hisclass-indeling ... 12

Opbouw onderzoek ... 13

Wielrenners geboortecohort 1890 - 1920 ... 18

‘Van roem en eer kun je niet leven’ ... 18

Sociale stratificatie Nederland ... 20

Wielrenners ... 21

Succes en statistieken ... 24

Waar staat de wieg ... 25

Analyse ... 27

Wielrenners geboortecohort 1920 - 1950 ... 28

‘Vissen met Roetskoj’ ... 28

Sociale stratificatie Nederland ... 30

Wielrenners ... 31

Succes en statistieken ... 35

Waar staat de wieg ... 36

Analyse ... 37

Wielrenners geboortecohort 1950 - 1965 ... 38

‘Hoe Winnen Winner werd’ ... 38

(3)

3

Wielrenners ... 40

Succes en statistieken ... 44

Waar staat de wieg ... 46

Analyse ... 47

Wielrenners geboortecohort 1965 - 1980 ... 48

‘Een kassei voor Knaven’ ... 48

Sociale stratificatie Nederland ... 50

Wielrenners ... 50

Succes en statistieken ... 53

Waar staat de wieg ... 54

Analyse ... 56 Ontwikkeling ... 57 Conclusie ... 64 Bibliografie ... 67 Literatuurlijst ... 67 Bronnen ... 69 Websites ... 71 Bijlage 1 ... 74 Bijlage 2 ... 75 Bijlage 3 ... 78 Bijlage 4 ... 86 Successen cohort 1 ... 86 Successen cohort 2 ... 87 Successen cohort 3 ... 90 Successen cohort 4 ... 92

(4)

4

Inleiding

Geschiedenis van de fiets

Al in de negentiende eeuw werd fietsen als sport beoefend. In het jaar 1866 vond de eerste bekende fietswedstrijd in Nederland plaats, om precies te zijn in Friesland. Toch was het pas vijfenvijftig jaar later, in 1921, dat het eerste wereldkampioenschap wielrennen voor mannen plaatsvond. Voor vrouwen werd het eerste wereldkampioenschap wielrennen pas gehouden in 1958, hetgeen voldoende aantoont dat het vrouwenwielrennen wat betreft de professionele ontwikkeling nogal achterloopt bij het mannenwielrennen.1

In de laatste decennia van de negentiende eeuw maakte de fiets een stormachtige ontwikkeling door, die vergeleken kan worden met de ICT-revolutie vandaag de dag.2 Aan het einde van de jaren tachtig van de negentiende eeuw was een fiets met 200 gulden nog te duur voor een eenvoudige arbeider. Een jaar of tien later was de prijs van een fiets gedaald tot zo’n 120 gulden en was er tevens een markt opgebloeid van tweedehands fietsen. Vanaf het midden van de jaren ’90 van de negentiende eeuw was de fiets dan ook niet meer alleen beschikbaar voor de elite, maar kon ook de gemiddelde burger zich een fiets veroorloven; in de loop van de jaren ’90 werden ook de eerste wielerverenigingen opgericht. Kortom: de fiets werd meer en meer een vervoersmiddel voor het volk. Echter was het fietsen in het begin nog louter amateuristisch van aard.3

Ontwikkeling van fietsen als sport

In de sport bestaan er feitelijk drie termen met betrekking tot het niveau van de sport: amateurisme, professionalisme en semiprofessionalisme, waar het laatste een tussenvorm is en wordt gezien als eventueel voorportaal richting de professionele sport. De overgang van amateurisme naar professionalisme hangt samen met de overgang van ontspanning naar prestatie. Wanneer nog een stapje verder gegaan wordt, gaat ook prestige een rol spelen, waar prestige een bepaalde luxe zoals bijvoorbeeld buitenlandse reisjes en overnachtingen in dure hotels oplevert. Dit fenomeen treedt op zodra mensen massaal de weg naar de betreffende

1 Radoslaw Lesisz, Honderd jaar fietsen in Nederland 1859-1950: Over het begin van de fietscultuur. (Wroclaw:

Erasmus Leerstoel voor Nederlandse Filologie, 2004), 19.

2 Addy Schuurman, De beste reclame voor de deugdelijkheid van ons fabrikaat: Sociaaleconomische geschiedenis van de wielersport 1885-1900. (Amersfoort: Flehite, 2011), 43.

3 Bert Moeyaert, Van wielerbaan tot…”Velo-droom”. De geschiedenis van baanwielrennen in Belgie van 1890 tot 2003. (Leuven: 2002), 18-24.

(5)

5

sportwedstrijden weten te vinden. Bij het voetbal was dit al vóór 1930 het geval maar bij andere sporten, waaronder het wielrennen, komt dit na 1930 pas echt op gang.4

Het professionele wielrennen heeft een lange geschiedenis. De ontwikkeling van deze professionalisering begon bij het ontstaan van de Franse en Vlaamse ‘klassiekers’ als Luik-Bastenaken-Luik (1894) en Parijs-Roubaix (1896). Vanaf 1906 werd het gebruikelijk om renners met maandcontractjes aan een ploeg te binden; de renners kregen een vast inkomen bij een vaste ploeg. Dit bood de kans aan de lagere sociale klassen om zich te gaan richten op het wielrennen, aangezien men er (zij het weinig) mee kon verdienen. Tevens werd in 1921 het eerste wereldkampioenschap wielrennen georganiseerd, waarbij de deelnemers in de eerste jaren echter louter uit Frankrijk, Spanje, België en Italië kwamen.5

De drie grote ronden, de Tour de France (1903), de Giro d’Italia (1909) en de Vuelta a España (1935) worden algeheel gezien als het fundament waarop zowel het vroegere alsook het hedendaagse professionele wielrennen rust. Waar de basisstructuur van deze ronden vrijwel niet is veranderd, is er in de loop der jaren wél enorm veel veranderd in de financiering en het managen van deze ronden. Zo was de Tour de France in den beginne een ronde waar verschillende landen met elkaar concurreerden, totdat commerciële publiciteit en privé-sponsorschap van individuele teams in 1930 hun intrede deden. Professioneel wielrennen is dan ook een sport gestoeld op commercialisatie. De bekendste wielerronden werden zelfs opgericht door kranten (Tour – L’Auto, Giro – La Gazetta della Sport, Vuelta – Informaciones). Tevens deed de welbekende ‘Tourkaravaan’ zijn intrede in de jaren 1930, hetgeen de private sector de kans gaf de sport te financieren. In 1948 wordt het eerste klassement ingevoerd dat een geheel seizoen bestrijkt, dus waarin de prestaties van een renner over een heel seizoen worden gemeten.6

Benjamin Brewer beschrijft drie fasen in de professionalisering van de wielersport vanaf 1950. De eerste fase is ‘de klassieke periode’. Deze periode valt samen met de volledige totstandkoming van het wegwielrennen als een grote en populaire sport in West-Europa. Het standaard team in deze periode omvatte niet meer dan vijftien rijders met slechts een paar stafleden die achter de schermen alles in goede banen moesten leiden. Tot aan de vroege jaren ’50 werden deze teams gesponsord door de fabrikanten van fietsonderdelen. Het seizoen 1953-1954 was het eerste seizoen waar sponsors hun intrede deden die niet gespecialiseerd

4 C.G.M. Miermans, De waardering van de sport in onze samenleving.

file:///C:/Users/User/Downloads/14181-15190-1-PB.pdf (geraadpleegd op 21-03-2017).

5 Bert Moeyaert, Van wielerbaan tot…”Velo-droom”. De geschiedenis van baanwielrennen in Belgie van 1890 tot 2003. (Leuven: 2002), 18-24.

6 S. Morrow and C. Idle, Understanding change in professional road cycling. (Stirling: University of Stirling,

(6)

6

waren in fietsonderdelen: Nivea en St-Raphael. Ondanks dat de ploegen gedurende de gehele ‘klassieke periode’ gesponsord werden door commerciële bedrijven, waren de sponsorgelden allesbehalve royaal; de salarissen in de wielerwereld lagen laag. De grote teams waren in deze periode vrijwel allemaal gefocust op één toprenner die voor alle resultaten moest zorgen; knechten moesten buiten het seizoen om dikwijls nog bijverdienen met andere baantjes om rond te kunnen komen. Bovendien werden eventuele talenten zo hard afgebrand in dienst van de kopman, dat ze zelf vrijwel nooit tot een gedegen ontwikkeling kwamen. Zeer weinig renners verdienden genoeg geld om ook na hun carrière in enige rijkdom te kunnen leven.7

‘Few sports had such a rigid hierarchical system or treated the members of the team so unequally’ – Geoffrey Nicholson8

Eén van de renners die bovenaan de hiërarchie stond bij zijn ploeg, was Rik van Steenbergen. Deze kopman beschreef treffend hoe de renners in 1967 probeerden financieel hun hoofd zo goed mogelijk boven water te houden:

‘Soms moest ik rijden in Parijs en dan moest ik meteen na de race in mijn auto stappen om tien uur lang naar Stuttgart te reizen, waar ik meteen weer op mijn fiets moest stappen. Dit soort dingen gebeurden iedere week. Je kon er niets aan doen. De organisator van een race

wilde bepaalde renners op zijn evenement en hij betaalde er behoorlijk voor. Een andere organisator wilde deze kopmannen een dag later.. De toprijders waren verplicht om iedere keer maar weer fris te zijn en dit lukte niet zonder stimulerende middelen. Niemand kon of zou

dat ooit zonder die middelen doen, want er bestaat niet zoiets als ‘supermensen’. Doping is noodzakelijk in het wielrennen.’9

De sterkste wielerploeg die Nederland ooit heeft gekend, is de ploeg van teammanager Peter Post, opgericht in 1974 en dus ook actief in de ‘klassieke periode’. Dat deze jaren hoogtijdagen waren voor het Nederlandse wielrennen, is terug te zien aan de Nederlandse resultaten op de wereldkampioenschappen wielrennen van die tijd.10

7 B. D. Brewer, Commercialization in Professional Cycling 1950-2001: Institutional Transformations and the Rationalization of ‘Doping’. (Baltimore: Johns Hopkins University, 2006), 282.

8 Ibidem.

9 Brewer, Commercialization in Professional Cycling, 284. 10 Zie bijlage 3.

(7)

7

De tweede periode, genaamd ‘overgang en hervorming’, duurt van 1984 tot 1989 en is dus een zeer korte periode. Toch is dit van belang, omdat 1984 ook wel wordt gezien als ‘het jaar van de revolutie in het moderne wielrennen’. Vanaf dit jaar begon de sport (enigszins) mondialer te worden, waar ook niet-Europese wielrenners hun opwachting in de belangrijke wielerwedstrijden begonnen te maken: het zogenaamde ‘Buitenlandse Legioen’. Tevens begonnen de Angelsaksische landen zich meer en meer te mengen in de wielerwereld; beide aspecten zorgden voor een toename van de onderlinge concurrentie. Echter, deze renners bewandelden vaak nog het pad dat ook bewandeld werd door de Europese renners: via de Franse amateurs jezelf opwerken naar een professionele carrière; Greg LeMond bracht hier verandering in. Hij was de eerste renner die hard onderhandelde over zijn contract en zich aansloot bij een team dat al een andere grote kopman in de gelederen had, het La Vie Claire van Bernard Hinault. LeMonds miljoenencontract bracht een schokgolf binnen de wielerwereld teweeg met als gevolg dat de salarissen in hoog tempo de lucht in schoten. Dit zorgde er ook voor dat het sponsorschap verschoof van de kleinere bedrijven die in de ‘klassieke periode’ nog het sponsorveld bepaalden naar de grotere bedrijven die om marketingtechnische redenen interesse kregen in de wielersport. De Nederlandse multinational PDM was een voorloper op dit gebied; dit bedrijf had berekend dat het zeven keer het geïnvesteerde bedrag terug zou krijgen in publiciteitswaarde. Tevens werd het in deze periode belangrijker dat iemand van een bepaald team won (wie dan ook, want winst betekent publiciteit) dan dat slechts de kopman in aanmerking kwam voor een overwinning.11

Na de ‘periode van overgang en hervorming’ begint in 1990 de ‘hedendaagse periode’. In deze periode werd de professionalisering en commercialisering van de wielersport doorgezet, waar de teams zich ook meer en meer gingen focussen op het verbeteren van de randvoorwaarden voor de renners, waardoor het aantal stafleden per team fors groeide: een trend die al in de periode hiervoor was ingezet. Er worden dus meer banen in de wielerwereld gecreëerd en tevens zet de mondialisering van de wielersport door. Elke wielerploeg heeft in deze periode meerdere renners die voor een topklassering kunnen strijden en niet meer slechts één kopman.12

‘These days teams have probable winners and likely winners. It could be anybody’s day. The star system is over.’ – Les Woodland13

11 Brewer, Commercialization in Professional Cycling, 285-6. 12 Ibidem, 290.

(8)

8

De rol van succes

Nederlandse ploegen als het TI-Raleigh van Peter Post en de grote PDM-ploeg waren naast dat zij voorlopers waren op het gebied van commercialisering en professionalisering van de wielersport ook zeer succesvol op het sportieve vlak. Dit kwam de ontwikkeling van de Nederlandse wielrenners ten goede, hetgeen ook te zien is aan de resultaten van Nederlanders op de wereldkampioenschappen. Deze uitslagen laten zien dat de Nederlandse wielrenners vanaf midden jaren ’60 zeer succesvol begonnen te worden op de wereldkampioenschappen, met als hoogtepunt de jaren ’70. Midden jaren ’90 kwam er een nieuwe generatie op, waarvan de prestaties van de toppers Erik Dekker en Michael Boogerd niet in de buurt kwamen van die van de toppers tussen 1965 en 1995.14

In de periode tussen 1921 en 1950 stond het internationale wielrennen nog in de kinderschoenen. Dit had tot gevolg dat aan een wereldkampioenschap wielrennen slechts renners uit enkele landen deelnamen. De meest prominent aanwezige landen waren Italië, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zwitserland en natuurlijk Nederland, enkele Tsjechen en Hongaren daargelaten. Omdat het deelnemersveld simpelweg kleiner was, moet opgemerkt worden dat een zevende plek op een WK waar 12 renners aan meededen natuurlijk in schril contrast staat met een zevende plaats behaald op een WK met een peloton van meer dan honderd rijders. Uiteraard zijn vele renners in dit groter geworden peloton simpelweg knecht voor hun kopman, maar de groep kanshebbers of outsiders voor een WK-titel is desalniettemin sterk toegenomen. Vandaar dat resultaten behaald in 1925 moeilijk te vergelijken zijn met resultaten behaald in 1995, niet in het minste geval omdat rondes en etappekoersen door de jaren heen aan importantie winnen dan wel inboeten.

Succes in de wielerwereld is een gevaarlijk begrip. Wanneer iemand ongekende successen boekt, wordt de betreffende renner bijna altijd in verband gebracht met doping. Terugkomend op het eerder genoemde citaat van Rik van Steenbergen: ‘er bestaat niet zoiets als supermensen, doping is noodzakelijk in het wielrennen’. Het meest beruchte voorbeeld van stelselmatig dopinggebruik binnen de wielersport is ongetwijfeld Operacion Puerto, hetgeen aan het licht kwam na een inval bij de Spaanse ‘dopingdokter’ Fuentes, waarbij naast grote namen als Jan Ullrich en Ivan Basso ook het Nederlandse toptalent Thomas Dekker ten val werd gebracht. Met dit schandaal in het achterhoofd, en niet te vergeten de ‘zaak-Armstrong’, kan het succes in de wielerwereld – helaas niet losgezien worden van de ontwikkeling van doping. Welke renners precies doping hebben gebruikt, zal door de omerta

(9)

9

die lange tijd heerste binnen het peloton niet duidelijk gemaakt kunnen worden. Evident is wel dat het gebruik van doping lange tijd van invloed is geweest op de prestaties van een groot deel van het professionele peloton en dat veel renners ook daadwerkelijk meer successen hebben geboekt met dank aan doping dan dat ze hadden gedaan wanneer ze ‘clean’ waren gebleven. Echter, een wielercarrière valt of staat natuurlijk met de successen die een renner op de weg boekt. De rol van dit succes zal later in deze inleiding naar voren komen.

Vraagstelling

Dus dankzij de professionalisering en commercialisering binnen de Nederlandse wielersport werd het mogelijk voor de lagere sociale klassen om zich in te laten met de wielersport. Maar de vraag is of het wel verstandig is om de focus te leggen op de wielercarrière ten faveure van de maatschappelijke carrière. Om hier een zinnig antwoord op te kunnen geven, moet gekeken worden naar de sociale mobiliteit binnen de wielerwereld in vergelijking met de sociale mobiliteit in de Nederlandse samenleving als geheel. Door dit met elkaar te vergelijken kan geconstateerd worden of een wielercarrière zorgde voor een grotere kans op opwaartse sociale mobiliteit of dat men zich beter op een maatschappelijke carrière kon richten. Tevens is het wanneer wordt gekeken naar de sociale afkomst van personen belangrijk om ook te kijken naar waar deze personen vandaan komen en of aan de hand hiervan een eventuele over- of ondervertegenwoordiging van een bepaalde groep te verklaren valt. Benadrukt moet worden dat dit onderzoek uitsluitend Nederlandse renners behandelt. De vraag die uit de genoemde componenten naar voren komt, en de hoofdvraag waarop dit onderzoek een antwoord poogt te geven, is:

Wat is de invloed van afkomst op de sociale kansen van Nederlandse profwielrenners geboren in verschillende perioden tussen 1890 en 1980 en welke rol speelt de mate van succes in de wielercarrière hierin?

Theoretisch kader

Er bestaat literatuur over het sociaaleconomische aspect van het wielrennen, maar een gedegen onderzoek naar de veranderende sociale positie van profwielrenners met de vergelijking van de sociale positie vóór hun carrière en die van ná hun carrière ontbreekt.

(10)

10

Vandaar dat dit onderzoek relevant is en iets toevoegt aan de bestaande literatuur en onderzoeken omtrent het Nederlandse wielrennen, haar succes en haar geschiedenis.

Het theoretisch kader dat als handvat moet dienen om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen, komt voort uit het werk van Bourdieu. Volgens Bourdieu bestaan er ‘velden’ binnen een samenleving waar individuen zich constant binnen bewegen om een betere sociale positie te vergaren. Wielrennen is zo’n veld en hierbinnen vindt sociale mobiliteit plaats; dit onderzoek zal uitwijzen of deze sociale mobiliteit binnen het ‘veld’ wielrennen vooral opwaarts of neerwaarts van aard is. Tevens wordt bij sociale mobiliteit onderscheid gemaakt tussen horizontale en verticale mobiliteit. Bij horizontale mobiliteit beweegt een persoon zich van de ene groep naar de andere, maar bevinden beide groepen zich op hetzelfde sociale niveau. Bij verticale mobiliteit is er sprake van een verplaatsing naar een hogere groep (opwaartse mobiliteit) of een lagere sociale groep (neerwaartse mobiliteit).15

Er is sprake van een verschil tussen intergenerationele mobiliteit en intragenerationele mobiliteit. Bij intergenerationele mobiliteit wordt de sociale positie van een individu op een bepaald moment in zijn of haar leven vergeleken met de plaats op de sociale ladder van zijn of haar ouders. Bij intragenerationele mobiliteit wordt er gekeken naar de ontwikkeling van de sociale positie van een individu op zich, dus binnen één generatie. In dit onderzoek wordt gekeken naar de intergenerationele mobiliteit.16

De sociale positie van een individu hangt af van het door Bourdieu zogenoemde ‘geaccumuleerde kapitaal’. Hij onderscheidt hierbij drie verschillende soorten kapitaal: economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Economisch kapitaal kan gemeten worden aan de hand van geld en inkomen, cultureel kapitaal kan gemeten worden aan de hand van bijvoorbeeld scholing en opvoeding. Onderdeel hiervan is ook ‘human capital’: kort gezegd kennis en persoonlijkheid. Het derde soort kapitaal, het sociale kapitaal, zijn de relaties en netwerken die individuen of groepen ten opzichte van elkaar hebben. Ook heeft Bourdieu het begrip ‘habitus’ geïntroduceerd. Dit houdt kort gezegd in dat een individu min of meer vastzit in een bepaald stramien waardoor opwaartse sociale mobiliteit lastig te bewerkstelligen is. Of dit ook het geval is, zal in dit onderzoek blijken.17

De onderzoeken die gedaan zijn binnen de sportsociologie tonen een paradox. Aan de ene kant is het zo dat hoe hoger de sociale klasse van een persoon is, hoe waarschijnlijker het is dat deze persoon een sport beoefent. Aan de andere kant is het zo dat hoe hoger iemands

15 Pierre Bourdieu, Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. (Amsterdam: Van Gennep, 1989).

16 H.B.G. Ganzeboom en P. de Graaf, ‘Intergenerationele opleidingsmobiliteit in Nederland van

geboortecohorten 1891-1960’, in: Sociale Wetenschappen. (Tilburg: Tilburg University, 1989), 3.

(11)

11

sociale positie is, hoe minder waarschijnlijk het is dat deze persoon op een sport zit die wordt geassocieerd met de lagere klassen. Dit is ook het beeld dat Bourdieu schetst met betrekking tot de Franse ‘upperclass’: de Franse bourgeoisie participeerde meer in tennis en golf dan in voetbal en rugby.18

De mogelijke reden hiervoor is volgens Bourdieu te vinden in het culturele kapitaal. Alle culturele consumptie, waaronder sport, vraagt om de juiste voorkeuren, kunde en kennis, hetgeen door Bourdieu wordt omschreven als cultureel kapitaal. Dit culturele kapitaal is vergaard door opvoeding en onderwijs. Er zijn verschillende redenen aan te voeren waarom hogere klassen bepaalde sporten vermijden, bijvoorbeeld dat er in deze klassen een afkeer bestaat tegen sporten waar fysiek contact en taaiheid een voorname rol spelen; wielrennen is bij uitstek een sport waarvoor taaiheid vereist is. 19

Een andere verklaring ligt mogelijk in het economische kapitaal van Bourdieu. De mogelijkheid tot het beoefenen van een sport hangt af van zowel geld als hoeveelheid vrije tijd en de hogere klassen hebben meer van beide. Kortom, verschillen in economisch kapitaal gebaseerd op klasse geven de hogere klassen de mogelijkheid om te participeren in de duurdere sporten, waar de goedkopere sporten gedomineerd worden door de lagere klassen.20

Ook het sociale kapitaal van Bourdieu is relevant voor dit onderzoek, want de renner heeft een bepaald sociaal kapitaal vóór zijn wielercarrière en erna. Dit sociale kapitaal kan zijn toegenomen tijdens de wielercarrière, waardoor het individu na afloop van die carrière een groter sociaal netwerk van relaties heeft. Meer succes zorgt voor meer sociaal kapitaal, maar betekent dit ook dat de meest succesvolle renners de beste sociale positie krijgen ná hun wielercarrière? Deze rol van succes wordt in dit onderzoek verder uitgelicht.

Voor dit onderzoek is het relevant om te kijken naar de sociale afkomst van de renners voordat ze professioneel wielrenner werden en naar de sociale positie van de renners ná hun wielercarrière. Door dit met elkaar te vergelijken kan de rol van de professionele wielercarrière op de sociale mobiliteit van de renner geanalyseerd worden; tevens kan dan de rol van de mate van het succes van de wielercarrière op de sociale mobiliteit gemeten worden. Ten derde kan aan de hand van dit theoretische kader geanalyseerd worden uit welke sociale klassen de profwielrenners afkomstig zijn en ook helpt het theoretisch kader om te verklaren

18 Thomas C. Wilson, The paradox of social class and sports involvement: the roles of cultural and economic

capital. (Florida Atlantic University, 2009), 7.

19 Ramon Spaaij, Sport and Social Mobility: Crossing Boundaries. (Abington: Taylor and Francis, 2011), 129. 20 Thomas C. Wilson, The paradox of social class and sports involvement: the roles of cultural and economic

(12)

12

waarom er sociale mobiliteit is onder wielrenners en of hier een herkenbaar patroon in te ontdekken valt.

Hisclass-indeling

De sociale positie van het individu vóór en ná de wielercarrière moet natuurlijk ook gemeten worden wanneer je dit met elkaar wilt vergelijken. Het meten hiervan zal gebeuren aan de hand van de Hisclass-indeling.21 Bij deze indeling worden beroepen in verschillende klassen ingedeeld, te weten22:

Rang klasse Label klasse Handmatig/niet-handmatig

Vaardigheids-niveau

Supervisie Sector

1 Hogere manager Niet handmatig Hoog Ja Hoofdzakelijk overig 2 Hogere professional Niet handmatig Hoog Nee Overig 3 Lagere manager Niet handmatig Gemiddeld Ja Hoofdzakelijk

overig 4 Lagere professional,

klerikaal en verkopende

medewerkers

Niet handmatig Gemiddeld Nee Overig

5 Lager klerikaal en verkopende

medewerkers

Niet handmatig Laag Nee Overig

6 Voormannen Handmatig Gemiddeld Ja Overig 7 Gemiddeld

geschoolde arbeider

Handmatig Gemiddeld Nee Overig

8 Boeren en vissers Handmatig Gemiddeld Nee Primair 9 Lager geschoolde

arbeiders

Handmatig Laag Nee Overig

10 Lager geschoolde boerenarbeiders

Handmatig Laag Nee Primair

11 Ongeschoolde arbeiders

Handmatig Ongeschoold Nee Overig 12 Ongeschoolde

boerenarbeiders

Handmatig Ongeschoold Nee Primair

Tabel 1: Hisclass-indeling

21 M. H. D van Leeuwen en Ineke Maas, Hisclass: A Historical International Social Class Scheme. (Leuven:

Universitaire Pers Leuven, 2011), 61-76.

22 Frans van Poppel en Ruben van Gaalen, ‘Sociale klasse, sociale mobiliteit en sterfte in Nederland, 1850-2007’

in: Honderdvijftig jaar levenslopen: de Historische Steekproef Nederlandse Bevolking. (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2008), 215.

(13)

13

Er zijn verschillende andere sociale stratificatieschema’s die eventueel voor een onderzoek als deze gebruikt hadden kunnen worden. Zo zijn er naast de Hisclass-indeling bijvoorbeeld nog de indeling van Van Tulder, van Giele en Van Oenen en de Hiscam-indeling. De indeling van Van Tulder komt later in dit hoofdstuk aan de orde, maar omdat Van Tulder zijn indeling maakt op basis van zes verschillende groepen, is deze minder specifiek dan Hisclass en daardoor minder bruikbaar voor dit onderzoek. Tevens betreft het onderzoek van Van Tulder twee perioden, net als de Hiscam-indeling en de indeling van Giele en Van Oenen, waar Hisclass over een langere periode geldt. Dit, en het feit dat Hisclass meer onderscheid maakt dan de andere stratificatiemodellen, maakt Hisclass het meest bruikbare stratificatiemodel voor dit onderzoek. De aspecten supervisie en handmatig werk zijn essentieel in dit model. Iemand met handmatig werk kan nooit hoger komen dan klasse 6, iemand met een baan waarbij het werk niet handmatig is, kan niet verder dalen dan klasse 5; iemand met supervisie kan nooit verder dalen dan klasse 6. Het zwakke punt van Hisclass is dat vrijwel alle zelfstandigen in categorie 4 terechtkomen, terwijl er natuurlijk wel degelijk onderscheid is tussen zelfstandigen. Echter wegen de sterke punten voor dit onderzoek zwaarder dan dit zwakke punt.23

Belangrijk om te weten is dat ploegleiders in dit onderzoek in klasse 3 worden geplaatst. Dit omdat ploegleiders supervisie hebben over (een deel van) de renners in koers, maar nog wel een baas boven zich hebben binnen de organisatiestructuur van een wielerploeg. Onder hogere klassen worden de eerste en tweede klasse verstaan, onder middenklasse de klassen 3, 4 en 5, klassen 6 en 7 zijn de lagere middenklassen, 8 is de boerenklasse en alles onder de 8 zijn de lagere klassen.

Opbouw onderzoek

De renners die behandeld worden in dit onderzoek, zijn de renners die het vaakst gefinisht zijn tijdens wereldkampioenschappen. Het onderzoek zal beginnen in 1921, wanneer het eerste door de UCI (Internationale Wielerunie) georganiseerde wereldkampioenschap plaatsvond in Kopenhagen, Denemarken. Wat betreft de cohorten is de keuze gevallen op vier geboortecohorten: 1890-1920, 1920-1950, 1950-1965 en 1965-1980. Geboortecohorten krijgen de voorkeur in dit onderzoek boven het simpelweg pakken van twee decennia en naar de wielrenners daarbinnen te kijken, want dan kan het zo zijn dat een carrière van een renner

(14)

14

binnen twee verschillende perioden valt, waardoor hij buiten de boot valt als het gaat om de meeste deelnames per periode, terwijl hij alles samengenomen wel vaak genoeg mee heeft gedaan om voor dit onderzoek in aanmerking te komen. Om dit probleem op te lossen wordt dus gebruik gemaakt van geboortecohorten.

Het onderzoek behelst geboortedata van 1890 tot 1980. Begonnen wordt in 1890 omdat de deelnemers aan het eerste wereldkampioenschap dan binnen het eerste cohort vallen. Geëindigd wordt in 1980 omdat renners die na 1980 geboren zijn veelal of nog actief zijn als wielrenner of nog geen maatschappelijke carrière op hebben kunnen bouwen omdat ze pas net gestopt zijn met wielrennen. De negentig jaar tussen 1890 en 1980 wordt zoals eerder gezegd opgedeeld in vier cohorten: twee van dertig jaar (de oudste cohorten) en twee van vijftien jaar (de jongste cohorten). Door deze verdeling te maken komt de nadruk niet te veel te liggen op de oude cohorten en kan er een goed beeld geschetst worden van de relatief snelle ontwikkeling binnen het wielrennen in de laatste halve eeuw. Per cohort worden vijftien renners geanalyseerd, met uitzondering van het tweede cohort, waar zeventien renners meegenomen worden in het onderzoek omdat vier van deze renners even vaak aan een WK deelgenomen hebben en er daarom voor gekozen is deze renners alle vier te behandelen. Hierdoor komt het totaal aantal renners dat meegenomen wordt in dit onderzoek uit op tweeënzestig. Let wel, het gaat om renners die gefinisht zijn, dus alleen starten is niet genoeg.

Wanneer wordt gekeken naar de rol van de mate van succes in een wielercarrière, moet wel gedefinieerd worden wanneer een renner precies meer succesvol is dan een andere renner. De frequentie van finishen op het wereldkampioenschap wielrennen zal gebruikt worden voor het kiezen van renners voor dit onderzoek, maar er zal een ander model gebruikt worden om het succes van renners in hun wielercarrière te bereken.

Het systeem dat voor dit onderzoek gebruikt zal worden om het succes van een wielercarrière te meten, werkt op basis van punten. De renner met de meeste punten kan gezien worden als minst succesvol: wellicht dat daarom ‘strafpunten’ een term is die meer hout snijdt. De vijf beste prestaties van de renner worden hierbij meegenomen; bij een gelijke stand gelden de beste tien prestaties. Er zijn een aantal wielerwedstrijden die belangrijker zijn dan alle andere. Hieronder vallen uiteraard ook de drie grote ronden: de Tour de France, de Vuelta a España en de Giro d’Italia. Omdat deze rondes drie weken duren, zijn het de zwaarste wedstrijden van het wielerseizoen en vandaar dat het winnen van het algemeen klassement in deze wedstrijden ook als het summum wordt gezien. De plaats in het algemeen klassement van de renner wordt in het berekenen van het succes dan ook vermenigvuldigd met de factor 1, de laagst mogelijke factor.

(15)

15

Naast de drie grote rondes zijn er nog enkele wielerwedstrijden die belangrijker zijn dan de rest, die ook wel klassiekers of monumenten worden genoemd. Dit zijn een- of meerdaagse koersen die met uitzondering van de Ronde van Lombardije in het voorjaar worden gereden. De overige vier klassiekers zijn Milaan-San Remo, Parijs-Roubaix, de Ronde van Vlaanderen en Luik-Bastenaken-Luik. Echter is het binnen de geschiedenis van het wielrennen gebruikelijk dat door de tijd heen het belang van de een- of meerdaagse koersen verschuift. Nu mogen deze klassiekers dan misschien de meeste aandacht krijgen, maar er zijn momenten geweest in de twintigste eeuw waar koersen als de Amstel Gold Race, Gent-Wevelgem, Parijs-Tours, Parijs-Brussel en de Waalse Pijl, de zogenaamde semi-klassiekers, meer aanzien genoten. Vandaar dat zowel resultaten in de klassiekers als in de semi-klassiekers bij het berekenen van het succes van een wielercarrière vermenigvuldigd worden met de factor 2: géén grote ronde, maar wel zeer prominente wedstrijden. Dezelfde vermenigvuldigingsfactor is gekozen voor resultaten op het wereldkampioenschap en de wegwedstrijd op de Olympische Spelen. Tevens wordt ook het behalen van een andere trui dan de leiderstrui in een grote ronde vermenigvuldigd met de factor 2, net als het winnen van een etappe in een grote ronde.

Prestaties op het NK zullen met factor 3 vermenigvuldigd worden; dit omdat op een NK natuurlijk alleen Nederlanders aan het vertrek staan waardoor de concurrentie binnen dit kampioenschap aanzienlijk minder is in vergelijking met de internationale wedstrijden. Er wordt gekeken naar de vijf beste resultaten van de renner. Heeft de renner minder dan vijf noemenswaardige prestaties geleverd, dan krijgt de renner 50 strafpunten voor elke ontbrekende prestatie. In een overzicht ziet dit er als volgt uit:

Factor 1: Tour de France, Vuelta a España, Giro d’Italia.

Factor 2: Parijs-Roubaix, Ronde van Vlaanderen, Milaan-San Remo, Luik-Bastenaken-Luik, Ronde van Lombardije, Amstel Gold Race, Gent-Wevelgem, Parijs-Tours, Parijs-Brussel, Waalse Pijl, Wereldkampioenschap, Olympische Spelen, puntentrui grote ronde, combinatietrui grote ronde, bergtrui grote ronde, etappe grote ronde.

(16)

16 Voorbeeld:

Van Oers’ vijf beste prestaties: 1e NK, 2e NK, 8e WK. Verder heeft hij geen noemenswaardige prestaties geleverd. Voor de berekening in dit onderzoek zijn echter nog twee uitslagen nodig. Daarom krijgt Van Oers tweemaal 50 strafpunten: 100 strafpunten. Deze komen bovenop de punten van zijn prestaties:

- 1e NK x 3 = 3 punten - 2e NK x 3 = 6 punten - 8e WK x 2 = 16 punten - 50 punten

- 50 punten

(want resultaat NK wordt vermenigvuldigd met factor 3 en resultaat op WK met factor 2, omdat een resultaat op een WK moeilijker te behalen is gezien de betere concurrentie)

- Hiermee komt van Oers op 125 punten.

Valentijns vijf beste prestaties: 1e NK, 1e NK, 3e WK, 10e Vuelta, 6e WK - 1e NK x 3 = 3 punten

- 1e NK x 3 = 3 punten - 3e WK x 2 = 6 punten - 10e Vuelta x 1 = 10 punten - 6e WK x 2 = 12 punten

(want Vuelta is meerdaagse grote ronde, dus vermenigvuldigd met factor 1)

- Hiermee komt Valentijn op 34 punten.

(17)

17

Wel moet opgemerkt worden dat zoals eerder genoemd vele renners geen vast contract hadden bij een ploeg. Dit betekende dat de renners geen vast inkomen hadden en aangewezen waren op het verrijden van vele kermiskoersen, waar het prijzengeld vaak aanzienlijk was. Goede renners konden dan ook besluiten om niet veel aan hoog aangeschreven wedstrijden deel te nemen, maar zich te richten op het winnen van zo veel mogelijk kermiskoersen en daarmee een zo dik mogelijk belegde boterham bij elkaar te rijden. Omdat het simpelweg te onoverzichtelijk is om alle kermiskoersen mee te nemen in dit onderzoek, blijft de focus toch op de prestaties in koersen met meer aanzien liggen, zoals eerder uitgelegd. Wanneer een renner dusdanig weinig ereplaatsen in de relevante ronden en etappekoersen heeft behaald, wat wil zeggen minder dan vijf ereplaatsen, krijgt de renner vijftig punten toebedeeld. Een overzicht hiervan is te vinden in bijlage 4.

Het onderzoek zal worden opgebouwd aan de hand van de vier geboortecohorten. In het eerste hoofdstuk wordt het eerste geboortecohort behandeld, in het tweede hoofdstuk het tweede cohort, enzovoort. Ieder hoofdstuk bestaat op zijn beurt weer uit vijf paragrafen: een inleiding in het hoofdstuk bestaande uit het uitlichten van één specifieke renner, de sociale stratificatie in Nederland, de wielrenners, de statistische gegevens en het succes en een paragraaf over de afkomst van de renners. Ieder hoofdstuk zal worden afgesloten met een korte analyse.

(18)

18

Wielrenners geboortecohort 1890 - 1920

‘Van roem en eer kun je niet leven’

Het eerste geboortecohort dat in dit onderzoek wordt behandeld, is meteen een bijzondere. Ten tijde van deze wielrenners stond het wielrennen zowel nationaal als internationaal nog in de kinderschoenen en was er van een duidelijke structuur binnen de sport ook nog geen sprake.Tevens werd er tussen 1939 en 1945 geen wereldkampioenschap verreden vanwege de Tweede Wereldoorlog. Eén van de renners die binnen dit geboortecohort meegenomen wordt in het onderzoek, is Theofiel Middelkamp.

‘D’n Fiel heeft het talent om de Tour de France te winnen.’ Grote woorden van de grote Karel van Wijnendaele, Vlaanderens meest gewaardeerde wielerjournalist. Ja, Theo Middelkamp, zoon van een Zeeuwse fabrieksarbeider, was de eerste Nederlander die een etappe in de Tour de France op zijn naam wist te schrijven, om dit kunststukje vervolgens twee jaar later nog eens te herhalen. Naar eigen zeggen zelfs zonder daarvoor ooit ook maar één berg op te zijn gereden! Ja, hij was de eerste Nederlander die een wereldkampioenschap wielrennen op de weg wist te winnen. Ja, hij won meerdere malen, drie keer om precies te zijn, het Nederlands kampioenschap wielrennen op de weg. Een erelijst waar veel renners alleen maar van kunnen dromen, maar een renner met het talent van Theo Middelkamp, die op zijn tweeëntwintigste al zijn eerste Touretappe won en pas vijftien jaar later stopte als professioneel wielrenner, zou méér aansprekende resultaten op zijn palmares moeten hebben staan. Toegegeven, de Tweede Wereldoorlog nam een flinke hap uit de carrière van Middelkamp, maar zelfs ondanks deze onderbreking had zijn prijzenkast steviger gevuld moeten zijn. Tenminste, als Theo Middelkamp een ‘gewone’ wielrenner was geweest…24

Maar Theo Middelkamp was geen wielrenner als alle anderen. In 1947 werd hij wereldkampioen, maar de internationale erkenning ontbrak. ‘Een kermiscoureur als wereldkampioen is een smet op de mondiale erelijst..’ was de mening van het Vlaamse

24 Fred van Slogteren, Theo Middelkamp: eerste Nederlandse ritwinnaar in de Tour.

http://www.touretappe.nl/tour-de-france-historisch/als-je-de-tour-niet-hebt-gereden-theo-middelkamp/ (geraadpleegd op 22-05-2017).

(19)

19

journaille. Voor de Tour in 1938 waarin hij een etappe wist te winnen, kreeg Theo Middelkamp zo’n vijfduizend franc uitgekeerd; dit was meteen de laatste Tour die Theo Middelkamp reed. Om met de woorden van Theo te spreken: ‘van roem en eer kan je niet leven’. Hij richtte zich op de Vlaamse koersen en met name de

kermiskoersen, waar voor een simpele kermiskoers het startgeld vaak al rond de drieënhalf duizend franc lag: Theo fietste een klein fortuin bij elkaar.25 In 1951 was hij er klaar mee en besloot hij zijn fiets voorgoed vaarwel te zeggen. Hij kocht een café in Kieldrecht en wilde genieten van zijn oude dag. Maar het leven na het wielrennen was Theo niet goedgezind. Na tien jaar gestopt te zijn overleed zijn vrouw, gingen zijn kinderen uit huis en moest hij het café waar hij zo van hield verpachten. Ondanks al deze tegenslagen was Theo ervan overtuigd dat hij de eerste wielrenner zou zijn die langer dan een eeuw zou blijven leven,

om vervolgens op 91-jarige leeftijd de pijp aan Maarten te geven. Theo Middelkamp had als wielrenner zonder enige twijfel het talent om de Tour de France te winnen, wanneer hij een wielrenner als alle anderen was geweest. Maar Theo was niet als alle anderen, en Theo won nooit een Tour. Maar daar zat hij niet mee, want van roem en eer kan je immers niet leven.26

Bron afbeeldingen: zeeuwseankers.nl, ronnydeschepper.com

25 Gesprek met Theo Middelkamp: Bijna 81-jarige oud-wielrenner vertelt op Radio 1, in: Provinciale Zeeuwse

Courant, 24-12-1994.

26 2003: Op bezoek bij Middelkamp. http://nos.nl/video/256004-2003-op-bezoek-bij-middelkamp.html

(20)

20

Sociale stratificatie Nederland

In de tweede helft van de negentiende eeuw vond er in Nederland een toename plaats van zowel de reële lonen als van de gemiddelde levensstandaard. Daarentegen kwam het proces van industrialisatie relatief laat op gang in Nederland, waardoor de klassieke agrarische samenleving grotendeels bleef bestaan en dus niet veranderde in een moderne, industriële samenleving. Wanneer wordt gekeken naar de Nederlandse huishoudens aan het einde van de negentiende eeuw, dan valt met name de verandering in het aantal zelfstandige boeren op: waar in 1850 nog in bijna één vierde van de huishoudens de man zelfstandig landbouwer was, was dit percentage aan het eind van deze eeuw bijna gehalveerd.27 Kijkend naar de sociale stratificatie in de Nederlandse samenleving in deze periode, zou verwacht mogen worden dat ook in de wielrennerij ongeveer één op de acht wielrenners afkomstig was uit een gezin waar de man des huizes landbouwer was.

1899 1919 I Hoofdzakelijk vrije en academische beroepen, directeuren van

grote ondernemingen, leraren middelbaar onderwijs, zeer hoge

ambtenaren. 4,7 1,4

7,3 II Hoofdzakelijk hoge employés, directeuren kleine

ondernemingen, hoofdambtenaren, grote landbouwers en

tuinders, middelbare technici. 5,9 III Hoofdzakelijk grote tot middelgrote oude en nieuwe

middenstand, ambtenaren middelpositie, middelgrote landbouwers en tuinders, middel employés.

46,1

19,3

50,9 IV Hoofdzakelijk kleine oude en nieuwe middenstand, geschoolde

arbeiders, kleine landbouwers en tuinders, kantoorbedienden,

lagere employés, lagere ambtenaren. 31,6 V Hoofdzakelijk geoefende arbeiders, lagere beambten. 39,0 31,8 VI Hoofdzakelijk ongeoefende arbeiders. 10,2 10,0

Tabel 2: indeling van Tulder

Zoals bovenstaande tabel toont, schetst Van Tulder28 een beeld van de verschuivingen binnen de beroepsstructuur van Nederland tussen 1900 en 1920, die zorgen voor nieuwe mogelijkheden tot opwaartse sociale mobiliteit. De intergenerationele mobiliteit nam toe, zoals ook een onderzoek binnen de provincie Utrecht heeft uitgewezen.29 De hogere klassen werden groter en ook de middengroepen groeiden ten koste van de lagere groepen. Door de

27 W. Marchand, Onderwijs mogelijk maken: Twee eeuwen invloed van studiefinanciering op de toegankelijkheid

van het onderwijs in Nederland 1850-2015 (2014).

28 C.A. Mandemakers, ‘De sociale structuur in Nederland rond 1900: De samenleving in het perspectief van de

modernisering 1850-1990’, in: Nederland een eeuw geleden geteld: een terugblik op de samenleving rond 1900, 199.

(21)

21

toename in omvang van de hogere klassen en de krimp van de lagere groepen was er meer ruimte voor opwaartse sociale mobiliteit.30

Wielrenners

De Nederlandse renners die in deze periode het vaakst deelnamen aan een wereldkampioenschap wielrennen en dus in aanmerking komen voor dit onderzoek, zijn Thijs van Oers, Piet van Nek, Albert van Schendel, Janus Braspennincx, Hans Bockkom, Jan Maas, Joris van Dijk, Joep Franssen, Marinus Valentijn, Cesar Bogaert, Bram Polak, Gerit van de Ruit, Gerrit Schulte, Sjef Janssen en Theo Middelkamp. Van deze renners is zowel de sociale positie van hun ouders als de sociale positie na hun carrière achterhaald en aan de hand van de Hisclass-indeling ingedeeld.

Thijs van Oers groeide op in het Noord-Brabantse Langeweg. De vader van Van Oers was boer, waarmee hij in categorie 8 valt, de boerenstand.31 Ook de vaders van Albert van Schendel, Jan Maas, Joris van Dijk32 en Joep Franssen waren boer, hetgeen betekent dat ook zij in categorie 8 in te delen zijn.33 Van Oers zelf startte na zijn carrière een eigen slagerij nadat hij lange tijd slagersknecht was geweest.34 Als eigenaar van een eigen slagerij valt Van Oers in te delen in categorie 4. Hiermee stijgt van Oers vier klassen. Albert van Schendel uit het eveneens Noord-Brabantse Lage Zwaluwe startte na zijn carrière een fietsenzaak en borduurde zodoende voort op zijn opgedane kennis van de fiets. Als eigenaar van een eigen onderneming valt Van Schendel in te delen in categorie 4, wat ook voor hem een stijging van vier klassen betekent.

Jan Maas, ook Noord-Brabander want geboren in Steenbergen, werd na zijn relatief korte profcarrière fietsenmaker, waardoor ook hij met fietsen bezig bleef.35 Als fietsenmaker valt Maas in te delen in categorie 7, wat een stijging van één klasse betekent ten opzichte van zijn vader. Joris van Dijk uit het Utrechtse Vinkeveen begon net als Van Schendel een eigen fietsenzaak36 en ook hij is daarom in te delen in categorie 4, wat hem net als Van Schendel een stijging oplevert van vier klassen. De uit het Limburgse Voerendaal afkomstige Joep

30 W. Marchand, Onderwijs mogelijk maken, 83.

31 Thijs van Oers: ‘Wegkampioen van Nederland’, in: de Zuid-Willemsvaart, 24 juni 1933.

32 Huwelijksacte Joris Gerardus van Dijk, 29-12-1927, aktenummer 22, Noord-Hollands Archief, Haarlem.

33 ‘Twee goede bekenden’, in: De Grondwet, 17 mei 1924.

34 ‘Die ouwe taaie!’, in: Brabantsche Courant 13-12-1945. ; ‘Thijs van Oers wielrenner af’, in: Nieuwe Tilburgsche Courant, 06-03-1936.

35 ‘J. Maas wordt onafhankelijk: zijn plannen voor het seizoen’, in: de Telegraaf, 25-02-1930.

(22)

22

Franssen volgde het zelfde pad als Van Dijk en Van Schendel: van boerenzoon tot rijwielhandelaar.37 Ook voor Franssen geldt dus een stijging van vier klassen, van 8 naar 4.

Piet van Nek, afkomstig uit het Noord-Hollandse Nieuwendam, was zoon van een kapper, een beroep dat kan worden ingedeeld in categorie 9. Zelf werkte Van Nek na zijn wielercarrière aan de lopende band in een fabriek waar regenjassen werden geperst, voordat hij op 44-jarige leeftijd overleed aan de gevolgen van kanker.38 Hij behoorde als fabrieksarbeider tot categorie 11, hetgeen een daling van twee klassen betekent ten opzichte van zijn jeugd.

Janus Braspennincx kwam al vroeg in aanraking met de fiets, want zijn vader had namelijk een fietsenzaak in het Noord-Brabantse Zundert; fietsen werd hem dan ook met de paplepel ingegoten.39 Als eigenaar van een eigen fietsenzaak is de vader van Braspennincx in te delen in categorie 4. Zelf werd Braspennincx ondernemer en startte tal van kleine bedrijfjes, de een meer succesvol dan de ander. Als ondernemer is ook Braspennincx in te delen in categorie 4, waardoor hij in de zelfde klasse actief blijft als zijn vader.

Een bijzonder verhaal is het verhaal van Hans Bockkom. Hoewel hij onder de Nederlandse vlag wielrenner was en ook vrijwel zijn hele leven in Nederland heeft gewoond, is hij geboren in het Duitse Düsseldorf. Op jonge leeftijd verhuisde hij met zijn ouders naar Limburg, om vervolgend in het Brabantse Helmond zijn belangrijkste ontwikkeling als wielrenner door te maken. De vader van Bockkom had een baan als bankwerker, hetgeen het vele verhuizen kan verklaren.40 Dit beroep valt in te delen in categorie 7. Bockkom zelf bleef na zijn carrière niet lang in Nederland en verhuisde naar de Verenigde Staten, om daar als zakenman binnen de Amerikaanse rijwielbranche aan de slag te gaan. Hij heeft dan ook nooit de fiets vaarwel gezegd, en zijn beroep valt in te delen in categorie 4, een stijging van drie klassen ten opzichte van zijn vader.

Marinus Valentijn uit het Noord-Brabantse St. Willebrordgroeide op als zoon van een koopman.41 Ze hadden het relatief goed in huize Valentijn, en het beroep van zijn vader is in te delen in categorie 4. Zelf wist Marinus Valentijn na zijn carrière de hoge sociale positie van

37 ‘Joep Franssen, in 1927 en 1929 kampioen van Nederland op de weg’, in: Limburgsch Dagblad, 23-12-1949. 38 Fred van Slogteren, De Burgerlijke Stand van 18 augustus: Piet van Nek.

http://wielersport.slogblog.nl/post/1/5805 (geraadpleegd op 07-05-2017).

39 Rein Lambregts en J.A.C. Kuijper, West-Brabantse Wielerkampioenen: 104 titels behaald door 42 renners in

de periode 1902-2009. (Breda: Stichting West-Brabants Wielergenootschap, 2012), 26-31.

40 Digitale Stamboom Eindhoven. Johannes Antonius Bockkom.

http://eindhoven.digitalestamboom.nl/scan.aspx?book=R&id=339964 (geraadpleegd op 17-05-2017).

(23)

23

zijn vader niet in stand te houden, waar hij arbeider werd en daarmee in categorie 11 geplaatst kan worden: een daling van zeven klassen.42

De enige Zeeuw in dit cohort is de uit St. Jansteen afkomstige Cesar Bogaert. Bogaert was zoon van een timmerman, waardoor de vader van Bogaert in te delen is in categorie 9.43 Zelf handhaafde Bogaert na zijn wielercarrière deze sociale positie, want hij werd mecanicien waardoor hij ook in categorie 7 in te delen valt.44 Wel bleef ook Bogaert zich actief bezighouden met de fiets na zijn carrière als professioneel wielrenner.

Iemand die ook zijn boterham bleef verdienen met dank aan de fiets, was de uit het Noord-Brabantse Fijnaart afkomstige Bram Polak: hij begon na zijn carrière een wielerzaak.45 De vader van Bram Polak was landbouwer, een beroep dat in te delen valt in categorie 8.46 Bram Polak zelf valt met zijn eigen zaak in te delen in categorie 4, hetgeen een stijging van 4 klassen betekent.

De wielercarrière van de uit het Zuid-Hollandse Capelle aan den IJssel afkomstige Gerrit van de Ruit was geen lang leven beschoren. Zijn vader had een veerbedrijf waarvan vele arbeiders gebruik maakten om van hun woning bij de industriële gebieden te komen, waarmee het bedrijf het erg druk had. Nadat Van de Ruit nog maar net was begonnen met wielrennen, had zijn vader hem dan ook al nodig binnen het familiebedrijf en moest Gerrit zijn fiets opbergen. Nadat in 1958 de veerdienst aan belang sterk had ingeboet en de noodzakelijkheid ervan zelfs vrijwel geheel was verdwenen, begon Gerrit van de Ruit een ijssalon in het nabijgelegen Rotterdam. Het beroep van de vader van Van de Ruit valt in te delen in categorie 4, omdat hij een eigen bedrijf had. Het beroep van Gerrit van de Ruit zelf valt ook in te delen in categorie 4, waar hij een eigen ijssalon startte na enige tijd gewerkt te hebben binnen het familiebedrijf. 47

Gerrit Schulte was afkomstig uit een doorsnee gezin uit Amsterdam, zijn vader was kleermaker en in huize Schulte had men het dan ook niet al te breed.48 Het beroep van kleermaker valt in te delen in categorie 7. Gerrit zelf was tijdens zijn actieve wielerloopbaan al eigenaar van het restaurant in voetbalstadion ‘De Vliert’ van FC Den Bosch in de

42 Huwelijksacte Marinus Valentijn, 11-11-1922. West-Brabants Archief, Bergen op Zoom. 43 Huwelijksacte Alphonsus Bogaart, 06-11-1903. Zeeuws Archief, Middelburg.

44 Cesar Bogaart. http://www.dewielersite.net/db2/wielersite/coureurfiche.php?coureurid=2385#ploegen

(geraadpleegd op 12-04-2017).

45 Bram Polak. http://www.dewielersite.net/db2/wielersite/coureurfiche.php?coureurid=26338 (geraadpleegd op

20-04-2017).

46 Overlijdensregister gemeente Willemstad 1939. West-Brabants Archief, Willemstad.

47 Uittreksel uit de Burgerlijke Stand van 30 juli. http://wielersport.slogblog.nl/post/1/9400 (geraadpleegd op

10-04-2017).

(24)

24

gelijknamige plaats. Tijdens zijn carrière werd het werk hem veelal uit handen genomen door zijn vrouw, maar na zijn actieve wielercarrière ging Schulte zich meer focussen op het runnen van het restaurant, waarmee hij in te delen valt in categorie 4: een stijging van drie klassen.49

Sjef Janssen, afkomstig uit het Limburgse Elslo, groeide niet op binnen een vermogend gezin. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest Sjef zelf zelfs nog enige tijd als mijnwerker werken. Na zijn carrière begon ook Janssen een eigen wielerzaak, nadat hij ook nog enige tijd ploegleider was geweest.50 Hiermee valt Sjef Janssen in te delen in categorie 3. Sjef was zoon van een sigarenmaker, wat in te delen valt in categorie 7.51 Sjef Janssen steeg dus vier klassen tijdens zijn werkzame leven.

De eerder behandelde Theo Middelkamp uit het Zeeuwse Nieuw-Namen was niet afkomstig uit een vermogend gezin. Zijn vader was fabrieksarbeider en is daarmee in te delen in categorie 11. Theo zelf begon na zijn carrière een café in het Belgische dorpje Kieldrecht, waar hij op dat moment woonachtig was. Hiermee valt Middelkamp in te delen in categorie 4, hetgeen een stijging van 7 klassen betekent. 52

Succes en statistieken

Renner Punten Renner Punten

T. Middelkamp 13 Van Dijk 125

Schulte 16 Bocckom 134

Bogaert 28 Van Schendel 146

Valentijn 34 Van Nek 164

Janssen 45 Braspennincx 167

Van de Ruit 76 Maas 174

Franssen 94 Polak 175

Van Oers 125

Overzicht puntenverdeling wielrenners53

49 Thuis in Brabant: Gerrit Schulte. http://www.thuisinbrabant.nl/personen/s/schulte,-gerrit (geraadpleegd op

10-04-2017).

50 In Memoriam 1919-2014: Interview Sjefke Janssen uit Elsloo bij Lokale Omroep Stein, 1996. 51 Mailcontact met Jo Janssen, zoon van Sjef en eigenaar wielerzaak Janssen te Elsloo.

52 2003: Op bezoek bij Middelkamp. http://nos.nl/video/256004-2003-op-bezoek-bij-middelkamp.html

(geraadpleegd op 15-04-2017).

(25)

25

Grafiek 1. (NB: de wielrenners zijn verdeeld van meest succesvol tot minst succesvol)

Wat duidelijk wordt wanneer naar deze cijfers wordt gekeken, is dat de renners uit dit geboortecohort enorm sociaal mobiel zijn, maar dat succes hierop geen invloed heeft. De meest succesvolle wielrenner (Middelkamp) gaat er weliswaar het meest op vooruit, maar de minder succesvolle wielrenners belanden ook veelal in de middenklasse. Succes tijdens de sportieve carrière heeft in deze periode dus geen invloed op de sociale positie ná deze carrière, maar puur het feit dat men wielrenner was heeft wel gezorgd voor opwaartse sociale mobiliteit die procentueel hoger ligt dan de opwaartse sociale mobiliteit in de Nederlandse samenleving. Dit komt deels door het vergaarde culturele kapitaal, omdat veel voormalig renners de tijdens hun carrière opgedane kennis van de fiets gebruiken voor een maatschappelijke carrière als bijvoorbeeld eigenaar van een fietsenzaak, en deels door sociaal kapitaal, omdat men gebruik maakte van de naamsbekendheid als wielrenner: het is nou eenmaal aantrekkelijker een racefiets te kopen bij de zaak van een voormalig toprenner dan bij een willekeurige fietsenzaak.

Waar staat de wieg

Van de behandelde wielrenners in dit cohort komen er maar liefst zes van de vijftien uit Noord-Brabant, te weten Thijs van Oers (Langeweg), Albert van Schendel (Lage Zwaluwe), Janus Braspennincx (Zundert), Jan Maas (Steenbergen), Marinus Valentijn (St. Willebrord) en Bram Polak (Fijnaart). Piet van Nek (Nieuwendam) en Gerrit Schulte (Amsterdam) zijn de renners afkomstig uit Noord-Holland. Ook Limburg is vertegenwoordigd met twee renners:

0 2 4 6 8 10 12

(26)

26

Joep Franssen (Voerendaal) en Sjef Janssen (Elsloo). Eveneens uit Zeeland komen twee renners: Cesar Bogaert (Sint Jansteen) en Theo Middelkamp (Nieuw-Namen). Uit de provincie Utrecht komt Joris van Dijk (Vinkeveen) en uit de provincie Zuid-Holland komt Gerrit van de Ruit (Capelle aan den IJssel). Hans Bockkom is een bijzonder geval, want hij is geboren in het Duitse Dusseldorf maar vertrok al op jonge leeftijd naar Limburg, om vervolgens in het Brabantse Helmond uit te groeien tot profwielrenner. Op de kaart ziet het er als volgt uit:

Bron: Historisch Verleden Nederlandse Bevolking, Honderd jaar bevolkingsgroei, Volkstelling 1899.

Enkele zaken vallen op wanneer naar deze kaartjes wordt gekeken. Kijkend naar de afkomst van de wielrenners, valt de oververtegenwoordiging van mannen uit het zuiden en westen, en dan met name het westen van de provincie Noord-Brabant op. Hiermee samenhangend is ook de áfwezigheid van renners uit het noorden en oosten opvallend. De conclusie die hieruit te trekken valt, is dat in deze periode wielrennen met name nog een sport was die onder de grote rivieren groot was, maar nog niet het hele land in vervoering bracht.

Echter valt deze constatering uit te leggen aan de hand van de bevolkingsdichtheid van Nederland in deze periode. Dunbevolkte gebieden waren met name het zuiden en oosten van Brabant en het noorden van Limburg, de provincies Overijssel, Gelderland, Friesland, Drenthe en Groningen; ook een groot deel van de provincie Utrecht was dunbevolkt. Deze

(27)

27

gebieden komen overeen met de gebieden waar géén wielrenners uit afkomstig zijn, dus naast het cultuurverschil is ook de bevolkingsspreiding van Nederland essentieel voor de verklaring voor de afkomst van de wielrenners in deze periode.

Wanneer wordt gekeken naar de afkomst van de wielrenners, valt op dat deze voornamelijk afkomstig zijn uit de lagere sociale klassen op drie renners (Valentijn, van de Ruit, Braspennincx) na. Maar liefst zes renners groeiden op als boerenzoon: meer dan één op de drie, een percentage veel hoger dan in de rest van het land. Dat het overgrote deel uit lagere klassen afkomstig is, is logisch aangezien deze lagere klassen in de Nederlandse maatschappij ook het grootst waren in deze periode. De oververtegenwoordiging van boeren in de wielrennerij valt te verklaren aan de hand van de geboorteplaatsen, waar het merendeel afkomstig is van het platteland van Noord-Brabant.

Analyse

Wat opvalt wanneer de gegevens worden geanalyseerd, is dat alleen van Marinus Valentijn en Piet van Nek vast te stellen valt dat zij ná hun actieve carrière een minder hoge sociale positie hadden dan vóór hun wielerloopbaan. De andere wielrenners bekleden op zijn minst dezelfde sociale positie als tijdens hun jeugd; het merendeel is er zelfs op vooruit gegaan. Van de vijftien behandelde wielrenners bleven maar liefst vijf renners zich bezighouden met fietsen. Waar er drie een wielerzaak begonnen, werden de andere twee fietsenmaker of mecanicien. De vooruitgang wat betreft sociale positie is in deze periode dus wel degelijk te danken aan (hun kennis van) de fiets: het vergaarde culturele kapitaal. Zowel de bekendheid van de renner als het human capital, de kennis die men op heeft gedaan, speelt hierin een rol. Een bekende renner zal meer klanten naar zijn wielerzaak trekken dankzij zijn bekendheid; door het human capital dat hij heeft vergaard tijdens zijn carrière weet hij bovengemiddeld veel van de fiets. De toename van sociaal kapitaal is in deze periode minder van belang voor de opwaartse sociale mobiliteit; Theo Middelkamp en Gerrit Schulte zijn onderhevig aan opwaartse sociale mobiliteit met dank aan hun vergaarde economisch kapitaal. Met het geld dat zij tijdens hun wielercarrière verdienden, waren zij in staat respectievelijk een kroeg en een restaurant over te nemen. Zowel de toename van cultureel als economisch kapitaal is in deze periode dus van belang voor de opwaartse sociale mobiliteit van de wielrenners; sociaal kapitaal speelt minder een rol.

(28)

28

Wielrenners geboortecohort 1920 - 1950

‘Vissen met Roetskoj’

Eén van de renners die ook meegenomen wordt in dit onderzoek, is Marinus ‘Rini’ Wagtmans. Bij Rini Wagtmans werd het wielrennen hem met de paplepel ingegoten. Zijn vader was naast boer namelijk ook nog de masseur van de Nederlandse topwielrenner Wim van Est, al was het maar voor een halfuurtje per week. Rini Wagtmans kende zeker geen eenvoudige jeugd: zijn vader was stevig aan de drank en zijn moeder verdween uit beeld toen Rini nog maar net tiener was. Het goede voorbeeld had Rini dus niet bepaald gekregen.

Na een wielercarrière met enkele etappeoverwinningen in de Tour de France en daarnaast ook enkele top-10 plaatsen die zijn ongekende talent voor de sport verraadden, bleek hij ook op maatschappelijk gebied een topper te zijn. Hij werd een ondernemer die op tal van gebieden succesvolle bedrijven als paddenstoelen uit de grond liet schieten. Hij was na enige tijd de eigenaar van drie wielerzaken en vier fabrieken waar wielerkleding geproduceerd werd; daarnaast was hij ook nog de eigenaar van twee timmerfabrieken. En alsof dat nog niet genoeg was, was hij ook nog de eigenaar van het bedrijf Gowa Promotions, een succesvol bedrijf gespecialiseerd in sponsoring en sportkleding.54

Doordat deze bedrijven zeer succesvol waren, bleef de afzetmarkt niet beperkt tot de Nederlandse landsgrenzen. Met name in Oost-Europa en de Sovjet-Unie vond Wagtmans gewillige handelspartners. Hij was er op een gegeven moment zo frequent te vinden, dat hij enkele gezaghebbende personen naar verloop van tijd tot zijn vriendenkring mocht rekenen. Nursultan Narazbayev, dictatoriaal heerser van Kazachtstan, werd door Wagtmans op een bepaald moment zelfs getutoyeerd. Maar daar bleef het niet bij, want Wagtmans wist ook door te dringen tot binnen de muren van het Kremlin…

(29)

29

Op 25 december 1991 viel de Sovjet-Unie uiteen. Boris Jeltsin werd de eerste president van de Russische Federatie. De eerste vicepresident van Rusland werd Aleksandr Roetskoj, kolonel binnen het Russische leger. Toen Jeltsin tijdens de Russische Constitutionele Crisis in 1993 door het parlement aan de kant werd gezet, werd zodoende Roetskoj tijdelijk de hoogste baas van de Russische Federatie. En laat nou net deze Roetskoj een goede bekende zijn van Rini Wagtmans.55

Hun vriendschap ging op een bepaald moment zo ver, dat ze regelmatig samen een hengeltje uitgooiden en genoten van de rust die het vissen met zich meebracht. Rini Wagtmans had zich weten te ontworstelen aan het moeras van zijn jeugd en had

vriendschappen opgebouwd met enkele van de meest invloedrijke personen op aarde. Het moet een mooi gezicht zijn geweest aan de waterkant: een Brabantse boerenzoon naast de vicepresident van Rusland.

Bron afbeeldingen : cyclinghalloffame.com, fotocollectie nationaal archief

(30)

30

Sociale stratificatie Nederland

In de periode tussen 1920 en 1950 nam de flexibiliteit op de arbeidsmarkt toe en nam de invloed van de vader op de beroepskeuze van het kind af. Deze ontwikkeling kan uitgelegd worden aan de hand van de moderniseringsthese. Deze houdt in het algemeen in dat er een relatie bestaat tussen industrialisering en de toename van de sociale mobiliteit. Volgens deze opvatting komt dat omdat er nieuwe beroepen ontstaan en oude beroepen (deels) verdwijnen.56

Tevens stelt de moderniseringsthese dat mensen steeds minder afhankelijk worden van het beroep dat hun ouders uitoefenen wat betreft de plaatsing op de arbeidsmarkt. Mensen verwerven hun maatschappelijke positie steeds meer door eigen kwaliteiten en steeds minder door sociale afkomst. Toch bleef tussen 1920 en 1950 de invloed van het beroep van de vader op het beroep van de zoon groot. Had de vader een hogere sociale positie, dan was de kans groter dat ook de zoon aan de bovenkant van de arbeidsmarkt instroomde. Daarnaast stegen echter wel de mogelijkheden tot opwaartse mobiliteit voor zonen uit de lagere bevolkingsgroepen, omdat zij een grotere kans hadden op gedegen onderwijs en tevens de invloed van onderwijs op de beroepskeuze toenam.

In deze periode zette de trend die in de tweede helft van de negentiende eeuw was ingezet, zich voort. De hogere klassen groeiden verder, waar de lagere klassen in omvang afnamen. Hierdoor ontstond wederom meer ruimte voor opwaartse sociale mobiliteit.57 Medio jaren ’30 behoorde in Groningen bijna een tiende deel van de bruidegoms tot sociale klasse 8, waar dit percentage bij de vaders ongeveer de helft hoger lag. Het percentage van de samenleving dat boer was, nam dus nog verder af. Ongeveer een derde van de mannen in Groningen was opwaarts mobiel, bijna de helft bleef stabiel en iets minder dan een vijfde ondervond neerwaartse sociale mobiliteit.58

56 J. Dronkers en W.C. Ultee, ‘Verschuivende ongelijkheid in Nederland: Sociale gelaagdheid en mobiliteit’, in:

Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1997.

57 W. Marchand, Onderwijs mogelijk maken, 126.

58 J. Tolsma en M.H.J. Wolbers, ‘Onderwijs als nieuwe sociale scheidslijn? De gevolgen van onderwijsexpansie

voor sociale mobiliteit, de waarde van diploma’s en het relatieve belang van opleiding in Nederland,’ in:

(31)

31

Wielrenners

De wielrenners geboren tussen 1921 en 1950 maakten de eerste wereldkampioenschappen wielrennen nog niet bewust mee. Echter groeiden zij wel op met een steeds groter wordende wielersport. De wielrenners die in deze periode geboren werden en het vaakst deelnamen aan een wereldkampioenschap wielrennen waren Jo de Roo, Harrie Steevens, Piet Damen, Gerrit Voorting, Wim van Est, Joop Zoetemelk, Wout Wagtmans, Jan Janssen, Ab Geldermans, Cees Haast, Piet Rentmeester, Gerben Karstens, Gerard Vianen, Rini Wagtmans, Hennie Kuiper, Peter Post en Evert Dolman. Van alle renners is de benodigde informatie achterhaald.

Net als bij de renners in het vorige cohort zijn ook in dit cohort veel renners boerenzoon. Wim van Est, Jo de Roo, Joop Zoetemelk, Piet Rentmeester, Cees Haast, Rini Wagtmans en Hennie Kuiper zijn allemaal

opgegroeid als op de boerderij. De vader van Wim van Est was geen grote boer, want de jonge Wim van Est, afkomstig uit het Noord-Brabantse Fijnaart, moest bijklussen bij andere boeren om het gezin van wat extra inkomsten te voorzien. Na zijn carrière wilde hij zijn eigen bedrijfje opstarten, en nadat hij een periode had gewerkt in de bloemen- en bomenindustrie startte hij dan ook een eigen grondwerkersbedrijf. Met zijn eigen bedrijf steeg hij vier klassen: van klasse 8 naar 4. Dat hij de marketinggeest al tijdens zijn wielercarrière bezat, werd wel duidelijk tijdens de Tour van 1951, toen

hij als eerste Nederlandse drager van de gele trui in een ravijn stortte. Na afloop sprak hij de legendarische woorden: ‘Zeventig meter viel ik diep, mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep…’59

De vader van Jo de Roo was zoals gezegd ook boer, maar dan in het in Zeeland gelegen Schore. Jo zelf startte meerdere eigen bedrijfjes op binnen de elektronica; deze bedrijfjes gingen echter allen failliet.60 Toch hoorde hij als eigenaar van eigen bedrijfjes in categorie 4, waarmee hij vier klassen was gestegen ten opzichte van zijn vader, die als boer tot categorie 8 behoorde.

59 Yuri Visser, ‘Wim van Est: de eerste Nederlander in de gele trui’, in: Historiek, 16 juli 2016.

(32)

32

De ouders van de Hagenaar Joop Zoetemelk hadden een boerderij met zowel kippen als varkens. Tijdens zijn wielercarrière kocht Zoetemelk met zijn vrouw al een hotel in Frankrijk, om zich daar na zijn carrière intensiever mee te gaan bemoeien. Als nevenactiviteit leende Zoetemelk zich voor verschillende reclames, waaronder een reclame voor een matrassenfabrikant, maar zijn hoofdberoep was hoteleigenaar. Zo steeg ook Zoetemelk vanuit categorie 8 naar categorie 4, hetgeen wederom een stijging van vier klassen betekent.

De volgende boerenzoon, Piet Rentmeester, zette ook het bedrijf van zijn vader niet voort. Na zijn carrière runde de in het Zeeuwse Yerseke geboren Rentmeester een groothandel in sportartikelen en fietsonderdelen in ‘zijn’ Zeeuwse Yerseke.61 Ook Rentmeester steeg hierdoor vier klassen, van 8 naar 4.

Ook de vader van Cees Haast was boer, maar dan in het Noord-Brabantse Rijsbergen.62 Na zijn carrière wilde Haast iets geheel anders. Zijn hoofdberoep was buizensteller in de wegenbouw, maar daarnaast had hij nog een eigen drankenhandel met Piet Buijs, de voorzitter van zijn supportersvereniging: zij waren goed bevriend geraakt. Echter gold dit voor Haast meer als hobby, want zijn baan als buizensteller gaf hij nooit op.63 Hiermee kwam hij terecht in categorie 9. Zijn vader zat als boer in categorie 8, hetgeen betekent dat Cees Haast één sociale klasse omlaag ging.

De vader van de eerder genoemde Rini Wagtmans was naast dat hij boer was zoals gemeld ook nog de masseur van Wim van Est, al was het maar voor een half uurtje per week. Rini Wagtmans zelf startte na zijn carrière met tal van verschillende kleine en middelgrote bedrijven en had hij veel grond in zijn bezit. Het is dus veilig om te stellen dat Rini Wagtmans zich flink heeft opgewerkt van boerenzoon in sociale klasse 8, naar sociale klasse 1, als manager van vele fabrieken en zaken: een stijging van maar liefst zeven sociale klassen.

De laatste boerenzoon binnen dit geboortecohort is Hennie Kuiper uit het Overijsselse Noord-Deurningen. Ook hij wilde de boerderij van zijn vader niet overnemen en werd na zijn carrière gastheer bij het Rabobank Wielerplan.64 Sinds hij hier in 2012 mee moest stoppen omdat Rabobank stopte als sponsor binnen het wegwielrennen voor mannen, geeft hij lezingen voor bedrijven.65

61 Gijs Zandbergen, ‘We hebben het voor de kinderen gedaan’, in: de Volkskrant, 12 januari 2002. 62 John van Ierland, Kees Haast: Vader, ik wor koereur!. (Teteringen: Woordmagie, 2016). 63 Fred van Slogteren, 22 december de geboortedag van…

http://wielrennen.blog.nl/algemeen/2005/12/22/22_december_de_geboortedag_van_ (geraadpleegd op 16-05-2017).

64 Wie is wie in Overijssel, Hennie Kuiper. http://www.wieiswieinoverijssel.nl/zoekresultaten/p2/29

(geraadpleegd op 17-05-2017).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien we ook voor deze laatste groep een afnemende trend konden waarnemen, kunnen we conduderen dat intergenerationele mobiliteit we1iswaar van invloed is op de

Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. a) Tijdens de voorbije overlegvergaderingen (april 2002, juni 2003 en juni 2004) tussen de 4 partijen vermeld in het

DE STEDELIJKE ELITE IN HET ROMEINSE RIJK, 100 v.CHR... Duncan-Jones, The economy of the

De Alpe d’Huez gaat dan voor het eerst in de illus- tere geschiedenis van de Tour maar liefst tweemaal beklommen worden, en voor het eerst in de historie ook afgedaald, via de Col

Als we naar de transitie van het statuut van uitzendkracht naar een reguliere arbeidsovereenkomst kijken, dan stellen we wel vast dat de helft van de totale groep werknemers met

Uit hun onderzoek komt naar voren dat sociale media en e-mail gebruik de noodzaak om het huis te verlaten wegneemt, waardoor iemand in een isolement kan geraken en

In de laatste cohort kwamen in de eerste 5 jaar na het ontslag per 100 ex-terbeschikkinggestelden 12 strafzaken voor naar aanleiding van misdrijven met een strafdreiging van meer

Indien de betrokkene niet meer behoort tot de cate- gorie van werknemers, waartoe hij behoorde op het ogenblik van de verkiezingen, tenzij de vakorganisatie die de kandidatuur heeft