• No results found

Sociaalwetenschappelijk onderzoek in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs : Een onderzoek naar onderwijs in onderzoeksvaardigheden op het Gymnasium Amersfoort Johan van Oldenbarnevelt.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociaalwetenschappelijk onderzoek in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs : Een onderzoek naar onderwijs in onderzoeksvaardigheden op het Gymnasium Amersfoort Johan van Oldenbarnevelt."

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIAALWETENSCHAPPELIJK

ONDERZOEK IN HET VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

EEN ONDERZOEK NAAR ONDERWIJS IN

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN OP HET GYMNASIUM AMERSFOORT JOHAN VAN OLDENBARNEVELT

Eerste begeleider: Dr. M.I. Jeliazkova Tweede begeleider: Prof. dr. A. Need

Master Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs Maatschappijleer en Maatschappijwetenschappen

4 MEI 2018

VERSLAG ONDERZOEK VAN ONDERWIJS

F.R.L. (Rosalien) van der Meer s0111589

(2)
(3)

Voorwoord 2

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1

Samenvatting ... 2

1. Inleiding ... 3

2. Onderzoeksvragen ... 4

3. Methode... 6

3.1 Onderzoeksmethode deelvraag 1: literatuurstudie ... 8

3.2 Onderzoeksmethode deelvraag 2: studie naar eindtermen, literatuur en lesmethodes ... 8

3.3 Onderzoeksmethode deelvraag 3: documentstudie, observatie en enquête ... 9

3.1.1 Documentstudie ... 9

3.1.2 Observatie ... 10

3.1.3 Enquête ... 11

3.4 Onderzoeksmethode deelvraag 4: interviews ... 11

4. Resultaten ... 13

4.1 Resultaten deelvraag 1 ... 13

4.1.1 Wat zegt de literatuur over de specifieke vaardigheden waarop vwo-onderwijs op het gebied van sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten? ... 13

4.1.2 Wat zegt de literatuur over hoe dit onderwijs op het gebied van sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden kan worden vormgegeven? ... 23

4.1.3 Conclusie deelvraag 1 ... 28

4.2 Resultaten deelvraag 2 ... 29

4.2.1. Doelstellingen van maatschappijleer en maatschappijwetenschappen ... 29

4.2.2. Vakdidactische literatuur ... 31

4.2.3. Uitwerking onderzoeksvaardigheden in lesmethodes ... 33

4.2.4. Conclusie deelvraag 2 ... 36

4.3 Resultaten deelvraag 3 ... 37

4.3.1 Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein, volgens de documentatie die hierover beschikbaar is op het JvO? ... 37

4.3.2 Hoe ziet de gamma-onderzoeksdag, onderdeel van de gedocumenteerde invulling van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden, er in de praktijk uit? ... 41

4.3.3 Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein, volgens de docenten van de gammavakken? ... 41

4.3.4 Conclusie deelvraag 3 ... 42

4.4 Resultaten deelvraag 4 ... 44

4.4.1 Voorbereiding op het profielwerkstuk ... 44

4.4.2 Verloop van het profielwerkstuk-traject ... 45

4.4.3 Onderzoeksdagen ... 47

4.4.4 Begeleiding ... 47

(4)

4.4.5 Bredere wetenschapsoriëntatie (wetenschapsfilosofie) ... 48

4.4.6 Conclusie deelvraag 4 ... 49

5. Conclusies... 50

6. Discussie ... 53

7. Referentielijst ... 55

Bijlage 1: Inhoud enquête onder docenten gammavakken JvO... 59

Bijlage 2: Interviewagenda bij interviews leerlingen JvO ... 60

Bijlage 3: Suggestie eindtermen onderzoeksvaardigheden voor de gammavakken (SLO) ... 62

(5)
(6)

Voorwoord

Ruim drie en een half jaar geleden startte ik deze studie om mijn lesbevoegdheid voor maatschappijleer en maatschappijwetenschappen te gaan halen. Studeren en stage lopen in deeltijd naast mijn baan, dat was wel even wat anders dan de studententijd die ik beleefde in mijn eerste jaren aan de Universiteit Twente. Gelukkig heb ik alles tot een goed einde weten te brengen, maar daarvoor ben ik wel de nodige dank verschuldigd aan veel mensen om mij heen die hieraan een bijdrage hebben geleverd. Een aantal hiervan wil ik in het bijzonder bedanken.

Gedurende deze opleiding hebben Margarita en Jacqueline mij wegwijs gemaakt in de wereld van de docent maatschappijleer en maatschappijwetenschappen. Veel heb ik van jullie geleerd over vakdidactiek en alles wat daarbij komt kijken. Het slotstuk, deze scriptie, is tot stand gekomen met dank aan de begeleiding en feedback van Margarita en Ariana. Hartelijk dank voor het meedenken en het stellen van de juiste vragen.

Ook wil ik de leukste en liefste studiegenootjes Minette en Karin bedanken. Naast koffie, thee en muffins, hebben we veel lief en leed met elkaar kunnen delen. Dankzij jullie was studeren niet alleen leerzaam, maar ook erg gezellig. Ik vond het fijn om met jullie samen te werken en hopelijk houden we contact!

Thuis was Erwin altijd mijn grote steun. Het was niet erg gezellig dat ik een groot deel van onze vrije tijd aan mijn studiewerk en lesvoorbereiding zat. Je accepteerde het als vanzelfsprekend, maar eigenlijk is dat best wel bijzonder.

Zonder de support van Geert, mijn leidinggevende in de afgelopen jaren, had ik deze opleiding nooit naast mijn baan bij het Apeldoorns Voortgezet Openbaar Onderwijs kunnen doen. De flexibiliteit die ik kreeg was echt onmisbaar met de steeds wisselende college- en lesroosters.

Een speciaal woord van dank wil ik richten aan Daniël, Nanco en Paul van de RSG in Epe en aan Daphne, Simone en Gregor van het JvO in Amersfoort. Jullie maakten het mogelijk voor mij om de nodige praktijkervaring als docent op te doen en erachter te komen hoe leuk lesgeven is. Dankzij jullie vertrouwen, ondersteuning en feedback heb ik enorm veel kunnen leren.

Tot slot zou dit onderzoek weinig hebben opgeleverd zonder de input van de leerlingen en docenten die eraan hebben meegewerkt. Bedankt voor jullie deelname aan mijn interviews en enquête.

(7)

Voorwoord 2

(8)
(9)

Samenvatting 2

Samenvatting

Voor vwo-leerlingen is het van belang dat zij onderzoeksvaardigheden ontwikkelen ten behoeve van de aansluiting op een vervolgstudie, hun loopbaansucces en participatie in de maatschappij. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden heeft dan ook de aandacht op het Gymnasium Amersfoort Johan van Oldenbarnevelt (JvO). Deze school stelt zichzelf de vraag hoe het onderwijs in onderzoeksvaardigheden versterkt kan worden.

De sociale wetenschappen sociologie en politicologie zijn de basiswetenschappen van maatschappijleer en maatschappijwetenschappen. Daarom werd verwacht dat elementen uit dit vakgebied kunnen worden benut door het JvO om haar onderwijs in onderzoeksvaardigheden, specifiek binnen het sociaalwetenschappelijke domein, te versterken. Dit zou dan mogelijk ook weer kunnen bijdragen aan realisatie van de doelen voor het vak maatschappijleer op de school. Dit onderzoek geeft een antwoord op de volgende tweeledige vraag:

Ten eerste, wat uit het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen kan het JvO benutten om haar onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein te versterken? Ten tweede, wat kan het versterken van het onderwijs in deze onderzoeksvaardigheden bijdragen aan het vak maatschappijleer?

Middels literatuurstudie is onderzocht waar onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich op zou moeten richten en hoe dit kan worden vormgegeven. Vervolgens zijn de raakvlakken tussen deze onderzoekvaardigheden en het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen in kaart gebracht.

De uitkomsten van dit theoretische deel van het onderzoek vormden het kader voor een empirische analyse van het huidige onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden op het JvO. Hiertoe is documentatie van de school bestudeerd, is een onderzoeksdag geobserveerd, heeft een enquête onder docenten plaatsgevonden en zijn leerlingen geïnterviewd.

Uit het theoretische deel van dit onderzoek komt naar voren dat onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten op de ontwikkeling van sociaalwetenschappelijke geletterdheid, waarvoor een definitie is uitgewerkt. Idealiter wordt dit onderwijs vormgegeven aan de hand van een leerlijn die zowel longitudinaal als latitudinaal is. Adequate begeleiding en goede beoordelingscriteria spelen hierbij een belangrijke rol. Er zijn diverse raakvlakken tussen de definitie van sociaalwetenschappelijke geletterdheid en het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen.

Uit het empirische deel van dit onderzoek komen diverse verbetermogelijkheden naar voren waarbij gebruik kan worden gemaakt van het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen. Dit heeft betrekking op het leren opzetten en uitvoeren van alle deelstappen in een sociaalwetenschappelijk onderzoek en op wetenschapsfilosofische aspecten van onderzoek en kennis. Daarnaast biedt het vakgebied een vakinhoudelijke kennisbasis in het sociaalwetenschappelijk domein en kansen om belangrijke sociaalwetenschappelijke denkvaardigheden, zoals vergelijken en causaal redeneren, te ontwikkelen.

Aanbevelingen voor het JvO zijn het ontwikkelen van een leerlijn ten behoeve van sociaalwetenschappelijke geletterdheid, het concretiseren van de leerdoelen en onderlinge samenhang van de onderzoeksactiviteiten en het verder uitwerken van de beoordelingsmodellen zodanig dat deze verschillende niveaus expliciet maken. Tevens wordt de school geadviseerd om richtlijnen af te spreken voor de begeleiding van het profielwerkstuk waarbij aandacht is voor de balans tussen uitdagen en ondersteunen, de begeleidingsintensiteit en de kwaliteit van feedback aan de leerlingen. Waar nodig is hierbij ruimte voor docentprofessionalisering van belang.

Het is aannemelijk dat het bevorderen van de sociaalwetenschappelijke geletterdheid van leerlingen bijdraagt aan de doelstellingen van het vak maatschappijleer op het gebied van politieke en maatschappelijke geletterdheid en oordeelsvermogen en het vermogen tot politieke en maatschappelijke participatie. Tevens kan het bijdragen aan de realisatie van de burgerschapsopdracht van de school.

De resultaten en methoden van dit onderzoek kunnen worden gebruikt door andere scholen en docenten ter evaluatie en versterking van hun onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden.

Er moet dan wel rekening worden gehouden met de kenmerken van de specifieke onderwijscontext waarin dit onderzoek is uitgevoerd. Ook is het van belang dat de effectiviteit van interventies onderzocht blijft worden.

(10)

1. Inleiding

Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) bereidt, zoals de naam al aangeeft, leerlingen voor op de voortzetting van hun studieloopbaan in het wetenschappelijk onderwijs. Met een vwo-diploma op zak kunnen leerlingen doorstromen naar een universitaire opleiding. Om deze aansluiting goed te laten verlopen en de stap van het vwo naar een vervolgopleiding makkelijker te maken, is het van belang dat leerlingen op het vwo een basis in onderzoeksvaardigheden ontwikkelen (Holband, 2016; Noordink, 2015; Veenhoven, 2004; Wientjes &

Veenhoven, 2016). Ook in een breder perspectief van loopbaansucces, participatie in de maatschappij en algeheel welbevinden zijn onderzoekende vaardigheden van groot belang voor de toekomst van leerlingen (Skills-platform-Ministerie van OCW, 2016). Echter is er voor veel vwo-opleidingen nog een behoorlijke winst te behalen met betrekking tot de onderzoeksvaardigheid van hun leerlingen, er is sprake van een groot contrast tussen het vwo en het wetenschappelijk onderwijs (Resink & Pieters, 2014; Wientjes & Veenhoven, 2016).

De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden door leerlingen heeft dan ook de aandacht van het Gymnasium Amersfoort Johan van Oldenbarnevelt (JvO), de school waar ik in het schooljaar 2016-2017 stage liep als docent maatschappijleer in opleiding. Op deze school zitten ruim 800 leerlingen en werken ruim 80 medewerkers. Net als alle andere vwo-leerlingen in Nederland werken de leerlingen op het JvO in de bovenbouw aan een profielwerkstuk (PWS). Het profielwerkstuk is onderdeel van het schoolexamen en kan worden beschouwd als het slotstuk op het gebied van leren onderzoeken op het vwo. Op het JvO starten de leerlingen met hun PWS in klas 5 en houden zij hun afsluitende presentaties een paar weken voor de kerstvakantie in klas 6.

Het JvO probeert met een traject van drie onderzoeksdagen in klas 5 (een alfa-, een bèta- en een gammavariant) naar een goed en gedegen profielwerkstuk1 toe te werken. De invulling van deze onderzoeksdagen op het JvO is in het schooljaar 2016-2017 vernieuwd met de bedoeling dat met name de startfase van het profielwerkstuk beter loopt; dat leerlingen beter in staat zijn een onderzoeksthema te kiezen en af te bakenen en dat ze sneller aan de slag kunnen met de uitvoering van het onderzoek. De leerlingen in klas 5 nemen in de periode september- januari deel aan alle drie de onderzoeksdagen. Op deze onderzoeksdagen werken leerlingen in groepjes aan onderzoeksvaardigheden binnen de discipline van de betreffende onderzoeksdag. Na afloop van de drie onderzoeksdagen starten de leerlingen met hun profielwerkstuk, zij zijn dan halverwege klas 5.

De school stelt zichzelf de vraag of de vernieuwde opzet van de onderzoeksdagen inderdaad een verbetering is ten gunste van de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden door de leerlingen en de startfase van hun profielwerkstuk. Ook stelt de school zichzelf de vraag hoe de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden door leerlingen verder verbeterd kan worden, zodat zij met een zo sterk mogelijke wetenschappelijke toerusting de school kunnen verlaten om door te stromen naar het wetenschappelijk onderwijs. Ik was aan het nadenken over een onderwerp voor mijn afstudeeronderzoek en deze vragen wekten mijn interesse. Zo ontstond het idee voor dit onderzoek. De school was op zoek naar onderbouwde richtingen voor verdere verbetering van haar onderwijs op het gebied van onderzoeksvaardigheden. Ik verwachtte vanuit de context van het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen daar een bijdrage aan te kunnen leveren, in ieder geval op het gebied van onderzoeksvaardigheden in de sociaalwetenschappelijke hoek. De basiswetenschappen voor beide vakken zijn immers de sociale wetenschappen sociologie en politicologie (Olgers, 2012; Olgers, Otterdijk, Ruijs, Kievid &

Meijs, 2014). Noordink (2014) stelt zelfs dat maatschappijwetenschappen het enige vak is dat leerlingen voorziet in een introductie in de sociale wetenschappen. Het is daarom aannemelijk dat het JvO elementen uit het

1Het JvO noemt het profielwerkstuk voortaan thesis, omdat het werkstuk niet meer gerelateerd hoeft te zijn aan een profielvak. Ook wil de school met het woord ‘thesis’ nadrukkelijker uitstralen dat ze het ontwikkelen van academische vaardigheden nastreeft, zodat leerlingen met een goede basis kunnen doorstromen naar het wetenschappelijk onderwijs.

Omwille van de helderheid en omdat in het Eindexamenbesluit VO wordt gesproken over ‘profielwerkstuk’ wordt in dit verslag in principe de term ‘profielwerkstuk’ gehanteerd. Hierop wordt uitzondering gemaakt als er wordt verwezen naar schooleigen documentatie waarin de term ‘thesis’ expliciet wordt gehanteerd.

(11)

Onderzoeksvragen 4

vakgebied van maatschappijleer en maatschappijwetenschappen kan benutten om het onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden te versterken. Dit zou dan mogelijk ook meerwaarde kunnen opleveren voor het vak maatschappijleer op de school (het vak maatschappijwetenschappen wordt niet aangeboden op het JvO). Hierdoor kan een win-win situatie ontstaan waarvan zowel het onderwijs in onderzoeksvaardigheden als het maatschappijleeronderwijs op de school profiteert. Deze gedachtegang leidt tot de volgende twee doelstellingen voor dit onderzoek:

1. Het formuleren van aanbevelingen voor het JvO over hoe de school gebruik kan maken van het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen om het onderwijs in sociaalweten- schappelijke onderzoeksvaardigheden te versterken.

2. Daarmee tevens bijdragen aan realisatie van de doelstellingen voor het vak maatschappijleer.

Deze combinatie van doelstellingen maakt dit onderzoek zowel op het vakoverstijgende gebied van onderzoeksvaardigheden als op het vakspecifieke gebied van maatschappijleer en maatschappijwetenschappen relevant voor de onderwijspraktijk. Om de twee doelstellingen te realiseren, is de volgende tweeledige hoofdvraag voor dit onderzoek geformuleerd:

- Ten eerste, wat uit het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen kan het JvO benutten om haar onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein te versterken?

- Ten tweede, wat kan het versterken van het onderwijs in deze onderzoeksvaardigheden bijdragen aan het vak maatschappijleer?

2. Onderzoeksvragen

Zoals in de inleiding beschreven, is het onderwerp van dit onderzoek het onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen de gammadiscipline op het JvO. Daarbij wordt specifiek gekeken naar hoe het vakgebied

maatschappijleer en maatschappijwetenschappen kan worden benut om het onderwijs in deze

onderzoeksvaardigheden te versterken en hoe het vak maatschappijleer2 daar op haar beurt weer van kan profiteren. Hiertoe is de eerder genoemde, tweeledige hoofdvraag geformuleerd:

Ten eerste, wat uit het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen kan het JvO benutten om haar onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein te versterken?

Ten tweede, wat kan het versterken van het onderwijs in deze onderzoeksvaardigheden bijdragen aan het vak maatschappijleer?

Om tot beantwoording van deze hoofdvraag te kunnen komen, is een viertal onderzoeksdeelvragen geformuleerd. Aan de hand van de deelvragen 1 en 2 wordt een theoretisch kader geschetst waarbinnen de deelvragen 3 en 4 de huidige situatie met betrekking tot het onderwijs in sociaalwetenschappelijke

onderzoeksvaardigheden op het JvO kunnen analyseren. Door vervolgens de theoretische en empirische bevindingen met elkaar te vergelijken, kan bepaald worden welke ruimte voor verbetering er is en kunnen op basis daarvan aanbevelingen voor het JvO worden geformuleerd. Hieronder worden de vier deelvragen weergegeven. Vervolgens wordt deze onderzoeksopzet in Figuur 1 schematisch gepresenteerd en wordt de samenhang tussen de vier deelvragen en de hoofdvraag nader toegelicht.

1. Wat zegt de literatuur over de specifieke vaardigheden waarop vwo-onderwijs in

sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten en over hoe dit onderwijs kan worden vormgegeven?

2 Op het JvO wordt alleen maatschappijleer gegeven, geen maatschappijwetenschappen. Het JvO kan uiteraard wel gebruik maken van elementen uit het vak maatschappijwetenschappen in haar onderwijs (de docenten zijn ook bevoegd voor maatschappijwetenschappen). Maar de opbrengst van beter onderwijs in onderzoeksvaardigheden voor het vakgebied wordt om deze reden afgebakend tot het vak maatschappijleer.

(12)

2. Wat uit het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen sluit aan bij de onderzoeksvaardigheden, zoals deze zijn gedefinieerd in het antwoord op deelvraag 1?

3. Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein, volgens de documentatie die hierover beschikbaar is op het JvO en volgens de docenten van de gammavakken?

4. Wat vinden leerlingen, die hun profielwerkstuk inmiddels hebben afgerond, van de kwaliteit van het onderwijs en de begeleiding die zij hebben gekregen op het gebied van onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein?

THEORETISCHE INZICHTEN ONDERWIJSPRAKTIJK

Onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden; beoogde inhoud en vorm

(deelvraag 1)

Vormgeving onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden door school en docenten (beoogd en uitgevoerd curriculum, deelvraag 3)

Verbanden met maatschappijleer en maatschappijwetenschappen

(deelvraag 2)

Ervaringen van leerlingen met onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden

op de school

(gerealiseerd curriculum, deelvraag 4)

Eerst wordt met deelvraag 1 inhoud gegeven aan het brede begrip ‘onderzoeksvaardigheden’ en wordt onderzocht op welke wijze deze idealiter een plek in het vwo-onderwijs krijgen. Deelvraag 2 kijkt vervolgens naar hoe de vakinhoud van maatschappijleer en maatschappijwetenschappen verband houdt met de onderzoeksvaardigheden zoals in deelvraag 1 geoperationaliseerd. Na deze twee theoretische deelvragen volgt het empirische deel van dit onderzoek in de deelvragen 3 en 4. Deze hebben betrekking op de wijze waarop het JvO nu invulling geeft aan onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden.

Als we naar een curriculum kijken, kunnen drie perspectieven worden onderscheiden met ieder twee verschijningsvormen (McKenney, Nieveen & Van den Akker, 2006; themapagina SLO ‘Curriculumwaaier’):

1. Het eerste perspectief is het beoogde curriculum: het curriculum volgens beleidsmakers en schoolleiders. Het beoogde curriculum verschijnt in de vorm van de onderliggende visie en de documenten en materialen waarin is vastgelegd hoe het curriculum eruit zou moeten zien.

DISCREPANTIE

Conclusies ter verbetering van onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden op het JvO, waarbij de verbanden met maatschappijleer

en maatschappijwetenschappen worden benut.

Figuur 1: Schematische weergave onderzoeksvragen

(13)

Methode 6

2. Het tweede perspectief, het uitgevoerde curriculum, is het curriculum volgens docenten en de manier waarop zij er uitvoering aan geven. Dit wordt concreet in de interpretaties van het curriculum door docenten en hoe zij daar vervolgens vorm en inhoud aan geven in de lessituatie.

3. Tot slot is het derde perspectief het gerealiseerde of geleerde curriculum: het curriculum volgens de leerlingen. Verschijningsvormen van dit perspectief zijn de leerervaringen en de leeropbrengsten van leerlingen.

De deelvragen 3 en 4 kijken samen vanuit alle drie deze perspectieven van het beoogde, uitgevoerde en gerealiseerde curriculum naar het onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden op het JvO.

Deelvraag 3 is gericht op de huidige invulling van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein vanuit het perspectief van de school en haar docenten (beoogd en uitgevoerd curriculum).

Deelvraag 4 kijkt hiernaar vanuit het perspectief van de leerlingen (gerealiseerd curriculum).

Eerst wordt dus literatuurstudie uitgevoerd, zodat vanuit de beschikbare theoretische inzichten een kader kan worden opgesteld voor hoe de onderwijspraktijk op het gebied van sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden er idealiter uitziet en hoe dit gekoppeld kan worden aan het vakgebied van maatschappijleer en maatschappijwetenschappen (deelvraag 1 en 2). Vervolgens kan beoordeeld worden in hoeverre de huidige praktijk op de school overeenkomt met deze inzichten uit de theorie (deelvraag 3 en 4). Op deze manier kan bepaald worden welke verbetermogelijkheden er zijn voor het JvO met betrekking tot het onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden. Dit wordt vertaald naar een antwoord op de hoofdvraag welke aanbevelingen inhoudt voor het JvO ten behoeve van versterking van het onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden, daarbij gebruik makend van het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen en tegelijkertijd bijdragend aan het maatschappijleeronderwijs op de school.

3. Methode

Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksmethoden die zijn toegepast om tot beantwoording van de vier onderzoeksdeelvragen te komen teneinde de probleemstelling te beantwoorden. Gezamenlijk vormen deze methoden een aanpak die te typeren is als een actie-onderzoek. Dit is een zowel praktijkgerichte als systematische benadering waarbij in een authentieke onderwijscontext informatie wordt verzameld om te komen tot verbeteringen voor die specifieke context (Nolen & Vander Putten, 2007; Van den Akker, 1999). Deze benadering past bij het praktijkgerichte karakter van de onderzoeksvraag die versterking van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden specifiek op het JvO betreft.

In figuur 2 op de volgende pagina wordt een schematisch overzicht gegeven van alle onderzoeks(deel)vragen en bijbehorende methoden. Dit wordt nader toegelicht in de daarna volgende vier paragrafen waarin steeds voor één deelvraag de onderzoeksmethode uiteen wordt gezet.

(14)

Hoofdvraag:

1. Wat uit het vakgebied maatschappijleer en - wetenschappen kan het JvO benutten om haar onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein te versterken?

2. Wat kan het versterken van het onderwijs in deze onderzoeks-vaardigheden bijdragen aan het vak maatschappijleer?

Deelvraag 1: literatuurstudie

Wat zegt de literatuur over de specifieke vaardigheden waarop vwo-onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten en over hoe dit onderwijs kan worden vormgegeven?

Deelvraag 1a:

Wat zegt de literatuur over de specifieke vaardigheden waarop vwo-onderwijs in

sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten?

Deelvraag 1b:

Wat zegt de literatuur over hoe dit onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden kan worden vormgegeven?

Deelvraag 2: studie naar eindtermen, literatuur en lesmethodes

Wat uit het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen sluit aan bij de

onderzoeksvaardigheden, zoals deze zijn gedefinieerd in het antwoord op deelvraag 1?

Deelvraag 3: documentstudie, observatie en enquête Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein, volgens de documentatie die hierover beschikbaar is op het JvO en volgens de docenten van de

gammavakken?

Deelvraag 3a: (documentstudie)

Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeks-vaardigheden binnen het

gammadomein, volgens de documentatie die hierover beschikbaar is op het JvO?

Deelvraag 3b: (observatie)

Hoe ziet de gamma-onderzoeksdag, onderdeel van de gedocumenteerde invulling van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden, er in de praktijk uit?

Deelvraag 3c: (enquête)

Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het

gammadomein, volgens de docenten van de gammavakken?

Deelvraag 4: interview

Wat vinden leerlingen, die hun profielwerkstuk inmiddels hebben afgerond, van de kwaliteit van het onderwijs en de begeleiding die zij hebben gekregen op het gebied van onderzoeksvaardig-heden binnen het gammadomein?

Figuur 2: Overzicht onderzoeksvragen en -methoden

(15)

Methode 8

3.1 Onderzoeksmethode deelvraag 1: literatuurstudie

Om te onderzoeken wat de literatuur zegt over de specifieke vaardigheden waarop vwo-onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten en over hoe dit onderwijs kan worden vormgegeven, is een literatuurstudie uitgevoerd. Deze eerste deelvraag bestaat eigenlijk uit twee delen en kan als volgt worden opgesplitst:

Deelvraag 1a: Wat zegt de literatuur over de specifieke vaardigheden waarop vwo-onderwijs in sociaalweten- schappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten?

Deelvraag 1b: Wat zegt de literatuur over hoe dit onderwijs in sociaalwetenschappelijke onderzoeks- vaardigheden kan worden vormgegeven?

In wetenschappelijke literatuur is gezocht naar antwoorden op deze vragen. Hierbij is gebruik gemaakt van Google Scholar, Scopus, Web of Science en ERIC. In deze literatuurdatabases zijn zoekacties uitgevoerd aan de hand van (combinaties van) zoektermen als ‘research education’, ‘research skills’, ‘scientific literacy’, ‘secondary education’ en hun Nederlandstalige equivalenten. In de artikelen die op deze manier werden gevonden, is in de referentielijsten gekeken op zoek naar meer relevante literatuur. Deze artikelen zijn vervolgens opgezocht in de eerder genoemde literatuurdatabases. Deze zoekacties leverden soms nog weer meer relevante hits op dan alleen het specifieke gezocht artikel waarvan de titel als zoekterm werd gebruikt. Daarnaast is ook gekeken naar de vwo-eindtermen voor het vak maatschappijwetenschappen met betrekking tot onderzoeksvaardigheden.

Onderzoeksvaardigheden in de sociaalwetenschappelijke context maken hier namelijk expliciet onderdeel van uit (subdomein A3 in de syllabus voor het CE 2020).

Nadat de literatuur was verzameld, zijn alle gevonden artikelen en boeken doorgenomen en zijn alle antwoorden die hierin worden gegeven op deelvraag 1 in beeld gebracht en gestructureerd. Dit is gegroepeerd onder de twee delen waaruit deelvraag 1 bestaat: de vaardigheden waarop het onderwijs zich zou moeten richten en hoe dat kan worden vormgegeven. Vervolgens is onder ieder deel gekeken of binnen de verzamelde resultaten subcategorieën naar voren kwamen aan de hand waarvan de resultaten verder zijn gegroepeerd.

3.2 Onderzoeksmethode deelvraag 2: studie naar eindtermen, literatuur en lesmethodes

De tweede deelvraag ‘Wat uit het vakgebied maatschappijleer en maatschappijwetenschappen sluit aan bij de onderzoeksvaardigheden, zoals deze zijn gedefinieerd in het antwoord op deelvraag 1?’, is beantwoord op basis van analyse van de eindtermen voor de vakken maatschappijleer en maatschappijwetenschappen en de inhoud van de beschikbare lesmethodes bij het nieuwe examenprogramma maatschappijwetenschappen voor vwo in combinatie met literatuurstudie. Er is voor gekozen specifiek naar lesmethodes maatschappijwetenschappen te kijken, omdat het opzetten en uitvoeren van (eenvoudig) sociaalwetenschappelijk onderzoek expliciet onderdeel is van het examenprogramma voor dit vak. Voor maatschappijleer is dit niet het geval, maar is er wel sprake van deelvaardigheden die van belang zijn voor het doen van sociaalwetenschappelijk onderzoek. Op het moment van schrijven, zijn er twee methodes beschikbaar voor het vak maatschappijwetenschappen volgens het nieuwe examenprogramma: Actua en Seneca. Daarom zijn de boeken van deze twee methodes betrokken in dit onderzoek.

In de wetenschappelijke literatuur is gezocht naar vakdidactische bronnen in het vakgebied van maatschappijleer en maatschappijwetenschappen. Hiertoe zijn zoekacties uitgevoerd in Google Scholar, Scopus, Web of Science en ERIC waarbij (combinaties van) zoektermen als ‘citizenship education’, ‘social studies’, ‘critical thinking’,

‘scientific literacy’, ‘secondary education’ en hun Nederlandstalige equivalenten zijn gebruikt. Net als bij de literatuurstudie t.b.v. deelvraag 1, is wederom in de gevonden artikelen in de referentielijsten gekeken naar meer relevante literatuur. Deze artikelen zijn vervolgens opgezocht in de eerder genoemde literatuurdatabases. Ook deze zoekacties leverden soms nog weer meer relevante hits op dan alleen het specifieke gezocht artikel waarvan

(16)

de titel als zoekterm werd gebruikt. Verder had de zoektocht naar literatuur voor beantwoording van deelvraag 1 reeds een aantal artikelen opgeleverd, die relevant waren m.b.t. deelvraag 2. Nadat de literatuur was verzameld, zijn alle gevonden publicaties gelezen en de antwoorden die hierin worden gegeven op deelvraag 2 in beeld gebracht en gestructureerd.

3.3 Onderzoeksmethode deelvraag 3: documentstudie, observatie en enquête

Deelvraag 3 omvat drie elementen die betrekking hebben op het beoogde en het gerealiseerde curriculum met betrekking tot sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden op het JvO. In Figuur 3 wordt dit schematisch weergegeven samen met de toegepaste onderzoeksmethoden bij ieder van de drie elementen.

Op het JvO zijn diverse documenten beschikbaar met betrekking tot de inrichting van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein. Ten behoeve van de beantwoording van deelvraag 3 is het relevant om deze documentatie te betrekken in dit onderzoek en daarom richt deelvraag 3a zich op documentstudie. Ten tijde van het ontstaan van het idee voor dit onderzoek, moest de laatste van de drie onderzoeksdagen nog plaatsvinden. Dit bood de mogelijkheid om met eigen ogen te zien hoe de gamma- onderzoeksdag in de praktijk verloopt. Zo kunnen de bevindingen uit de schriftelijke bronnen van deelvraag 3a worden aangevuld met een beeld van hoe deze plannen op papier er in de praktijk uitzien. Daarom richt deelvraag 3b zich op observatie van de gamma-onderzoeksdag. Eén aspect van deelvraag 3 wordt nu nog niet beantwoord en dat is de invulling van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden volgens de docenten van de gammavakken. Daarom richt deelvraag 3c zich op het perspectief van de docenten en om deze vraag te beantwoorden, is een digitale enquête uitgevoerd.

Figuur 3: Opsplitsing en onderzoeksmethoden deelvraag 3.

In de nu volgende paragrafen worden de drie onderzoeksmethoden, die zijn ingezet om de deelvragen 3a, 3b en 3c te beantwoorden, nader toegelicht.

3.1.1 Documentstudie

Er zijn diverse documenten van de school beschikbaar die gaan over de huidige invulling van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein, namelijk:

- Programma gamma-onderzoeksdag schooljaar 2015-2016;

- Notitie over vernieuwde opzet onderzoeksdagen en thesis3; - Programma gamma-onderzoeksdag schooljaar 2016-2017;

- Thesishandleidingen voor leerlingen.

3Omdat het hier schoolspecifieke documentatie betreft wordt hier de schooleigen term ‘thesis’ gebruikt. Overal waar

‘thesis’ staat, kan ook profielwerkstuk worden gelezen.

Deelvraag 3:

Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein, volgens de documentatie die hierover beschikbaar is op het JvO en volgens de docenten van de gammavakken?

Deelvraag 3a:

Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden

binnen het gammadomein, volgens de documentatie die hierover

beschikbaar is op het JvO?

Methode: Documentstudie

Deelvraag 3b:

Hoe ziet de gamma-onderzoeksdag, onderdeel van de gedocumenteerde

invulling van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden, er in de

praktijk uit?

Methode: Observatie

Deelvraag 3c:

Hoe geeft het JvO nu invulling aan onderwijs in onderzoeksvaardigheden

binnen het gammadomein, volgens de docenten van de gammavakken?

Methode: Enquête

Beoogd curriculum Gerealiseerd curriculum

(17)

Methode 10

Deze documentatie is verkregen door de schoolleider die de onderzoeksdagen in zijn portefeuille heeft, te vragen welke documentatie er beschikbaar is over het beleid, de doelen en invulling van het onderwijs in onderzoeksvaardigheden op de school. In reactie op deze vraag heeft de onderzoeker de genoemde documenten toegestuurd gekregen. Van de thesishandleiding zijn vier versies beschikbaar: natuurwetenschappelijk onderzoek of technisch ontwerp, creatief ontwerp, literatuurstudie en sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Gezien de focus van dit onderzoek op het gammadomein, is de thesishandleiding sociaalwetenschappelijk onderzoek in ieder geval relevant om te betrekken in deze documentstudie. Maar niet alle onderzoeken die binnen het gammadomein worden uitgevoerd door de leerlingen, bevatten een sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethode met respondenten, er worden ook literatuurstudies uitgevoerd. Bovendien komt bij alle gamma-onderzoeken op z’n minst een deel literatuurstudie kijken voor het theoretisch kader. Daarom is ook de thesishandleiding voor literatuurstudie opgenomen in deze documentstudie.

De genoemde documenten4 zijn doorgenomen om een beeld te vormen van de wijze waarop het JvO nu invulling geeft aan het onderwijs in onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein. In de notitie over de vernieuwde opzet voor de onderzoeksdagen en thesis is gekeken naar welke kaders de school schetst voor de opzet van de onderzoeksdagen en de thesis. Welke eisen worden gesteld aan de doelen, vorm en inhoud hiervan? In het programma van de gamma-onderzoeksdag 2016-2017 is gekeken naar welke leerlingactiviteiten er plaatsvinden op deze dag en in welke volgorde, welke inhoudelijke materialen worden geboden aan de leerlingen die zij kunnen gebruiken bij het uitvoeren van de activiteiten, wat de opbrengst moet zijn van de dag en hoe deze wordt beoordeeld. Omdat het JvO de opzet van de onderzoeksdagen recentelijk heeft vernieuwd (met ingang van schooljaar 2016-2017), is ook gekeken welke wijzigingen zijn aangebracht in de laatste gamma-onderzoeksdag ten opzichte van de eerder gehanteerde opzet. Daartoe is in het programma van de gamma-onderzoeksdag 2015-2016 naar dezelfde elementen gekeken als in het programma van 2016-2017 en zijn deze met elkaar vergeleken om te kijken welke verschillen er zijn. In de handleidingen voor sociaalwetenschappelijk onderzoek en literatuurstudie is gekeken uit welke elementen beide handleidingen bestaan en op welke punten dit overeenkomt en verschilt tussen de twee handleidingen.

3.1.2 Observatie

Om met eigen ogen te zien en mee te maken hoe het programma van de gamma-onderzoeksdag in de praktijk wordt uitgevoerd, heeft de onderzoeker deze op 26 januari 2017 bijgewoond. Zo was het mogelijk om te observeren hoe de leerlingen op deze dag werkten aan onderzoeksvaardigheden relevant voor sociaalwetenschappelijk onderzoek. Het was echter onmogelijk om alle elementen van deze onderzoeksdag volledig bij te wonen, omdat de groep leerlingen in drie groepen werd verdeeld. Elke groep was gekoppeld aan een type onderzoek en een vak: bronnenonderzoek bij geschiedenis, kwantitatief onderzoek bij economie en kwalitatief onderzoek bij aardrijkskunde en maatschappijleer. Gezien de focus van dit onderzoek op de verbanden tussen onderzoeksvaardigheden en het vak maatschappijleer, is gekozen aan te sluiten bij de laatste groep. Daar waar mogelijk, tijdens de momenten waarop de leerlingen zelfstandig aan het werk waren, zijn ook de andere twee groepen bezocht. Echter was het niet mogelijk om daar ook de plenaire instructiemomenten bij te wonen, omdat deze voor alle drie de groepen op hetzelfde moment waren.

Tijdens deze observatie van de gamma-onderzoeksdag is gekeken in hoeverre de activiteiten, zoals beschreven in het eerder genoemde programma van deze dag, zichtbaar waren in de praktijk. Tijdens de observatie is erop gelet of alle activiteiten uit het programma voor deze onderzoeksdag zichtbaar waren en werden uitgevoerd conform de beschrijving. Daarnaast is erop gelet of er activiteiten plaatsvonden die niet in het programma zijn beschreven. Ter voorbereiding is het programma van de onderzoeksdag doorgelezen en geprint. Tijdens de

4Omdat deze documenten eigendom van de school zijn, voor intern gebruik bestemd zijn en er tevens persoonsgegevens van betrokken medewerkers in voorkomen, zijn deze niet integraal opgenomen in (een bijlage bij) dit verslag. De

documenten zijn eventueel opvraagbaar bij de school of via de onderzoeker, indien de school daar toestemming voor geeft.

(18)

onderzoeksdag is op deze geprinte versie steeds bij de beschreven activiteiten aangetekend wat werd geobserveerd met betrekking tot de genoemde aandachtspunten.

3.1.3 Enquête

Om de vraag te kunnen beantwoorden hoe er volgens docenten invulling wordt gegeven aan onderzoeks- vaardigheden binnen het gammadomein, is een korte digitale enquête uitgezet onder alle docenten van de gammavakken op het JvO5. Er is gekozen voor een digitale enquête, omdat daarmee de gezochte informatie op efficiënte wijze kon worden verzameld. Inhoudelijk gezien zouden interviews misschien de voorkeur hebben, dan zou dieper ingegaan kunnen worden op de vraag. Maar dat was in de beschikbare tijd met de verschillende lesroosters en vakantieweken niet mogelijk. Een enquête is dan een haalbaar alternatief dat ook voldoende informatief is ter beantwoording van de onderzoeksvraag.

De vakken maatschappijleer, economie, aardrijkskunde en geschiedenis zijn beschouwd als behorende tot de gammavakken. Dit zijn tevens de vaksecties die op het JvO verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding en uitvoering van de gamma-onderzoeksdag. Deze vaksecties worden gevormd door in totaal 10 docenten. Deze docenten hebben per e-mail een uitnodiging ontvangen voor een korte digitale enquête, bestaande uit vier gesloten en drie open vragen. In deze uitnodiging zijn de docenten geïnformeerd over het doel van het gehele onderzoek en over het doel dat de enquête daarbinnen heeft. Tevens is in deze uitnodiging expliciet vermeld dat deelname op vrijwillige basis is en dat de resultaten anoniem worden verwerkt. Via een weblink in de uitnodigingsmail konden de docenten rechtstreeks doorklikken naar de digitale enquête. Deze stond open in juni 2017. Van de 10 uitgenodigde docenten hebben vijf de enquête ingevuld.

De vragen en bijbehorende antwoordmogelijkheden in deze enquête worden weergegeven in bijlage 1. In deze enquête worden onderzoeksdeelvaardigheden en thema’s met betrekking tot de wetenschappelijke toerusting van leerlingen benoemd. Deze zijn ontleend aan Resink en Pieters (2014), Stokking en Van der Schaaf (1999) en Van der Kaap, Swinkels en Paus (2017, themapagina SLO ‘Onderzoek in zes stappen’) en kwamen naar voren in de resultaten van de literatuurstudie bij deelvraag 1. Ten behoeve van de werkbaarheid en helderheid van deze enquête, is getracht de elementen die in deze publicaties worden beschreven als zijnde relevant met betrekking tot onderwijs in onderzoeksvaardigheden, in de enquête zo compact mogelijk te benoemen.

3.4 Onderzoeksmethode deelvraag 4: interviews

Om de vraag te beantwoorden wat leerlingen vinden van de kwaliteit van het onderwijs en begeleiding op het gebied van onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein, zijn interviews gehouden met leerlingen van het JvO die hun profielwerkstuk in het schooljaar 2016-2017 hebben afgerond (december 2016)6. Op deze manier wordt een beeld gevormd van wat leerlingen, die hun profielwerkstuk op het moment van het interview hadden afgerond, vinden van de kwaliteit van het onderwijs en de begeleiding die zij hebben gekregen op het gebied van onderzoeksvaardigheden binnen het gammadomein. Dit betreft leerlingen die in 2016-2017 in klas 6 zaten.

Vanwege de afbakening van dit onderzoek tot het gammadomein, zijn voor deze interviews alleen leerlingen uitgenodigd die in hun profielwerkstuk een sociaalwetenschappelijke onderzoeksvraag behandelen. Dit was van toepassing op acht profielwerkstukgroepjes bestaande uit in totaal 25 leerlingen. Deze leerlingen hebben per groepje een uitnodigingsmail via Magister ontvangen voor gezamenlijke deelname aan een interview met de onderzoeker. In deze uitnodiging zijn de leerlingen geïnformeerd over het doel van het gehele onderzoek en over het doel dat het interview daarbinnen heeft. Tevens is in deze uitnodiging expliciet vermeld dat deelname op vrijwillige basis is, dat de resultaten anoniem worden verwerkt en dat het interview één lesuur zou duren. Tot slot werden de leerlingen gevraagd contact op te nemen met de onderzoeker voor het maken van een afspraak

5De in deze paragraaf beschreven werkwijze voor het afnemen van een enquête onder docenten is voorafgaand aan de uitvoering voorgelegd aan en goedgekeurd door de facultaire Commissie Ethiek van de faculteit BMS (Universiteit Twente).

6De in deze paragraaf beschreven werkwijze voor het afnemen van interviews bij leerlingen is voorafgaand aan de uitvoering voorgelegd aan en goedgekeurd door de facultaire Commissie Ethiek van de faculteit BMS (Universiteit Twente).

(19)

Methode 12

als zij wilden meewerken aan het interview. Een aantal groepjes reageerde op deze eerste uitnodiging, een aantal reageerde na één of twee herinneringen. Uiteindelijk zijn er met zes groepjes, in totaal 17 leerlingen, afspraken gemaakt voor een interview. Deze interviews vonden plaats in april 2017 in een lokaal op het JvO. Voorafgaand aan de interviews heeft de onderzoeker de profielwerkstukken van de te interviewen leerlingen doorgenomen, zodat de onderzoeker bekend was met de inhoud daarvan (onderzoeksvragen, toegepaste onderzoeks- methoden, resultaten, etc.).

Het interview had het karakter van een ‘focused interview’ (Hopf, 2004; Yin, 2003), een type interview dat gekarakteriseerd kan worden als semigestructureerd. Kenmerkend voor een focused interview is dat er van tevoren een specifiek onderwerp is bepaald waarover het interview gaat. Een dergelijk interview vindt plaats aan de hand van een interviewagenda met vragen die zijn opgesteld op basis van het onderzoeksplan. Maar tegelijkertijd laat deze interviewagenda ruimte aan de onderzoeker met betrekking tot de formulering en volgorde van de vragen. Hierdoor kan dit type interview, ondanks de structurering vooraf, nog steeds een vrij open karakter hebben. Een dergelijke interviewagenda is ook gehanteerd voor de interviews met de leerlingen op het JvO. Deze bestond globaal gezien uit drie delen:

- Het eerste deel ging specifiek over het profielwerkstuk: de voorbereiding daarop, het verloop van het onderzoeksproces en de begeleiding daarbij.

- Het tweede deel zoomde in op afzonderlijke deelvaardigheden: hoe die verschillende aspecten van onderzoek doen verliepen en welke voorbereiding en begeleiding de leerlingen op die onderdelen hebben ervaren. Zowel tijdens de onderzoeksdagen en de begeleiding bij het profielwerkstuk, als ook breder in het reguliere vakonderwijs in de loop van hun opleiding op het JvO.

- Het derde deel zoomde in op een aantal aspecten van wetenschapsoriëntatie breder dan alleen de vaardigheden die nodig zijn om onderzoek uit te voeren en op houdingsaspecten die relevant zijn bij onderzoek doen: wordt hier aandacht aan besteed in het onderwijs op het JvO?

In het tweede en derde deel van de interviewagenda komen deelvaardigheden, aspecten van wetenschaps- oriëntatie en houdingsaspecten voor. Deze zijn (net als bij de enquête onder docenten) ontleend aan Resink en Pieters (2014), Stokking en Van der Schaaf (1999) en de themapagina ‘Onderzoek in zes stappen’ van SLO (afkomstig uit de literatuurstudie bij deelvraag 1). Passend bij het karakter van een semigestructureerd interview, kwamen de drie onderdelen niet altijd precies in deze volgorde aan bod en werd er soms heen en weer gesprongen tussen onderdelen. Leerlingen beantwoordden bijvoorbeeld vragen, die pas later op de agenda stonden, al in hun reacties op eerdere vragen. Ook schreef de interviewagenda geen precieze formulering van de vragen voor. Het diende vooral als een checklist om ervoor te zorgen dat de onderzoeker geen onderwerpen vergat. De volledige interviewagenda staat in bijlage 2.

Aan het begin van ieder interview is toestemming aan de respondenten gevraagd voor het opnemen van het interview met een voicerecorder. Alle respondenten gingen hiermee akkoord waardoor alle interviews aan de hand van audio-opnames woordelijk getranscribeerd konden worden. Vervolgens zijn deze teksten gecodeerd.

Hiervoor zijn de onderwerpen van de interviewagenda als uitgangspunt genomen. Deze zijn gehanteerd als categorieën waar de passages uit de interviews in ondergebracht kunnen worden. Daar waar de data daar aanleiding toe gaf, is de groepering verder gespecificeerd naar subonderwerpen binnen een categorie. Daarnaast zijn nieuwe onderwerpen toegevoegd wanneer passages uit de interviews niet pasten bij één van de vooraf geformuleerde categorieën. Er is dus deels op basis van vooraf opgestelde categorieën en deels open gecodeerd.

Deze aanpak voor coderen past bij een semigestructureerde interviewopzet (Schmidt, 2004) en wordt tevens aanbevolen door Miles en Huberman (1994 in Basit, 2003).

(20)

4. Resultaten

Dit hoofdstuk presenteert de resultaten van dit onderzoek in vier paragrafen. Iedere paragraaf beschrijft de resultaten op één deelvraag en wordt vervolgens afgesloten met de conclusies die daaruit volgen, waarmee de betreffende onderzoeksdeelvraag wordt beantwoord.

4.1 Resultaten deelvraag 1

Deze paragraaf gaat in op de resultaten van de literatuurstudie naar de vaardigheden waarop vwo-onderwijs zich zou moeten richten met betrekking tot sociaalwetenschappelijk onderzoeksvaardigheden en hoe scholen dit kunnen vormgegeven. De twee elementen van deze deelvraag zullen achtereenvolgens aan bod komen.

4.1.1 Wat zegt de literatuur over de specifieke vaardigheden waarop vwo-onderwijs op het gebied van sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zich zou moeten richten?

In de gevonden literatuur kan onderscheid worden aangebracht tussen de doelen die met onderwijs in onderzoeksvaardigheden worden nagestreefd en de onderwerpen en vaardigheden die aan bod zouden kunnen of moeten komen in onderwijs in onderzoeksvaardigheden. De inhoud van dit onderwijs heeft dus zowel betrekking op zaken waarover leerlingen moeten leren, wat ze moeten kennen, als op zaken die ze moeten kunnen. Eerst zal worden ingegaan op de doelen, vervolgens op de inhouden. Er zijn slechts enkele publicaties gevonden over onderwijs in onderzoeksvaardigheden specifiek voor het sociaalwetenschappelijke domein. Meer literatuur is gevonden over onderzoeksvaardigheden in het algemeen, niet gekoppeld aan een specifiek vakgebied en daarmee dus mogelijk ook van toepassing op het gammadomein.

Doelstellingen

Het belang van de ontwikkeling van een zekere basis in onderzoeksvaardigheden op het vwo ten behoeve van de doorstroom naar een vervolgopleiding werd in de inleiding al benoemd (Holband, 2016; Noordink, 2015;

Veenhoven, 2004; Wientjes & Veenhoven, 2016). Onderzoeken is zichtbaar in de eindexamenprogramma’s van verschillende exacte, maatschappij- en kunstvakken evenals de klassieke talen, alhoewel niet overal concreet uitgewerkt in eisen en criteria (binnen de maatschappijvakken vormt aardrijkskunde een uitzondering in positieve zin). Maar er zijn geen overkoepelende eindtermen op het gebied van onderzoeksvaardigheden die voor alle vwo-leerlingen gelden. Ook de beoordelingscriteria voor het profielwerkstuk mogen scholen zelf invullen (Wientjes & Veenhoven, 2016). Wientjes en Veenhoven (2016) pleiten voor een doorlopende leerlijn voor leren onderzoeken die toewerkt naar de volgende leerdoelen aan het einde van het vwo (p. 61):

• “Kennis van vakgebonden inhouden in een omvang en met een diepgang die past bij het niveau van de opleiding.

• Ervaring met het gebruiken of vermeerderen van kennis bij het doen van onderzoek, en daartoe:

• Kennis van en ervaring met verschillende relevante manieren van onderzoek.

• Een onderzoekende houding, gedragen door de wil om te onderzoeken: vragend, kritisch, creatief, toegewijd.”

Het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling (SLO) heeft als suggestie voor scholen een concrete uitwerking gemaakt van eindtermen voor onderzoeksvaardigheden voor de gammavakken (bijlage 3). Net als in de leerdoelen uit Wientjes en Veenhoven (2016), is ook in deze eindtermen zichtbaar dat zowel kennis-, vaardigheden- en houdingsaspecten van belang zijn in het leren onderzoeken. In de eindtermen van SLO worden de attitudedoelen vooraan geplaatst, gevolgd door vaardigheden en daarna kennis. In Van der Kaap et al. (2017, p.59) wordt uitgelegd dat voor deze volgorde is gekozen, omdat een passende attitude voorwaardelijk is om goed onderzoek te kunnen doen en kennis in dienst staat van het doen van onderzoek. Daarom staan de attitudedoelen vooraan en de kennisdoelen achteraan. De doelen in deze voorgestelde eindtermen hebben betrekking op de onderzoeksvragen/hypotheses, onderzoeksopzet en strategieën om informatie te zoeken,

(21)

Resultaten 14

verwerven en verwerken van de informatie/gegevens, presenteren van de onderzoeksresultaten en evaluatie van het onderzoek.

Stokking en Van der Schaaf (1999, p.18-19) en Stokking, Van der Schaaf, Jaspers en Erkens (2004, p. 100) benoemen zeven mogelijke doelstellingen die nagestreefd kunnen worden met onderzoeksopdrachten:

1. Leerlingen onderzoek laten doen als werkvorm om hun inhoudelijke kennis over het schoolvak verder te ontwikkelen (niet primair leren onderzoeken, maar onderzoekend leren; zoals ontdekken van verschijnselen of verbanden en gedetailleerde kennis ergens over verzamelen en verwerken).

2. Leerlingen onderzoek laten doen om ze te motiveren zich actief met het vak bezig te houden en/of ze te laten oefenen met zelfstandig werken en leren (onderzoekend leren gericht op leerhoudingen).

3. Leerlingen kennis laten opdoen van waar het bij onderzoek in grote lijnen om gaat: de taal, de manier van redeneren, het pendelen tussen theorie (begrippen), vraagstelling, onderzoeksopzet, gegevens en conclusies.

4. Leerlingen ervaring laten opdoen met deelvaardigheden (denk aan probleemstelling formuleren, plannen, verzamelen en verwerken van informatie, rapporteren).

5. Leerlingen in kennis brengen met de instrumenten van een onderzoeker (denk aan methoden, technieken, normen).

6. Leerlingen laten kennismaken met het ‘ethos’ van onderzoek doen (denk aan vasthoudendheid, nieuwsgierigheid, systematiek, nauwkeurigheid, kritische houding, objectiviteit, eerlijkheid, controleerbaarheid).

7. Leerlingen laten inzien dat kennis door mensen is en wordt ontwikkeld (denk aan kennis als denkconstructies die mensen over de werkelijkheid vormen, kennisontwikkeling als open proces in plaats van afgerond en statisch).

De tot nu toe genoemde doelstellingen komen uit onderzoek binnen de specifieke context van het Nederlands voortgezet onderwijs. Maar er is over dit onderwerp ook relevante literatuur van buiten Nederland gevonden.

Longbottom en Butler (1999) hebben drie doelstellingen geformuleerd die naar hun idee zouden moeten worden nagestreefd met science-onderwijs. Ondanks de specifieke bèta-context van dit artikel, staan deze doelstellingen in dienst van een algemeen overkoepelend doel: het voortbrengen van burgers, die in staat zijn een democratische samenleving te bevorderen. Daartoe zijn de volgende drie doelstellingen van belang:

• Leerlingen begrijpen dat wetenschappers succesvol zijn in het ontwikkelen van kennis over hoe de wereld in elkaar zit ook al hebben zij geen waterdichte methode tot hun beschikking (feilbaarheid van wetenschappelijke kennis).

• Leerlingen erkennen wetenschap als de meest betrouwbare informatiebron die we hebben en nemen daarom aan dat het gegrond is om op wetenschappelijke kennis te vertrouwen.

• Leerlingen maken zich de kritische houding en creatieve vaardigheden eigen die kenmerkend zijn voor een wetenschapper. Dit stelt hen in staat om bewijsmateriaal te zoeken of te beoordelen en met beredeneerde argumenten deel te nemen aan discussie.

Een begrip waar in de literatuur veel naar wordt verwezen als zijnde een (wenselijke) doelstelling voor het onderwijs is ‘scientific literacy’, ofwel wetenschappelijke geletterdheid (Bell, Blair, Crawford & Lederman, 2003;

Boerwinkel, Veugelers & Waarlo, 2009; DeBoer, 2000; Eisenhart, Finkel & Marion, 1996; Holbrook & Rannikmae, 2009; Kolstø, 2001; Millar, 2006; Miller, 1998; Osborne & Hennessy, 2003; Siatras & Koumaras, 2013). Echter, ongeveer zo vaak als het begrip wetenschappelijke geletterdheid voorkomt, zo veel verschillende definities worden er gehanteerd (Holbrook & Rannikmae, 2009). Ook wordt ‘scientific literacy’ in de bestudeerde literatuur meestal in de context van de natuurwetenschappen gebruikt, maar ook wel in de context van wetenschap in de volle breedte van vakgebieden. Omdat in alle gevonden definities soortgelijke elementen terugkomen, lijkt het aannemelijk dat de betekenis van ‘scientific literacy’ in de context van de natuurwetenschappen ook vertaald kan worden naar andere vakgebieden. Wel onder voorwaarde van een aanname dat dezelfde (empirische)

(22)

basisprincipes als die van de natuurwetenschappen ook van toepassing zijn op deze andere vakgebieden, in het geval van dit onderzoek de sociale wetenschappen.

Eisenhart et al. (1996) en Savelsbergh, De Jong en Alblas (2001) verwijzen naar het werk van Rutherford en Ahlgren (1990, 1991) waarin zij stellen dat ‘scientific literacy’ betrekking heeft op zowel de technische en natuurwetenschappelijke vakgebieden als op de sociale wetenschappen. Aspecten die hierbij genoemd worden, zijn: “being familiar with the natural world and respecting its unity; being aware of some of the important ways in which mathematics, technology, and the sciences depend upon one another; understanding some of the key concepts and principles of science; having a capacity for scientific ways of thinking; knowing that science, mathematics, and technology are human enterprises; and knowing what that implies about their strengths and limitations; and being able to use scientific knowledge and ways of thinking for personal and social purposes”

(Rutherford & Ahlgren, 1990 in Eisenhart et al., 1996, p. 263). Zij benadrukken hierbij de waarde van wetenschappelijke geletterdheid voor humanistische en democratische doeleinden. Het zou leerlingen moeten helpen toerusten met de kennis en denkgewoonten die zij nodig hebben om zich te ontwikkelen tot betrokken individuen die in staat zijn autonoom te denken en het leven het hoofd te bieden. Tevens zou het hen moeten toerusten om op bedachtzame wijze en in samenwerking met andere burgers te participeren in het ontwikkelen en beschermen van een open en solide maatschappij.

Holbrook en Rannikmae (2009) deden onderzoek naar de betekenis van het begrip ‘scientific literacy’. Hierbij introduceren zij het model van Gräber (2001, p. 278) die ‘scientific literacy’ voorstelt als een Venndiagram met drie cirkels: kennis over vakinhoud en wetenschap (“what do people know?”), vaardigheden die relevant zijn voor onderzoek doen (“what can people do?”) en waarden met betrekking tot onderzoek en wetenschap (“what do people value?”). Alle drie deze elementen moeten aanwezig zijn om te kunnen komen tot ‘scientific literacy’.

Verder vergelijken Holbrook en Rannikmae in deze studie diverse definities, bijvoorbeeld die van PISA (OECD, 1998): “The capacity to use scientific knowledge, to identify questions and to draw evidence-based conclusions in order to understand and help make decisions about the natural world and the changes made to it through human activity.”. En een definitie van UNESCO (1993): “The capability to function with understanding and confidence, and at appropriate levels, in ways that bring about empowerment in the made world and in the world of scientific and technological ideas.”. Met daarnaast een definitie uit eerder eigen werk (Holbrook &

Rannikmae, 1997): “Developing the ability to creatively utilise sound science knowledge in everyday life or in a career, to solve problems, make decisions and hence improve the quality of life.”. De gemene deler in deze definities is het verband dat wordt gelegd met het vermogen om als burger op allerlei niveaus (thuis, werk, samenleving) geïnformeerde beslissingen te kunnen nemen en op verantwoordelijke wijze te handelen. Dit vermogen gaat niet alleen over kennis, maar ook over de manier van denken. Op basis van deze studie formuleren de auteurs een nieuwe definitie van ‘scientific literacy’: “Developing an ability, to creatively utilise appropriate evidence-based scientific knowledge and skills, particularly with relevance for everyday life and a career, in solving personally challenging yet meaningful scientific problems as well as making responsible socio- scientific decisions.” (Holbrook & Rannikmae, 2009, p.286).

De elementen die Holbrook en Rannikmae (2009) onderscheiden in definities van ‘scientific literacy’, komen ook terug in de beschrijving die Ryder (2002 in Boerwinkel et al., 2009, p. 159) geeft van ‘functional scientific literacy’

wat inhoudt dat “de burger wetenschappelijke informatie gebruikt bij keuzeprocessen, vragen stelt aan professionals en de media bijhoudt op het gebied van natuurwetenschappelijke onderwerpen”. Het doel hiervan is dat burgers in staat zijn kritisch om te gaan met wetenschappelijke vraagstukken die zich voordoen in hun leven. Hiervoor is het van belang dat zij leren “analyseren of vanuit gegevens betrouwbare conclusies getrokken kunnen worden en of deze als bewijs kunnen fungeren voor een veronderstelling.” (p. 161). Dezelfde essentie is zichtbaar in Bell et al. (2003) die stellen dat met ‘scientific literacy’ doorgaans wordt verwezen naar het vermogen om geïnformeerde beslissingen te kunnen nemen over zaken die gerelateerd zijn aan wetenschap en technologie. Hieraan ten grondslag liggen volgens hen een diep begrip van wetenschappelijke concepten, processen van wetenschappelijk onderzoek en de aard van wetenschappelijke kennis. Miller (1998) schrijft over

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De relativiteitstheorie houdt onder andere in dat niets sneller dan het licht kan gaan, dus informatie kan dat ook niet. Als twee deeltjes verstrengeld zijn, dan heeft de uitkomst

uitgevoerd en de verkregen kennis kan zo breder worden gedeeld. Instellingen werken daarnaast doorlopend aan het verbeteren van het selectie-instrumentarium en aan

Ook in 2016 is de grootste groep leerkrachten PO (39%) en docenten VO (49%) het (helemaal) oneens met de stelling dat door passend onderwijs de school beter kan inspelen op de

Leerkrachten PO zijn het juist (helemaal) oneens met de stelling dat er al leerlingen met behoefte aan extra ondersteuning terug zijn gegaan naar het speciaal onderwijs (45%) en

Indien de basische vorm van een indicator aangegeven wordt met Ind, geef dan de vergelij- king voor de reactie van Ind met water.. Indien de waarde van pK b voor deze indicator

EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS IN 1978 Woensdag 24 mei, 9.30-12.30

Geef duidelijk aan hoe men er met behulp van de cadmiumstaven voor kan zorgen dat deze reactor een groter maar eveneens constant vermogen gaat leveren..d. De kinetische energie van

In deze figuur is M het hoofdbrandpunt van de lens en geeft PO de plaats aan van het zichtbare gedeelte van een spectrum van de eerste