• No results found

Revalidatie Friesland Stageverslag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Revalidatie Friesland Stageverslag"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stageverslag

Revalidatie Friesland

Klinische linguïstiek

Student: Rhoda Zieck

Studentnummer: S3772802 Stagebegeleider: N. Blom-Termeer Stagedocent: D. de Kok

(2)

Beschrijving van de stageplek

In de periode januari 2020 tot en met juli 2020 heb ik een klinische stage gelopen binnen Revalidatie Friesland te Beetsterzwaag. Revalidatie Friesland biedt medische specialistische revalidatie aan kinderen en volwassenen. Een volwassene, jongere of kind die beperkt wordt door de complexe gevolgen van een aandoening, ongeval of ziekte helpen ze hier optimaal revalideren. Gedurende de stageperiode heb ik voornamelijk gewerkt in de volwassenenrevalidatie met niet-aangeboren hersenletsel.

Zoals eerder vermeld in mijn tussenevaluatie verslag ben ik twee weken eerder begonnen met mijn stage doordat ik een inhaalslag wilde maken met de doelgroep (afasie). De eerste twee weken heb ik vooral meegelopen met de logopedist en heb ik mee mogen kijken met de ergotherapeut en muziektherapeuten. Ik vind het fijn dat ik een kijkje heb mogen nemen bij de andere disciplines. Hierdoor kreeg ik gelijk een beter beeld van het werkveld.

Aanleiding voor de stagekeuze

Gedurende mijn opleiding van de logopedie heb ik weinig ervaring opgedaan binnen de volwassenen waarbij problematieken als: dysfagie, afasie, dysartrie etc. centraal stonden. Tijdens de Master Neurolinguïstiek is mijn interesse van afasie nog meer gestegen en wilde ik graag meer leren binnen de afasie. Doordat ik als logopedist weinig ervaring heb opgedaan binnen dit werkveld, leek het me leuk om voor mijn klinische stage deze uitdaging aan te gaan.

Stagedoelen

1. Aan het eind van mijn stageperiode kan ik zelfstandig onderzoeken uitwerken met een passende diagnose/analyse en een behandeladvies en/of vervolgonderzoek aan de hand van de Ellis & Young model en koppel deze terug aan behandelend logopedist. (learning outcome 1.1 en 1.2)

2. Aan het eind van mijn stageperiode ben ik vaardig in het interpreteren en in de verslaglegging van verschillende logopedische/linguïstische testen namelijk de ScreeLing, Tokentest, Comprehensive Aphasia Test (CAT-NL), Nederlandse Benoem Test (NBT), Pyscholinguïstisch Testinstrument voor Onderzoek naar de Taalverwerking van Afasiepatiënten (PALPA), Werkwoorden- en zinnentest (WEZT), De Amsterdam-Nijmegen Test voor Alledaagse Taalvaardigheid (ANTAT), Analyse voor Spontane Taal bij Afasie (ASTA), Semantische Associatie Test (SAT) en de Cognitieve Communicatie Screening (CCS). (learning outcome 1.1, 1.4 en 2.3)

3. Aan het eind van mijn stageperiode heb ik genoeg basiskennis van de andere disciplines en weet ik hoe dit samenhangt met de neurolinguïstiek. (learning outcome 1.1, 2.1)

4. Aan het eind van mijn stageperiode ken ik de verschillende logopedische behandelingen op fonologisch, semantisch en syntactisch niveau zowel begrip als productie en spraakapractisch en dysartrisch binnen de revalidatie en maak hier een overzicht van, namelijk de Anomix, Dysamix, FIKS, BOX, APART, TIAS, Frontomix, NAT, buccofaciaal, ATP, visueel cue programma, WWZ. (eigen doel, geen competenties aan verbonden)

5. Aan het eind van mijn stageperiode heb ik een vergadering van de Vereniging Klinisch Linguïstiek bijgewoond.

(3)

Op de helft van de stageperiode is de stage gestaakt wegens COVID-19. Mijn stage kon gelukkig vanuit huis hervat worden. Hier zijn toen extra doelen uit ontstaan waar ik thuis extra mee aan de slag kon, naast het uitwerken van bepaalde onderzoeken.

Deze doelen luidden:

6. Aan het eind van de stageperiode ben ik kundig met het taalverwerkingsmodel van Ellis & Young door middel van het opstellen van een inhoudsopgave van de FIKS die aangevuld wordt met de modules en routes uit Ellis & Young

7. Afasie van Bastiaanse (2012) lezen

8. Module specifieke therapie bij afasie (2020) van lezen

Uitwerking Doel 1

In de eerste periode van mijn stage heb ik doel 1 behaald. Dit doel heb ik behaald door een gehele CAT-onderzoek te scoren en uit te werken binnen het Ellis & Young model. De logopedist heeft het onderzoek zelf afgenomen. De scoreformulieren heb ik gescoord en geanalyseerd met twee verschillende mate van scoring, de afkapwaardes en C-scores. Ik had voor twee manieren gekozen omdat ik wilde weten wat het verschil was tussen deze twee manieren. De afkapwaardes hangen samen met gezonde proefpersonen en de C-scores zijn scores in vergelijking met afasiepatiënten. De C-scores krijgen interpretaties en kijken naar de meerdere taaldomeinen. Ik vond het erg leuk om te puzzelen met de scores en deze te plaatsen binnen het Ellis & Young model. Zo kreeg je een uitgebreid beeld van de domeinen van deze revalidant. Ik kreeg hierdoor een beter beeld bij de opzet van de CAT-onderzoek en waarom die zo is opgebouwd. Voor de terugkoppeling naar de behandelend logopedist heb ik een korte samenvatting van de aangedane modaliteiten gemaakt met bijbehorende vervolgonderzoeken en behandeladviezen. Het uitgewerkte verslag van de revalidant heb ik teruggekoppeld naar behandelend logopedist en samen besproken. Ik vond het best wel spannend om de terugkoppeling te maken naar de logopedist. De spanning kwam denk ik een beetje uit onzekerheid over mijn vaardigheden. Het was de eerste keer dat ik zo uitgebreid een verslag voor een logopedist had uitgewerkt en ik wilde het zo goed en duidelijk mogelijk overbrengen naar de ander. De terugkoppeling vond ik prettig verlopen, de logopedist was open, had herkenning in de uitkomsten en stelde gerichte vragen. Ik vond het fijn dat ze tevreden was dat ik de tijd had genomen om het verslag uitgebreid voor haar te maken. Aan het eind van de terugkoppeling voelde ik meer zelfverzekerd in mijn vaardigheden als klinisch linguïst en vooral de plezier die ik had in het hele proces vond ik fijn. Doel 2

In mijn stage heb ik verschillende linguïstische onderzoeken mogen uitwerken. In totaal heb ik 7 ASTA’s, 12 DIAS-onderzoeken, 6 CAT-onderzoeken, 1 MDT-onderzoek, twee ANTAT’s, drie schrijftesten en 2 PALPA-taken mogen uitwerken. In het schema hieronder heb ik voor mezelf een kort overzicht gemaakt in hoeverre ik mezelf vaardig vind in het uitwerken van de vermelde onderzoeken. Ik merk aan de hoeveelheid onderzoeken die ik heb uitgewerkt, effect heeft op hoe vaardig ik ermee ben geworden. Het grootste aantal van een onderzoek dat ik uit heb mogen werken is die van de DIAS, maar liefst twaalf. Aan het eind van mijn stageperiode kan ik stellen dat ik de DIAS goed ken en zelf ook vertrouwd ben in het uitwerken hiervan.

(4)

Ik heb bij mezelf een stijgende leercurve gezien in het uitwerken van de onderzoeken. In het begin was het voor mij nog veel zoeken hoe het iets werkt. De begeleiding van mijn stagebegeleider was hierin erg fijn. Ik mocht al snel veel dingen zelfstandig doen, waardoor ik veel gerichter aan de slag kon gaan met het afnemen maar ook het uitwerken van de onderzoeken. Tijdens de COVID-19 heb ik wel een lichte dip gehad in het uitwerken van onderzoeken omdat de begeleiding minder intensief is. Mijn stagebegeleider en ik hebben wekelijks contact gehad en dit heb ik als plezierig ervaren, hierdoor heb ik namelijk niet teveel moeten missen van de stage. De laatste paar weken waarbij ik weer fysiek aanwezig mocht zijn op stage, heb ik veel nog kunnen doen en leren. In die weken heb ik veel zelfstandig gewerkt, kritischer leren kijken naar casussen/vraagstukken en vlotter geworden met het uitwerken van bepaalde onderzoeken. Ook ben ik vaardiger geworden in het terugkoppelen naar de logopedist. In het begin vond ik dit altijd wel spannend omdat ik mijn eigen deskundigheid niet goed genoeg vond, maar naarmate ik meer ervaring opdeed, voelde ik me meer thuis in de verschillende onderzoeken.

Er zijn een paar onderzoeken die niet aan bod zijn gekomen binnen de stage: de Tokentest, WEZT en de CCS. Ik heb voor mezelf wel de onderzoeken en mappen bekeken en heb er een redelijk goed beeld bij hoe de testen afgenomen moeten worden, toch scoor ik deze als niet vaardig omdat ik ze niet heb kunnen uitwerken. Wellicht dat dit later in mijn loopbaan nog aan bod zal komen.

Test Niet vaardig Matig Vaardig

ScreeLing Tokentest CAT-NL NBT PALPA WEZT ANTAT ASTA SAT CCS DIAS Doel 3

Voor het behalen van doel 3 heb ik kennis mogen maken met verschillende disciplines binnen de revalidatiesetting. Ik heb meerdere keren meegekeken met de logopedisten met verschillende behandelingen: slik-, fonologische-, spraakapractische-, en semantische-, behandelingen. Daarnaast heb ik twee keer mee mogen kijken met de ergotherapeut. Voordat de stage was begonnen, had ik eigenlijk geen beeld over de werkzaamheden van een ergotherapeut. Tijdens het meekijken van deze behandelingen maar ook de naslagwerken bekijken van de ergotherapeuten, heb ik veel geleerd over hoe ze te werken gaan en wat voor doelen zij stellen aan een revalidant. Het beeld van de ergotherapeut is nu duidelijker dan aan het begin van de stage. Het had me ook leerzaam geleken om meer aanwezig te zijn bij multidisciplinair overleg waarbij de disciplines met een bepaalde casus aan het discussiëren waren. Daarnaast heb ik een overzicht voor mezelf gemaakt vanuit de theorie met de

(5)

werkzaamheden van iedere discipline in samenwerking met de klinisch linguïst, dit overzicht is te zien in Bijlage I.

Doel 4

Voor mijn vierde doel heb ik net als het voorgaande doel een overzicht voor mezelf gemaakt. Doordat ik weinig ervaring had met het behandelmateriaal binnen de revalidatiecentrum, heb ik van ieder behandelmateriaal de belangrijkste aspecten genoteerd. Dit overzicht helpt mij om in een latere periode, mochten er dingen weggezakt zijn, bepaalde materialen te vinden die bij een behandeling passen. Tijdens het uitwerken van de materialen kon ik ook gerichter in mijn onderzoeksverslagen bepaalde behandeladviezen noteren, omdat ik wist welke aspecten goed paste binnen een bepaald zorgtraject of hulpvraag van de logopedist. Dit overzicht is te vinden in Bijlage II.

Doel 5

Tijdens de COVID-19 heeft er een VKL-vergadering via ZOOM plaatsgevonden. Ik vond het fijn dat ik in ieder geval een vergadering kon bijwonen. In het begin was het lastig te volgen omdat er snel gestart werd. Naarmate de vergadering verder ging, kon ik later de agendapunten wel meekrijgen. Ik vond het leerzaam om ook de klinische linguïstiek vanuit andere werkvelden te bekijken.

Doel 6

In de periode van COVID-19 heb ik gewerkt aan de FIKS-inhoudsopgave. Er kwam een vraag vanuit de logopedisten of de opdrachten van de nieuwe FIKS binnen het Ellis & Young model geplaatst konden worden. Tijdens het uitwerken van de inhoudsopgave heb ik veel kennis opgedaan binnen de verschillende modules en lexicons van het taalverwerkingsmodel. Ik heb geleerd kritisch te kijken naar de opdrachten en de verschillende routes goed te kunnen plaatsen binnen het model. Het was een uitdagende opdracht waarbij ik de verschillende routes, modules en lexicons van het taalverwerkingsmodel beter ben gaan begrijpen. Het resultaat van de inhoudsopgave is te zien in Bijlage III.

Doel 7 en 8

In de periode waarbij ik niet fysiek naar stage kon, heb ik me kunnen inlezen in de twee boeken. Ik vond het boek van Bastiaanse (2012) leerzaam en een goede opfrisser voor het geheugen over de basis van Afasie. Het andere boek van Feiken en Links (2020) was goed te gebruiken bij doel 6 waarbij het taalverwerkingsmodel centraal stond. In het begin vond ik de inhoud lastig te begrijpen, maar hoe meer ik zelf praktisch bezig ging met het plaatsen van bepaalde opdrachten binnen het model, hoe beter ik ook de inhoud van het boek begreep. Deze boeken vind ik een goede aanwinst om te hebben als klinisch linguïst en logopedist.

Persoonlijke ontwikkeling

Voor mijn persoonlijke ontwikkeling heb ik veel geleerd binnen de stage. Ik begon de stage redelijk onzeker, omdat ik voor mijn gevoel met een achterstand begon. Ik vind het fijn dat mijn stagebegeleider de kans heeft aangeboden ondanks mijn matige ervaring. Ik heb me ontwikkeld binnen het afnemen en uitwerken van bepaalde onderzoeken. Ik mocht al snel zelfstandig de onderzoeken afnemen, dit was leerzaam doordat ik mezelf moest aanpassen van een logopedist vanuit de vrije vestiging naar een logopedist ‘werkzaam’ binnen het revalidatiecentrum. Mijn taalgebruik was soms nog wat gericht op een jongere doelgroep, dit heb ik gaandeweg steeds beter voor mezelf kunnen aanpassen. Ook qua het instrueren van bepaalde instructies heb ik tijdens de stage beter geleerd om mezelf aan te passen aan de revalidanten en hun kunnen. Ik heb kritischer leren kijken naar vraagstukken en doordat ik vaardiger werd binnen het uitwerken, nam de onzekerheid steeds meer af over mijn deskundigheid. Al met al heb ik een leerzame en leuke stageperiode gehad bij Revalidatie Friesland en ben gegroeid in mijn deskundigheid, zelfverzekerdheid en aanpassingsvermogen.

(6)

Bijlage I – Uitwerking disciplines Klinisch linguïst

Een klinisch linguïst is een taalkundige die zich bezighoudt met klinische toepassingen van de taalwetenschap op het gebied van taalontwikkelingsstoornissen en afasie. De Vereniging voor Klinische Linguïstiek (VKL) is de Nederlandse beroepsvereniging voor klinisch linguïsten. Een klinisch linguïst heeft geen behandelbevoegdheid. Veel klinisch linguïsten zijn ook logopedist.

Logopedist

De logopedist is de professional die verantwoordelijk is voor het inventariseren van alle informatie die van invloed kan zijn op de diagnostiek en behandeling van de afasie en die relevante disciplines inschakelt voor specifieke diagnostiek. De logopedist is

verantwoordelijk voor de vertaalslag van alle diagnostische gegevens naar een behandelplan. Het meeste overleg vindt plaats met de logopedisten.

De onderzoeken die vaak worden afgenomen door een logopedist die relevant zijn voor de klinisch linguïst zijn:

- Analyse Spontane Taal, ASTA (Boxum, van der Scheer & Zwaga, 2010) - Boston Benoem Taak, BBT/BNT (Van Loon-Vervoorn & Stumpel 1996)

- Comprehensive Aphasia Test (Brink, Van den Borre, Jung de Smet &, Mariën, 2014) - Semantische Associatie Test, SAT (Visch-Brink, Stronks, Denes 2005)

- Token test (De Renzi & Vignolo, 1962)

- ScreeLing (Visch-Brink, van de Sandt-Koenderman & El Hachioui, 2010) - Diagnostiek Instrument voor Spraakapraxie, DIAS (Feiken & Jonkers, 2016)

- Verbale communicatie Amsterdam Nijmegen Test voor Alledaagse Taalvaardigheden (ANTAT) (Blomert, Koster, Kean 1995)

- Werkwoord- en Zinnen Test, WEZT (Bastiaanse, Maas, & Rispens, 2000)

Revalidatiearts

De revalidatiearts stelt de revalidatiegeneeskundige diagnose en bepaalt het beleid op medisch vlak. Hij is eindverantwoordelijke en coördinator van het behandelend team. Hij stippelt de route van het revalidatietraject uit.Hij maakt een inventarisatie van de fysieke gesteldheid en belastbaarheid van de revalidant (Bastiaanse, 2011).

(7)

Neuropsycholoog

De neuropsycholoog inventariseert eventueel aanwezige cognitieve stoornissen die kunnen optreden na een hersenletsel. Bij neuropsychologisch onderzoek worden cognitieve functies zoals auditief en visueel geheugen, hemianopsie en hemiagnosie, concentratie, aandacht, leervermogen en apraxie onderzocht. Het is belangrijk om te weten of een revalidant nog in staat is om te leren of het geleerde te onthouden (Beijer et al., 2015).

Voorbeelden van kenmerken niet-talige cognitieve stoornissen in de communicatie

- Initieert geen communicatie, start geen beurt/onderwerp (inhibitie) - Vergeet de vraag tijdens beantwoorden van de vraag (werkgeheugen) - Switcht niet tussen communicatiekanalen (spreken, aanwijzen, gebaren etc.) - Reageert niet wanneer verbaal/non-verbaal aangeeft dat boodschap niet is

overgekomen

- Herkent afbeeldingen niet bij benoemtaak (visuele agnosie) - Corrigeert eigen fouten niet (zelf-monitoring)

- Verhoogde spreekdrang/spreekdwang - Leest traag maar foutloos

- Vertoont perseveratief gedrag

- Kan gespreksonderwerp niet vasthouden

- Kan gesprek moeilijk volgen wanneer snel van onderwerp wordt veranderd - Moeite met verwoorden van gedachten

- Kan bij een probleem met informatieoverdracht de situatie niet oplossen

De onderzoeken die vaak worden afgenomen door een neuropsycholoog die relevant zijn voor de klinisch linguïst zijn:

- Neuropsychologisch Onderzoek (NPO)

Een kort NPO geeft een globale indruk van het cognitieve functioneren en is geschikt voor 1) het vroegtijdig identificeren van factoren die het herstel en/of de revalidatie mogelijk belemmeren of juist faciliteren en

2) het formuleren van aanbevelingen ten aanzien van behandeling en begeleiding. Een kort NPO is dus geen geschikt middel om een uitgebreid neuropsychologisch profiel vast te leggen, maar kan wel aanwijzingen geven voor nader neuropsychologisch onderzoek. Ieder patiënt met een beroerte wordt bij voorkeur in elke behandelfase (opnieuw)

neuropsychologisch onderzocht. Gegeven de invloed van cognitie op het algehele herstel na een beroerte (CBO, 2009).

De NPO bestaat in de revalidatiesetting uit: - Taal (BNT, Tokentest of GANBA)

- Visuospatiele perceptie, verwerking en uitvoering o Neglect

o Perceptie van object en ruimte o Visuoconstructieve vaardigheden o Constructieve vaardigheden

- Executief functioneren, mentaal tempo en aandacht - Geheugen

o Verbaal o Non-verbaal

(8)

- Neuropsychologisch Onderzoek bij Ernstige Afasie (GANBA)

De GANBA is als zelfstandige test niet genormeerd (Beijer, Gottwalt & Geurts, 2000). De GANBA onderzoekt middels bestaande neuropsychologische tests in oorspronkelijke of aangepaste vorm:

- Aandacht/concentratie

o Wegstreeptaak die een beroep doet op volgehouden aandacht en visuele selectie (revalidant moet telkens cijfer wegstrepen, dat zich tussen lettersymbolen bevindt; Diller et al., 1974)

- Geheugen

o Twee subtesten van de Rivermead Behavioural Memory Test (Wilson, Cockburn & Baddeley, 1965) (taak bestaat uit herkenning van plaatjes en gezichten uit een reeks op basis van eerder getoonde plaatjes en gezichten) - Intelligentie

o Gebaseerd op Raven’s Coloured Progressive Matrices (Raven, Court & Raven, 1979). Het doet beroep op visuele perceptie en logisch redeneren (figuur moet worden aangevuld, waarbij gekozen kan worden uit zes

antwoordalternatieven) - Visuele perceptie

o Gebaseerd op Developmental Test of Visual Percepion (Frostig, 1964) en de aangepaste versie (van Mourik et al., 1992). De basale perceptie wordt onderzocht d.m.v. matching en completeer-taken van oplopende complexititeit

- Non-verbale auditieve perceptie

o Geluiden lotto (Nathan, 1980). Niet-genormeerd onderzoek (revalidant wordt gevraagd te kiezen uit 4 afbeeldingen op basis van aangeboden non-verbale geluiden

- Taalbegrip

o Tridimensional Matrix Test (Kreindler, Gheorghita & Voinescu, 1971) en Token test (De Renzi & Vignolo, 1962). Test items zijn geordend naar linguïstische complexiteit, variërend van woordbegrip tot begrip van syntactische structuren

(9)

Muziektherapeut

De Speech-Music Therapy for Aphasia (SMTA; Hurkmans et al., 2015) is een

combinatiebehandeling van logopedie en muziektherapie, ontwikkeld voor niet-sprekende of niet-vloeiend sprekende patiënten met verbale apraxie en afasie.

Een logopedist en een muziektherapeut behandelen het individu tegelijkertijd met apraxie en afasie. De grondgedachte voor SMTA is gebaseerd op overeenkomsten tussen taal en muziek. Hoewel de logopedist en de muziektherapeut tegelijkertijd met het individu in dezelfde ruimte samenwerken, zijn de twee behandelingslijnen afzonderlijk. De

behandelingslijn logopedie bestaat uit drie niveaus: (1) fonemen (inclusief lettergrepen), (2) woorden en (3) zinnen. Opgeleide items op foneemniveau zijn altijd gerelateerd aan de doelitems op woordniveau.

Op foneemniveau gebruikt de muziektherapeut schalen of delen van schalen, omdat deze gemakkelijk en bekend zijn bij het individu met spraakapraxie en afasie. Op woord- en zinsniveau componeert de muziektherapeut nieuwe melodieën. Met behulp van tempo, meter, ritme en dynamische parameters kan de muziektherapeut de melodie ondersteunen om de prosodische kenmerken van de gesproken spraakproductie op de voet te volgen (Hurkmans et al., 2015).

Ergotherapeut

De ergotherapeut kan betrokken zijn bij het beoordelen van het neuropsychologisch functioneren. De ergotherapeut maakt bij cliënten met afasie gebruik van de

aanpassingsmogelijkheden met betrekking tot de communicatie bij het afnemen van diagnostische instrumenten waarin talige communicatie een rol speelt. De ergotherapeut laat zich hierbij adviseren door de behandelend logopedist (Steultjens, Cup, Zajec, & Van Hees (2013).

(10)

Bronnenlijst:

Beijer, L. J., Beijer, L. J., Gotwalt, A. M. F., and Geurts, A. C. H. (2005). “De Ganba: Geschikt Voor Cognitieve Diagnostiek Bij Afasiepatiënten in De Neurorevalidatie?” Stem-, Spraak- En

Taalpathologie; Vol 9 Nr 2 (2000).

Blomert, L., Koster, C., & Kean, M.L. (1995). Amsterdam-Nijmegen Test voor Alledaagse Taalvaardigheden. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Boxum, E., van der Scheer, F., & Zwaga, M. (2013). Analyse voor Spontane Taal bij Afasie (ASTA). Standaard in samenspraak met de VKL. Vereniging voor Klinische Linguïstiek. CBO (2009) Richtlijn Diagnostiek, Behandeling en Zorg voor patienten met een beroerte. Nederlandse Vereniging voor Neurologie, Utrecht

(http://www.neurologie.nl/uploads/136/1508/Richtlijn_Beroerte_def.pdf)

De Renzi, E., Vignolo L.A. (1962). The Token Test, a sensitive measure to detect receptive disturbance in aphasics. Brain, 85(1).

Diller, L., Ben-Yishay, Y., Gertman, L.J., Goodkin, R., Gordon, W., Weinberg, J. (1974). Studies in Cognition and Rehabilition in Hemiplegia. Rehabilitation Monograph, 50 (1).

Feiken, J., & Jonkers, R. (2001). Diagnostisch Instrument voor Apraxie van de Spraak (DIAS). Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Frostig, M. (1964). Developmental test of visual perception. Consulting Psychologists Press, California.

Hurkmans, J., Jonkers, R., de Bruijn, M., Boonstra, A. M., Hartman, P. P., Arendzen, H., & Reinders - Messelink, H. (2015). The effectiveness of speech-music therapy for aphasia (smta) in five speakers with apraxia of speech and aphasia. Aphasiology, 29(8).

Kreindler, A., Gheorghita, N., Voinescu, I. (1971). Analysis of verbal reception of a complex order with three elements in aphasics. Brain, 94(1).

Raven, J.C., Court, J.H., Raven, J. (1979). Manual for Raven’s Progressive Matrices and

Vocabulary Scales. Lewis & Co, London.

Steultjens, E.M.J., Cup, E.H.C., Zajec, J., Van Hees, S., (2013) Ergotherapierichtlijn CVA. Nijmegen/Utrecht. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen/Ergotherapie Nederland.

Van Heugten, C., Bertens, D., Spikman, J. (2017) Richtlijn Neuropsychologische Revalidatie, Utrecht

https://www.psynip.nl/wp-content/uploads/2016/10/Richtlijn-Neuropsychologische-revalidatie-juni-2017.pdf

Van Mourik, M., Verschaeve M., Boon, P., Paguier, P., van Harskamp, F. (1992). Cognition in global aphasia; indicators for therapy. Aphasiology, 6(5).

(11)

Visch-Brink, E., Vandenborre, D., de Smet, H.J., & Mariën, P. (2014). Comprehensive Aphasia Test – Nederlandse bewerking (CAT-NL). Amsterdam: Pearson.

Visch-Brink, E., van de Sandt-Koenderman, M., & El Hachioui, H. (2010). ScreeLing. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Visch-Brink, E., Stronks, D., & Denes, G. (2005). Semantische Associatie Test. Amsterdam: Pearson

Wilson, B., Cockburn, J. Baddeley, A., (1985). The Rivermead Behavioural Memory Test. Thames Valley Co, Reading.

(12)

Bijlage II Overzicht logopedisch behandelmateriaal

Domein Materiaal

Taalbegrip Auditief

Taalbegripsprogramma (ATP)

Auditief Programma voor Afasiepatiënten met Receptieve Taalstoornissen (APART)

Semantiek BOX Anomix NAT

Fonologie FIKS

Spraakapraxie TIAS

Dysartrie Dysamix

Taalbegrip

- Auditief Taalbegripsprogramma (ATP)

Doel: Trainen van begrip zelfstandige naamwoorden en werkwoorden

Info: Bruikbaar bij patiënten met taalbegripsproblemen. Zowel lichte als ernstige auditieve begripsproblemen zowel fonologisch als semantisch.

Taken patiënt/inhoud therapie:

Het ATP werkt met gesproken woorden die gematcht worden met plaatjes. Er worden steeds vier plaatjes aangeboden waarvan één plaatje overeenkomt met het ‘doelwoord’. De andere drie plaatjes zijn ‘afleiders’ die wel of geen verwantschap hebben met het

doelwoord. Bij de afleiders is er sprake van fonologische verwantschap, fonologisch en semantisch verwantschap of lexicaal-morfologische verwantschap. Elk deel van het ATP bestaat uit 120 items met een oplopende moeilijkheidsgraad.

3 delen

1. Trainen fonologie, semantiek en lexicale morfologie 2. Training semantiek

3. Training werkwoorden

- Auditief Programma voor Afasiepatiënten met Receptieve Taalstoornissen (APART) Doel: Trainen van auditief taalbegrip op woord- zins- en tekstniveau;

Info: Bruikbaar bij patiënten met zowel lichte als ernstige problemen in de taalbegrip. Taken patiënt/inhoud therapie:

Bij elke oefening wordt de patiënt gevraagd om een afbeelding aan te wijzen, of op een andere manier een afbeelding te selecteren (kijken of verbaal aangeven). De oefeningen hebben een oplopende moeilijkheidsgraad: fonologische of semantische afleiders en het aantal categorieën nemen toe.

De visuele ondersteuning wordt steeds minder om zo een groter beroep te doen op de auditieve functies. Ook worden de zinsstructuren soms door elkaar aangeboden; aantal keuzemogelijkheden wordt daardoor vergroot.

(13)

1. Woordniveau

a. Trainen begrip van woorden met minimale fonologische verschillen

b. ‘’ semantische verschillen

2. Zinsniveau

a. Trainen van begrip van zinnen met minimale fonologische verschillen

b. ‘’ ‘’ ‘’ semantische verschillen

c. ‘’ morfo-syntactische verschillen

3. Tekstniveau

a. Trainen begrip van teksten waarbij linguïstische kenmerken geïntegreerd zijn b. Auditief taalbegrip in alledaagse situaties optimaliseren

Fonologie

- FIKS

Doel: Verminderen van frequentie en ernst van de fonematische parafasieën en verbeteren van het fonologisch input lexicon.

Info: Bruikbaar bij patiënten met ernstige/milde afasie fonologische stoornissen. Bij toepassing tussen 4 en 12 maanden na ontstaan van afasie.

Taken patiënt/ inhoud therapie oude versie: 10 delen

1. Consonantclusters a. Hardop lezen b. Nazeggen

c. Ontbrekend cluster selecteren d. Cluster aanvullen 2. Klemtoon a. Klemtoon beoordelen b. Hardop lezen c. Klemtoon corrigeren d. Klemtoon aangeven 3. Lexicon a. Woorden selecteren b. Lettergrepen ordenen c. Lettergrepen aanvullen d. Onregelmatige woorden lezen 4. Woordlengte a. Beoordelen woordlengte b. Hardop lezen c. Nazeggen 5. Foneemgelijkenis a. Foneemgelijkenis beoordelen b. Hardop lezen c. Nazeggen 6. Tekst hardop lezen

(14)

b. Bestaande tekst gericht op 2 klanken c. Nonsenstekst met non-woorden d. Nonsenstekst met bestaande woorden e. Klankdichten

7. Fonetisch uitgeschreven woorden en/of syllabificatie a. Hardop lezen b. Vertraagd spreektempo 8. Homofonen a. Beoordeling b. Hardop lezen 9. Analyse en synthese a. Foneem selecteren b. Foneemanalyse en woordvorming c. Nazeggen non-woorden 10. Rijmen

a. Woordparen beoordelen, rijmwoorden selecteren b. Rijmzinnen selecteren, rijmwoorden produceren c. Rijmzinnen produceren, rijmdichten

Nieuwe versie (2018) 3 delen Ellis & Young

Deel I – Fonologische inputroute 1. Selecteren consonantclusters

2. Identificeren consonantclusters (pl-, plaag/floep/kniel) 3. Woord onderscheiden van non-woord (kenro/roken) 4. Beoordelen

a. Klemtoon goede woord uit meerdere woorden

b. Auditieve foneemgelijkenis klankparen; woordgroepen (au/au) c. Visuele homofonen (hij/hei)

d. Rijmwoorden (geit/feit)

e. Rijmwoord uit keuzes (dak, bek/hak/dik)

f. Rijmende zinnen ja/nee (deze nacht, pt kiest: ..verwacht/..gezien/..vermoed) Deel II – Fonologische outputroute

1. Hardop lezen

a. Consonantclusters op woordniveau b. Consonantclusters op woord-, en zinsniveau c. Klemtoon aangeven (wél-zijn)

d. Onregelmatig gespelde woorden (cheque) e. Aardrijkskundige namen

f. Woordlengte 1 tot 6 lettergrepen

g. Woordlengte reeds in lettergrepen verdeelde woorden h. Woordlengte zelf in lettergrepen verdelen

i. Minimale paren (haring/harig) 2. Foneemgelijkenis hardop lezen

a. Woord(groepen en zinnen) met dezelfde klanken (slagbal)

b. Complexe woorden herhalen (meteoroloog, meteoroloog, meteoroloog) c. Woordparen (tekening/rekening)

3. Rijmen

a. Zelf woord bedenken (logopedist; bed, pt: pet)

b. Gedicht hardop lezen (de monnik met de hik nam een tonic) 4. Nazeggen

a. Consonantclusters woordniveau

b. Consonantclusters minimale paren (zingen/zinken)

c. Foneemgelijkenis woord(groepen) en zinnen met gelijke klinkers d. Woorden met verschillende woordlengte (eik, natuurmonumenten) e. Woorden met overdreven klemtoon (béker)

(15)

Deel III – Fonologische in- en outputroute 1. Woorden bedenken

a. Met gegeven consonantcluster + vocaal b. Met gegeven consonantcluster initiaal/finaal c. Met gegeven lettergreep initiaal/finaal d. Rijmwoorden (logopedist; bot, pt; pot) e. Zin bedenken met gegeven rijmwoord 2. Klemtoon corrigeren van logopedist

3. Klemtoonovereenkomst, keuze uit 4 gegeven woorden 4. Klemtoon zelf bepalen

5. Selectie

a. Juiste grafeem om anagrammen te maken b. Juiste grafeem om woorden te maken (.uis h/p/a) c. Initiale en finale klank van gehoord woord

d. Initiale of finale klank van gehoord woord en nieuw woord bedenken

e. Initiale en mediale en finale klank van 3 woorden en nieuw woord samenstellen (soep, oprit, pan; pt: sop) f. Geschreven en/of geschreven woord achterstevoren uitspreken

6. Ordenen gehoorde/geschreven lettergrepen tot woordgroepen/woord 7. Beoordelen

a. Foneemgelijkenis gelezen woordgroepen (hoge bomen)

b. Foneemgelijkenis tussen gehoord woord en 3 geschreven woorden c. Rijmwoorden (keuze 5 geschreven woorden)

d. Rijmende zinnen

e. Rijmwoord invullen in gedicht f. Homofonen

(16)

Semantiek

- BOX, lexicaal semantisch therapieprogramma

Doel: Behandelen van stoornissen in de lexicale semantiek; semantisch systeem activeren waardoor de woordvinding verbetert.

Info: Bruikbaar bij patiënten met lexicaal semantische stoornissen. Taak:

Het selecteren van woorden op basis van hun betekenisaspecten. Er wordt gevraagd om een oordeel te geven over aangeboden betekenisrelaties. In ieder onderdeel zijn twee of drie moeilijkheidsgraden verwerkt. De oefeningen worden in geschreven woorden aangeboden. De patiënt kan het antwoord zeggen en/of aanwijzen.

1. Semantische categorieën 2. Semantische gradiënt

a. Licht/donker; woorden indelen bij categorie (lamp, kelder, zon etc.) 3. Syntagmatische en paradigmatische relaties

a. Syntagmatisch (ei; tas/zout, thee; snoer/suiker)

b. Paradigmatisch (capuchon; hoofddoek/bier, kostuum; boek/mantelpak) 4. Deel/geheel relaties

5. Bijvoeglijke naamwoorden en uitroepen 6. Semantische anomalieën

a. Zinsbeoordelingstaak (Individuele woorden die wel betekenis hebben maar die niet

gecombineerd kunnen worden zoals de syntactische structuur en gerelateerde semantische structuur vereisen)

7. Semantische definities 8. Semantische context

(17)

ANOMIX, woordvindingsproblemen

Doel: Behandelen van stoornissen in de lexicale semantiek; semantisch systeem activeren waardoor de woordvinding verbetert.

1. Deel 1 zelfstandige naamwoorden a. Synoniemen

b. Beroepen

c. Samengestelde woorden d. Synoniemen in een zin e. Onderdelen

f. Voorbeelden (bv. Beek, stroom, rivier, kanaal, rivier, gracht etc.) g. Omschrijvingen

h. Categorie met beperking (bv. Artisjok, spinazie, broccoli, asperge, paprika, waterkers, knolselder, komkommer)

2. Deel 2 werkwoorden a. Synoniemen b. Dierengeluiden c. Tegenstellingen d. Voorvoegsels e. Omschrijvingen 3. Bijvoeglijk naamwoorden a. Tegenstellingen

b. Sterke woorden (bv. Wit – sneeuwwit, spierwit etc.) 4. Extra oefeningen

a. Bekende personen

b. Getalwoorden (omschrijving getalwoord) c. Beroepen (zoek beroep bij uitspraak)

d. Woordketting (zoek het woord dat past achter een woord en voor een ander woord; bv. Vuur __ wier --> vuurzee / zeewier)

e. Trefwoorden (zoek het woord met 3 trefwoorden) f. Thema’s (verbanden)

g. Woordtrappen (zoek het woord bij gegeven omschrijving, maak met de letters een ander woord)

h. Kenmerken van landen

i. Vervang een deel (vervang eerste of tweede deel van nonswoord, maak bestaand)

(18)

Inhoud TIAS box

Doel: Hernieuwd leren faciliteren van motorische bewegingsprogramma (prosodische aspecten) en tijd creëren voor een volledig motorische programmering van het spreken. Taken patiënt:

Methodiek I: articulatorische motorische therapie grijpt aan op de doelklank. (logopedist stelt vast welke cues en faciliterende strategieën het meest effect zijn)

Methodiek II: grijpt aan op tempo en ritme van de spraak; juiste balans vinden tussen primaire en secundaire symptomen

Methodiek I Methodiek II

Werkboek 1: medeklinkers – kort p t/m d adaptatie 1,3

Werkboek 2: medeklinkers – kort t t/m h -

Werkboek 3: medeklinkers – meer lettergrepen p t/m h adaptatie 1,2,3

Werkboek 4: medeklinkers – clusters p t/m h adaptatie 1,4

Teksten -

Transfer -

Werkboek 5: klinkers adaptatie 1

buccofaciaal

Methodiek II, adaptatie strategieën

Adaptatie 1: pauze voorafgaand aan woorden

Adaptatie 2: pauze tussen lettergrepen/ gebruik van intonatiepatroon Adaptatie 3: klinkerverlenging

Adaptatie 4: pauze binnen medeklinkercluster

Symptomen (aansluiting adaptaties op de verschillende symptomen) Primair (opbouwen)

initatieproblemen of distorsies --> Adaptatie 1

Adaptatie 2: meer fouten bij meerlettergrepige woorden Adaptatie 3: meer fouten met medeklinkers dan met klinkers Adaptatie 4: meer fouten met clusters dan losse medeklinkers Secundair (afbouwen)

Adaptatie 1: onlogische pauzes binnen een zin Adaptatie 2: scanderend spreken

Adaptatie 3: ‘lijzige’ manier van spreken Adaptatie 4: clustersegmentatie

(19)

Inhoud Frontomix

Deel 1: Starten en stoppen oefenen met therapeut - Alterneren tussen taken

- Switchen tussen instructies - Acties verwoorden

- Themavragen (kerst, lente, liefde, kleding etc.) - Namen zoeken

- Woordslangen - Landkaarten - Lichaamsdelen - Vertellen over jezelf - Zinnen maken

- Omgekeerd benoemen

- Omgekeerd lezen - Design fluency

Deel 1: starten en stoppen zelfstandig oefenen - Woord negeren - Opsommen - Rekenwissel - Samengestelde woorden - Verhaallijnen - Zinnen aanvullen - Gespreksonderwerpen - Herinneringen - Namenlijst - Voorwerpen

- Eerste letters, middelste letters, laatste letters - Letters toevoegen - Woorden ontwarren - Synoniemen en antoniemen - Wenskaarten - Goed/fout - Letterspel - Tekenen

Deel 2: vasthouden en volhouden met therapeut - Woorden oproepen en vasthouden - Morse

(20)

- Auditief dictee lange zinnen - N-back taak

- Onderbreken

- Woorden vasthouden - Korte opdrachten

- Nabespreken van zinnen

- Woorden vormen

- Vragen onthouden - Getalzoeker (ook duo) - Moppen navertellen - Lijsten onthouden

- Compensatie: strategie en hulpmiddel - Menukaart

Deel 2: vasthouden en volhouden zelfstandig oefenen - Keerwoorden - Alfabetisch - Woordlengte - Letters aanduiden - Nautisch alfabet - Opzoeken - Rekenopdrachten

Deel 3: Ordenen en structureren Deel 4: Organiseren en plannen

Deel 5: Denken en redeneren met therapeut - Wie, wat en waar?

- Etiquette

- Emoties interpreteren - Polls

- Voorwerpen tekenen - Figuurlijke taal - Geloof het of niet - Hoger lager - Goede reactie - Mening formuleren - Pro’s en contra’s - Spelregels uitleggen

(21)

- Verschil uitleggen - Woorden verklaren - Woordspelingen - Gepast reageren

Deel 5: Denken en redeneren zelfstandig oefenen - Relatie tussen woorden

- Functie en plaats - Categorie en deel - Personen typeren - Mysterie - Centraal antwoord - Gelegenheden - Reclameslogans - Krantenkoppen - Spreekwoorden - Verborgen woorden - Emoties en eigenschappen - Onderscheidend kenmerk - Raadsels

- Wie, wat waar en wanneer - Getalreeksen - Ruiltocht - Conclusies - Gevolgen - Logisch vervolg - Logische conclusie - Wat zeg je?

- Vergelijkingen beoordelen - Beweringen beoordelen - Voor of na

- Duur schatten - Prijs schatten

- Duur en prijs schatten - De juiste prijs?

- Pro’s en contra’s - Analogieën - Begrippenpuzzel

(22)

- Omschrijving

- Eerste deel van de zin - Krantenberichten Deel 6: Inschatten en inzien

- Tijdsverloop visualiseren - Tijdsbesteding registreren - Informeren van de omgeving - Inzicht in beperkingen stimuleren - Logboek

(23)

Inhoud werkwoorden en zinnen (WWZ)

Doel: het laten doorzien van de verschillende aspecten van het werkwoord en systematisch opbouwen van de verwerking daarvan in een zin

Taak:

Het programma bevat 60 verschillende plaatjes, deze zijn te gebruiken bij elk niveau. - Lexicaal niveau: benoemen van acties

è Oproepen van werkwoord uit lexicon (factoren transitiviteit en woordfrequentie) - Syntactisch niveau: het aanvullen van een zin met een infinitief

è Leren om werkwoord in zinsverband te gebruiken, zonder het te hoeven vervoegen - Morfologisch niveau: het invullen van een vervoegd werkwoord in een zin

è Werkwoord oproepen uit lexicon, in een zinsframe plaatsen en vervoegen - Het construeren van een zin

è Werkwoord uit lexicon oproepen, informatie over thematische rollen en woorden bij thematische rollen oproepen. Onderwerp en lijdend voorwerp worden gekoppeld aan thematische rollen. Juiste fonologische woordvormen en juiste grammaticale morfemen invullen.

(24)

Inhoud NAT

Zelfstandige naamwoorden 1.1 – 1.6 Hyperoniem/Hyponiem

(Welke woorden horen bij elkaar: meubelen(baard, kast, weide, stoel) 1.7 Diverse relaties: passief

(Vul de woorden in: zijde, stro, wol, leer, linnen --> sandalen, zonnehoed, stropdas, trui, broek)

1.8 – 1.12 Hyperoniem/Hyponiem: zelfstandig benoemen

(Welke woorden kunt u nog meer bedenken/naam van categorie benoemen) 1.12 Hyperoniem/Hyponiem: passief zinsniveau (zinsbeoordeling)

1.13 Hyperoniem/Hyponiem: passief zinsniveau (maak de zinnen af met gegeven woorden) 2.1 – 2.3 Cohyponomie: passief (Welk woord hoort er niet bij: oog, neus, mond, tafel, oor) 2.4 – 2.5 Cohyponomie: passief (Welk woord past er het beste bij: stoel, bed, .. > tuin, kast, thee)

2.6 – 2.7 Cohyponiem: zelfstandig benoemen (Welke woorden kunt u nog meer bedenken) 3.1 Deel – geheel: passief (Welk woord hoort er niet bij: auto > motor, banden, vleugels, claxon)

3.2 Deel – geheel: zelfstandig benoemen (Wat heeft: vinnen, schubben, kieuwen > vis) 3.3 Deel – geheel: zelfstandig benoemen (Waarbij hoort een oor: kopje/ schakelaar: lamp) 3.4 – 3.7 Deel – geheel: passief zinsniveau

(Zet de woorden op de juiste plaats: bek/snavel > De vogel heeft een .. / De eend heeft een ..)

3.8 Deel – geheel: passief zinsniveau (Maak de zinnen af met gegeven woorden) Werkwoorden

4.2 Betekenisnabijheid (Welk woord hoort er niet bij: schillen, bloeien, rijpen, groeien) 4.3 Betekenisnabijheid: matchen werkwoorden

(Zet de woorden op de juiste plaats: klimmen, vloeien, rammelen, knopen knipperen / stromen, twinkelen, vlechten, klauteren, rinkelen)

4.4 – 4.5 Betekenisnabijheid: benoemen

(Welke woorden horen er nog meer bij: koken, bakken, braden, stoven) Adjectieven

4.6 Betekenisnabijheid: passief (Welk woord hoort er niet bij: rood, geel, blauw, taai) 4.7 – 4.8 Betekenisnabijheid: passief (Zet de woorden op de goede plaats)

4.9 Betekenisnabijheid (Welke woorden horen er nog meer bij: zoet, bitter, zout, zuur) Zelfstandig naamwoorden, werkwoorden, adjectieven

(25)

(Kruis aan wat bij het gegeven woord past en niet past: koffer bagage / koffer troebel) 5.7 – 5.9 Concept (Wat past: Veel koffers zijn gemaakt van: papier, leer, melk)

5.10 Concept (Wat is het: vrucht, geel, zuur > citroen) Werkwoorden en adjectieven

6.1 Associatieve relaties: passief (Welk woord past er bij: huilen > vrolijk, treurig, hoog) 6.2 Associatieve relaties: passief (Zet de woorden op de juiste plaats)

Zelfstandige naamwoorden

6.3 Associatieve relaties: passief (Zet de woorden op de juiste plaats) Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, adjectieven

6.4 Associatieve relaties: zelfstandig benoemen (welke woorden kunt u bedenken bij de volgende begrippen: stal > koeien, warm, stro, voer, stinken etc.)

Zelfstandige naamwoorden

6.7 – 6.8 Associatieve relaties: zelfstandig benoemen (bedenk zoveel mogelijk passende woorden > Wat ligt er in de wasmand: overhemden, broeken, tafelkleed etc.)

Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en adjectieven

7.1 – 7.3 Predicatieve relaties: passief (Welke woorden passen erbij: roos > verwelkt, mooi, teer, luid)

7.4 – 7.6 Predicatieve relaties: passief (Zet de woorden op de juiste plaats) Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden

7.7 Predicatieve relaties: zelfstandig benoemen (bedenk passende werkwoorden bij paard) Zelfstandige naamwoorden, adjectieven

7.8 – 7.9 Predicatieve relaties: zelfstandig benoemen (bedenk passende eigenschappen bij: hond)

7.10 – 7.11 Predicatieve relaties: passief (Welk woord past: Onweer klinkt.. hard, schel, zacht)

Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden

7.12 Predicatieve relaties: zinsniveau passief (Welke zin is juist)

7.13 – 7.14 Predicatieve relaties: zinsniveau passief (Is de zin goed/fout) Zelfstandige naamwoorden

7.15 Predicatieve relaties: passief zinsniveau (Zet de woorden op de juiste plaats) 7.16 Predicatieve relaties: passief zinsniveau (Maak de zinnen af met gegeven woorden) Zelfstandige naamwoorden, adjectieven

7.17 Predicatieve relaties: passief zinsniveau (Zet de worden op de juiste plaats) Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden

7.18 Predicatieve relaties: passief zinsniveau (Zet de worden op de juiste plaats)

(26)

Zelfstandige naamwoorden, adjectieven

7.20 Predicatieve relaties: zelfstandig benoemen

(Zoek een tweede eigenschap: de leerling is ijverig en oplettend) Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden

7.21 Predicatieve relaties: zelfstandig benoemen (Maak de zin af: Mijn moeder wil graag: …) Zelfstandige naamwoorden, werkwoorden

8.1 – 8.5 Objectrelaties (Welke woorden passen erbij: bloemen > gieten, bemesten, schenken, koken)

8.6 Objectrelaties (Zet de woorden op de juiste plaats)

8.7 – 8.9 Objectrelaties (Wat kan men eten: soep, brood, appels, vis)

8.10 – 8.12 Objectrelaties (Wat past: De man koopt > rozen, stengels, bloemen) 8.13 – 8.17 Objectrelaties (Welke zinnen zijn goed/fout: De naaister naait een taart) 8.18 – 8.23 Objectrelaties

(Zet de woorden op de juiste plaats: De vrouw wast de en De vrouw dweilt de > keuken en theedoeken)

8.24 Objectrelaties (Maak de zinnen af met gegeven woorden)

8.25 – 8.28 Objectrelaties: zelfstandig benoemen (Maak de zinnen af De bakker bakt .. brood)

9.1 Instrumentele relaties (Zet de woorden op de juiste plaats)

9.2 – 9.4 Instrumentele relaties (Wat doet men met een mes > snijden) 9.5 Instrumentele relaties (Maak de zinnen af met gegeven woorden) 9.6 Instrumentele relaties: zelfstandig benoemen

(Maak de zinnen af De slager snijdt het vlees met een ..) Werkwoorden, adjectieven

10.1 Kwalitatieve relaties (Welke zinnen zijn goed/fout)

10.2 – 10.3 Kwalitiatieve relaties (Zet de woorden op de juiste plaats) 10.4 Kwalitatieve relaties: zelfstandig benoemen

(Maak de zinnen af De hond van de buren blaft erg .. ) 11.1 – 11.2 Vraag – antwoord (Welk antwoord is juist?)

11.3 Vraag – antwoord (Beantwoord de vraag Wie verkoopt worst en vlees) 11.4 – 11.5 Vraag – antwoord (Hoe zijn de dingen Hoe is een cirkel)

11.6 – 11.7 Vraag – antwoord (Waarin wordt een baby voortgeduwd)

12.2 Idiomatische uitdrukkingen (Bedenk wat het beste bij de bovenste zin past: Hij duimt voor zijn vriendin > De nagel wordt al blauw / Hij wenst haar veel succes / Hij bemoeit zich niet met haar)

(27)

Bijlage III FIKS inhoudsopgave

Deel I Fonologische inputroute

oef 1 consonantclusters selecteren (..ek, ps/pl/wr)

Intralexicaal (VIL)

oef 3 lexicon; woord onderscheiden van non-woord (kenro/roken)

Intralexicaal (VIL)

oef 4 beoordelen klemtoon goed/fout (asbák)

Intralexicaal (AIL)

oef 5 beoordelen klemtoon goede woord uit meerdere woorden (mis-stap-pén, mís-stap-pen)

Intralexicaal (AIL)

oef 7 beoordelen visuele homofonen (hei/hij)

Intralexicaal (VAS)

oef 2 h consonantcluster identificeren begin of eind van het gehoorde woord (pl-, plaag/floep/kniel)

Sublexicaal (AAS)

oef 6 beoordelen auditieve foneemgelijkenis klankparen, woord(groep)en (au/au)

Sublexicaal (AAS)

oef 8 beoordeling rijmwoord ja/nee (feit/geit)

Sublexicaal (AAS)

oef 9 h beoordeling rijmwoord uit keuzes (dak, bek/hak/dik)

Sublexicaal (AAS)

oef 10 h beoordeling rijmende zinnen ja/nee (deze nacht, pt kiest: …verwacht/…gezien/…vermoed)

Intralexicaal (zinsniveau)

Deel II Fonologische outputroute

oef 3 hardop lezen klemtoon aangegeven (wél-zijn)

Intralexicaal (FOL)

oef 4 hardop lezen onregelmatig gespelde woorden (cheque)

Intralexicaal (FOL)

oef 5 hardop lezen aardrijkskundige namen

Intralexicaal (FOL)

oef 8w hardop lezen woordlengte zelf in lettergrepen verdelen (wa/ter/sport/ar/ti/ke/len)

Intralexicaal (FOL)

oef 13 rijmen zelf woord bedenken (logo: pet, pt: bed) Semantisch (FOL)

oef 14 rijmen gedicht hardop lezen (de monnik met de hik nam een tonic)

Intralexicaal (FOL)

oef 17 nazeggen foneemgelijkenis woord(groepen) en zinnen met gelijke klinkers (klaarmaken)

Intralexicaal (FOL)

oef 1 hardop lezen consonantclusters op woordniveau (pluim)

Sublexicaal (FN)

oef 2 hardop lezen consonantclusters op woord-, en zinsniveau (grinnikend, Tjechische violist; grinnikend ging de Tjechische violist…)

Intralexicaal (FN)

oef 6 hardop lezen woordlengte 1 tot 6 lettergrepen

Intralexicaal (FN)

oef 7 hardop lezen woordlengte reeds in lettergrepen verdeelde woorden (ad-mi-ni-stra-tie-kos-ten)

Intralexicaal (FN)

oef 9 hardop lezen minimale paren (haring harig)

Sublexicaal (FN)

oef 10 foneemgelijkenis hardop lezen woord(groepen en zinnen) met dezelfde klanken (slagbal)

Intralexicaal (FN)

oef 11 foneemgelijkenis hardop lezen complexe woorden herhalen (meteoroloog meteoroloog)

(28)

oef 12 foneemgelijkenis hardop lezen woordparen (tekening rekening)

Sublexicaal (FN)

oef 15 nazeggen consonantclusters woordniveau (vlaag)

Sublexicaal (FN)

oef 16 nazeggen consonantclusters minimale paren (zingen zinken)

Sublexicaal (FN)

oef 18 nazeggen woorden met verschillende woordlengte (eik, natuurmonumenten)

Intralexicaal (FN)

oef 19 nazeggen woorden met overdreven klemtoon (béker)

Sublexicaal (FN)

oef 20 nazeggen gemengde woorden (spil/spin, mijlenver/hondsmoe)

Intralexicaal (FN)

Deel III Fonologische in- en outputroute

oef 1 woorden bedenken met gegeven consonantcluster + vocaal (pl- a e t a o, pt: plat, plet, plot, plaat)

Semantisch (VIL)

oef 9 w selectie juiste grafeem om anagrammen te maken Semantisch (VIL) oef 10 selectie juiste grafeem om woorden te maken (.uis h/p/a, pt: huis)

Semantisch (VIL)

oef 2 woorden bedenken met gegeven consonantcluster initiaal/finaal (-nk, pt: bank)

Semantisch (FOL)

oef 3 woorden bedenken met gegeven lettergreep initiaal/finaal (af- pt: afdruk, afslaan, afstap)

Semantisch (FOL)

oef 4 rijmwoorden bedenken (logo: bot, pt: pot) Semantisch (FOL)

oef 5 rijmwoorden gegeven, zelf zin bedenken (ton bon, pt: regen in de ton) Semantisch (zinsproductie)

oef 6 klemtoon corrigeren (logo/pt: pró-ces, pt: pro-cés)

Intralexicaal (FOL)

oef 7 klemtoonovereenkomst, keuze uit 4 gegeven woorden (déurknop partíj bróódkast portiér), ‘deurknop broodkast’)

Intralexicaal (FOL)

oef 8 klemtoon zelf bepalen (staking, pt: stá-king)

Semantisch (FOL)

oef 16h ordenen van geschreven lettergrepen tot woordgroepen (zwem-de-men jes-eend, pt: zwemmende eendjes)

Intralexicaal (FOL)

oef 18h ordenen van gehoorde lettergrepen tot woord (bevat ook onjuiste lettergreep) (wit on wil, pt: onwil)

Semantisch (FOL)

oef 19 beoordelen foneemgelijkenis gelezen woordgroepen (hoge bomen)

Intralexicaal(FOL)

oef 20h beoordelen foneemgelijkenis tussen gehoord woord en 3 geschreven woorden (logo: donderwolk, pt: koffiepot, foto, droomboot) Intralexicaal(FOL)

oef 21 beoordelen rijmwoorden, keuze uit 5 geschreven woorden (keet/hoed/koek/beet/muur, pt: keet, beet)

Sublexicaal(FOL)

oef 22 beoordelen rijmende zinnen, keuze uit 2 rijtjes van 3 zinnen (zoals oef 21, maar dan op zinsniveau) Sublexicaal (zinsniv.)

oef 23 beoordelen rijmwoord invullen in gedicht (ik zag onze kat, die ineengedoken b/z/m, pt: zat) Semantisch (FOL)

oef 11 selectie initiale en finale klank van gehoord woord (logo: nok, pt: n, k)

Sublexicaal (AAS)

oef 13h selectie initiale, mediale en finale klank van 3 woorden en nieuw woord samenstellen (soep, oprit, pan, pt: sop)

Sublexicaal (AAS&FN)

oef 17h ordenen van gehoorde lettergrepen tot woord (kon bal, pt: balkon)

Intralexicaal (AAS)

oef 26h beoordelen homofonen, keuze uit 3 geschreven woorden bij 1 gehoord woord (logo:ijs, eis/ies/as)

Sublexicaal (AAS)

oef 13h selectie initiale, mediale en finale klank van 3 woorden en nieuw woord samenstellen (soep, oprit, pan, pt: sop) Sublexicaal (AAS&FN)

oef 14 selectie geschreven woord achterstevoren uitspreken (rot, pt: tor)

Sublexicaal (FN)

oef 15 selectie gehoord woord achterstevoren uitspreken (logo: mik, pt: kim)

(29)

oef 24 beoordelen homofonen, keuze uit 5 geschreven woorden, woord voorlezen (reik/riek/reek/rek/rijk/ruik, pt: rijk)

Sublexicaal (VAS)

oef 25 beoordelen homofonen, keuze uit 2 kolommen van 5 woorden, woordparen voorlezen

Sublexicaal (VAS)

(30)

Auditief Analyse Systeem (AAS)

Auditief Input Lexicon

Semantisch Systeem

Visueel Analyse Systeem

Visueel Input Lexicon

Grafeem Niveau Grafemisch Output

Lexicon Fonologisch Output

Lexicon

Foneem Niveau Foneem grafeem

omzetting

Grafeem – foneem omzetting

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

αθήλνκαη αθέζεθα βξέχνκαη βξάχεθα βξίζθνκαη βξέζεθα γίλνκαη έγηλα δεζηαίλνκαη δεζηάζεθα έξχνκαη ήξζα θαίγνκαη θάεθα θόβνκαη θόπεθα ληξέπνκαη

Een niveau in de rivier wordt gevormd door uitspoelen van zacht gesteente.. Een hoog niveau wordt een

Tabaksrook bereikt het lichaam via de luchtwegen en longen en kan daardoor invloed uitoefenen op de ontwikkeling en de functie van de longen van het groeiende kind.. Doordat

[r]

De doelen op het niveau van groep 1 zijn speciaal voor Kleuterplein geformuleerd op een tussenniveau en zijn dus niet terug te vinden in de SLO-documenten. Met uitzondering van

De kinderen behalen minimaal een B-score op de Cito-toets M1 voor het onderdeel fonemisch bewustzijn.. Doelstelling periode 3 - Herkent eindrijm Doelstelling periode 4 - Herkent

Ik zorg ervoor dat het licht bij je thuis kan branden, dat je computer stroom kan halen uit

Ik zorg ervoor dat het licht bij je thuis kan branden, dat je computer stroom kan halen uit