• No results found

De Inclusieve Stad als. state of mind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Inclusieve Stad als. state of mind"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Inclusieve Stad als

state of mind

STADSPAPER | Jaargang 2021 | editie 6

De Inclusieve stad: iedereen vindt het een goed idee, maar wat is het pre-

cies? En voor welke problemen is het een oplossing? Met dit Stadspaper wil de

werkgroep Inclusieve Stad van De Vernieuwde Stad het onderwerp verder ver-

kennen. Daarvoor zijn negen corporatiebestuurders geïnterviewd over wat het

begrip voor hen betekent, de urgentie die ze voelen om er iets aan te doen,

de interventies die ze plegen en waar ze in de praktijk tegenaan lopen. Daarbij

wisselt de focus steeds tussen interventies op buurtniveau en interventies op

individueel niveau. Het verhaal over de inclusieve stad speelt zich af tussen

die verschillende niveaus en de samenhang daartussen.

(2)

Inleiding

Dit Stadspaper is opgebouwd rond vier hoofdstukken. Het begint met een theore­

tische verkenning van het begrip. Op basis van een aantal recent verschenen rap­

porten is gekeken wat deze zeggen over het begrip en de achterliggende problemen.

In hoofdstuk 2 gaan de bestuurders in op de urgentie die zij ervaren en wat het begrip voor hen betekent. In hoofdstuk 3 passeert een aantal concrete interventies in de wijk en de eigen organisatie de revue. In hoofdstuk 4 staan we stil bij de uit­

dagingen en ideeën voor de toekomst en doen we een oproep aan de politiek, onze

partners in de wijk en aan onszelf om vooral op een slimme manier onze steden en

wijken meer inclusief te maken.

(3)

Acute nood

Het rapport Veerkracht in corporatiebezit (2018) en de update van dit onderzoek in 2020 hebben veel gesprekstof opgeleverd in de corporatiesector, zeker binnen de werkgroep Inclusieve Stad van De Ver­

nieuwde Stad. Het onderbouwt met cijfers wat cor­

poraties de afgelopen jaren met eigen ogen hebben gezien: de concentratie van mensen die het moeilijk hebben is in corporatiewijken alleen maar toegeno­

men. Er wonen steeds meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, psychische en gezondheidspro­

blemen, schulden en andere problemen. Die vaak als uitzichtloos ervaren situatie maakt mensen ook kwets­

baar voor ondermijnende activiteiten, met negatieve gevolgen voor de veiligheid en leefbaarheid in de wijk.

Bovendien is in wijken met de grootste instroom van kwetsbaren, de uitstroom van minder kwetsbaren het grootst, waardoor wijken nog sneller achteruit gaan.

Die uitstroom komt vaak op gang als er alternatie­

ven beschikbaar zijn, zoals bijvoorbeeld een wijk als Overvecht laat zien (Hajer e.a., 2020). De mensen in deze wijken verliezen elk perspectief op sociale stij­

ging, en daarmee boet de stad als geheel in als eman­

cipatiemachine. Het belang van sociale stijging werd al in 2006 door de VROM­raad (voorganger Rli) benoemd.

Als oorzaken worden in de rapporten over veer­

kracht de extramuralisering en de decentralisatie van onder meer de GGZ genoemd en het rijksbeleid dat woningcorporaties financieel beperkt en terug­

dringt in de rol van huisvester van de laagste inko­

mens en meest kwetsbare groepen. Mogelijke oplos­

singen worden gezocht in onder meer het realiseren van meer gemengde wijken, onder meer door te stu­

ren op instroom en gedifferentieerde huren (zie ook Stadspaper nr. 3). Maar corporaties kunnen het niet alleen. Hulp aan mensen die vaak meerdere proble­

men hebben, komt pas op gang als de problemen groot en zichtbaar zijn. Inmiddels leeft het besef dat sterke ondersteuningsstructuren nodig zijn om de samenredzaamheid in wijken te vergroten en proble­

men helpen voorkomen. Dit kan alleen in een samen­

werking tussen partijen als zorginstellingen, gemeente, politie, onderwijs en corporaties. Daarvoor is laag­

drempelig, preventief contact nodig met bewoners, ook wel de waakvlamfunctie genoemd (AEF­onderzoek naar inrichting van zorg en ondersteuning van kwets­

bare personen in corporatiewijken, 2020). Veel aan­

dacht gaat momenteel uit naar hoe je onderling rollen verdeelt en afspraken maakt.

1 Theoretische verkenning van

de Inclusieve stad

(4)

De soms schrijnende situaties in wijken maken dat cor­

poratie veel energie steken in het lenigen van de acute nood. Als we echter streven naar een inclusieve stad, dan moeten we verder kijken dan de problemen van de meest kwetsbaren en de wijken waar deze mensen wonen. Het begrip ‘inclusieve stad’ verdient daarom een nadere en bredere verkenning.

Een moreel vraagstuk

Als je mensen vraagt om een definitie van het begrip

‘inclusieve stad’ dan is de kans groot dat er iets uit­

komt als ‘toegankelijk voor iedereen’. Maar wat betekent dit dan? Moet iedereen kunnen wonen in Amsterdam­Zuid of Wassenaar? Is dat de oplossing of zijn verschillen op zichzelf niet erg? De Amerikaanse filosoof John Rawls vindt verschillen niet erg, maar wel als die te wijten zijn aan dingen die buiten men­

sen zelf liggen. Als iedereen toegang heeft tot primaire

‘goederen’ zoals basisrechten, voorzieningen, inko­

pen en zelfrespect, dan is voldaan aan het principe van rechtvaardigheid. Deze definitie komt in grote lij­

nen overeen met die van Edwin Buitelaars definitie van een ‘voorzienende stad’. Daarin gaat het ook om een bepaald basisniveau aan voorzieningen. Wat dat basisniveau is, is natuurlijk onderwerp van discussie en bovendien sterk contextafhankelijk; in India zal dat anders zijn dan in Nederland, maar ook in Hoogvliet zal het verschillen van Wassenaar.

Het begrip ‘rechtvaardig’, dat vaak wordt gebruikt in plaats van inclusief, is een normatief begrip. Dit in tegenstelling tot ongelijkheid, dat je kunt meten en dus een empirisch begrip is. Ongelijkheid zegt iets over ver­

schillen, rechtvaardigheid over of deze acceptabel zijn.

Wat wel of niet rechtvaardig is, is dus afhankelijk van een moreel oordeel. Belangrijk in deze discussie is ook het begrip ‘right to the city’ uit de jaren ’70 van Henri Levebfre. David Harvey (2003) bouwt daarop voort en komt tot een definitie die verder gaat dan toegang tot alles wat de stad te bieden heeft. Hij voegt daaraan toe: ‘it is a right to change ourselves by changing the city’. Het gaat volgens hem ook om zeggenschap en invloed uit kunnen oefenen op je omgeving.

Simon Franke en Wouter Veldhuis praten in hun essay Verkenning van de rechtvaardige stad (2018) veel over de balans in een stad. Het gaat dan niet alleen over wonen, maar ook over openbare ruimte, infrastruc­

tuur, commercieel en maatschappelijk vastgoed en over minder tastbare zaken als economische dyna­

miek, overheidssturing, burgerinitiatief en sociaal­

culturele ambities die we samen hebben afgesproken.

De belangrijkste conclusie uit het essay is dat de finan­

cieel­economische betekenis van ruimte dominant is geworden ten koste van maatschappelijk gebruik, dat minder goed in geld is uit te drukken. Oftewel, volgens Arnold Rijndorp die in het essay wordt geciteerd, ‘toen volkshuisvesting veranderde in woningmarkt en ruim­

telijke ordening in ruimtelijke kwaliteit’. Zelfs iemand als Richard Florida die in eerder werk nog de creatie­

ve klasse bejubelde als aanjager van stedelijk succes erkent dat deze ontwikkeling is doorgeslagen in een

‘winner takes all urbanism’.

Voorzieningen, de regels en de codes

De slachtoffers van die economisering van de ruim­

te zijn al lang niet meer alleen de meest kwetsbare groepen, zo laat het recente rapport Toegang tot de Stad (2020) van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur zien. De toegang tot de stedelijke samenleving en de mogelijkheden die mensen heb­

ben om deel te nemen aan die samenleving neemt af, omdat de toegang tot publieke voorzieningen, woningen en vervoer afneemt. Veel publieke ruimte is bovendien niet meer echt publiek, omdat verwacht

(5)

wordt dat je er een consumptie neemt. Er is boven­

dien een verschraling zichtbaar van buurtvoorzienin­

gen als bibliotheken, buurthuizen, sportvoorzieningen en openbare ruimte. Als bedrijfsruimten tegen hoge prijzen verhuurd kunnen worden, waarom zou je ze dan voor een lage huur aan een buurtcentrum verhu­

ren? Waarom een buslijn naar een buitenwijk in stand houden, met relatief weinig passagiers? Ook hier wor­

den efficiency­denken en de prijsstijgingen gezien als boosdoener, naast de te hoge verwachtingen van de zelfredzaamheid van mensen. Bovendien, aldus de schrijvers van het rapport, wordt onvoldoende reke­

ning gehouden met gevolgen van beleidskeuzen in een ander beleidsveld als gevolg van verkokering. Zo is de voordeurdelersnorm ooit ingevoerd om bijstandsfrau­

de tegen te gaan, met als gevolg dat mensen die prima een woning kunnen delen niet gaan samenwonen. Zou die regel er niet zijn, dan zou schaarse woonruimte beter worden gebruikt. De raad concludeert dat de verschillen die ontstaan als gevolg van verslechterde toegang tot de stad en haar voorzieningen moreel onrechtvaardig zijn en luidt daarom de noodklok. Die toegang tot de stad is inmiddels voor brede groepen ingeperkt, waaronder zzp­ers, taxichauffeurs, zorgper­

soneel en docenten. Voor hele groepen dreigt zo uit­

sluiting uit de stad en ook daarmee verdwijnt het per­

spectief op sociale stijging.

Het uitgangspunt van het Rli is dat er bepaalde mini­

mumvoorwaarden zijn om te kunnen deelnemen aan het stedelijk leven – zie hier de parallel met de voorzie­

nende stad van Buitelaar – en dat er stimulansen zijn

om meer collectief en individueel invulling te geven aan eigen behoeften. Hier zit ook duidelijk het element in van invloed en ruimte om de stad zelf mede vorm te geven, waar Harvey aan refereerde. De oplossingen die het Rli geeft, hebben betrekking op de beschik­

baarheid en betaalbaarheid van voorzieningen, maar daarnaast geven de auteurs ook nadrukkelijk aan dat gekeken moet worden naar de individuele mogelijkhe­

den om gebruik te maken van voorzieningen. Wet­ en regelgeving en de sociaal­culturele omgeving spelen daarin ook een rol. Denk bij dat laatste aan informele en formele codes. Voelen bewoners zich bijvoorbeeld wel thuis in hippe koffietentjes in hun buurt? Het rap­

port is ook een pleidooi om meer oog te hebben voor de geleefde stad in tegenstelling tot de geplande stad.

De geleefde stad bepaalt uiteindelijk het verhaal van de stad en van de afzonderlijke buurten.

Inclusieve steden zijn ook duurzame steden

De toegankelijkheid van steden maakt deel uit van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (Sustainable Development Goals), waarvan de elfde luidt: Maak steden inclusief, veerkrachtig, veilig en duurzaam. Dat betekent dat steden (vóór 2030) ieder­

een toegang moeten bieden tot onder meer huisves­

ting, vervoer, energie, schoon water. Nederland heeft zich aan de SDG’s verbonden.

Ook duurzaamheid verdient in dit verband aandacht.

Een inclusieve stad is ook een duurzame stad, waar mensen toegang hebben tot schone lucht, droge voe­

ten houden en toegang hebben tot duurzame en betaalbare energie. Een stad zonder toekomstperspec­

tief is niet inclusief. We kunnen alleen duurzame en sociaal goed functionerende steden maken als we dat samen doen met de mensen die erin wonen (Hajer e.a., 2020).

Uit deze verkenning van (recente) literatuur volgt nog steeds geen eenduidige definitie van een inclusieve (of rechtvaardige) stad. Wel geeft het een beeld van de ingrediënten die daarbij een rol spelen en de onderlin­

ge verwevenheid. Het gaat allereerst om beschikbaar­

(6)

heid en toegankelijkheid van tal van voorzieningen, waarbij toegankelijkheid om meer gaat dan geld, maar ook alle andere regels, voorwaarden en ongeschreven codes die verbonden zijn

met die toegang. Om die voorzieningen op een inclusieve manier beschikbaar te stellen, is het van wezenlijk belang dat we maatschappelijk belang boven econo­

misch belang plaatsen én mensen veel meer invloed geven op hoe

dat stad vorm krijgt. Daarbij helpt het al als professio­

nals meer oog hebben voor de geleefde stad. Misschien is de inclusieve stad wel meer een state of mind of een manier van werken en kijken dan een concreet eind­

beeld.

Terug naar de wijk

Deze bespiegeling begon bij de concentratie van pro­

blemen en de afnemende veerkracht in corporatiewij­

ken. We eindigen ook weer in de wijk. Daar ligt voor een belangrijk deel het handelingsperspectief van de corporaties. Toch is het goed om te beseffen dat wer­

ken aan inclusieve steden dat bredere perspectief nodig heeft, zowel geografisch als beleidsmatig. Dat is ook een van de aanbevelingen van het Platform 31 rapport Wijk in Zicht (2020). Platform 31 onderzocht waarom sommige kwetsbare wijken achteruit gaan, terwijl andere opklimmen. Naast dat meerschalige per­

spectief is vooral een lange adem nodig en een gecom­

bineerde inzet op zowel de fysieke als de sociale pijler.

Die sociale inzet kent een harde en een zachte kant:

handhaving en normstelling gaan samen met onder­

steuning. Cruciaal is de betrokkenheid van bewoners, maar wie dagelijks worstelt met zijn eigen bestaan, heeft nauwelijks oog voor de buurt en de mensen om zich heen. Daar ligt echt een taak voor zorg en welzijn, dat kunnen corporaties niet alleen. Dat laat onverlet dat er ook voor corporaties een taak ligt om aan te sluiten bij de leefwereld van bewoners en te investeren

in het winnen van hun vertrouwen. Elke wijk of buurt kent zijn eigen verhaal en moet dus ook op zoek naar een eigen narratief voor de toekomst. Een toekomst­

perspectief dat hoop biedt en verandering in gang zet. Fysieke en sociale verande­

ring zijn daarin onlos­

makelijk verbonden.

Om die verandering naar een hoopvolle, duurzame toekomst in gang te zetten is, aldus Hajer e.a., de buurt bij uitstek het juiste vertrekpunt, omdat zich hier de leef­

wereld van bewoners concentreert. Dat vraag wel om maatwerk, oog voor wat er is, een lange adem en een nauwe betrokkenheid van bewoners. Corporaties kun­

nen daarin een belangrijke rol vervullen, maar alleen samen met anderen.

Misschien is de inclusieve stad wel meer een state of mind of

een manier van werken en kijken

dan een concreet eindbeeld.

(7)

2 Beschouwingen vanuit de praktijk

Gevoelde verantwoordelijkheid

De bestuurders zien de toenemende tweedeling van de maatschappij elke dag in de wijken waar ze actief zijn.

Er borrelt onvrede in de maatschappij, instituties wor­

den gewantrouwd en de ‘veenbrand’, waar Kim Putters van het SCP over praat, smeult door. Marien de Langen van Stadgenoot gaat het aan het hart: “We praten niet meer over mensen die niet meer kunnen rondkomen, maar over mensen die echt afglijden.”

De bestuurders voelen zich aangesproken en tegelij­

kertijd is het probleem dusdanig groot dat zij het niet

alleen kunnen oplossen. Over de hele linie zien zij de kwaliteit, beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen afnemen, zoals ook het Rli­rapport aan­

geeft. Niet alleen op het gebied van wonen, maar ook in de zorg, het onderwijs en op het gebied van veilig­

heid. Wim Hazeu van Wonen Limburg ziet dat in som­

mige wijken de inkomens van huurders de afgelopen jaren soms wel met veertig procent zijn gedaald. Hedy van den Berk van Havensteder merkt op dat zestig procent van de woningzoekenden in de sociale sec­

tor mensen zijn met één of andere vorm van urgentie.

“Die scheefgroei staat onvoldoende op het netvlies bij andere partijen.”

Wat hier gebeurt past niet in een verzorgingsstaat, vinden ze allemaal. Het realiseren van beschikbare, kwalitatief goede en betaalbare woningen zien zij als de kerntaak van corporaties en tegelijkertijd zegt hun verantwoordelijkheidsgevoel hen dat ze meer moeten doen. Volgens Harry Platte gaat het om de volgende vraag: “Durf ik een moreel standpunt in te nemen en onderdeel te zijn van de oplossing óf wil ik naar eer en geweten één ding goed doen, zoals het bou­

wen van goedkope woningen? Ik zeg niet dat het één beter is dan het andere, maar persoonlijk voel ik meer de urgentie om te kijken naar de maatschappelijke impact.”

Hedy van den Berk: “Als corporaties dit thema niet op de agenda houden, dan valt het eraf.”

Van individu naar collectief

Als het streven naar een inclusieve stad de antistof is tegen de toenemende tweedeling, waar hebben we het dan precies over? De vraag naar een definitie van het begrip inclusieve stad levert op het eerste gezicht

Hoe kijken bestuurders aan tegen het begrip ‘inclusieve stad’ en en wat is hun drijfveer

om ermee aan de slag te gaan?

(8)

een tweeledig beeld op. Enerzijds gaat het volgens de bestuurders om je ‘senang voelen’, om ‘mee kunnen doen’, het ‘gevoel hebben ertoe te doen en serieus genomen te worden’, om ‘een veilig thuis’, ‘een omge­

ving waarin ieders talenten worden gezien’ en om

‘insluiten versus uitsluiten’. De inclusieve stad vertaalt zich hier in een individuele beleving. Volgens Marien de Langen zit hier juist het probleem: “Al onze systemen zijn gericht op het individu: je tekent als persoon een huurcontract, krijgt huurtoeslag, vraagt een uitkering aan, maar ons probleem zit in het samenleven. De wijk is een verzameling mensen. Individuen hebben soms geen puf of vermogen, maar de vraag is wanneer het geheel van die individuen een vitale of veerkrachtige samenleving vormt.”

Volgens Léon Bobbe is daarom een inclusieve wijk vooral een wijk waar kwetsbare mensen gehuisvest

worden, zónder dat de leefbaarheid onder druk komt te staan.

In veel definities komen begrippen als ‘veerkracht’,

‘aanpassingsvermogen’, ‘zorgzaamheid’ en ‘draag­ en absorptievermogen’ terug die refereren aan de kracht van het collectief. Het is niet erg als mensen problemen hebben en het even niet meer zien zitten, zolang er genoeg mensen zijn die een steuntje kunnen bieden en kunnen bijdragen aan de kracht van het geheel. In de optiek van Harry Platte gaat het om een evenwicht tus­

sen anders en vertrouwd. “Je hebt een bevolking nodig die gedifferentieerd genoeg is dat je mensen vanuit andere werelden en met andere denkbeelden kunt ontmoeten en tegelijkertijd homogeen genoeg om een thuisgevoel te geven.”

Is er wel sprake van een echte tegenstelling tussen col­

lectief en individueel? Misschien is investeren in het collectief nodig om de wijk veerkrachtiger te maken en uiteindelijk te zorgen dat individuen niet afglij­

den, maar weer de weg omhoog vinden. “Als je een gemeenschap hebt, sta je als individu ook sterker”, stelt Marien de Langen. De aanpak ligt dan in het col­

lectief en het resultaat is meetbaar aan het welbevin­

den van het individu.

“Als je een gemeenschap hebt,

sta je als individu ook sterker”

(9)

3 Interventies voor een inclusieve stad

Spelen met toewijzen en prijsbeleid

De ruimte die corporaties hebben om zelf wonin­

gen toe te wijzen is, mede gezien de grote druk van de grote groep met een hoge urgentie, zeer beperkt.

Corporatie maken hier wel op een slimme manier gebruik van. Jongeren die in het kader van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid een opleiding in de zorg of bouw volgen, helpt Havensteder waar moge­

lijk met een ‘opstapwoning’ om ze ook op de woning­

markt een eerste stap te laten zetten. Dat past binnen het motto van Hedy van den Berk: ‘niet uitsluiten, maar insluiten’.

De Key gelooft sterk in de meerwaarde van jongeren in de wijk. Zij kunnen nog niet zoveel betalen, maar kun­

nen wel sociale draagkracht aan de wijk toevoegen.

Léon Bobbe streeft ernaar om vijftien procent van de woningen toe te wijzen aan jongeren met een contract voor vijf jaar. Ze betalen hier vaak de maximale huur­

prijs voor, wat elders weer ruimte schept om huren laag te houden. “Dat is nog steeds minder dan dat ze in de vrije sector zouden betalen”, aldus Bobbe. De oude­

re, zittende huurders waren aanvankelijk niet enthou­

siast over het idee, maar in de praktijk blijken de jon­

geren prima buren die de ouderen bijvoorbeeld met de boodschappen helpen.

Corporatie durven ook steeds meer onconventio­

nele middelen in te zetten, zoals het solliciteren naar een woning. De selectie vindt plaats op basis van de bereidheid van potentiële bewoners om een steentje bij te dragen aan de wijk of het complex. Dit vanuit de gedachte dat er voldoende mensen moeten zijn, bij wie de mensen zich minder goed weten te redden wat steun kunnen vinden. Portaal experimenteert hiermee in Overvecht, waar grootschalige renovatie plaats­

vindt. Bij één complex stonden na renovatie twintig appartementen leeg, die Portaal via een sollicitatiepro­

cedure verhuurd heeft. Tegelijkertijd heeft de corpora­

tie tegen de gemeente gezegd voorlopig geen mensen meer uit de maatschappelijke opvang in Overvecht te huisvesten. Zo zoekt de corporatie naar een beter evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Dirk Jan van der Zeep van Portaal vindt het wel spannend. “Het is nog te vroeg om iets over het effect te zeggen en er zijn natuurlijk altijd mensen die roepen dat mensen voordringen op de wachtlijst.”

“Die weerstand zit soms ook bij de eigen medewer­

kers”, vult Anne Wilbers aan, die ook met sollicitaties op woningen experimenteerde. “Ook dat vereist aan­

dacht.”

Wat doen corporaties in de praktijk aan inclusieve steden en buurten? Ze draaien aan verschillende knoppen om te komen tot een betere menging in wijken en het verbete­

ren van het samenleven tussen mensen. Ze proberen contact te maken met bewoners, vertrouwen op te bouwen en signalen op te vangen. In de aanpak van problemen zoe­

ken sommigen intensief de samenwerking met andere partijen. De rol als verbinder

ligt ze het beste, maar soms zoeken ze ook de grenzen op van hun eigen rol.

(10)

Bouwen aan gemeenschappen

De Key heeft veel ervaring opgedaan in com­

plexen waar jonge statushouders samen wonen met Nederlandse jongeren. Ook hier moesten de Nederlandse jongeren solliciteren. Het idee is dat de jongeren gezamenlijk aan hun toekomst bouwen. Dat levert mooie resultaten op, bijvoorbeeld in de door­

stroming naar reguliere woningen. Ondanks selectie gaat het samenleven niet altijd vanzelf.

Steeds vaker bouwen corporaties specifieke projecten voor gemengd wonen vanuit het idee dat diversiteit bijdraagt aan een inclusieve stad. Het kan gaan om een mix van mensen uit de maatschappelijke opvang en reguliere huurders, om ouderen en jongeren, om statushouders en allochtonen; in principe is elke mix denkbaar. Het uitgangspunt is dat mensen iets voor elkaar kunnen betekenen en dat er een vorm van gemeenschap ontstaat. Dat moet uiteraard vanuit de bewoners zelf komen, maar vergt ook constante aan­

dacht van de corporatie, benadrukken de bestuurders die daar ervaring mee hebben. Community building is de nieuwe competentie die steeds meer oprukt binnen de corporaties.

Ook binnen de reguliere voorraad word gewerkt aan gemeenschappen. Stadgenoot zet bijvoorbeeld in op welkomstgesprekken met bewoners om ze wegwijs te maken in de (ongeschreven) regels binnen een com­

plex. “Hoe moeten mensen die uit een andere cultuur komen weten hoe het werkt?”, zegt Marien de Langen.

“Voor de een zijn schoenen in het portiek een teken van rotzooi, voor de ander juist een teken van hygiëne.

Het is goed om dat uit te leggen als mensen er komen wonen.”

Renoveren als kans

Voor Portaal is renovatie bij uitstek een kans om met bewoners in gesprek te gaan. De corporatie kijkt hier onder meer hoe je ontmoetingen kunt bevorderen, door bijvoorbeeld de galerijen te verbreden. Tegelijkertijd hoor je welke problemen er eventueel spelen. “We maken een soort sociale kanskaart van bewoners”, zegt Dirk Jan van der Zeep. “Als er bijvoorbeeld sprake is van Ervaringen met menging van statushouders

en jongeren

Léon Bobbe deed een interessante ontdekking in het project van De Key waar Nederlandse jongeren met jonge statushouders samenwonen: “Veel autochtone jongeren stappen erin vanuit de motivatie dat ze iets voor statushouders willen betekenen. Na een tijdje blijkt dat die impact niet zo groot is maar juist in hele kleine dingen zit. Ook kwamen ze erachter dat zij ook dingen van statushouders leren. Het is wederkerig. Dat is echt een gemeenschap”.

Ook Stadgenoot heeft dit soort projecten en leert met vallen en opstaan. Marien de Langen: “Wat betekent het als een jonge studente bij een Eritrese statushou­

der op de stoep staat en vraagt ‘kan ik nog iets voor je doen?’. Dat werd gezien als ‘dit meisje is beschikbaar voor seks. Dat is een paar keer voorgekomen. Dan moet je tussentijds bijsturen.”

(11)

schuldenproblematiek, dan brengen we de mensen in contact met de welzijnsorganisaties.”

Ook voor Karin van Dreven van Woonbron is een reno­

vatie of de verduurzaming van een complex een goede gelegenheid om met mensen te praten over wat ze zou­

den willen in de wijk. Woonbron beperkt zich daarin niet tot het complex zelf, maar neemt ook de buiten­

ruimte mee. “Het is een kans om betekenisvolle inter­

actie op te bouwen met mensen die interesse hebben in hun woonomgeving”, zegt Karin van Dreven. “Daar rollen regelmatig allerlei initiatieven uit, zoals bewo­

ners die een heel binnenterrein opnieuw inrichten met planten en regentonnen. Soms zit het ook in hele kleine dingen, zoals een garagebox die we beschikbaar stel­

den aan iemand die verkleedpartijen organiseert voor buurtkinderen en opslag nodig had voor alle spullen.”

Het begint met luisteren

Bestuurders erkennen dat luisteren fundamenteel is om vertrouwen te winnen en een relatie aan te gaan.

Anne Wilbers zegt: “Wij zijn één van die instituties die mensen niet meer vertrouwen of waar ze zich niet gehoord voelen. Ik vind het belangrijk dat wij er wél in slagen die verbinding te maken met mensen.” Harry Platte stelt het nog scherper: “Als ik met een bewoner praat, dan is er per definitie geen gelijkwaardige rela­

tie. Dat betekent dat ik extra mijn best moet doen om goed te luisteren.”

Karen van Dreven wijst op het belang van het uitstel van oordeel en het belang van taal. “Wees heel precies en pas op met stigmatisering”, waarschuwt ze. “Niet iedereen met een psychose hoeft meteen uit de wijk verbannen te worden, net zo min als dat elk oud dame­

tje per se een lieverdje is.”

Ook als er geen fysieke ingreep gepland is, kun je het gesprek met bewoners aangaan. Zo deed Wonen Limburg een oproep voor ideeën rond het thema

‘samen wonen’. “Daar kwamen ruim duizend reacties op uit alle uithoeken van de samenleving”, vertelt Wim Hazeu. “Van mensen die samen een wooncoöperatie wilden starten tot mensen die iets leuks wilden doen voor de straat.”

In Poelenburg zette Parteon een vraag uit naar bewo­

nersinitiatieven, waarvoor ze een ruimte beschikbaar wilden stellen. Ook daarop kwamen heel veel reacties.

Platte waarschuwt wel voor een valkuil: “Wat je vooral niet moet doen is, bij gebrek aan betrokken bewoners, zelf iets gaan uitrollen. Dat werkt echt niet.”

Deel zijn van de oplossing

“Er wordt weleens geroepen dat we geen duizend­

dingen doekje moeten zijn”, zegt Harry Platte, “maar als je niet van veel zaken wilt zijn, neem je geen ver­

“Het is een kans

om betekenisvolle interactie op te

bouwen met mensen die interesse

hebben in hun woonomgeving”

(12)

antwoordelijkheid.” Hij noemt als voorbeeld een cor­

poratie die niet wil deelnemen aan een ‘armoedetafel’

uit angst om huurinkomsten mis te lopen. Bestuurders kunnen niet voor elk probleem een oplossing bieden, maar wegkijken is geen optie meer, ook al staat een grote rol voor corporaties op het gebied van leefbaar­

heid nog steeds ter discussie. “Als er problemen zijn in een wijk krijgen huurders daar als eerste last van. Onze medewerkers worden daarop aangesproken en moe­

ten dus reageren”, stelt Anne Wilbers. Karin van Dreven spreekt over “de plicht om zaken aan te kaarten bij onze partners”. Volgens Harry Platte gaat het erom het oplossingsvermogen te vergroten door nieuwe verbin­

ding toe te staan. Hij vergelijkt het met hoe je hersenen werken. “Het gaat om wendbaarheid, flexibiliteit en deel willen uitmaken van de oplossing. Dat is niet het­

zelfde als overal verantwoordelijk voor zijn of alles zelf oplossen.”

Het voorbeeld (zie kader) van Hedy van den Berk die een vliegticket koopt voor een bewoner, bevindt zich in een grijs gebied. Soms worden corporaties daar­

voor op de vingers getikt. Karin van Dreven trok een bijdrage aan een ‘achter de voordeur’­project met andere partijen weer in na een waarschuwing van De Autoriteit Woningcorporaties (Aw). Harry Platte kreeg ook een tik op de vingers nadat hij – overigens in alle openheid – geld voor herstel van funderingen ook ten bate had laten komen aan een enkele eigenaar­bewo­

ner in hetzelfde getroffen rijtje woningen als zijn huur­

ders, omdat alleen zo het probleem was op te lossen.

Ieder weldenkend mens voelt aan dat deze relatief kleine, onconventionele uitgaven vaak hogere maat­

schappelijke kosten voorkomen. De vraag is dan vooral hoeveel lef corporaties hebben om hun nek uit te ste­

ken en met anderen op zoek te gaan naar de slimste oplossing.

Samenwerking in de wijk

Blikveld 360 is een mooi voorbeeld (zie kader) van samenwerking tussen domeinen, waarbij het gezond verstand en oplossingsgerichtheid de boventoon voe­

ren. Anne Wilbers was in het begin van de samenwer­

Doen wat nodig is

Havensteder ontving onlangs het label ‘warm incasseren’ als waardering voor hun omgang met huurachterstan­

den. “We vinden het vanzelfsprekend dat mensen door ons toedoen niet nog meer in de problemen komen, dus we doen wat nodig is. Soms is dat huurverlaging, soms het kwijtschelden van (een deel van) de huurschuld en soms een andere woning”, aldus Hedy van den Berk.

Wonen Limburg werkt met zogenaamde kansenmakelaars die de verbinding zoeken tussen het probleem en de oplossing. Bijvoorbeeld als jongeren in de wijk dreigen af te glijden, gaan ze op zoek naar een werkervaringsplek.

Als het kan in de wijk.

Mooiland oogstte successen met het project Blikveld 360, waarin met andere partijen in een aantal kleinere gemeenten samengewerkt wordt om ingewikkelde casussen in het sociale domein sneller op te lossen. “Problemen waar mensen helemaal in vastliepen, worden nu binnen één of twee dagdelen opgelost”, aldus Anne Wilbers. “Het vertrekpunt is altijd de bewoner. We vragen: wat wil je, wat kun je en wat heb je nodig?” Het project is onlangs geëvalueerd in de vorm van een Maatschappelijke Kosten­Baten­Analyse (MKBA). Naast tijdwinst en tevreden huurders leverde de aanpak vooral veel geld op. Het meest werd bespaard op dure opvangplekken.

Havensteder kocht een vliegticket voor een oudere eenzame man om naar zijn dochter in Suriname te verhuizen.

Die wilde graag voor hem zorgen. Dat was in die casus volgens Hedy van den Berk de slimste en waarschijnlijk ook verreweg de goedkoopste oplossing.

(13)

king bang dat veel problemen toch bij de corporatie op het bord zouden komen, maar dat bleek mee te val­

len. “Er werd steeds gekeken welke partij het beste kon handelen en iedereen nam daarin zijn verantwoorde­

lijkheid.”

Toch loopt de samenwerking met partners in onder meer de zorg nog niet altijd goed. “Soms begrijpen we elkaar niet en dan kun je weleens knorrig worden”, geeft Karin van Dreven eerlijk toe.

De zorg is sterk versnipperd en van het welzijn is wei­

nig meer over. “Vroeger hadden we opbouwwer­

kers, maar die zijn alle­

maal wegbezuinigd”, aldus Marien de Langen. Dirk Jan van der Zeep merkt op dat binnen de zorgpartijen vijf­

ennegentig procent van het budget nog steeds naar intramurale zorg gaat en maar vijf procent naar ambu­

lante zorg. En dat terwijl nu massaal wordt ingezet op extramuralisering en de gevolgen daarvan neerslaan in de toch al kwetsbare corporatiewijken. Zorgpartijen

werken (nog) niet vanzelfsprekend op wijkniveau.

Al zijn er ook goede voorbeelden. “Wij hebben een gemengd wonen complex waar twee zorginstellingen bij betrokken zijn, die onderling heel makkelijk dien­

sten van elkaar overnemen”, vertelt Dirk Jan van der Zeep. “Iedereen is te veel gericht op het eigen vraag­

stuk en te weinig op samenwerking”, vindt Marien de Langen. Wim Hazeu steekt de hand ook in eigen boe­

zem. “Hoe ‘samen­redzaam’ zijn wij nou eigenlijk als professionals? We maken het veel te ingewikkeld met elkaar. Er zijn veel te veel loketten en de mensen waar het om gaat snappen er niets meer van.”

De gemeente heeft daarin ook een rol, vinden de cor­

poraties. De een noemt dat een regiefunctie, volgens de ander gaat het meer om het managen van samenhang en moet de gemeente vooral niet alles naar zich toetrekken. Hoe dan ook heeft de gemeente een rol om ervoor te zorgen dat wonen, zorg en welzijn beter op elkaar zijn afgestemd.

“Pas als de praktijk verandert, veranderen de regels

en niet andersom”

(14)

Gecombineerde woon­zorgvisies moeten er nu echt een keer van komen, vinden de bestuurders. Toch blijven de bestuurders het liefst bij wat ze zelf kun­

nen doen. Volgens Harry Platte begint verandering bij mensen die grenzen overschrijden in openheid en ver­

trouwen. “Je hebt mensen nodig die onderdeel van de oplossing willen zijn. Dat geldt van hoog tot laag. Pas als de praktijk verandert, veranderen de regels en niet andersom.”

Werkorganisatie op zijn kop

Verandering betekent ook dat bestuurders met hun eigen organisaties aan de slag gaan. Corporaties heb­

ben tegenwoordig ‘community builders’, ‘kansenmake­

laars’ en ‘kwartiermakers’ in dienst. Wim Hazeu heeft zijn organisatie van een vastgoedbedrijf in een sociaal woonbedrijf veranderd, waar het merendeel van de medewerkers aan vitaliteit en leefbaarheid bijdraagt.

Hij heeft zelfs mensen uit de GGZ in dienst genomen, die volgens Hazeu nu zeggen meer voor die doel­

groep te kunnen betekenen dan vanuit de GGZ. Wonen Limburg bouwt bovendien zelf nauwelijks nog wonin­

gen. Liever neemt de corporatie de rol van ‘regisserend opdrachtgever’ die op basis van een probleem dat moet worden opgelost partijen uitdaagt om met een goede (woon)oplossing te komen.

Die nieuwe oplossingsgerichte vaardigheden die gevraagd worden, verhouden zich slecht tot strakke kaders. Cees van Boven van Woonzorg Nederland gelooft sterk in de vrijheid voor medewerkers om te bepalen wat ze wel en niet doen. Hij vertelt dat een van zijn huismeesters ook weleens door een huurder gevraagd wordt om naar een energierekening te kijken of een hondje uit te laten. De huismeester zei tegen de vrouw met het hondje: “Nu wil ik ‘m wel even uitla­

ten, maar voor vanmiddag en morgen moet u echt een andere oplossing vinden. Ik ben geen honden uitlaat­

service.”

Ook Dirk Jan van der Zeep ziet het aantal sociaal beheerders in zijn organisatie sterk toenemen. Toch is dat op termijn volgens hem niet vol te houden. “We zetten nu veel meer in op het monitoren van data van de wijk”, aldus Van der Zeep. Dit zijn onder meer

data die verkregen zijn uit een vervolgonderzoek van Circusvis naar de veerkracht in de wijken van Portaal.

Anne Wilbers wijst op de schat aan data die de GGD’s hebben over gezondheid in de wijk, waar corporaties meer gebruik van zouden kunnen maken. Ook Cees van Boven zegt meer behoefte te hebben aan data. “Als ik meer zou weten over bijvoorbeeld de leeftijd of SES­

niveau van mijn bewoners, dan zou ik beter kunnen mengen.”

Volgens Anne Wilbers stopt de verandering van de werkorganisatie niet bij de mensen die nu een rol in de wijk vervullen. “Het gaat erom dat al je beslissin­

gen in de organisatie langs de meetlat van de bijdrage aan een inclusieve stad worden gelegd. Dus ook als het gaat om je portefeuillestrategie of strategische beslis­

singen op wijkniveau. Medewerkers moeten weten waar de organisatie voor staat en wat de mores is.”

(15)

4 Vooruit kijken

Van reactief naar proactief

De wijkaanpak herleeft. Met extra geld vanuit de over­

heid kan in zestien wijken in Nederland, van Groningen tot Heerlen, volop worden ingezet op de zogenaamde

‘integrale aanpak’ waarin corporaties, zorg, onderwijs en politie nauw samenwerken. Het is fantastisch dat er weer aandacht en geld is voor die wijken. Tegelijkertijd moeten we de andere wijken niet vergeten. Hedy van den Berk maakt zich zorgen over de veelheid van opga­

ven en de allocatie van mensen en middelen. “Werken aan inclusieve steden is iets dat voortdurend aandacht en onderhoud vraagt.” Bij veel corporaties leeft de wens om veel meer proactief samen met andere par­

tijen aan inclusieve wijken te werken en niet pas op het moment dat het gigantisch uit de hand loopt. “Voor je het weet ben je alleen maar brandjes aan het blussen en kom je aan de onderliggende vragen niet toe”, aldus Hedy van den Berk. Natuurlijk vertaalt zich dat ook in een wens naar meer middelen, maar dat is niet het voornaamste. “Heel veel geld kan veel beter aan pre­

ventie worden uitgegeven, als je weet dat één opvang­

plaats zestig­ tot tachtigduizend euro kost”, vindt Dirk Jan van der Zeep. Dat preventie goedkoper is, blijkt ook uit de MKBA van het Programma Blikveld 360 dat eerder ter sprake kwam.

Wim Hazeu ziet het liefst wijkondernemingen, waarin mensen van verschillende organisaties gedetacheerd worden en handelingsbevoegd zijn. “Een herkenbare en deskundige entiteit met één loket. Aanbesteding zou per buurt moeten plaatsvinden op basis van de

positieve gezondheid die je binnen vijf tot tien jaar wilt behalen. Samenwerking is dan een voorwaarde.

Je stelt daarmee een hele andere vraag dan: hoeveel steunkousen heb je nodig”, aldus Wim Hazeu. Daarvoor moet wel de manier waarop we dingen nu hebben georganiseerd op de schop. Cees van Boven spreekt van het ‘ontschotten’ van de domeinen. “Wat heb je eraan als iemand je schulden aanpakt, maar je vervol­

gens geen dak meer boven je hoofd hebt”, aldus Van Boven.

Marien de Langen en Léon Bobbe zoeken het in eer­

ste instantie op een wat kleiner niveau. “Maak het niet te groot”, waarschuwt Bobbe. “Op buurt­ of complex­

niveau kun je beter preventief ingrijpen.” Ook voor Marien de Langen is de wijk vooral een vindplaats. Het is zoeken naar de schaal die voor bewoners betekenis heeft.

Wat is volgens corporaties van de Vernieuwde Stad de volgende stap om tot inclusieve steden en wijken te komen? Waar zien zij kansen en wat hebben zij daarvoor nodig?

De bestuurders van De Vernieuwde Stad kijken naar hun eigen rol en doen een

dringend beroep op hun samenwerkingspartners en overheden.

(16)

Oproep

In dit Stadspaper proberen we het begrip meer invul­

ling te geven. De recente literatuur laat zien in welke richting onze steden en wijken zich ontwikkelen en wat nodig is om het tij te keren. Er spreekt ook een morele verontwaardiging uit ten aanzien van de oplo­

pende verschillen. Die morele noodzaak om iets te doen en niet weg te kijken, is ook terug te vinden bij de bestuurders van De Vernieuwde Stad. Onze kern­

taak ligt bij het zorgen voor voldoende, betaalbare en duurzame woningen, maar vanuit onze positie in de wijk, zien en horen we meer. Bovendien zijn veel cor­

poraties bereid om af en toe een beetje institutioneel ondeugend te zijn en de regels te laten voor wat ze zijn.

Op dat gebied verlangen ze soms wel naar wat meer speelruimte. Niet om opeens hele rare dingen te doen, maar om problemen die ze zien gewoon op te lossen in plaats van erover te vergaderen. Het is daarom ook een oproep aan het Rijk, gemeenten en onze partners in andere domeinen om gezamenlijk naar onze wijken te kijken, om ruimte te geven en te nemen en samen naar slimme oplossingen te zoeken die bijdragen aan de veerkracht van wijken en daarmee aan de kracht en kansen van mensen. Niet alleen op de plekken waar het al gruwelijk mis gaat, maar overal, want uiteinde­

lijk is de echte winst (ook financieel) te halen in het voorkomen van problemen.

Wat is nodig?

Naast de oproepen aan onszelf, die nadrukkelijk in dit paper aan de orde zijn gekomen, doen we ook met klem een oproep aan het Rijk, gemeenten en andere maatschappelijke spelers in de wijk, waarvan wij afhan­

kelijk zijn.

Dit is wat er volgens ons nodig is:

➢ Erkenning van de overheid dat leefbaarheid wel degelijk onderdeel is van het takenpakket van cor­

poraties.

➢ Regelruimte om te doen wat nodig is.

➢ Partners in de wijk die samen willen werken aan oplossingen voor de vraagstukken van de mensen in de wijk. Niet alleen reactief, maar vooral ook

preventief.

➢ Een gemeente die het werk van partijen in wonen, zorg en welzijn op elkaar afstemt en prikkels weg­

neemt die samenwerking belemmeren.

➢ Een rijksoverheid die financiering inzet op preven­

tie, in plaats van afrekent op eenheden geleverde zorg.

➢ Partijen die samen met ons nadenken over een slimmer gebruik van data – binnen de kaders van de AVG – om beter te kunnen sturen op samen­

stelling van complexen en buurten en preventief te kunnen ingrijpen.

➢ Een lange adem.

(17)

De werkgroep Inclusieve Stad van De Vernieuwde Stad wil meer structuur brengen in de interventies die we kunnen doen en zet in haar werkplan voor de komende jaren in op het verdiepen van vier pijlers die daarvoor cruciaal zijn. De vier pijlers zijn in onderstaand schema weergegeven met daarin enkele interventies die in dit paper aan de orde zijn geweest. Schema’s helpen om onze aanpak te ordenen, maar zijn slechts één kant van de medaille. De andere kant is de stad zoals die dagelijks wordt geleefd en beleefd, met al zijn verha­

len, waar we ook nadrukkelijk naar luisteren.

Dit is onze uitnodiging om samen met bewoners, partners, gemeenten en onze eigen medewerkers vorm te geven aan de inclusieve stad. Wie doet er mee?

Fysiek ontwerp

Hoe draagt het ruimtelijk ontwerp bij aan inclusieve buurten en steden? Hoe bouwen we buurten en steden waar mensen graag in willen en kunnen wonen?

Over de impact van indeling en inrichting van gebouw en (semi-) publieke ruimte. Over de samenhang tussen buurten in het creëren van een

inclusieve stad

Sociaal ontwerp Hoe kunnen we de veerkracht van buurten versterken door te sturen op samenstelling?

Over de betekenis van een goede mix voor een inclusieve buurt, de balans tussen draagkracht en draaglast. Over de functies van buurten in een inclusieve stad. Over probleemwijken of wijken met problemen.

Over leefbaarheid en kansengelijkheid.

Werken aan inclusieve

buurten Aanboren bewonerskracht

Hoe kunnen bewoners bijdragen aan inclusieve buurten?

Over de betekenis van bewoners die willen/ kunnen bijdragen, wat daarbij werkt en hoe wij dat kunnen faciliteren. Hoe boren we de individuele en collectieve kracht van bewoners aan? Hoe faciliteren we het ontstaan en voortbestaan van dragende gemeenschappen?

(Preventief) samenwerken Hoe kunnen we samen met partners bijdragen aan inclusieve buurten?

Over de vraag hoe we collega’s in de wijk in staat stellen preventief te handelen in een sluitende keten en hoe we de samenwerking in die keten vormgeven. Over het - samen met bewoners, gemeenten, onderwijs, religieuze instellingen enzovoort - ontwerpen van een inclusieve wijk en stad Gezamenlijke ruimtes

Buitenruimte Inrichting ingangen en galerijen

Gemengd wonen projecten

Meer jongeren toevoegen (via opstapwoningen of tijdelijke contracten)

Solliciteren naar een woning Kortingen voor mensen die bijdragen

Maximaal gebruik vrije toewijzing

Actief op zoek naar bewonersinitiatieven In gesprek over buitenruimte Welkomstgesprekken in complex Community building bij gemengd wonen

Kansenmakelaars Blikveld 360 Warm incasseren Literatuur

AEF (2020), Onderzoek naar de inrichting van zorg en ondersteuning van kwetsbare personen in corporatiewijken – Waakvlamfunctie nodig voor kwetsbare bewoners

Buitelaar, E. (2020), Maximaal Gelijk Voldoende Vrij – Vier Perspectieven op de rechtvaardige stad, via www.trancity.nl

Franke, S. en Veldhuis, W. (2018), De rechtvaardige stad, via www.trancity.nl Florida, R. (2017), The New Urban Crisis, New York, 2017

Hajer, M., Pelzer, P., Van den Hurk, M., Ten Dam, C. en Buitelaar, E. (2020), Neighbourhoods for the Future, Trancity­Valiz

Harvey, D. (2003), The Right to the City, International Journal of Urban and Regional Research, Vol. 27(4)

In.Fact. Research, Rigo, Circusvis (2020) Veerkracht in corporatiebezit – de update: een jaar later, twee jaar verder

Platform 31 (2020), Wijk in Zicht

Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (2020), Toegang tot de stad Rawls, J. (2006), Een theorie van rechtvaardigheid

Rigo (2018), Veerkracht in corporatiebezit VROM­raad (2006), Stad en stijging

Schema 1 De vier pijlers van de interventies die in dit STADSPAPER aan de orde zijn gekomen.

(18)

Tekst en interviews

De Vernieuwde Stad – Letty Reimerink Foto’s

Driejuni Tekst & Fotografie – Theo Scholten Ontwerp/opmaak

Carta – Lian Oosterhoff maart 2021

De volgende bestuurders zijn voor dit Stadspaper geïnterviewd: :

• Hedy van den Berk en Bart Kesselaar, respectievelijk bestuurder directeur strategie bij Havensteder

• Léon Bobbe, tot 1 april 2021 bestuurder bij Woonstichting De Key

• Cees van Boven, bestuurder bij Woonzorg Nederland

• Karin van Dreven, bestuurder bij Woonbron

• Wim Hazeu, tot 1 april 2021 bestuurder bij Wonen Limburg

• Marien de Langen, bestuurder bij Stadgenoot

• Harry Platte, bestuurder bij Parteon

• Anne Wilbers, tot 1 februari 2021 bestuurder bij Mooiland en daarna bij Stadgenoot

• Dirk Jan van der Zeep, bestuurder bij Portaal

De Vernieuwde Stad is het platform voor grote, grootstedelijke, ontwikkelende en ondernemende woningcorporaties. Met 27 leden vertegenwoordigt het platform 40% van de socialehuursector. Het richt zich op de vraagstukken én uitdagingen rond- om het wonen in grote steden en in vitale wijken en wat grote corporaties daaraan kunnen bijdra- gen. De Vernieuwde Stad wisselt kennis en ervaring uit, denkt na, onderzoekt en agendeert het debat.

Leden van De Vernieuwde Stad zijn: Actium, de Alliantie, De Woonplaats, Domijn, Eigen Haard, Haag Wonen, Havensteder, Lefier, Mitros, Mooiland, Parteon, Portaal, Stadgenoot, Staedion, Vidomes, Vestia, Volkshuisvesting Arnhem,

Wonen Limburg, WonenBreburg, Woningstichting Rochdale, Woonbron, Woonplus Schiedam, Woonstad Rotterdam, Woonstichting

De Key, Woonzorg Nederland, Ymere en Zayaz.

Met de serie STADSPAPERS brengt De Vernieuwde Stad een reeks korte, digitale publicaties uit over thema’s op het gebied van het stedelijk wonen. Met feitelijke informatie en met visies en opvattingen.

Postbus 9959, 1006 AR Amsterdam vermeulen@devernieuwdestad.nl

reimerink@devernieuwdestad.nl www.devernieuwdestad.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

interveniëren, zelfs in naam van de mensenrechten, riskeren een contraproductief effect teweeg te brengen. Externe invloed 42 kan er wel mee voor zorgen dat dit debat vrij gevoerd

De gemeente Zwolle, de Zwolse corporaties en de huur- dersorganisaties zijn trots op de goede samenwerking zo- als die in Zwolle plaatsvindt en willen deze samenwerking de

Georganiseerde inwoners worden benut en hebben eigenaarschap, instanties bieden ondersteuning en werken samen in een gelijkwaardig partnerschap. van buurtplatform Hart voor

- Route: Resultaatvolgend budget = gezinsgericht, ontschot, geen beschikking, doelmatig. - Gedrag: Omgekeerde toets en topklas

Onderdeel  van  alle  experimenten:

Onderzoeksvraag (1): In hoeverre leren studenten op hbo-opleidingen HRM om later als HRM-medewerker in de eigen organisatie discriminatie te verminderen en inclusie te bevorderen

Uitleg A: goede betaalbaarheid en beschikbaarheid in deze stad geen gentrification / geen differentiatie / concentratie.. Uitleg B: goede spreiding betaalbare woningen binnen deze

Maar in de praktijk pakte dat plan maar voor een handjevol mensen goed uit, voor heel veel anderen niet.. Er zitten veel mensen thuis, sommigen zijn niet eens in het vizier van de