Jurisprudentie
Onder de zorgvaniProf.
mr.
P.W.C. Akkermans Prof.dr.
J.H.
Christiaanse Prof.mr.
H.
Cohen Jehoram Prof.mr. W. Duk
prof. mr.
H.U.
Jessurun d'Oliveira Prof.dr. E.P. de Jong
Prof.
mr. J.H.
Nieuwenhuis Prof.mr. C.F.
RtiterProf. dr.
D.'SchaffmeisterProf. mr.
P. van Schilfgaarde Prof.mr.
H.G.
Schermers Prof.mr.
A.H.J.
SwartDe verstekeling
Prof.mr. J.H.
NieuwenhuisHR
27januari
1984,Nl
t984, 536,
nt G.
(mrs.Drion, Snijders,
Royer, Martens, Van den Blink;A-G
Ten Kate)Geen aansprakelijkheid jegens een buiten medpr" weten van de bestuurder meerijdende passagier
Van
denAkker
bestuurt 's-nachts, na uitvoerig cafébezoek, een bestelauto(Ford Transit).
Hij
vliegt uit een scherpe bocht bij de Krakelingseweg(!),
en slaat over de kop. In zijn auto zitten metaA 34 (198s) 2
medeweten van
Van
denAkker
enige anderen. Maar ook bevindt zich, zonder dat Van denAkker
dit
weet,in
de afgesloten laadruimte van de be-stelauto een zekere Jansen. Jansen wordtuit
de auto geslingerd en raakt ernstig gewond.Is
Van
denAkker
aansprakelijk jegens Jan-sen?Rechtbank, Hof en Hoge Raad zijn het eens: drie-werf neen. De Hoge Raad overweegt:
Het Hof heeft de aansprakelijkheid van de bestuurder verworpen omdat het ervan uitgaande dat deze niet heeft geweten van de aanwezigheid van mensen in de
laadruimte van de bestelauto, voor hem het toebrengen
van lichamelijk letsel aan de meerijder Jansen niet voor-zienbaar achtte, wat volgens het Hof meebrengt, dat het verkeersgedrag van Van den Akker jegens Jansen geen onrechtmatige daad oplevert (r.o. 12 en l3). Het Hof heeft hiermee tot uitdrukking gebracht, dat Van den Akker niet bedacht hoefde te zijn op de
aan-wezigheid van mensen in de laadruimte van zijn auto, en in zijn verkeersgedrag dus ook niet met eventueel daaraan verbonden gevaren voor het welzijn van deze
mensen rekening behoefde te houden.
Anders dan in onderdeel a wordt betoogd, heeft het Hof hieruit terecht de conclusie getrokken dat het on-juiste verkeersgedrag van Van den Akker tegenover
Jansen geen onrechtmatige daad opleverde.
-Noot
7 Eerst de beslissing, dan de motivering. Kan Ars
Aequi
tevreden zijn? Weerspiegeltdit
resultaat (geen aansprakelijkheid) de kunst van het billij-ke?Men zou kunnen menen dat billijkheidsover-wegingen nauwelijks een
rol
spelen, en dat het hier vooral een vraag van rechtstechniek betreft: langs welke route moet de schade worden gecol-lectiveerd? Welk collectiefmoet de schadeuitein-delijk dragen?
De
samenlevingvoor
zoverzij
opkomt voor de kosten van de sociale verzekering, of het auto-rijdend publiek dat premie betaalt aan de aanspra-kelijkheidsverzekeraar(voor een groot deel
de-zelfde groep)?De onderhavige procedure is gevoerd door de sociale verzekeraar die aan het slachtoffer uitke-ringen had gedaan op grond van de Ziektewet en de
Wet
Arbeidsongeschiktheidsverzekering. De vordering werd weliswaar ingesteld tegen Van denAkker,
maar diens (W.A.-)verzekeraar zalhet
proces met belangstelling hebben gevolgd.Toch
is de
vraag, welof
geen,aansprakelijk-heid, niet louter van belang voor het (girale) ver-keer tussen verzekeraars en hun premiebetalende achterban. Het slachtoffer van een verkeersonge-val kan voor zijn ideële schade niet terecht bij desociale verzekeraar en is wat dit betreft aangewe-zen op het civiele aansprakelijkheidsrecht. De be-slissing dat de bestuurder niet aansprakelijk is je-gens personen die zich zonder zijn medeweten in zijn auto bevinden, brengt mee dat dezen, anders dan de reguliere passagiers. in ieder geval
versto-ken blijven van
smartegeld.Het blijft
dus van belang de aansprakelijkheidsvraag onder ogen te zien, los van haar macro-juridische aspecten (col-lectivering van de schade via deze of gene verze-kering). Is het, op grond van hetgeen zich in hun onderlinge verhoudingheeft
afgespeeld,billijk
dat Van
denAkker
niet
aansprakelijk is jegensJansen?
Ja, dat is zeker
billijk.
Debillijkheid
van art.1401 is gelegen in de overweging dat de
aanspra-kelijkheid
daardoorwordt
gerechtvaardigd, datde dader anders heeft gehandeld dan hij behoorde te doen met het oog op het belang van de
benadeel-de. .Deze voorwaarde is
hier
niet vervuld.Door
zonder voorkennis en toestemming van Van den
Akker
plaats te nemen in de laadruimte van diensauto heeft
Jansenzich
begevenin
een situatie waarin Van denAkker
met de belangen van Jan-sen redelijkerwijs geen rekening kon houden. 2 Maar is dit ruwe billijkheidsoordeel bestand te-gen confrontatie met de rijk geschakeerde dogma-tiek van het aansprakelijkheidsrecht? Welke aan-knopingspunten biedt het stelsel van de aanspra-kelijkheid uit onrechtmatige daad voor demotive-ring
van deze beslissing(Van
denAkker
is niet aansprakelijkheid jegens Jansen)? Een overvloed van mogelijkheden. Geen van dedrie
vereisten vanart.
1401 (onrechtmatigheid, schuld en cau-saal verband) isbij
voorbaat uitgesloten alskap-stok voor
demotivering.
De
aanwezigheid van een verstekeling in de laadruimte van een auto iseen zo uitzonderlijke situatie dat diens letsel niet als een gevolg van de verkeersfout kan worden toegerekend (causaal verband). Aangezien Van den
Akker
niet bedacht hoefde te zijn op de aan-wezigheid van Jansen in zijn auto, heeft Van denAkker
geen schuld aan de schade (schuld). Het onjuiste verkeersgedrag van de bestuurder is niet onrechtmatig jegens Jansen (onrechtmatigheid).Elk
van de vereisten vanart.
1401 biedt aan-knopingspuntenvoor
eenmotivering die
zeker niet onbegrijpelijk is. Datlijkt een
groot voordeel.Art.
1401met
zijn
verschillende elementen alsgrabbelton: altijd prijs. Toch is dit allerminst gun-stig. Naar mate de taakverdeling tussen de ver-schillende vereisten van
art.
1401. aan duidelijk-heid inboet, wint het processuele debat aan breed-voerigheid. Advocatenen
rechters worden ge-dwongenalle
registers opente
trekken en
dat leidt, zoals bekend, zelden tot een heldere klank. AA 34 (198s) 2Nu
moge waarzijn
dat de grenzen tussen deelementen onrechtmatigheid, schuld en causaal verband uiterst poreus
zijn,
het is ook weer niet zo, dat het lood om oud ijzer is, op welk element een beroepwordt
gedaanter
motivering van de beslissing. Door Hof en Hoge Raad wordt de mo-tivering gezocht in het ontbreken van onrechtma-tigheid jegens Jansen. Terecht.Dit
ligt meer voor de hand dan een beroep op de afwezigheid van schuld of van causaal verband.Als
het schuldvereisteniet
alleen betrekkingzou
hebbenop
de schadeveroorzakende gedra-ging, maarook
op de schade, zoals vroeger wel werd verdedigd (Vigelius, Opstellen aangeboden aan Meij ers, p. 824 e.v ., Meijers VPOIII,
p. 249), dan zou goed verdedigbaar zijn dat de vordering moet worden afgewezenbij
gebreke van schuld (aan de schade). De redenering was dan geweest dat ter zake van de schade (het letsel van de ver-stekeling) Van denAkker
geenverwijt
treft.De
huidige opvattingis
echter anders. Het schuldvereiste wordt uitsluitend betrokken op de onrechtmatige gedraging, (hier: het onjuisterijge-drag)
en daaraan heeftVan
denAkker
zondertwijfel
schuld.Dit
gevoegdbij
de omstandigheiddat ook het
NieuwBurgerlijk
Wetboek schuld,als onderdeel van de toerekening van de daad aan de dader, exclusief koppelt aan de gedraging en
niet
aan de schade (vergelijkart.
6.3.1.1.lid
3),maakt
de weg langshet
schuldelement minder aantrekkelijk.Waarom de motivering
niet
opgehangen aanhet
vereistevan
causaal verband?In
de dagen waarin de adequatie-theorie nogin
onversneden vorm gold, lag deze mogelijkheid zeker voor de hand. Is de schade het redelijkerwijs te verwach-ten gevolg van de daad? Het oog werd uitsluitend gericht op het verband tussen daad en schade, en de onrechtmatigheid (welke normen zijn overtre-den?) kon op dit punt buiten beschouwing blijven. In de huidige pluriforme causaliteitsleer verwoord in art. 6.L.9.4 NBW, is het niet langer geoorloofd het oordeel over het causale verband te isoleren van de onrechtmatigheidsvraag. Of de schade alseen gevolg van de daad kan worden toegerekend aan de dader, hangt mede af van de aard van de aansprakelijkheid.
In
een recent arrest heeft deHoge Raad hieraan de consequentie verbonden dat men niet mag besluiten tot het ontbreken van causaal verband, reeds op grond van de overwe-ging dat de schade onvoorzienbaar is, zonder zich eerst te verdiepen in de onrechtmatigheid van de schadeveroorzakende gedraging
(HR
25
maart 1983,N/
1984, 629,nt.
C.J.H.B.).
Zo zijnwe waar we wezen moeten: de onrecht-matigheid.
Van
denAkker
is niet aansprakelijkomdat
zijn'onjuiste
verkeersgedrag tegenoverJansen geen onrechtmatige daad opleverde'.
Al-dus de Hoge Raad, die hier de leer der relatieve onrechtmatigheid toepast. Niet voldoende is, dat de daad onrechtmatig is, zij moet ookonrechtma-lig
zijn jegens de benadeelde.De belangrijkste,
maar zoals zal blijken zeker niet de enige uitwer-king van dit relativiteitsbeginsel is de Schutznorm-theorie die sedert 1928 (HR 25 mei 1928, NJ 1928, 1688) door de rechtspraakwordt gehanteerd en
in het NieuwBurgerlijk Wetboek
kracht van wetkrijgt:
'Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wan-neer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden'
(art.6.3.t.2).
3 In
de overwegingen van de Hoge Raad zoekt men tevergeefs naar een expliciete keuze van het onrechtmatigheidscriterium waaraanwordt
ge-toetst: inbreuk op een recht, strijd met eenwette-lijk voorschrift of schending
van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm.Naar alle
waarschijnlijk-heid heeft de Hoge
Raadhet
laatste criterium voor ogen gehad: Van den Akker heeft geenzoÍg-vuldigheidsnorm overtredendie strekt
tot
be-scherming tegen de doorJansen geleden schade. 'dat Van den Akker niet bedacht hoefde te zijn op deaanwezigheid van mensen in de laadruimte van zijn
au-to, en in zijn verkeersgedrag dus ook niet met eventueel daaraan verbonden gevaren voor het welzijn van deze
mensen rekening behoefde te houden.'
De motivering laat in haar gedecideerde kortheid twee intrigerende vragen open. Waarom staan de beide andere
criteria (inbreuk
op
een recht enstrijd
met een wettelijk voorschrift) buiten spel? En, waarom leidt de omstandigheid dat Van denAkker niet bedacht hoefde te zijn op
de aanwezig-heid van Jansen ertoe, dat niet is voldaan aan de relativiteitseis?Sedert lang erkent de rechtspraak
'het recht
om niet door toedoen van een ander lichamelijk letsel te ondergaan'(HR
9 november L9t7 , Wl0
197).Het
voordeelvan
de
onrechtmatigheids-vorm 'inbreuk op een recht' is, dat zich hier geen noemenswaardigerelativiteitsproblemen
voor-doen.De
inbreuk is steeds onrechtmatig jegens de drager van het recht en nooit ten opzichte van een ander (althans niet uitsluitend op grond van de rechtsinbreuk).Door
toedoenvan Van den
Akker
loopt Jansen
lichamelijk letselop. Is dit
geen inbreuk op een recht en deswege onrechtma-tig? Het probleem schuilt hier niet in de vraag of Jansens belang bij zijn lichamelijke integriteit 'eenrecht'is; dat is het zeker.
Maar is hier sprake van 'inbreuk'?AA 34 (1985) 2
Niet
iedere gedraging die letseltot
voorzien-baar gevolgheeft, is reeds
uit
dien
hoofde on-rechtmatig. Wie rolschaatsen fabriceert en in hetverkeer brengt,
kan verwachtendat
een groot aantal knieblessures hiervan het gevolg zalzljn.
Aansprakelijkheid op grond van rechtsinbreukle-vert dit
echter niet op.Dit
zal pas het geval zijnals het, met het oog op de veiligheidvan de
gebrui
kers, onbehoorlijk zou zijn dit type rolschaatsen op de markt te brengen.Op twee wijzen kan gestalte worden gegeven aan
het
feit
dat het
veroorzakenvan
letsel op zichzelf genomen nogniet
voldoendeis om
tot onrechtmatigheidte
concluderen.In
de eerste
plaatskan
menvan
oordeelzijn,
dat naast de
rechtsinbreuk, voor de onrechtmatigheid boven-dien vereist is, 'dat een geschreven of ongeschre-ven gedragsnorm is overtreden krachtens welke de dader zich van inbreuk had dienen te onthou-den' (aldus Schut, Onrechtmatige daad,p.59).ln
de tweede plaats is denkbaar, dat men het oordeel of sprake is van inbreuk, laat beheersen door zorg-vuldigheidsnormen.Zo
de Hoge Raad(HR
25september 1981, N,f 1982, 315; BredaÀ{ijs).
Of
de daad inbreuk op een recht oplevert, kan niet worden beoordeeld los van de vraagof die daad
jegens de rechthebbende onzorgvuldig is.Beide wegen voeren
tot
gelijk resultaat.Dat
het rijgedrag van Van den Akker heeft geleidtot
lichamelijk letsel bij Jansen, is niet voldoende om te kunnen concluderen dat Van den Akkerjegens Jansen onrechtmatig heeft gehandeld.4
Van
denAkker
heeft, door terijden zoals
hij deed, een reeks wettelijke voorschriften overtre-den, waaronderin
ieder geval art. 25 Wegenver-keerswet (de veiligheid op de weg in gevaar bren-gen). Waarom concentreerthet
debat zich nietrondom
de vraagof
dergelijke geschreven ver-keersregels strekken tot bescherming van Jansen?Op
tenminste twee manierenkan
men, on-danks het feit dat wettelijke bepalingen zijn over-treden, toch terecht komen bij ongeschreven zorg-vuldigheidsnormenals
toetssteenvoor de
on-rechtmatigheid.In
de eerste plaats is er de leer Smits. 'Bij deze opvatting, die mij de meest aanvaardbare lijkt, is de betekenis deÍ wetsovertreding voor de beoordelingof er een onrechtmatige daad is (...) slechts die ener reflexwerking in de zin, dat de rechter met het feit der
gegeven wetsovertreding moet rekening houden bij het zoeken van de ongeschreven normen van behoren, die
hij met het oog op de, bij de
overtredingshandeling, voorziene of voorzienbare rechtsinbreuk ofIs
de
overtredingvan
eenwettelijke
bepaling reedsop
zichzelf genomen een onrechtmatige daad,ofzijn
het steeds ongeschreven normen van behoren waaraanbij
toepassingvan art.
1401 moet worden getoetst? Het is een ijdel streven te willen wetenof
de Hoge Raad nu welof
niet de leer Smits volgt.'Somslijkt
het er sterk op(verge-lijk
bijvoorbeeldHR
1 maart L963,Nl
1964,12), somsook
in
het geheelniet
(vergelijkHR
9 ja-nuari 1981, N,f 1981, 227).Belangijker
is, na te gaan of er wel een reëel voorwerp van geschil is. Zoveelis
immers zeker: de enkele constatering dat eenwettelijk
voorschrift is overtreden is niet het laatste woord in het debat over de onrechtma-tigheid. De gedaagde die moet erkennen dat door hem een wettelijke bepaling is geschonden, hoeftmet
betrekking
tot
de
onrechtmatigheidsvraag nog nietonmiddellijk
de handdoekin
de ring te werpen.Op.tweeërlei wijze kan
dit
worden verklaard.L
Is
sprakevan
overtredingvan
eenwettelijk
voorschrift, dan is daarmee de onrechtmatig-heid
in
beginsel gegeven.Er
zijn echter rede-nen om terugte
komen opdit
aanvankelijke oordeel. Redenente
ontlenen aan het onge-schreven recht (overmacht, toestemming,ri-sico-aanvaarding bijvoorbeeld).
2
WetsoveÍreding is niet voldoende om tot on-rechtmatigheidte
concluderen.Daarvoor
is nodig dat ongeschreven normen zijn geschon-den. Wel is de wetsovertreding een belangrijkefact6 bij
het
opstellen van dergelijke onge-schreven normen (leer Smits).Langs beide
lijnen kan het
zelfdepunt
worden bereikt. Toegepast op de casus Van denAkker/
Jansen:
1
overtreding vanart.
25 Wegenverkeerswet is een onrechtmatige daad, maar de onrechtma-tigheid wordt weer weggenomen door hetge-drag van Jansen;
2
weliswaar wordt door overtreding vanart.25
Wegenverkeerswet
in
de regel tevens een on-geschrevennorm van
behoren geschonden, maar dat is, gezien diens gedrag, niet het geval jegens Jansen.Met
erkenningdat het vooral
een kwestie van vormgevingis,
en dat het resultaatniet
behoeft te verschillen, gaat mijn voorkeur uit naar de eer-ste benadering. Het onaantrekkelijke van de leer Smits is, dunktmij,
datzij, consequent yolgehou-den, ertoeleidt
dat de uitkomst van iedere on-rechtmatige daadsprocedure afhangt van een door AA 34 (19E5) 2de rechter ad hoc op te stellen ongeschreven norm
van
behoren.Voor
advocaat noch rechter een aantrekkelijk vooruitzicht. Daarentegen sluit deeerste visie beter aan
bij
de gebonden structuur van een rechterlijke uitspraak. De rechter vormtzijn
motiveringniet
uit
devrije
hand, maar alseen doorlopend commentaar op de door eiser en gedaagde over en weer aangevoerde stellingen. Daarbij
zijn
derollen
aldus verdeeld dat wat de onrechtmatigheid betreft de eiser in eersteinstan-tie
kan volstaanmet
de constatering dat dege-daagde de wet heeft overtreden en dat vervolgens de gedaagde aanzet is om redenen aan te dragen die aan de handeling niettemin haar onrechtmatig karakter ontnemen.
5 Nog langs andere weg kan worden bereikt dat de gedragingen van Van den Akke.r moeten wor-den getoetst aan ongeschreven zorgvuldigheids-normen.
Het
pad is gebaand door Advocaat-Ge-neraal Ten Katein
zijn conclusie voordit
arrest.Zijn
redeneringverloopt, verkort
weergegeven, als volgt. De geschreven verkeersregels strekken zich in beginsel ookuit tot
de veiligheid van me-depassagiers.Het
betreft hier echter een 'reflex-werking'.De
aansprakelijkheid ten opzichte van de inzittende is gebaseerd op de zorgvuldigheids-norm. Op de bestuurder rust een zorgverplichting jegens de meegenomen passagier waarin het in acht nemenvan
dewettelijke
verkeersregels isverweven. Op dit punt verschilt de aansprakelijk-heid jegens de meegenomen passagiers van die jegens de overige verkeersdeelnemers. Deze laat-ste aansprakelijkheid vloeit rechtstreeks voort
uit
de schending van de toepasselijke verkeersregels. Een zorgverplichting als hier bedoeld kan echter niet worden aangenomen ten opzichte van de pas-sagier van wiens aanwezigheid
in
de auto de be-stuurder niet op de hoogte is. (Vergelijk de onder-delen 16-27 van de conclusie).Deze argumentatie, die de Hoge Raad
lijkt
te hebben overtuigd, is onmiskenbaar geïnspireerddoor
eenminder
radicalevariant
van de
leer Smits: de correctie Langemeijer.Het
isniet
zo, dat in alle gevallen de wettelijke norm slechts van belang is als factorbij
het opstellen van zorgvul-digheidsnormen,die
bij
de
onrechtmatigheids-toets een exclusieverol
vervullen (leer
Smits), maarwel
is
het zo dat
de wetsovertreding een zodanige factor is bij het formuleren van een zorg-vuldigheidsnorm, als de wettelijke bepaling zelfniet
strekttot
bescherming van het geschonden belang(zie
HR
17januari
1958,N,I
1961, 568; Tandartsen).Twee vragen
rijzen
in dit
verband.Leidt
deomstandigheid, dat Van den
Akker
niet wist van de aanwezigheid van Jansen in zijn auto, erdaad toe dat er voor Van den Akker geen zotgver-plichting jegens Jansen bestaat?
En,
worden de inzittenden van de auto waannee de verkeersfoutwordt begaan
inderdaad slechts indirect, via de zorgvuldigheidsnorm, beschermd door de wette-lijke verkeersregels, dit in tegenstelling tot de ove-rige verkeersslachtoffers ?Het is zeker geen algemene regel dat de
rela-tiviteit
ontbreekt als
de
aanwezigheidvan het
slachtofferredelijkerwijs
niet valt
te
voorzien. Stel, bijvoorbeeld, datVan den
Akker
's nachts veel te snel rijdend, met overtreding van eenwet-telijk
snelheidsvoorschrift,in een op
het oog ge-heel verlaten bosgebied, uit de bocht zou zijnge-vlogen en iemand had overreden
die
achter de struiken in een tent lag te slapen. Het valt nietin
Íe
zien, dat hetverblijf
van een kampeerder ter plekke eerder voorzienbaar was dat de aanwezig-heid van iemand in de laadruimte van een bestel-auto na gezamenlijk cafébezoek. Toch zal geen aarzeling bestaanover de
aansprakelijkheidje-gens de kampeerder. De onvoorzienbaarheid van de schade zal immers in het algemeen slechts dan
leiden
tot
het
ontbrekenvan onrechtmatigheid
jégens het slachtoffer als wordt getoetst aan een zorgvuldigheidsnorm en niet wanneer schending van een wettelijk voorschrift het criterium vormt.De
onzorgvuldigheid is vaak gelegenin
de om-standigheid dat anders is gehandeld dan met het oog op de voorzienbare schade geboden was. Laat geen kelderluiken openstaan in de slecht verlichte gang van een café.Zet
geen emmertjes met een onbekende vloeistofbij
de
vuilniszakken.Hier
staat envalt
de onrechtmatigheidmet
de voor-zienbaarheid van schade.6 Nu Van den Akker niet op de hoogte was van de aanwezigheid van Jansen in zijn auto, bestond er voor Van den Akker geen zorgverplichting je-gens Jansen. Aldus de Advocaat-Generaal. Een probleem bij de toepassing van het relativiteitsve-reiste
op zorgvuldigheidsnormen
is, wat nu het
eigenlijke voorwerpvan
relativeringvormt:
de normzelf, of slechts de bescherming die zij biedt. A laat een hark liggen op het tuinpad. Nadat de duister-nis is ingevallen loopt B het pad op, trapt op de hark en raakt gewond.Is
A
aansprakelijk jegens B? Wie is B? Is het een collectant, dan is A aansprakelijk; is het eeninbre-ker,
dan zekerniet.
Op
twee manierenkan dit
wordenverklaard.
In
de eerste
plaatsdoor
de norm zelf te.relativeren. De verplichting geenhar-ken
op
het
tuinpadte
laten
liggen bestaat wel jegens collectanten, maar niet jegens inbrekers. In de tweede plaats is denkbaar dat alszorgvuldig-aA 34 (1915) 2
heidsnorm wordt geformuleerd: laat geen gevaar-lijk tuingereedschap onbewaakt liggen, en dat ver-volgens
de
beschermingdie
dezenorm
biedt,wordt
gerelativeerd. Een collectantkan aan die
norm bescherming ontlenen, een inbreker niet.De
eerste benaderingsluit
nauw aanbij
het Anglo-Amerikaanse recht waarvoor
aansprake-lijkheid
uit
negligence (ruwweg overeenkomend met onzorgvuldigheid) allereerst wordt nagegaan,of
er wel sprake is van een 'dutyof
careto the
plaintiff
. En tegenover een inbreker als'trespas-ser'wordt
een dergelijke'duty of care' niet aan-genomen. Deze Anglo-Amerikaanseinvloed is
bespeurbaar in het verstekelingsarrest. De Advo-caat-Generaal verwijst voor zijn opvatting dat op Van denAkker geen zorgverplichting jegens
Jan-sen rustte, naar een artikel vanH.
Drion
it
Ver-keersrecht t958, p. 133 e.v.. Aldaar bepleitDrion,
schrijvend over de aansprakelijkheid jegens ver-stekelingen,'dat men jegens
indringersniet
de-zelfde mate van zorg is verschuldigd als tegenover andere mensen'.Drion
beroept zichhierbij
uit-drukkelijk
op het Anglo-Amerikaanse recht.De
tweede benaderinglaat de
norm
intact (geen gevaarlijk tuingereedschap onberyaakt la-ten liggen), maar relativeert de bescherming diezij
biedt.
Zij
beschermt wel de collectant, maar niet de inbreker. Voordeel hiervan is dat de zorg-vuldigheidsnorm geschiktblijft
voor hergebruik. Laat geen kelderluiken openstaan in voor hetpu-bliek toegankelijke ruimten
blijft
een zorgvuldig-heidsnormdie
ook
buiten het
Kelderluikarrest(HR
5 november 1965,Nl
t966,136) van belangblijft,
al
is de bescherming die deze norm biedtverre
van
absoluut.Niet
beschermdwordt
bij voorbeeld degeen diein
de keldervalt ondanks
het feit dathij
behoorlijk is gewaarschuwd. Naarmate
niet
de bescherming,
maar de norm
zelf wordt toegesneden op de specifieke relatie tussen deze d,ader en deze benadeelde verliest de aldus opgestelde norm uiteraard kracht van precedent.7 Wat te denken van het onderscheid dat de Ad-vocaat-Generaal maakt tussen enerzijds de mede-passagiers, die slechts indirect, via de
reflexwer-king van
een zorgvuldigheidsnorm, worden be-schermd door de wettelijke verkeersregels en an-derzijds de overige verkeersdeelnemersdie aan
die laatstgenoemde normen een rechtstreekse be-scherming ontlenen? Voldoende grondvoor dit
onderscheidlijkt
mij
niet aanwezig. Het valt nietin te
zien waarom dewettelijkg verkeersregels
niet mede zouden strekkentot
bescherming van de passagiers van de auto waarmee deverkeers-fout
wordt gemaakt (vergelijkook C.J.H.
Brun-ner, Verkeersrecht, 1978,p.
30).Dat
eenwette-lijke
norm
alsart.
25 Vy'egenverkeerswet mede92
\
strekt tot bescherming van de inzittenden van de auto van
Van
denAkker
brengt overigens nog niet rnee dat de overtreding van die bepaling dus ook onrechtmatig is jegens Jansen. De strekkingvan de
overtredennorm
is niet
de
enige bron waaruitkan
worden geputbij
de hantering van het relativiteitsvereiste. Daarnaast iser
de hou-ding van de benadeelde.Het
kanzijn
dat deze zich op grond van zijn eigen gedrag heeft onttrok-ken aan de privaatrechtelijke bescherming die hij anders aan het overtreden voorschrift op grondvan
art.
1401had
kunnen ontlenen.Aldus
de Hoge Raad(HR
16 februari 1973, NJ 1973,463; MaasAilillems). Voorbeelden hiervan zijn derela-tieve
rechtvaardigingsgronden: toestemming enrisico-
aanvaarding.De
snelheidsvoorschriften strekken niet alleen ter bescherming van de ove-rige weggebruikers, maar ook van de medepassa-giers. Wie echter een ander op diensuitdrukkelijk
verzoek vervoert met een snelheid van 150 kilo-meter
per
uur
handelt weliswaar onrechtmatig, bij voorbeeld jegens tegenliggers, maar zijn rijge-dragis
niet
onrechtmatigten
opzichte van zijn passagier (toestemming).8
In
deze omgeving moet de motivering van het ontbreken van aansprakelijkheid jegens deverste-keling worden
gelocaliseerd. Jansenheeft
zich door zijn eigen gedrag onttrokken aan debescher-ming die
hij in
beginsel aande door Van
den Akker overtreden verkeersregels had kunnen ont-lenen. Waarom? Wat is opdit
punt het verschil tussen Jansen en de passagiers die wel met mede-wetenen
toestemmingvan
Van
den
Akker
in diensauto
zaten?De
associatiemet
risico-aan-vaarding ligt voor de hand. De bestuurder kan derisico's verbonden aan het meenemen van ande-ren onder ogen zien. Maar als
hij
daartoe bereidis,
aanvaardthij
de
verantwoordelijkheid voor hun veiligheid,ook
wanneer het vervoer koste-loos geschiedt. Risico-aanvaarding als factor die de onrechtmatigheid wegneemt is het overnemen van de verantwoordelijkheid door de benadeelde (zieC.A.
Streefkerk, WPNR 5506). Jansen neemt plaatsin
deniet
voor passagiers bestemde laad-ruimte. Hier zijn de kansen op schade allichtgro-ter.
Bovendien doethij dit
zonder voorkennis entoestemming
van Van
denAkker
en ontneemt deze aldus de mogelijkheid om het risico van (ver-boden) personenvervoerin
de laadruimte te we-gen. Vandaar:in
de verhouding tussen Van denAkker
en Jansen heeft de laatste de verantwoor-delijkheidvoor zijn
veiligheid overgenomen(ri-sico-aanvaarding).
Dat de reden voor het ontbreken van onrecht-matigheid jegens de verstekeling vooral moet wor-den gezocht
in
diens gedrag, is ook bepleit door aA 34 (1985) 2G.
van Maanen (Kwartaalbericht Nieuw BWw.
2, p.
77).
Hij
ziet
echterin
risico-aanvaarding geen voldoende verklaring en zoekt aansluitingbij
devooral door
Rutten verdedigde opvatting dat er belangen zijn die niet vallen onder de be-scherming van art. 1401 (Asser-RuttenIII,
p.i40).
Dit
nulijkt mij
geen voldoende verklaring. Nog daargelaten of naast het eigenlijke relativiteitsver-eiste (strekte de overtreden norm tot bescherming tegen de schade?) wel plaats is voor een zelfstan-dige leer van de niet door artikel 1401 beschermde belangen,blijft
onverklaard waarom het belang van Jansen bij zijn lichamelijke integriteit niet mag worden gerekendtot
de belangendie
art.
1401 beoogt te beschermen.9
Valt
de gedachte aan risico-aanvaarding terij-men met de overwegingen van de. Hoge Raad? Enige goede wil is vereist, maar onmogeiijk is het niet. Het Hof heeft de motiveringvoor het ontbre-ken van onrechtmatigheid jegens Jansen gezocht in de omstandigheid dat voor Van den
Akker
het toebrengen van lichamelijk letsel aan Jansen niet voorzienbaar was. De Hoge Raad neemtdit
niet ongewijzigd over:'Het Hof heeft hiermee tot uitdrukking gebracht, dat
Van den Akker niet bedacht hoefde te zijn op de
aan-wezigheid van mensen in de laadruimte van zijn auto.'
'Niet
voorzienbaarzijn'
wordt 'niet bedacht hoe-vente
zijn'.
We
mogen aannemendat het
hier niet om een louterestijlkritiek
gaat, van het type: 'daadwerkelijk'wordt'metterdaad'.
Welk inhou-delijk verschil brengt de Hoge Raad hiermeetot
uitdrukking? De door de Hoge Raad gekozen be-woordingen (niet bedacht hoeven te zijn) hebben een normatieve lading die de term 'onvoorzien-baar' mist. Ook al zou de aanwezigheid van inbre-kers op het tuinpad niet minder voorzienbaar zijn dan de aanwezigheid van collectanten, dan toch kan in verband met letselschade veroorzaakt door tuingereedschap worden volhouden dat men wel bedacht had moeten
zijn op
collectanten, maar niet op inbrekers.Het feit dat Van
den
Akker niet
bedacht hoefde tezijn
op de aanwezigheid van Jansen isvan groot belang voor het ontbreken van aanspra-kelijkheid. Niet omdat Van den
Akker
zichdaar-door 'King of
the road'
mocht wanenen,
wat Jansenbetreft,
ontslagen was van deplicht
om zich aan de verkeersregels te houden. Wetr omdat daardoor de verantwoordelijkheid voor descha-delijke
gevolgenop
de schouders van Jansen iskomen te rusten.
I