• No results found

Johannes besluit zijn eerste brief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Johannes besluit zijn eerste brief"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

www.prekenweb.nl 1/10 Ds. M. Karens – 1 Johannes 5:18-21

Zingen: Psalm 89:1 Lezen: Psalm 27 Zingen: Psalm 97:4,6,7 Zingen: Psalm 56: 4 Zingen: Psalm 106:26

Gemeente,

Met ‘s Heeren hulp willen wij de laatste regel uit de brief van de apostel der liefde samen overdenken. De tekstwoorden vindt u in 1 Johannes 5:18 tot 21, waar het Woord van God aldus luidt:

Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet. Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze. Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven.

Kinkerkens, bewaart uzelven van de afgoden. Amen.

Gemeente, we schrijven onder deze verzen: Johannes besluit zijn eerste brief. We letten op drie aandachtspunten.

1. Een drievoudige verzekering; vers 18 tot 20. Drie keer ‘Wij weten’ Wat betekent dat nu?

2. Een laatste waarschuwing. Voordat Johannes het laatste woord schrijft, zegt hij het nog één keer: Kinderkens, bewaart uzelven van de afgoden. Een laatste waarschuwing.

3. Een gelovige afsluiting. Want hij sluit de brief af met het woord ‘Amen’.

1. Een drievoudige verzekering

Gemeente, wat zijn het aangrijpende woorden die Johannes geschreven heeft in dit vijfde hoofdstuk. Ik heb vaker gezegd in deze preken over 1 Johannes, dat hij de apostel der liefde is. Hij heeft in de zaal van het laatste Pascha vlak bij zijn Meester aangelegen.

Hij was de discipel welken Jezus liefhad (Joh.21:20). Dit was liefde tot God en de naaste.

Johannes kon echter ook scherp zijn. Zagen we hem de vorige keer niet als een zoon des donders, zoals Christus had gezegd? Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zone Gods niet heeft, die heeft het leven niet (1 Joh. 5:12). Snijdt dit niet alles af buiten Christus en de kennis van Hem?

Over de uitdrukking die den Zoon heeft zegt Kanttekening 31: ‘Dat is, met waar geloof heeft aangenomen, die heeft de beginselen van het eeuwige leven reeds in dit leven, en heeft een zekere hoop dat hij hetzelve ook hiernamaals volkomen zal bezitten.’ Bezit u de Zoon?

(2)

www.prekenweb.nl 2/10 Wat u ook allemaal aandraagt, Johannes zegt hier duidelijk dat het om de geloofskennis van deze gezegende Zaligmaker gaat. Dáárin ligt het leven en buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.

Daarna spreekt hij over gebedsvrijmoedigheid, de voorbede voor de heiligen, en de gemeente. Er zijn ook leden, voor wie je niet meer bidden moet. Er is een zonde tot den dood, voor dezelve zonde zeg ik niet dat hij zal bidden. Was het niet aangrijpend toen we nadachten over de zonde tegen de Heilige Geest? Kanttekening 44 zegt: ‘dat is: die zekerlijk den dood met zich brengt, welke is de lastering tegen de Heilige Geest, wanneer iemand de waarheid der christelijke leer, waarvan hij door de Heilige Geest is verlicht en overtuigd, loochent en dezelve vijandiglijk lastert en vervolgt.’ Toch moeten wij niet te snel concluderen dat voor iemand niet meer gebeden kan worden.

Nu schrijft Johannes: Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is niet zondigt. Deze zal tot die zonde nooit vervallen. Hij gaat drie keer spreken over: Wij weten. Dat is een zekere geloofskennis, die je op geen enkele school kunt leren. Het is een geloofswetenschap van de Heilige Geest.

Daarin spreekt ook geloofszekerheid, wat een weten is met het hart. Ps. 56:4, berijmd:

Dit weet ik vast: God zal mij nooit begeven.

Job mocht in de grootste smarten en in de diepste ellende tegen zijn vrienden zeggen:

Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan (Job 19:25).

Dit wordt geleerd door de oefeningen van het geloof; in een sterven aan alles buiten Christus.

Zondag 7 zegt ons: ‘Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis (…) wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt.’

Johannes wijst ons op deze eerste zekerheid. Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt. Zondigen Gods kinderen dan niet meer?

Volgens mij leert de Bijbel andere dingen. Noach, David en Petrus zondigden niet?

Gemeente, jongelui, de Bijbel is zo eerlijk en tekent ons dat ook Gods kinderen uit zwakheid in zonden vallen.

Wat bedoelt Johannes dan? Hij heeft het zelf geschreven: Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn Woord is niet in ons (1 Joh. 1: 8, 10).

Johannes bedoelt niet dat Gods kinderen geen zonden doen, geen zondige gedachten, woorden, en begeerten hebben, maar dat zij niet opzettelijk doorgaan met zondigen.

Een kind van God leeft niet in de zonde. Kanttekening 47: ‘Namelijk tot de dood; noch alzo dat de zonde over hem de heerschappij heeft.’

Als je onbekeerd bent, leef je in de zonde. Daar haal je je hart aan op als een vis in het water. Zondigen bij dagen en bij nachten. Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel (2 Kor. 5:17). Zo iemand wil heilig leven voor God, maar … er blijft een oude mens.

De nieuwe mens zondigt niet. Het door God vernieuwde hart, wil en verlichte verstand begeert heilig voor de Heere te leven door het geloof in Christus. Maar Gods kinderen

(3)

www.prekenweb.nl 3/10 hebben ook nog de oude, verdorven natuur, de boosheid die hen altijd aankleeft, en daarom struikelen ze dagelijks in vele.

Paulus schrijft: Want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? (Rom.

7:19, 24).

Kent u de strijd tussen vlees en geest? Mag u weten: die uit God geboren is, zondigt niet?

Zeg dan maar eerlijk: ‘Eertijds leefde ik in de zonde en kleefde die aan. Ik joeg de wereld, de satan, en al de zonden na. Nu val ik uit zwakheid in zonde.

Je het kunt weten, want die uit God geboren is, zondigt niet; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven. Op het eerste gezicht is het een beetje remonstrants. Kan een kind van God zichzelf bewaren voor de zonde, de wereld, en de duivel?

Is het niet een beetje te optimistisch? Lees ik niet in de Bijbel dat we elk ogenblik in gevaar zijn, en niet één ogenblik staande kunnen blijven? Kanttekening 48 zegt:

‘Namelijk dat hij in deze zonde niet vervalle.’

In de Bijbel vinden we altijd deze wisselwerking in het leven der genade. Goddelijke bewaring is nodig voor een kind van God, maar dit heeft tot vrucht dat hij zichzelf bewaart. De heiliging is een werk uit Christus. Toch klinkt de opdracht: Heiligt uzelven. Zo moeten we het hier ook lezen. Christus bewaart voor de doodzonde, en beschermt de Zijnen.

Als we soms uit zwakheid in zonden vallen, laten we dan aan Gods genade niet vertwijfelen (zie doopformulier). Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude (Luk. 22:32). Door Zijn kracht worden Gods kinderen in de wereld bewaard als de appel van het oog.

Ik lees in Johannes 10, dat Jezus zegt: En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken (Joh.10:28). Petrus schrijft: Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd (1 Petr. 1: 5).

Wat is dat dan? Ze gaan leven naar Zijn wil, dicht bij het Woord en de Heere, maar ver van de zonde. Ze wandelen door het geloof in de wegen van de Heere.

Die uit God geboren is, zondigt niet. Kijk eens naar Noach en Henoch. Zij zijn ook zondige mensen, want de allerheiligsten hebben maar een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid. Maar ze begeren wel naar al de geboden Gods te leven.

Het is door de vrucht van Pasen en de opstandingskracht van Christus, waar onze Catechismus van schrijft: ‘Wat nut ons de opstanding van Christus?’ ‘Ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven (HC, Zondag 17, vraag en antwoord 45). David dicht in Psalm 39: 2: Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong ... Daarom kunt u het weten.

Als het nu jouw vraag is of je uit God geboren bent, zal het hierin openbaar komen dat je de zonden gaat mijden, haten en ervan gaat wegvluchten. Dan wil je van de zonden verlost worden. Je kunt niet meer wandelen in de wegen van de zonde, zoals vóór die tijd. Want Johannes zegt: ‘Dát weet ik zeker: Die uit God geboren is, zondigt niet; die bewaart zichzelf, en de boze vat hem niet.’

(4)

www.prekenweb.nl 4/10 Gods kinderen worden zó bewaard door Christus, de Koning van de Kerk. Hij bidt voor hen in Zijn voorbede en geeft ze de geloofskracht om de goede strijd te strijden. Daarom krijgt de boze hen niet te pakken.

De boze is natuurlijk de duivel. Er staat, dat hij geen vat op hen heeft. Zij mogen leven in de vreze des Heeren, en in de heiligmaking; daar kan de duivel niet bij. De boze probeert hen wel te grijpen en tot zonde te bewegen, maar hij raakt hen niet aan.

In kanttekening 50 staat, ‘Of: raakt hem niet, dat is, heeft geen vat op hem, om hem in die zonde te trekken.’ Die kan hem niet vergiftigen met de zonde, of verleiden tot zonde.

Mag ik eens vragen? Zou u durven zeggen dat de boze geen vat op u heeft?’ Moeten we niet eerlijk zeggen, gemeente, dat het van nature andersom is? Wat heeft die boze een geraffineerde middelen vandaag! Wat heeft hij een greep op jongeren, maar evenzeer op ouderen. Via onze ogen en oren heeft hij zo veel vat op onze harten om tot zonde te verleiden, om ons af te trekken van de dienst van de Heere, en Zijn Woord. We lenen hem zo vaak het oor, om maar niet te praten over het oog! Dat de boze geen vat heeft op een kind van God, geldt voor hem als hij mag leven in de vreze des Heeren. Ik denk, dat jij al weet welk voorbeeld ik ga noemen uit de Bijbel.

Wie kunnen jullie je voorstellen? Een jaar of achttien, ver van huis. Maar de boze vat hem niet. Jozef is in wegen van kruis en druk. De verleidingen van de vorst der duisternis worden hem aan het hart gelegd. ‘Joh, wat kan het jou schelen? Vader Jakob ziet je hier niet en je hebt altijd een verontschuldiging. De vrouw van jouw baas heeft je gedwongen.’ Toch mag Jozef staande blijven, want: Des HEEREN vrees is rein; Zij opent een fontein Van heil, dat nooit vergaat (Psalm 19:5, berijmd).

Daar mag hij in de vreze des HEEREN zeggen: Hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God (Gen. 39:9)?

Jonge vrienden, die God van Jozef leeft nog! Je hebt veel verleidingen om je heen, smeek daarom toch: En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze (Matth. 6:13).

Bid de Heere om de geestelijke wapenrusting, want alleen in de geloofsgemeenschap met Jezus Christus kan de boze worden weerstaan. De satan kwam Jezus tegemoet in de woestijn van Judea met allerlei verleidingen. Daar had de boze geen vat op Hem. Met het Woord in Zijn hand heeft Hij, de tweede Adam, hem weerstaan.

Bij de eerste Adam had de boze gelijk al beet, en daarom heeft hij vat op ons. Vandaag mag er toch nog een Kerk zijn met een geestelijke wapenrusting, want door het geloof uit Christus mogen zij leven. Christus bleef staande: … opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels (Éfeze 6:11). Welzalig zijn d’ oprechten van gemoed, Die, ongeveinsd, des HEEREN wet betrachten (Ps. 119: 1, berijmd).

Johannes gaat naar de tweede verzekering, want hij zegt in vers 19: Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze.’ Met wij weten bedoelt hij niet alleen zichzelf, maar ook de lezers in de gemeenten van Turkije. Deze kinderen van God en Johannes mogen in het geloof verzekerd zijn dat ze uit God zijn.

Kanttekening 51 zegt: ‘Namelijk die in Christus geloven.’ Wedergeboorte en geloof samen verbonden. Matthew Henry schrijft: ‘De hele mensheid is in twee partijen of rijken verdeeld, die welken aan God behoort, en die aan het boze behoort of aan de boze behoort.’Robert Murray Mac Cheyne zegt in een preek over deze tekst: ‘Rust niet voordat u dit zeker weet.’ Mag ik die waarschuwing meegeven?

(5)

www.prekenweb.nl 5/10 Heel de mensheid kun je in tweeën verdelen. Uít God geboren, óf ín het boze zijn de mogelijkheden. Bij al de verschillen is de vraag: Ben je uít God of lig je met de wereld in het boze? Je bent in Adam óf in Christus. U bent het zaad van de slang óf van de vrouw.

Paulus schrijft in Romeinen 3:19: … en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.

De gehele wereld. Kanttekening 52 zegt hiervan: ‘Dat is, alle andere mensen, die niet zijn wedergeboren noch geloven.’ Er is dus geen tussenweg. Had Johannes geen verschil moeten maken tussen die uit God zijn, kerkmensen, en de boze wereld? Is de niet bestaande derde weg nog steeds uw ijdele hoop?

In de Bijbel is deze namelijk niet te vinden. … tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien (Joh. 3: 3b). Daarom is zo nodig voor jou, u en mij dat wij wederom geboren worden, om te mogen weten, dat wij uit God zijn. Anders liggen we met heel de wereld in het boze. Je mag in het Grieks ook vertalen: in de boze.

Dat is de vorst der duisternis, de overste dezer wereld. Kanttekening 53 zegt: ‘Dat is, in de zonde en onder het geweld van de duivel.’ Alle mensen liggen van nature onder de heerschappij van de duivel. Als we niet weten van Gods reddende genade, liggen we met heel de wereld in het boze.

Dat het woordje liggen; daar moet je niet overheen lezen. Dit betekent dat de boze hen overheerst. Maar horen jullie het, lezers in de gemeenten, en bestredenen? Wij weten.

Wij liggen niet meer in het boze. Wij mogen door Gods genade weten van Zijn opzoekende genade. Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods (Rom. 8:14).

Paulus schrijft in de Galatenbrief: Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader (Gal. 1: 3, 4).

Van Gods kinderen geldt, dat ze nog wel ín de wereld zijn, maar niet meer ván die wereld. Gods kind moet wel dóór de wereld. Ze wonen daar waar de troon des satans is (Openb. 2:13), maar ze zijn innerlijk vernieuwd door Gods Geest, Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis (Kol. 1:13).

Toen Johannes nog een jonge discipel was, hoorde hij Jezus bidden in het Hogepriesterlijk gebed: En Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als Wij.

Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde.

Maar nu kom Ik tot U, en spreek dit in de wereld, opdat zij Mijn blijdschap vervuld moge hebben in zichzelven. Ik heb hun Uw Woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben. Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze. Zij zijn niet van de wereld, gelijkerwijs Ik van de wereld niet ben (Joh. 17: 11-16).

Mag u door genade weten wel ín, maar niet meer ván de wereld te zijn? Dan bent u met Christen uit de stad Verderf geleid op de smalle weg naar Sion. Dan kom je wel door

(6)

www.prekenweb.nl 6/10 IJdelheidskermis en door allerlei verleidingen van de wereld, maar door Gods genade mag u toch staande blijven.

Johannes is bang dat de wereld in de kerk zal dringen. Hij zegt met Paulus: En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds

… (Rom. 12:2).

In hoofdstuk 2:16 heeft hij over die wereld gesproken: Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid (1 Joh. 2:16,17).

Johannes heeft een derde zekerheid. Hij zegt in vers 20: Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen.

Dit is een lofzang op de Waarachtige. Drie keer klinkt daar die naam: de Waarachtige.

Johannes weet zeker, dat de Zoon van God is gekomen. Dit is altijd het middelpunt van Johannes’ woorden in zijn Evangelie en brieven.

Weet je nog van de dwaalleraars, die loochenden dat Jezus Christus in het vlees gekomen was? Zij miskenden dat de Middelaar de Zoon van God was. Bijvoorbeeld in 1 Joh. 4:3: En alle geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt dat komen zal, en is nu alrede in de wereld.

Daartegenover zegt Johannes in Joh. 3:16: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

In hoofdstuk 4 vers 9 en 10 van onze brief heeft hij het verklaard: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden.

Nu is met zekerheid te weten dat de Zoon van God in ons hart gekomen is. Hij kwam in een weg van vernedering als een Schuldige aan het recht van God. Maar wanneer het Gode behaagd heeft (…) Zijn Zoon in mij te openbaren … (Gal. 1:15a,16a).

Wij weten dat Gods Zoon gekomen is. Het is nodig dat Hij in mijn hart komt, want al was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren, zonder Zijn komst in het hart is het verloren. Johannes mag in deze geloofswetenschap delen, namelijk dat Christus gekomen is in de beestenstal van zijn vuile zondaarshart.

Wat heeft Christus daar gedaan? Doch wij weten, dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij de Waarachtige kennen (1 Joh. 5:20). Letterlijk staat er in het Grieks bij het woord verstand: ‘het inzicht’ of ‘het begrip’. Kanttekening 54: Dat is, de rechte en zaligmakende kennis van de ware God, in Welken het eeuwige leven bestaat. Of: verstand gegeven, opdat wij de Waarachtige mogen kennen.’

Daar vraagt de dichter om: Geef mij verstand, met Godd’lijk licht bestraald (Ps. 119:17, ber). Gods kind bidt erom, als hij naar de kerk gaat: ‘En dat Uw Geest mij ware wijsheid leer’, Mijn oog verlicht’, de nevels op doe klaren; Dat mijne ziel de wond’ren zie en eer’, Die in Uw Wet alom zich openbaren (Ps. 119 :9, ber).

De Zoon van God is gekomen, en geeft ons het inzicht, begrip, en verstand, opdat wij de Waarachtige zouden kennen.

(7)

www.prekenweb.nl 7/10 Christus is de allerhoogste Profeet, Die op aarde gekomen is om Zijn kinderen te leren van de weg. Door Zijn Woord, en de leiding van Zijn Geest leren zij God en de weg kennen. Hij geeft het verstand dat ze God leerden kennen in Zijn algenoegzaamheid, zichzelf in hun vloekwaardigheid, en Jezus in Zijn dierbaarheid.

Onze tekst noemt als vrucht dat ze de Waarachtige God kennen, en in Hem zijn.

Drie keer staat er: ‘de Waarachtige’. Tegenover de gehele boze wereld is God de Waarachtige. Het woord betekent: Die is waar, of betrouwbaar. Dat betrouwbare Woord van God hebben ze door het geloof leren aanvaarden. Ze leven uit de Waarachtige, door de geloofsgemeenschap als een rank uit de wijnstok.

Matthew Henry schrijft hierover: ‘Hij heeft ons het verstand geopend om deze openbaring te verstaan; innerlijk licht in onze zielen gegeven, waardoor wij de heerlijkheid van de waarachtige God kunnen onderscheiden; en wij zijn ervan verzekerd, dat het de waarachtige God is, Die Hij ons geopenbaard heeft. Hij is oneindig verheven boven al de goden der heidenen, in reinheid, macht, en volkomenheid. Hij bezit al de uitnemendheden, schoonheden en rijkdommen van de levende en waarachtige God. (…) Door Zijn raad en werken, Zijn liefde en genade, Zijn verschrikkingen en oordelen weten wij dat Hij, en Hij alleen, in al de volheid van Zijn Wezen de levende en waarachtige God is. Het is een grote gelukzaligheid deze waarachtige God te kennen, Hem te kennen in Christus.’

Johannes spreekt dan een belijdenis, of: hij zingt een lofzang, … namelijk in zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven. Jezus heeft dat ook gezegd in Johannes 17:3: En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt.

Johannes rondt zijn eerste brief af met een laatste waarschuwing en een gelovige afsluiting. We gaan er eerst van zingen: Psalm 56:4, waar ook dit wij weten centraal staat.

Gij weet, o God, hoe ‘k zwerven moet op aard’;

Mijn tranen hebt G’ in Uwe fles vergaard;

Is hun getal niet in Uw boek bewaard?

Niet op Uw rol geschreven?

Gewis, dan zal mijn wreev’le vijand beven, En, als ik roep, straks rugwaarts zijn gedreven.

Dit weet ik vast: God zal mij nooit begeven;

Niets maakt mijn ziel vervaard.

2. Een laatste waarschuwing

Johannes komt tot zijn slotzin. Je ziet de grijsaard zitten, terwijl hij schrijft. Dan sluit je de brief toch af met allerlei vriendelijke zegenbeden? Ik dacht dat Johannes zou schrijven:

Genade en vrede worde u geschonken van God de Vader en van de Heere Jezus Christus.

Nee; de oude apostel is nog niet gerust. Het laatste regeltje in zijn brief wordt een waarschuwing. Nog één keer dat tere woord, ‘kinderkens’. Vanwege zijn leeftijd spreekt hij de gemeenteleden zo aan, maar ook omdat het zijn geestelijke kinderen zijn.

Wedergeboren kinderen door de Heilige Geest, op de verkondiging van het woord door de apostel.

(8)

www.prekenweb.nl 8/10 Het is een laatste waarschuwing. Bewaart uzelven van de afgoden. Wacht u, draag zorg, dat u zich niet met afgoderij besmet. Wees op uw hoede, onderken de afgoden en houd je er verre van.

In het Grieks staat in onze tekst voor afgoden ‘eidolon.’ Je kunt erin ons woord ‘idolen’

herkennen of ‘idol’ in het Engels. Maak dan zelf maar de toepassing, jongelui. Houd je toch niet bezig met de afgoden.

Die afgoden staan tegenover de Waarachtige, de ware God in het vorige vers. Daarom moeten wij ons verre houden van hen. Ze trekken je van God af. Ik zei al dat je zélf de toepassing moet maken, maar ik wil jullie nog wijzen op de Catechismus. ‘Wat is afgoderij? Afgoderij is in de plaats van de enige ware God, Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, of benevens Hem (naast Hem) iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet’ (H.C. Zondag 34, vr. en antw. 95).

Bewaar je van al de dingen die in de plaats van of naast God je leven beheersen.

Ze heten nu geen Baäl, of Astarte meer. Maar hoe zit het in uw hoofd, hart, en huis met de afgoden? Wat zijn er veel om ons in beslag te nemen.

Een afgod is waar je het eerste aan denkt of naar grijpt als je ’s morgens wakker wordt, en het laatste wat je bedient voor je slapen gaat. Is dat misschien je smartphone? Deze trekken je af van de dienst van God, en van het bezig zijn met de Heilige Schrift.

Ouderen, het is alles wat u in de plaats zet van Christus. Waar je wellicht heimelijk nog een beetje op steunt.

Blijf er weg van! Want een geloofsleven in de vreze des Heeren, en de geloofsgemeenschap met Christus is onverenigbaar met het dienen van de afgoden.

Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammom (Matth. 6:24)

Bewaart uzelf, breek ermee. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben (Ex.

20: 3). Toen de brief in Éfeze kwam, en gelezen werd, begrepen ze het heel goed. In Handelingen 19 lees je dat daar de tempel van Diana stond. De gehele stad Éfeze liep uit en ze schreeuwden twee uur lang: Groot is de Diána der Efézeren (Hand. 19:28b).

Het geldt ook voor ons. Overdenk dit nog eens. Weg met alles waar u op vertrouwt en steunt buiten de enige ware God. Weg van alles wat aftrekt van God en Zijn dienst, waar je mee bezet bent en je mee bezig houdt van de morgen tot de avond.

Dien de Heere alleen. Het komt aan op een radicale keus. Kiest u heden wien gij dienen zult (Joz. 24:15). Is de Heere God, zo dient Hem. Zijn de afgoden god, zo dient hen. Maar dan loopt het wel slecht af!

Matthew Henry schrijft in zijn verklaring: ‘De God Die u kent is Hij, Die u geschapen heeft, Die u door zijn Zoon verlost heeft, (…) Die u door Zijn Geest voor zichzelven wedergeboren heeft en u het eeuwige leven gegeven heeft. Hang Hem aan door het geloof en door liefde, en volhardende gehoorzaamheid, in tegenstelling met alle dingen, die uw harten en uw zielen van die God willen aftrekken.’

Want de dood komt onverwachts. Zullen de afgoden je dan helpen, als u misschien ineens voor de poorten van de eeuwigheid ligt zonder deze God? Bewaart uzelven toch van de afgoden.

3. Een gelovige afsluiting

(9)

www.prekenweb.nl 9/10 Johannes besluit zijn brief met Amen. Veel Nieuwtestamentische brieven eindigen hiermee. ‘Amen’ is een Hebreeuws woord, dat onvertaald gebleven is. Iedereen in de kerk weet de betekenis. Voor de één is dit het woord, waarvan hij na anderhalf uur denkt: Nú al? Ik wilde maar dat u nog doorging, dominee. Voor de ander is het: Zegt de dominee het nu nóg niet?

Voor Johannes betekent het, dat wat hij geschreven heeft, wáár en zeker is. Het is de boodschap van de Waarachtige, het Woord van God. Johannes hoorde de Heere Jezus heel vaak Amen zeggen. Dit was vaak aan het begin van een zin. De Heere Jezus wilde er kracht bij zetten. In onze vertaling staat dan ‘voorwaar’ in plaats van ‘amen.’

Enkele voorbeelden zijn: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien (Joh. 3:3). Christus sprak op Golgotha: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.’ (Luk.23:43). Dat woord geeft de vastheid en de zekerheid aan.

De voorganger, die de brief voorlas, noemde men de engel van de gemeente. Kijk maar naar de brieven in de Openbaring aan Johannes. Daar wordt de engel van de gemeente, de leraar of de opziener genoemd. Omdat ze door God worden uitgezonden om het volk te leren, te vermanen, te troosten en te waarschuwen.

Dan zegt de engel van de gemeente op zondagmorgen tegen de gemeente: ‘Gemeente, we hebben een brief van de apostel der liefde ontvangen.’ Toen hebben ze in Éfeze de oren gespitst, want het was hun oude leraar. Aan het eind van de brief bleek de instemming van de gemeente, want de gemeente in zijn geheel zei dan ‘amen’ op wat men gehoord had. Gods kinderen stemden er mee in.

Ik lees in de onberijmde Psalm 106:48, waarvan we de berijming straks gaan zingen:

Geloofd zij deHEERE, de God Israëls, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid; en al het volk zegge: Amen, Halleluja.

Ik heb nog enkele laatste vragen bij dit gelovige besluit van de apostel. Hebt u, gemeente, heb jij, weleens ‘amen’ mogen zeggen op de prediking? Of als Gods Woord gelezen werd? Heb je het weleens met hart en mond mogen zeggen? Of ben je nooit verder gekomen dan wat redeneren over de Bijbel, dit verwerpen en dat bestrijden? Ga daar toch niet mee door!

Vraag alsjeblieft of je, net als Johannes er ‘amen’ op mag zeggen als het Woord je veroordeelt tot in het diepst van je bestaan. Als het je jouw verlorenheid aanwijst, je verdorvenheid en schuld. Dat druist in tegen je menselijke bestaan, maar het is zo heilzaam! O, dat je het hartelijk mag aannemen als het onfeilbare Woord van God!

De Heere leert Zijn kinderen ‘amen’ zeggen op het rechtvaardige vonnis Gods uit het Woord. Maar ze leren ook ‘amen’ te zegeen als de beloften van God in Christus Jezus worden verkondigd. Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem (Christus Jezus), ja, en zijn in Hem amen … (2 Kor. 1:20).

Gemeente, ik heb zeventien keer mogen preken over deze brief. Als afsluiting zeggen we met Johannes: ‘Amen’. De leer van de zaligheid en het werk van een drie-enig God is in deze brief verklaard. Het geluk van Gods kinderen en de waarschuwingen tegen de zonden en de troost van Gods gemeente zijn uitgelegd.

Nu gaan we naar huis. Het komt aan op het laatste woord. Hebt u door genade bij deze zeventien preken weleens ‘amen’ mogen zeggen? Want: Welzalig zij, die, naar Zijn reine

(10)

www.prekenweb.nl 10/10 leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen; Die Sions Vorst erkennen voor hun HEER’! Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen (Ps. 2: 7, berijmd)!

En het hele volk zei: Vult u het zelf maar in...

Amen.

Slotzang: Psalm 106: 26

Geloofd zij Isrels grote God!

Zijn gunst schenk’ ons dit heilgenot, Zo zullen wij Zijn goedheid danken.

Dat al wat leeft, Hem eeuwig eer’!

Al ’t volk zegg’ amen, op mijn klanken!

Juich, aarde, loof den Opperheer!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alles wat adem heeft, juich voor onze Heer. Elke hand strekt zich uit naar de hemel, tot uw eer. U heeft de hoogste plaats en U hebt alle macht. Laat alles in dit huis zijn tot

Daar- om kunnen we zeker zijn dat zij die het meest van Hem kennen, niet de mensen zijn die de waarheid over Hem bespreken en daarbij hun opponenten tot schaamte brengen, maar wel

Dat geldt niet alleen voor de stem van Nederlandse kinderen, maar ook voor gevluchte kinderen die hun stem zijn kwijtgeraakt toen ze thuis de deur achter zich dichtsloegen, op weg

Een gebeuren gefilmd als gephotografeerd tooneel (drama in plaatjes) of als prentenboek (vertelling in plaatjes) 1) - ik schakel de wetenschappelijke film hier uit - is als opname

Opnieuw wordt tegen Timotheüs gezegd, dat hij zijn taak zó zal moeten verrichten, dat hij zich daarover niet hoeft te schamen voor de HERE (Fil.1:20; 1Joh.2:28).. Verder

- de VRD attenderen op de hoogte van het weerstandsvermogen en aangeven te blijven investeren in de vrijwilligers en de werving in verband met het grote belang voor de

Men heeft vaak meer ontzag voor het architectonische ontwerp dan voor de veranderingen die gebouwen ondergaan en die deel uitmaken van hun culturele geschiedenis

The architectural profes- sion and the heritage industry have embraced the growing adaptive reuse market of empty and obsolete buildings, a task in which new