• No results found

Soms valt een vee! te gemakkelijke kritiek te beluisteren op de een-

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Soms valt een vee! te gemakkelijke kritiek te beluisteren op de een-"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S&_D6I993

'Alle verklaringen van de wereld kunnen niet rechtvaardigen dat de eer, het werk en tenslotte het Ieven van een mens voor de honden werd ge- gooid,' sprak Mitterand in de drukkende stilte die volgde op het bericht dat de afgetreden socialistische premier Beregovoy, gebukt onder be-

schuldigingen van corrupt gedrag, op de Eerste Mei een einde aan zijn Ieven had gemaakt. Bezuiden de Pyreneeen besloot Gonzalez, na een

tiental belangrijke jaren democratisch-socialistisch bewind geconfron- teerd met omvangrijke omkoperijen, tot vervroegde verkiezingen als paardemiddel om in de regering en de partij de Iucht te zuiveren. Ver- volgens plaatste hij de partijloze man die op dat punt de scherpste criti- cus was, achter zichzelf als tweede op de socialistische kandidatenlijst.

Inmiddels komt in ltalie een einde aan de nog geen vijftig jaar geworden Eerste Republiek; in het kader van de koude oorlog liet men er de com- munisten begrijpelijk weinig, maar de onderwereld onbegrijpelijk vee!

speelruimte en werd zoveel ongerechtigheid onder het vloerkleed ge- schoven, dat van het politieke meubilair van de dominante christen-de- mocratie en haar socialistische bondgenoot vrijwel geen stuk meer op zijn plaats kan blijven. Politieke misdaden mogen in de historie van La- tijns-Europa nog zo vaak zijn voorgekomen, nieuw blijft dat ook soda- listen erbij betrokken zijn geraakt.

Soms valt een vee! te gemakkelijke kritiek te beluisteren op de een-

zijdigheid en oppervlakkigheid van bovenal in kijk- en oplagecijfers ge-

interesseerde media, die

een verziekt politiek klimaat zouden hebben

geschapen. Publieke kritiek op de overheid en de politici

- zuurstof in

een democratische samenleving - kan men echter niet van Staatscou- ranten verwachten. Als parlementen en partijen de regeringen noch zichzelf vermogen te corrigeren, zetten gelukkig in elk geval de media zich aan schoonmaakbeurten Wat niet wegneemt dat het behoud en het deugdelijk functioneren van de democratie niet is gebaat met demago- gie en de gemakzucht van aanvallen op de persoon van politici, maar pas werkelijk is gediend wanneer op zijn minst wordt geprobeerd construc- tiefkritisch te zijn. Media die wei telkens weer het Iicht van de open- baarheid en de kritiek werpen op wat de overheid en de politici doen en Iaten, maar de bezitters en beheerders van grote particuliere instellin- gen die zich aan maatschappelijke

en natuurlijke milieuvervuiling be-

zondigen stelselmatig in het donker Iaten, zouden zich bovendien eens wat zelfkritischer op eigen kortzichtigheid kunnen bezinnen.

Waar sprake is van niet te rechtvaardigen maatschappelijke ongelijk- heid, is het socialisme voor de betrokkenen altijd de belangrijkste te- genbeweging geweest, op zoek naar garanties

voor een sociale recht-

staat die de te kwetsbaren beschermt tegen het recht van de sterkste.

'Recht voor allen' luidde haar geboorteschreeuw in ons land, het pam-

flet waarin Domela Nieuwenhuis de morele verloedering geselde van de welgestelden, die in de vorige eeuw profiteerden van de armoe en de ellende van de bezitlozen en de verstotenen in Nederland en zijn kolo- nien. Daarom aileen a! kan een socialistische beweging, waar corruptie in het geding is, niet streng genoeg zijn. Wat op het spel staat is haar be- langrijkste reputatie- bestrijding van sociaal onrecht, haar belangrijkste aantrekkingskracht bij wie haar meest natuurlijke aanhang vormen- en het vertrouwen van wie in de huidige maatschappij onrechtvaardig wei- nig kansen krijgen.

Socialisme zonder corruptie

GER VERRIPS

Redacteur S&D

(2)

s&..o6 1993

Politieke partijen:

De vraag mag natuurlijk worden opgeworpen of

naar een n1euwe fundering

er in de kritiek op partijen

is waar te nemen: het is dus partijen uit de tijd zijn,

maar men kan net zo goed de vraag stellen of zij ooit 'tot de tijd' hebben be- hoord. Er zou een hele ge- schiedenis zijn te schrijven van duurzame weerzin te- gen het bestaan

en

de in-

J .TH.J.

VAN DEN BERGH

weer niet goed. De kritiek op de politieke partijen is, kortom, zo oud als het fe- nomeen zelf. Oat zou ons

,in elk geval kunnen manen

niet al te snel onder de in- druk te raken

van de jong- Hoosleraar Nederlandse politiek en

parlementaire seschiedenis te Leiden, Eerste Kamer lid voor de Partij van de Arbeid

vloed van politieke partijen. Een weerzin, afkomstig van twee zeer verschillende kanten, zoals Daalder al

eens heeft uiteengezet: enerzijds van anarchistische

kant waarbij partijen worden beschouwd als hinder- palen voor een gezamenlijk nastreven van het alge- meen belang en dus als barriere tegen de ware de- mocratie. Anderzijds de weerzin tegen de bezetting van de kostelijke organen van de staat door horden van

'dompers', 'papen' en 'rooien':

het soort van afkeer waardoor de generatie van Thorbecke al werd gedreven.

Als partijvorming in het parlement al werd aan- vaard, dan wilde dat nog niet zeggen dat

controle

door buitenparlementaire partijorganen werd ge- accepteerd: het beroemde conflict tussen Kuyper en Lohman aan het einde van de negentiende

eeuw is

daarvan een fraaie illustratie

. Is er voorts niet de kri-

tiek van theoretici als Ostrogorsky en Michels op de 'ijzeren wet van de oligarchie', het begeleidingsver- schijnsel van modeme massapartijen in deze

eeuw?

Of de afkeer van de

'schotjesgeest' (later verzuiling

geheten) in de eerste helft van deze eeuw in eigen land? Het heeft decennia gekost om de gedachte te aanvaarden dat democratie, partijvorming en com- promis met elkaar samenhangende verschijnselen waren en zijn; de irritatie er over (heet compromis niet dikwijls

'handje klap' of 'koehandel'?) is nooit echt verdwenen.

Nu is het weer het verhaal van de

voltooide emancipatie van levensbeschouwing en sociale klas-

se die de vraag oproept naar partijen als een achter- haald fenomeen. Lijden partijen voorts niet aan een gebrek aan ideologische samenhang en zijn hun pro- gramma's niet verworden tot willekeurige bood-

schappenlijstjes?

Daargelaten hoeveel tegenstrijdigs

ste aankondigingen van een

'crisis van de politieke partij'.

Het verschil met anderen

Ook wie nuchter genoeg blijft om niet te geloven in beweringen over de 'eenpartijstaat' zal bereid zijn te zien dat de grote politieke partijen in Nederland - in West-Europa in het algemeen

-

in belangrijke opzichten gedurende een halve eeuw naar elkaar zijn toegegroeid. Zelfs als zij het verschil met anderen sterk

cultiveren,

zoals in Groot-Brittannie, is daar vee] retorica bij

en minder verschil in werkelijk be-

leid.

Politieke

convergentie

dus, maar hoezeer

en

vooral, vanuit welke optiek? Als het gaat om het Ne- derlandse politieke bestel, wordt nogal eens de stel- ling verdedigd dat het zich ontwikkelt van een 'paci- ficatiedemocratie'

- op

basis

van strikt gescheiden

levende bevolkingsgroepen

-

naar

een 'kartelde-

mocratie', waarin over de klassieke sociale en eco- nomische vraagstukken tussen aile grote partijen za- ken worden gedaan; waar ook geen politieke twee- deling meer heeft kunnen ontstaan, ook al is dat in de jaren zestig

en zeventig

nagestreefd. Klassieke conclusie: aile partijen orienteren zich op

een en

hetzelfde midden. Nu kan moeilijk ontkend wor- den, dat de

sociale en

politieke gescheidenheid in Nederland in bijna aile opzichten niet meer is wat die is geweest, al waarschuw ik ook hier voor histo- rische overdrijving. Belangrijker is dat die beweerde convergentie er vooral is indien men de zaken vanuit

een bepaalde ooghoek beziet.

Wat ik bedoel, is het volgende. Politieke tegen-

stellingen

- elders zo goed als bij ons -

hebben al-

tijd een multidimensionaal karakter gehad:

confes- sioneel-anticonfessioneel,

voluntaristisch

versus

(3)

s&_o6 '993

constitutionalistisch, nationaal versus provinciaal, progressief versus conservatief en sociaal-econo- misch 'links' tegen

'rechts'. Met verschuldigde eer-

bied voor het confessionalisme in Nederland, de so- ciaal-economische polariteit is in ons bestel, zeker vanaf de onderwijspacificatie, de dominante tegen- stelling geweest. Oat betekende dat andere polari- teiten ofwel werden verwaarloosd ofwel als secun- dair in de sociaal-economische polariteit werden ge"integreerd. Liberale

en socialistische

stromingen kwamen aan de uiteinden van deze ideologische as terecht; de confessionelen in het centrum. Op deze meetlat werd het jonge o 66 evenzeer in het midden gesitueerd.

Ontstaan

en

groei van o 66 moeten ons echter attenderen op het feit dat blijkbaar deze sociaal-eco- nomische polariteit bezig is aan betekenis te verlie- zen en dat er ruimte is ontstaan voor groeiende do- minantie van een andere polariteit. De Amerikaanse politicoloog Ronald Inglehart heeft gewezen op de groeiende betekenis van 'post-materialistische waarden' in de voorkeuren van kiezers. Nederland loopt daarin, zijns inziens, voorop. Daarbij gaat het

om bekende verschijnselen als individuele ontplooi-

ing, de

ecologische

kwestie,

ethische

vragen van allerlei soort en de democratisering.

Zender nu sociaal-economische vragen en con- flicten irrelevant te verklaren (zoals wij eertijds le- vensbeschouwelijke vragen niet irrelevant hebben verklaard), kan toch de

stelling worden verdedigd

dat de geleidelijk dominerende polariteit in onze

samenleving een cultuurpolitieke

tegenstelling wordt.

Wie vanuit die ooghoek kijkt, ziet wei degelijk te- genstellingen- zowel maatschappelijk als politiek- die

eerder

groter worden dan kleiner. Daar staan

COA en o66 niet in het midden, maar ieder aan een

uiteinde van de politieke as, terwijl PvdA

en vvo

beide meer naar het midden neigen.

De interessante vragen daarbij zijn: is het aan te nemen dat deze cultuurpolitieke tegenstellingen, tot nu toe nog met een onsamenhangend karakter, con-

1. In eigen PvdA-kring hoort men meer dan eens de stelling verkondigen dat 'de weg naar Vrijheid' de laatste volledige en samenhangende politieke doctrine van het democratisch socialis·

me heeft geformuleerd. Oat klopt, maar tegelijk was het ook het eerste complete en samenhangende werk- stuk. Socialisatieplannen, politieke programma's vanaf 1895 en zelfs het dikke Plan van de Arbeid hebben zich zelden of nooit bewogen buiten het gebied van welvaartsbevordering en · verdeling. Grote gebieden van wat nu

denseren tot een echte politieke polariteit die alle andere gaat domineren? Is het denkbaar dat bestaan- de partijen, ten dele het produkt van

een

andere polariteit, die draai betrekkelijk ongeschonden mee- maken of vergt dat een fundamentele

reshlfifiinB

van stromingen

en partijen? Wat zouden partijen moe-

ten doen om zich daarop in te stellen?

Zo bezien, zitten wij nu zo'n twee decennia in- derdaad in een 'crisis van de politieke partijen'. Die betekent

echter

niet het einde

van

de partij

tout court,

maar van de partijen en het partijbestel waar- mee wij

sinds de invoering van het algemeen kies-

recht (ook weer niet z6 lang dus) vertrouwd zijn geraakt. De politicoloog Stein Rokkan heeft

vaak

gesproken over de

'bevriezing'

van het partijstelsel

in

Europa sedert de totstandkoming van het alge- meen kiesrecht. Mijn these is dat dit ijslandschap be- zig is te ontdooien, langzaam maar gestaag.

Een democratische basis van vernieuwinB

Als

er iets waar is van die stelling, wordt misschien

ook iets beter uit te leggen, waarom kiezer en geko- zene

elkaar in onze tijd dikwijls zo vreemd aankij-

ken. Burgers

vinden

sociale rechtvaardigheid niet van onbelang- zoals de w

A

o-crisis heeft Iaten zien

-

maar zij maken zich minstens zoveel zorg over andere dingen dan waarover partijen zich opwinden:

over veiligheid

en

orde, over zeggenschap en in- vloed, over de ecologische erfenis die wij volgende generaties nalaten, over ethische problemen als ge-

volg

van technologische vindingen. Oat zijn andere vragen dan die naar het financieringstekort en mone- taire

eenheid,

inkomensplaatjes en overheidssteun, die in het politieke bedrijf

centraal staan.

De aldus ontstane kloof dient van twee kanten te worden overbrugd. Ik refereer daarbij

-

dat hoort vandaag de dag immers

-

aan een opmerking van de Duitse president Von Weiszacker: 'Nicht in der Kri- tik an den Parteien wird sich der Schliissel fur die Lebenskraft der liberalen Demokratie linden, son- dern in der lebendigen Biirgergesellschaft, die den

tot de normale taak van de overheid behoort kwamen in die oude 'samen- hangende doctrines' niet voor. Er is over samenhangende doctrines vee!

mythevorming in omloop.

2. Voorzover het verschil met anderen werkelijk vorm k:rijgt in politieke besluitvorming mag men zich afvragen of dat vee! reden geeft tot vreugde.

Groot-Brittannie staat er, internatio- naal vergeleken, niet echt gunstig voor; vooral niet sedert Prime Minister Thatcher er zo zeer haar gang heeft kunnen gaan.

24 3

(4)

244

s&_o6 '993

Parteien konzeptionell vorarbeitet und ihnen dann auch mit gri:isserem Recht politische Fi.ihrung abver- langen kann.' Met andere woorden: het heil kan niet alleen van partijen komen; burgers zullen zich de maatschappelijke ontwikkeling zelf moeten aantrek- ken, hun mond open moeten doen en initiatief moe- ten ondememen.

In en buiten de partijen zal de vraag moeten wor- den beantwoord, wat ons verenigt bij alle sociale pluriformiteit en wat wij aan gezamenlijk gedragen gedragsnormen en orde noodzakelijk achten bij alle diversiteit.

Er is immers een minimum aan sociale homoge- niteit nodig om samen te Ieven. Naar mijn overtui- ging kan een sociale rechtsorde worden omschreven die op algemene aanvaarding kan rekenen. Die be- rust niet slechts op klassieke en sociale grondrech- ten, maar ook op algemene rechtsbeginselen die niet aileen de organen van de staat maar ook de burgers binden. Die berust voorts op een algemeen bewust- zijn dat een zekere orde fundamenteel is: een stelsel van algemeen aanvaarde rechten en plichten dat geen permanente, veelvoudige en intense controle van staatswege nodig heeft om in stand te blijven.

Zulk een algemeen aanvaarde rechtsorde is noodza- kelijk

-

hoe paradoxaal dat ook klinkt

-om poli-

tieke conflicten en politieke polariteit zinvol

en

vruchtbaar te maken.

Groeiende democratische tekorten

Maar ja. Waar dient aile inspanning voor om partij- en en burgers bij elkaar te brengen, als intussen de vertrouwde democratische instituties van hun han- delingsbekwaamheid worden beroofd? Natuurlijk betwisten we noodzaak noch onvermijdelijkheid van de Europese integratie, maar die gaat

-

met of zon- der Europees parlement

-

ten koste van doelge- richte democratische verantwoording en controle.

Dus wordt zij minder vatbaar voor partijpolitieke orientatie. Oat, terwijl de organen van de staat wel controleerbaar zijn, maar aan coi:irdinerend vermo- gen verliezen. Het democratisch tekort van de Euro- pese Gemeenschap groeit en het is

er door het Ver-

drag van Maastricht niet kleiner op geworden. Dien- de de Gemeenschap niet juist ter bescherming van

3. Ik bedoel hier overdrijving naar twee kanten: hedendaagse politieke tegenstellingen worden wei eens erg gekleineerd maar het beeld van ver- zuild Nederland alsofhet om vier of vijf naties naast elkaar is gegaan berust, zacht gezegd, evenzeer op overdrij- ving.

democratische verhoudingen en

versterking

van

responsible oovernment?

Het ziet er niet naar uit dat dit tekort op over-

zienbare termijn kan worden opgeheven: de wil is er

niet; het zou overigens niet zo gemakkelijk zijn, zelfs met een machtiger parlement in Straatsburg. De gevaren daarvan worden, naar mijn oordeel, te veel onderschat. De Deense en Franse referenda zijn

er

hopelijk om ons wakker te schudden. (Zo ziet men weer, hoe goed referenda zijn!)

Europa is niet het enige fenomeen dat een demo- cratisch vacuiim heeft Iaten ontstaan. Vergelijkbaar is gebeurd bij de bovenlokale integratie in Neder- land in een wirwar van gemeenschappelijke regelin- gen en functionele besturen. De lokale democratie heeft er zeer sterk onder te lijden gehad. Hier heb- ben wij echter met een tekort te maken dat wei de- gelijk voor opheffing vatbaar is, al wordt het moeilij- ker naarmate wij

er Ianger mee wachten.

Wij heb- ben die ontwikkeling nu lang genoeg uit de hand Iaten lopen. Wat mij

er niet geruster op

maakt

-

maar hopelijk zie ik spoken

- is, dat wij spreken over

'besturen op niveau', terwijl het gaat om

verant- woording en controle, en dus democratie op niveau.

Ook hier staan partijen onthand, want hoe kun- nen politieke

concepties

worden ontwikkeld, laat staan in daden omgezet, in zulk een chaos van gebie- den, regelingen en beleidsterreinen? Wilde politie- ke partij, welke ook, niet ondergaan in dit techno- cratisch en bureaucratisch geweld, dan is een opera- tie

van

democratisch 'groot onderhoud' nodig.

Daarmee is nu een schuchter begin gemaakt, maar

er

zal veel meer aan inventiviteit en energie in moeten worden gei:nvesteerd; de totale

impasse

is

echter eindelijk doorbroken.

Politi eke partij als plaiform

Gegeven de sociaal-culturele veranderingen in ons deel van de wereld; gegeven opkomende nieuwe polariteiten; gegeven de noodzaak

van

democrati-

sche

reorganisatie zijn wij toe aan

een nieuw type

politieke partij. De 'modeme kaderpartij', waar- over Koole in zijn dissertatie overtuigend spreekt, is slechts een tussenfase naar verdere vernieuwing, zoals hij trouwens ook zelf vaststelt.

4-· De gevaren van dit aanleunen tegen de staat en zijn apparaat worden gron- dig geanalyseerd in het

Habilitationsschrift van Christine Landfried, Parteifinzanzen ud politi- sche Macht, eine vergleichende Studie zur Bundesrepublik Deutschland, zu ltalien und den usA, Baden-Baden '990.

(5)

s &_o 6 '993

De sociaal-economische polariteit waarop de partij zich orienteert en organiseert, zal moeten worden omgevormd volgens

een cultuurpolitieke maatstaf,

economische kwesties daarbij niet negerend maar integrerend. Zulk een partij zal zijn orientatie niet meer van bovenaf per beginselprogramma en con- gresbesluit kunnen decreteren maar van onderop, in

voortdurend en open debat, moeten opsporen: met

zijn leden maar ook met sympathiserende buiten- staanders. De partij is daarin geen programmama- chine maar een platform, een forum waar de discus- sie wordt georganiseerd. Daarbij zal zij

van

aile moderne technieken en faciliteiten van communica- tie gebruik moeten maken. Oat dit debat voortdu- rend de internationale - in het bijzonder Europese

-

communicatie client te zoeken, lijkt mij vanzelf- sprekend, al onderschat ik de complicaties daarvan geenszins. Elke politieke dialoog zal uit moeten gaan van het krimpend

vermogen

tot integratie van de nationale staat. Oat betekent tegelijkertijd dat de partij afstand moet nemen van staat en staatsapparaat in plaats van daar bescherming en voortbestaan te zoeken.

Daar ligt ook de diepste reden waarom de Com- missie Subsidiering Politieke Partijen, die ik heb mogen voorzitten, het pleidooi voor directe staats- steun aan partijen heeft afgewezen. Oat was

echter

niet voldoende argument voor de regering om -

Aantekening: Bijgaand artikel is een Iicht bewerkte versie van de slotrede van Van den Berg tijdens de studiecon- ferentie van de wetenschappelijke bureau van CDA, o66, PvdA en vvo in samenwerking met de Vereninging Thorbecke onder de titel 'Partijen uit de tijd?, op 26 maart 1993 te Utrecht.

Enige recente literatuur, waarvan gebruik werd gemaakt:

Hans Daalder, A crisis of Party, in:

Scandinavian Political Studies, Vol. I 5 -no. 4, 1992, 269-288.

Ronald Inglehart, Cultural Changes in Advanced Industrial Societies:

Predictions and Findings, Pieter de Ia Courtlezing, Leiden '99 1.

Richard von W eizsacker im Gesprach mit Gunter Hofmann und Werner A.

Perger, Frankfurt am Main I992.

anderhalf jaar na levering van ons rapport

-

te besluiten helemaal niets te besluiten. Want het ad- vies ging over nog wel wat meer dan geld aileen. De regering heeft hier een toonbeeld geleverd van be- schamende verlamming.

Tenslotte: de primaire taak van de politieke par- tij is de selectie van publieke-ambtsdragers. Die ver- loopt introverter dan ooit, zoals het recente proef- schrift van Hillebrand heeft aangetoond, terwijl zij

extraverter dan ooit zou moeten zijn om gezagheb-

bende ambtsbekleders voort te brengen. Behalve bij

066

komen zelfs partijleden er nauwelijks aan te pas. Die recrutering zal radicaal opengebroken moe- ten worden: centralisatie in partijen is daarvoor een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde.

Ambt en partijlidmaatschap zuilen in een vernieuwd politiek en democratisch bestel van elkaar moeten worden losgekoppeld. Veel zeer waardevoile

en

maatschappelijk ervaren kandidaten voor het ambt zijn geen partijlid. Hun zal politiek engagement moeten worden gevraagd. Daartoe zullen zij

-

ac- tief als zij zijn in ailerlei maatschappelijke bewegin- gen, instellingen en organisaties - ongetwijfeld be- reid zijn. Mits zij daartoe worden geroepen. Want, in weerwil van een trend in tegengestelde richting, het politieke ambt is geen beroep zoals zo vele, het is

-

zoals Max Weber al wist - een roe ping.

Gtinter Hofmann und W emer Perger (Hg.), Die Kontroverse: Weizsackers Parteienkritik in der Diskussion, Frankfurt an Main 199 2.

Waarborg van kwaliteit, rapport van de Commisie Subsidiering Politieke Partijen, /Den Haag I 99 I.

R.A. Koole, De opkomst van de moderde kaderpartij, veranderende partij-organisatie in Nederland, I96o- 1990, Utrecht I992.

R. Hillebrand, De antichambre van het parlement, kandidaatstelling in Neder- landse politieke partijen, Lei den I 99 2.

J.J.A. Thomassen e. a. (red.), De geachtigde afgevaardige ... , hoe Kamerleden denken over het Nederlandse parlement, Muiderberg

I992.

245

(6)

s6i_o61993

Sociaal-democraten heb- ben een hekel aan ongelijk- heid tussen mensen. Zij

Inkomenspolitiek in de jaren

negentig

Tasten in het duister Sociaal-democraten streven veelal

naar

een

gelijkmat:i- ger verdeling van de inko- willen de gelijkheid ver-

groten door allerhande overheidsingrijpen. Het in- komen is

een goede maat- staf om de positie van een

persoon

of huishouden in

de

sociale rangorde te be-

C.A. DE KAM mens. Hun verkiezingspro-

gramma's Iaten

echter

in het midden hoe een 'eerlij- ke' verdeling er precies uit ziet. Oat geldt trouwens

Hooaleraar economie van de publieke sector,

RijksuniversiteitGroninaen, redacteur van S&D

schrijven. 1

Vanouds hecht

de Part:ij van de Arbeid daarom groot gewicht aan het inkomensbeleid. De overheid moet act:ief probe- ren om de verdeling van het nat:ionaal inkomen over personen

en

huishoudens te belnvloeden. Onge- rechtvaardigde inkomensverschillen dienen te ver- dwijnen

.

Daamaast vindt de PvdA de inkomensge- volgen

van voorgestelde overheidsmaatregelen tra-

dit:iegetrouw een belangrijke toetssteen

. Maatrege-

len die vooral hoge inkomensgroepen baat brengen, worden met meer reserve bezien dan ingrepen die hoofdzakelijk aan de lagere inkomensgroepen ten goede komen.

Het Centraal Bureau voor de Stat:ist:iek

(CBS)

laat ons weten dat de inkomensverschillen na de oorlog aanvankelijk voortdurend zijn verminderd. In de loop van de jaren tacht:ig nam de inkomensongelijk- heid echter weer (wat) toe.

2

De recente denivelle- ring is voor een belangrijk dee! de vrucht van het ge-

voerde overheidsbeleid. V anaf I 9 8 2

grijpt Den Haag niet Ianger rechtstreeks in de loonvorming in. De be- loningsverschillen in het bedrijfsleven zijn hierdoor toegenomen. De uitkeringen gingen tussen

I 9 8 3 en

I 990

niet

ornhoog.

Uitkeringsontvangers raakten hierdoor steeds verder achterop. Het toptarief van de inkomstenbelast:ing is in

I 9 9

o verlaagd van

7 2

tot

6o

procent. Veelverdieners profiteerden ervan. De gevolgen van zulk beleid worden achteraf zichtbaar in de stat:istiek van de personele inkomensverdeling.

Hoewel het tegenwoordig tot de goede toon be- hoort om te twijfelen aan de 'maakbaarheid' van de

samenleving, staat het buiten kijf dat allerlei

over- heidsmaatregelen grote gevolgen hebben

voor

de

welvaartsverdeling in Nederland (zie ook tabel

I).

voor aile polit:ieke part:ijen.

Geen enkele serieuze part:ij drukt de nagestreefde inkomensverdeling uit met behulp van een onder economen gebruikelijke onge- lijkheidsmaatstaf. Dit gebrek aan precisie heeft di- verse goede redenen.

De inkomensverdeling is het resultaat van talrij- ke processen, die de overheid slechts voor een dee!

kan bijsturen

.

Andere complicaties ontstaan, door- dat het

CBS aileen laat zien hoe de inkomens in een

bepaald jaar

zijn verdeeld. Maar studenten

die dat jaar nauwelijks inkomen genieten, en dus

als

arm

worden

geregistreerd, hebben uitzicht

op een

in

verhouding

hoog inkomen tijdens de rest van hun Ieven. Hoewel een vergelijking van levensinkomens daarom de

voorkeur verdient, ontbreekt

de hier-

voor benodigde informatie. De jaarlijkse inkomens- verdeling komt bovendien met vertraging beschik-

baar,

omdat het CBS

moet wachten op toelevering van de noodzakelijke basisgegevens door de belas- tingdienst en enkele andere overheidsinstanties

.

De fiscale

cijfers zijn

daarenboven onvolledig.

Het hele 'zwarte circuit' - door sommigen geschat op tien procent van het nationaal inkomen3 -

zit er

niet

in.

Onbelaste part:iculiere

vermogenswinsten,

die bijvoorbeeld worden behaald bij de verkoop van

onroerende zaken en aandelen, worden evenmin

waargenomen in de hoofdzakelijk op fiscale

gege- vens gebaseerde inkomensstatistiek. De beleggings- opbrengsten

die levensverzekeraars

en

pensioen- fondsen jaarlijks voor gezinnen realiseren zijn vrijge-

steld van belastingheffing en blijven eveneens buiten

de statistiek.

4

De inkomensstatistiek beschrijft dus de

situatie

in achter ons liggende jaren. In de praktijk moeten

(7)

s&_o6r993

politici vaak de toekomstige inkomensgevolgen van voorgestelde maatregelen beoordelen. Zij behelpen zich dan met koopkrachtoverzichten. Deze geven

een gestileerd beeld van de inkomensgevolgen van

het voorgenomen fiscale

en

sociale beleid

voor

denkbeeldige werknemers en uitkeringsontvangers.

Haagse rekenmeesters gaan er bij het maken van hun plaatjes van uit dat de sociaal-economische en demo- grafische positie

van

huishoudens het hele jaar niet verandert. Door deze beperkingen is het misleidend om te

suggereren

dat koopkrachtoverzichten

een

beeld geven van veranderingen in de inkomensver- deling. De opstellers

ervan

houden geen rekening met winsten, vermogensopbrengsten

en

verande- ringen in werk-

en

gezinsomstandigheden. Boven- dien blijken de bij de opstelling van de plaatjes ge- hanteerde veronderstellingen achteraf vaak onjuist te zijn (inflatiepercentage).

Onlangs kwamen cijfers beschikbaar die de voos- heid van het koopkrachtplaatje kunnen illustreren.

Sinds

I 984

berust de inkomensstatistiek op panelon- derzoek, dat wil

zeggen dat het cas van dezelfde

personen over een aantal jaren achtereen inkomens- gegevens verzamelt. Dit maakt het mogelijk om ach- terafhet werkelijke inkomensbeloop van individuen te traceren. Zo zagen zelfstandigen in

I 989

hun winst ten opzichte van

I 988

met gerniddeld

I 3

procent

stijgen.

Werknemers (inclusief ambtenaren) gingen dat jaar 5,4 procent meer verdienen. Toen het par- lement in het najaar van

I 98 8 (vooraf) over de inko-

mensontwikkeling in het daaropvolgende jaar debat- teerde, verliet het

zich

noodgedwongen op de ge- bruikelijke koopkrachtoverzichten van het Centraal Planbureau (cPs). Het CPB veronderstelde destijds dat de lonen dooreen genomen met nog geen drie procent zouden stijgen. Oat werd het dubbele, blijkt achteraf. V oor zelfstandigen worden helemaal geen koopkrachtplaatjes gemaakt.5 Zo'n voorbeeld maakt duidelijk dat de Tweede Kamer elk najaar bij de Al- gemene beschouwingen

een schimmenspel opvoert

met de koopkracht van de bevolking in de hoofdrol.

Koopkrachtplaatjes geven slechts een beperkt beeld van de werkelijke inkomensontwikkeling van huis- houdens. Ongeveer tachtig procent van de inko- mensmutaties komt door

veranderingen

in de

so- ciaal-economische en de demografische situatie van

huishoudens (zoals:

een

andere baan vinden, ar- beidsongeschikt worden, trouwen). Slechts de res- terende twintig procent

van

de inkomensverande- ringen wordt bij de opstelling van koopkrachtover- zichten in aanmerking genomen.

6

Gebrek aan

gegevens en

beperkingen van inko- menspolitieke instrumenten maken het onmogelijk van tevoren een blauwdruk voor de inkomensverde- ling te maken. Dit neemt niet weg dat de inkomens- gevolgen

van

afzonderlijke

overheidsmaatregelen

redelijk in kaart kunnen worden gebracht.7 Van een verlaging van het toptarief van de inkomstenbelas- ting profiteren uit de aard der zaak de meest bemid- delden, terwijl het niet verhogen van de

AOW een

grote groep ouderen met !age inkomens treft. De inkomenspolitieke idealen

van

de sociaal-democra- tie worden daarom in de praktijk

vooral

zichtbaar door

verzet

tegen

concrete voorstellen,

zoals de verlaging van het toptarief van de inkomstenbelas- ting van

7 2

tot

6o

procent, of door een pleidooi voor

'koppeling'

van de uitkeringen. Ook verkiezings- programma's beperken zich veelal tot een opsom- ming van uitgangspunten

en concrete

inkomens- maatregelen.

Wat wil de PvdA?

Het zou mij niet verbazen, wanneer nogal wat kie-

zers op het ogenblik in verwarring zijn over de inko-

menspolitieke doelstellingen van de PvdA. De voor- laatste keer dat onze partij deelnam aan een kabinet

( I 9 7 3-I 9 7 7)

had het inkomensbeleid twee duideli j-

ke doelstellingen. Het kabinet-Den Uyl wilde de be-

staande

inkomensverschillen

verkleinen en

boven- dien de inkomensontwikkeling

van

grote groepen uniformeren. Nivellering werd onder andere nage-

streefd door belastingverzwaring voor hogere inko-

1. C.A. de Kam, E.J. Pommer, 'De ontwikkeling van de sociale ongelijk- heid', in Economisch Statistische Berich- ten,jrg. 72, nr. 359S, pp. 180-181.

2. L. Trimp, 'Inkomensverdeling 1989 ', in Supplement bij de sociaal-econo- mische maandstatistiek, jrg. 1992, nr. 5, PP· 63- 74·

3· W. Begeer, H.K. van Tuinen, 'The statistical representation of the infor- mal economy' Netherlands Official Statistics, jrg. 1, nr 3, pp. 5-25.

4· ln 1 99 1 bedroegen deze beleggings- opbrengsten in totaal42 ,8 miljard

gul

den. Dit inkom en wordt eerst belast- althans voor het grootste deel-wan- neer het in de (verre) toekomst aan de gerechtigden wordt uitgekeerd. Zie voor het inkomen van de institutionele beleggers: CBS, Nat.ionale Rekeninaen 1991.DenHaagsou, 1992,p. 131.

me and welfare. Academisch proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1988, p. 140

7. Ook hiervoor worden vaak koop- krachtoverzichten gebruikt. Een vee!

betere methode om inkomensgevolgen zichbaar te maken is micro-modelsi- mulatie. Deze bewerkelijke methode wordt echter nauwelijks toegepast.

Zie: Sociaal en Cultured Planbureau, Berekend beleid. Den Haag, Staatsuitge- verij, 1985.

5. Zie Macro-Economische VerkenninB 1989, p. 100 en Trimp, op.cit., p. 72.

6. H. van de Stadt, The dynamics '!Jinco-

247

(8)

s&.o61993

mensgroepen, door extra verhogingen van het mini- mumloon en via 'aftopping' van de prijscompensa- tie. Uniformering van de inkomensontwikkeling is bereikt door de inkomens van ambtenaren, zoge- noemde trendvolgers en uitkeringsontvangers te koppelen aan de gemiddeld in CAO's afgesproken loonstijgingen.

In 197 5

legde het kabinet-Den Uyl een theoretisch fundament onder het gevoerde beleid in de

Interim-nota lnkomensbeleid. 8

Inkomens- verschillen werden alleen gerechtvaardigd geacht indien zij compensatie boden voor verschillen in inspanning en werkomstandigheden. De hoogste sa- larissen mochten volgens de ondertekenaars van de nota netto niet hoger zijn dan vijfmaal het netto minimumloon.

Sinds de PvdA in

1989

deelneemt aan het derde kabinet-Lubbers is de inzet heel anders. Inkomens- politiek heeft duidelijk aan betekenis ingeboet.

Koopkrachtoverzichten - zoals toegelicht een ge - brekkige maatstaf - en alledaagse waarneming sug- gereren dat de inkomensverschillen in Nederland groter worden. Terwijl in de periode

1991-1994

de koopkracht van de sociale minima met gemiddeld

1

procent per jaar krimpt, komen modale werkne- mers uit op de nullijn, zelfs onder de onrealistische veronderstelling dat zij er niets bijkrijgen wegens dienstjaren of functieverbetering.

9

De hogere loon- groepen zijn vermoedelijk nog beter af. Tegelijker- tijd verschraalt de informatievoorziening over de in- komensverdeling, doordat sinds het najaar van

1 99 1

niet meer tegelijk met de Miljoenennota een afzon-

Tabel 1 Inkomensverdelingen, 1987

derlijke lnkomensnota verschijnt. Inkomensbeleid lijkt niet Ianger een doel op zichzelf te zijn, maar hoofdzakelijk middel om deelname aan betaalde arbeid te vergroten.

1 0

V eel kiezers moe ten door deze koersverandering in verwarring zijn geraakt. 'Werk hoven inkomen' luidt de leus, maar maakt de PvdA zich daarnaast nog wei sterk voor een 'eerlijker' inkomensverde- ling? En zo ja, hoe denkt de partij dat doel te berei- ken? Dit opstel verkent mogelijkheden en grenzen van een sociaal-democratische inkomenspolitiek voor de rest van de jaren negentig. Het start met een beeld van de inkomensverdeling in een recent jaar

( 1 9

8

7).

Daarna passeren beschikbare inkomenspoli-

tieke instrumenten de revue. Hun bereik blijkt te zijn begrensd door budgettaire restricties, gedrags- reacties en de vrijmaking van het internationale ver- keer van kapitaal, goederen en personen. Tot besluit volgen enkele suggesties voor sociaal-democratische inkomenspolitiek in de rest van de jaren negentig.

lnkomensverdeling in 1987

Zonder overheidsingrijpen zou ieders inkomen af- hankelijk zijn van wat hij kan verdienen door bij te dragen aan de (betaalde) produktie . In een zuivere markteconomie - waar de overheid niet ingrijpt - wordt de persorlele inkomensverdeling bepaald door de beloning die individuen, of huishoudens waarvan zij deel uitmaken, ontvangen voor hun ar- beid en kapitaal. De som van de beloningen voor beide produktiefactoren (loon, winst, ontvangen

totaal tien-procentgroepen

4 5 6 7 9 10

aantal huishoudens 100 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10

procentueel aandeel

-primair inkomen 100 5 7 10 I 2 '4 18 30

-secundair inkomen 100 5 7 8 8 10 I I 13 15 22

-tertiair inkomen 100 4 5 7 8 10 I I I 3 14 2 I

Bron: SCP, Gecumuleerd beleid, p.42.

Tabel 2 Mening over overheidsingrijpen (procent)

'970 1975 1980 1985 1991

De overheid moet ingrijpende maatregelen nemen om:

a. inkomensverschillen

te verkleinen 59 63 70 56 51

b. verschillen in bezit

te verkleinen 47 51 51 33 32

Bron: SCP, Sociaal en Cuhureel Rapport 1992, p.450

(9)

s &_o 6 1993

rente, dividend en pacht) vormt het primair inko- men.

Het

secundair

inkomen ontstaat na de herverde- lende werking van inkomstenbelasting, vermogens- belasting en sociale zekerheid (betaalde premies, ontvangen uitkeringen)

. Dit netto besteedbaar inko-

men is echter geen goede graadmeter voor de wel- vaart van een huishouden. Behoeften van huishou- dens worden ook bevredigd, doordat gezinsleden gebruik maken van voorzieningen die de overheid met subsidie beschikbaar stelt. Met dit profijt van de overheid moet rekening worden gehouden, door het op te tellen bij het secundaire inkomen. Aan de andere kant zijn in de prijzen van goederen en dien- sten

BTW

en accijnzen begrepen. Deze kostprijsver- hogende belastingen moeten van het secundair inko- men worden afgetrokken. Dan resulteert het

tertiai- re

inkomen, dat het beste de uiteindelijke beschik- kingsmacht over goederen en diensten benadert.

Tabel

I

toont resultaten van de overheidsbe- moeienis met de inkomensverdeling van huishou- dens in

I 9 8 7. 1 1

Een vergelijkbare verdeling voor

I 99 I

komt binnenkort beschikbaar

. De bovenste re-

gel van de tabel geeft een beeld van de primaire ver- deling. Diverse corrigerende ingrepen van de over- heid vinden hun neerslag in de secundaire en--: uit- eindelijk

-

in de tertiaire verdeling. Ook daarvan geeft tabel

I

een beeld.

In de tabel is rekening ge-

houden met de invloed op de inkomensverdeling van de belangrijkste belastingen, van de sociale ze- kerheid en van het gebruik dat gezinnen maken van een groat aantal gesubsidieerde voorzieningen, zoals openbaar vervoer, huisvesting, onderwijs en zorg.

Het profijt van algemeen bestuur, defensie en de bescherming tegen de zee is niet per burger uitgere- kend. Kenmerkend voor deze goederen is dat zij aan iedereen ten goede komen, maar het valt niet teach- terhalen in welke mate individuen met deze collec- tieve goederen zijn gebaat.

Voor de presentatie in tabel

I

zijn alle ongeveer zeven miljoen huishoudens ingedeeld in tien groe- pen.

1 2

Elke groep bevat tien procent van de huis- houdens. Deze groepen zijn gevormd door alle huis- houdens naar oplopend (secundair) inkomen te

rangschikken en ze vervolgens in te delen in tien groepen die elk circa

7oo.ooo

huishoudens omvat- ten. Die met de laagste inkomens zitten in de eerste tien-procentgroep, de huishoudens met de hoogste inkomens worden

in

de tiende tien-procentgroep gevonden. De primaire-inkomensverdeling blijkt nogal scheef te zijn. In

I 98

7 ontving de tien pro cent van de huishoudens met de laagste inkomens onge- veer

I

procent van het totale primair inkomen. Het gaat hier vooral om studenten. De tien procent van de huishoudens met de hoogste inkomens verwierf dertig procent van het totale primair inkomen. Het betreft vooral hoog bezoldigde werknemers, zelf- standigen en directeuren van vennootschappen.

Kijken we vervolgens naar de secundaire en de tertiaire verdeling, dan is maar een conclusie moge- lijk: in

I 9 8 7

maakte overheidsingrijpen de inko- mensverschillen aanzienlijk kleiner. Het aandeel van de eerste tien-procentgroep steeg tot 4 procent in het totale tertiair inkomen. Het aandeel van de top tien-procentgroep nam daarentegen af van 30 pro- cent in het primair inkomen tot

2 I

procent in het tertiair inkomen. Verder valt het op dat de secundai- re en de tertiaire verdeling sterk op elkaar lijken

.

Hieruit volgt dat de in kaart gebrachte herverdeling vooral plaatsvindt door het stelsel van sociale zeker- heid en - in mindere mate - door de inkomstenbe- lasting en de vermogensbelasting. Prijsverlagende subsidies,

BTW

en accijnzen leiden nauwelijks tot verdergaande herverdeling.

13

Een intemationale vergelijking ondersteunt de con- clusie uit tabel

I

dat het verdelingsbeleid in Neder- land in verhouding ingrijpend en succesvol is. De verdiende inkomens zijn hier (wat) ongelijker ver- deeld dan in Duitsland; de verdeling van de besteed- bare inkomens is in Nederland echter gelijkmatiger dan bij de oosterburen. Dit komt in belangrijke ma- te door de herverdeling die het stelsel van sociale ze- kerheid teweeg brengt. Duitsland neemt in de Euro- pese Gemeenschap een Iniddenpositie in; in het Ver- enigd Koninkrijk en Frankrijk is de verdeling van de besteedbare inkomens het scheefste.

14

Op het eerste oog maken de relatief geringe in-

8. Interim-nota lnkomensbeleid, Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 399, nrs. 1-2.

(scP). Hiertoe is gebruik gemaakt van gegevens uit representatieve enquetes onder de Nederlandse bevolking. Zie

1 3. Althans bezien over aile tien-pro- centgroepen. Binnen elke tien-pro- centgroep zitten huishoudens die er fors op vooruit dan wei op achteruit gaan.

9. Centraal Planbureau, Centra a!

Economisch Plan 1993. Den Haag, sou,

13o.

1 o. P. de Beer, 'Het einde van het in- komensbeleid', in 5ocialisme &.Demo- cratie,jrg. 49, nr. 12, pp. 541-542.

1 1 • De verdelingen zijn berekend door

het Sociaal en Cultureel Planbureau

s c P, Pr'!fijt van de overheid in 1977 (Den Haag, Staatsuitgeverij, 1981) en diver- se vervolgpublikaties.

1 2. Het SCP beschouwt iedereen van

1 8 jaar en ouder als een afzonderlijk huishouden, tenzij twee personen (on)gehuwd samenwonen. Samenwo- ners tell en als een huishouden.

14. Zie voor een recent overzicht:

C.A. de Kam, M.A. Allers.

'lnkomensherverdeling', in J.J.M.

Kremers (red.),lnspelen op Europa.Schoonhoven, Academic Service, 1993, pp. 299-314.

249

(10)

s &_o 6 1993

komensverschillen een actieve inkomenspolitiek in Nederland minder urgent. Toch toont

een meerder-

heid van de bevolking zich jaar-in jaar-uit voorstan- der van verdergaande verkleining van de in

ons land

nog bestaande inkomensverschillen (tabel 2). Wat de ondervraagden betreft mag de overheid hiertoe ingrijpende maatregelen nemen. Maar pas

op!

Hoofdzakelijk de

anderen

moeten inleveren. Dit valt te rijmen met de gesignaleerde nivelleringsdrang, omdat vooral ontvangers van wat hogere inkomens hun

ware

plaats in de inkomensverdeling onder- schatten.

1 5

Zouden deze

ondervraagden

beseffen dat bij

voortgaande

nivellering ook de eigen porte- monnee in de gevarenzone

komt,

dan brokkelt de meerderheidssteun

voor zo'n

beleid

vermoedelijk snel

af.

Doe/ van het inkomensbeleid

Doordat zij inkomen ontvangen, kunnen individuen deelnemen aan het maatschappelijk Ieven en neemt hun keuzevrijheid sterk toe. Na de oorlog hebben de PvdA

en

haar wetenschappelijk bureau enkele be-

langrijke nota's over het te voeren inkomensbeleid

gepubliceerd.

16

Komend najaar

verschijnt een om-

vangrijke studie over dit onderwerp van WBS-mede- werker

Paul de Beer.

Lezing

van

deze geschriften maakt duidelijk dat het gelijkheidsstreven niet in- houdt dat iedereen hetzelfde inkom

en moet krijgen.

Dit valt niet te

verwezenlijken en

het is

ook

niet

wenselijk.

lnvoering van

een maximuminkomen is evenmin doenlijk. Daarvoor is vereist dat het topta-

rief van de inkomstenbelasting

vanaf een

bepaald inkomensniveau

100

procent bedraagt. Zo'n prohi- bitief tarief zou de op zichzelf geringe doelgroep direct de grens over jagen.

Verschil in prestaties,

eigen besparingen in het verleden en uiteenlopende behoeften kunnen val-

gens de hoofdstroom

van

het PvdA-denken inko- mensverschillen rechtvaardigen. Tot de prestaties behoren inspanning, het nemen van risico, het dra- gen van verantwoordelijkheid, de werkomstandig- heden,

en

zo meer. De

Interim-nota lnkomensbeleid

kwam met de fameuze

1 op 5 norm voor netto inko-

mens uit arbeid. Hoewel de spreiding in netto sala-

rissen bij de overheid nu minder dan

1

op 4 is,

en ook in de bedrijvensector nagenoeg aile lonen al aan

de gestelde norm voldoen, moeten uitschieters wor- den geaccepteerd indien zij reele schaarste van talent weerspiegelen. Meer in het algemeen gesproken zijn

schaarstepremies door tekorten op de arbeidsmarkt

aanvaardbaar. De hoge beloning

vormt een signaal

bij de beroepskeuze en lokt toenemend aanbod uit, waardoor schaarstepremies bij

een goed functione-

rende arbeidsmarkt

op

den duur

vanzelf verdwij-

nen. Over de aanvaardbaarheid

van

inkomensver-

schillen door uiteenlopende individuele aanleg is in

het verleden binnen de PvdA verschillend gedacht.

Zij lijken tot op zekere hoogte niet te vermijden. In- komensverschillen door toeval, macht

en geerfd vermogen zijn moeilijk of niet te rechtvaardigen. De

overheid kan hier ingrijpen door op te treden tegen kartels

en

monopolies,

en

door belastingheffing

( successierecht).

Hoeksteen van het inkomensbeleid moet verder zijn dat zoveel mogelijk individuen werk hebben en spa- ren

.

Werk en eigen besparingen maken mensen fi- nancieel

zelfstandig en vormen

in die

zin

de beste

sociale zekerheid. 17

Tot het

indirecte

inkomensbe- leid behoren dus onder andere goede scholing van de

(beroeps)bevolking,

het

stimuleren van

de banen- groei en het terugdringen

van ziekteverzuim en ar-

beidsongeschiktheid.

Om te komen tot een betere spreiding van ver- mogens kan vermogensvorming in brede lagen van de bevolking worden bevorderd

.

Niet aileen

via

pensioenbesparingen, maar

ook

door

een

toene- mend

eigen-woningbezit.

Daamaast heeft bedrijfs-

sparen

de toekomst. Het recente initiatiefvoorstel

van

V

ermeend en Vreugdenhil voor fiscale facilie-

ring

van winstdelings- en spaarregelingen voor

werknemers is een stap in de goede richting.

1 8

W el is het de

vraag of tegemoetkomingen de vorm van een

fiscale faciliteit moeten hebben.

19

Uit inko- menspolitiek

oogpunt is een

groat bezwaar tegen tegemoetkomingen in de loon-/inkomstenbelasting dat zij door de progressie van het tarief de meeste

subsidie opleveren voor hoge-inkomensgroepen.

15. E. Szirmai, Inequality observed.

Groningen, 1986, pp. 94-1 11. In dit onderzoek oordeelde 77 procent de bestaande inkomensverschHlen te groot. Slechts tien procent meende echter dat het eiaen inkomen 'te hoog' was.

Wiardi Beckman Stichting, lnkomensverdelina. Amsterdam, 1969.

7 So gulden spaarpremie van de werk- gever.

1 6. Partij van de Arbeid, De wea naar vrijheid. Een socialistisch perspectitj.

Amsterdam, De Arbeiderspers, 1951;

1 7. Jan Pen benadrukt het belang van spaarzaamheid. Zie: Gelijkheid onder de mensen. Den Haag, sou, 1992.

1 8. Het wetsvoorstel beoogt elke werknemer maximaal 2 250 gulden per jaar belastingvrij te Iaten sparen, waar- van 15oo gulden in de vorm van spaar- loon, aandelenopties of winstdeling en

1 9. Zie voor mijn twijfels over het gebruik van fiscale faciliteiten de column 'Vermeenditis' in

N Rc/Handelsblad van 6 april 1 99 3 en de reactie van Will em V ermeend , 'Purist De Kam duldt geen onkruid in zijn fiscale tuintje' in NRc/

Handelsblad van 15 april 199 3.

(11)

s&_o6 I993

Tussen loonhoogte en opleiding bestaat duidelijk verband. Door hogere opleidingen voor iedereen open te stellen, waardoor het aanbod van academici toeneemt, kunnen schaarstepremies voor hoger op- geleiden verdwijnen

.

Dit beleid is de afgelopen de- cennia tamelijk succesvol geweest. Hier lijkt de grens te zijn bereikt; nagenoeg aile verborgen talent schijnt inmiddels te zijn gemobiliseerd.

20

Om de kans op werk te vergroten, zou het kabinet de toe- stroom naar bepaalde opleidingen juist sterk moeten beperken. Vooral het arbeidsmarktperspectief van afgestudeerden aan sociaal-culturele opleidingen is slecht.

De groei van de werkgelegenheid hangt in Ne- derland bovenal af van het beloop van de wereldhan- del, ons kostenpeil en de kwaliteit van infrastruc- tuur, beroepsbevolking en ondernemerschap. De gang van zaken in de wereldeconomie is voor Ne- derland een gegeven, het kostenpeil daarentegen valt te bemvloeden. Een analyse van het Centraal Planbureau suggereert dat matiging van de arbeids- kosten, aangevuld door ontkoppeling van de uitke- ringen verreweg de belangrijkste factor was achter de sterke werkgelegenheidsgroei in de tweede helft van de jaren tachtig.

2 I

De overheid kan proberen de loonontwikkeling te matigen door overreding oflas- tenverlichting. Voor verlaging van de sociale pre- mies ontbreekt evenwel de budgettaire ruimte, ten- zij tot nog ingrijpender ombuigingen op de sociale zekerheid wordt besloten. Ook een verlaging van het wettelijk minimumloon doet de hoeveelheid ba- nen toenemen, omdat deze maatregel het voor werkgevers eerder lonend maakt om minder ge- kwalificeerde werknemers in dienst te nemen. De aan het netto minimumloon gekoppelde uitkeringen gaan dan eveneens omlaag. Dit leidt tot omvangrijke besparingen op de collectieve uitgaven, waardoor een substantiele lastenverlichting voor iedereen bin- nen bereik komt. Lagere uitkeringen prikkelen niet- actieven bovendien om (nog) actiever naar een baan te zoeken en aangeboden werk sneller te aanvaar- den.

Deze belangrijke voordelen van een relatief ach- terblijvend minimumloon en lagere uitkeringen

2o. Hans Wansink, Een school om te kie- zen. Amsterdam, Bert Bakker, I992.

2 I. Centraal Plan bureau, De werkgele- genheid in de jaren tachtig. Den Haag,

I99I (werkdocumentn0.4I).

2 2. Vooral rapporten zoals Minima zon- der marge (Rotterdam, I 9 8 7) trokken de aandacht. Zulke rapportages legden de basis voor veel gemeentelijk mini- mabeleid. Zie ook: Godfried

moeten worden afgewogen tegen het belang dat aile huishoudens hun basisbehoeften kunnen bevredi- gen. Het stelsel van sociale zekerheid client hiertoe een vloer

in

het inkomensgebouw te leggen.

In

de jaren tachtig woedde een heftige discussie of de (net- to) minimumuitkeringen voldoende war en.

2 2

De laagste uitkeringen zijn in het afgelopen decennium meer dan tien procent achterop geraakt bij de trend van de CAo-lonen. Vast staat overigens dat in

1988

de netto minimumuitkeringen, met inbegrip van de kinderbijslag, in Nederland hoger waren dan in de ons omringende Ianden. Aileen voor huishoudens met kinderen was de uitkering in Duitsland even hoog als hier. Ook uitgedrukt als percentage van het gemiddeld besteedbaar inkomen ligt de minimum- uitkering in Nederland hoog.

23

Gegeven het inver- houding grote aantal niet-actieven verklaart dit waarom de uitgaven voor inkomensoverdrachten aan gezinnen in ons land in verhouding zo omvang- rijk zijn.

Behalve het niveau is het aanpassingsmechanisme van het sociaal minimum van belang. Sinds

1990

zijn de uitkeringen wettelijk gekoppeld aan de regelings- lonen, zij het dat van deze hoofdregel kan worden afgeweken. Het

Reneerakkoord 1989

maakt ontkop- peling mogelijk wanneer de verhouding tussen wer- kenden en uitkeringsontvangers (verder) verslech- tert of wanneer de CAo-lonen onverantwoord sterk stijgen.

De PvdA ging de laatste verkiezingen in met drie vuistregels voor de inkomensontwikkeling in de eerste helft van de jaren negentig:

24

1.

Parallel beloop van de koopkracht van werk- nemers in marktsector, ambtenaren en uitkerings- ontvangers;

2.

Koppeling van minimumloon en sociale uitke- ringen aan de loontrend bij bedrijven en de over- heid;

3.

De koopkracht van de laagste inkomensgroe- pen client zich zo mogelijk gunstiger te ontwikkelen dan die van de hoogste inkomensgroepen.

Blijkens berekeningen van het

CPB

voor het Re-

neerakkoord 1989

is de laatste doelstelling al tijdens

Engbersen, Romke van der Veen en Kees Schuyt, Moderne armoede. Leiden, Stenfert Kroese, I987.

23. J.H. Karpel, R.C. van der Mark, M.L.A. Peters, Een internationale verge- lijkinB van minimumlonen, de inkomensver- deling en minimumuitkeringen. Leiden, I989.

24. I. Lipschits, Verkiezingsprogramma 's 1989. Den Haag. sou, pp. 243-244.

(12)

s&..o6 1993

de formatieperiode opgegeven.

2

5 Door de tegenval- lende economische ontwikkeling en de voortgaande groei

van

het aantal uitkeringsontvangers moesten na

1991

ook de

eerste en

de tweede doelstelling worden losgelaten. Het gevolg is dat in deze kabi- netsperiode de laagstbetaalden jaarlijks gemiddeld een procent koopkracht inleveren, terwijl werken- den in bedrijven in koopkracht ten minste gelijk blij- ven. Hoofdoorzaak van deze ontwikkeling is dat de overheid over te weinig instrumenten beschikt om de inkomensontwikkeling van middenkader en top- verdieners bij te

sturen.

Wei is de afgelopen jaren hun belastingdruk verzwaard, doordat het tarief

van

de loon-/inkomstenbelasting onvoldoende is aange

-

past aan de geldontwaarding

(

onvoiledige inflatie-

correctie).

Desondanks groeien de inkomens uit el- kaar.

Beschikbare instrumenten

De PvdA claimt een actieve rol voor de overheid bij de vormgeving van de inkomensverdeling. De over- heid beschikt hiertoe over een aantal instrumenten.

V

eel

maatregelen

van

de overheid hebben immers grate en directe gevolgen voor onze portemonnee

.

Met name belastingen, uitkeringen, subsidies en re- gelgeving kunnen als instrumenten

worden

ge- bruikt. Niet aileen belastingen en uitkeringen, maar ook de jaarlijks toegestane huurverhoging, land- bouwbeleid, de lastenverdeling

in

het

stelsel van

ziektekostenverzekeringen

en

de

wettelijk

be- schermde monopoliepositie

van

het notariaat heb- ben aanzienlijke gevolgen voor de inkomens van di- rect betrokkenen, hun afnemers

en de belastingbe-

talers. Het tweede deel van dit opstel besteedt aan- dacht aan de overheidsinvloed op de vorrning van de primaire (verdiende) inkomens, het beleid ten aan-

zien van sociale zekerheid en

belastingen op inko- men en vermogen (secundaire-inkomensverdeling),

en gaat tenslotte in op beperking van subsidies om

inkomensverhoudingen te wijzigen

(tertiaire-inko-

mensverdeling)

.

25. De modale en dubbelmodale werk- nemer (bruto jaarsalaris resp. 43 .ooo en circa 8 5. ooo gulden ) zouden er gemiddeld 1 procent per jaar in koop- kracht op vooruitgaan tegen minimum- loners en uitkeringsontvangers een half procent. Zie: Reaeerakkoord 1989.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1989- 1990,21 132,nr. 9,p. 6o.

2 6. Omdat werknemers t 57 8 gulden als arbeidskostenforfait mogen aftrek- ken, en uitkeringsontvangers 554 gul- den, is het netto verschil ongeveer der-

Beleid ten aanzien van de verdiende inkomens In vergelijking met de jaren zeventig heeft de over- heid haar mogelijkheden om de verdiende inkomens te beiiwloeden

zien verminderen. Voor een

deel

was

dit het gevolg van bewust gevoerd beleid. Zo

zijn

looningrepen na de wijziging van de Loonwet

(in 198o)

aileen nog mogelijk bij

een

plotselinge acute noodtoestand van de nationale economie. An- derzijds krimpt de nationale beleidsvrijheid in onder

invloed van beleidsconcurrentie tussen lidstaten van

de Europese Gemeenschap (EG).

Tach houdt de

overheid een zekere invloed op

de beloning van de factor arbeid, vooral via de hoog- te

van het wettelijk minimumloon.

Dit ligt bij

een intemationale vergelijking aan de hoge kant, met

na- me wanneer tevens de werkgeverslasten in aanmer- king worden

genomen. Een

lager minimumloon doet de

werkgelegenheid toenemen, al verschillen economen van mening over het aantal extra banen

dat hierdoor ontstaat. Tegenstanders

van

deze

in- greep wijzen erop dat de praktische betekenis van

deze maatregel gering is, omdat slechts enkele tien- duizenden

volwassen werknemers

het minimum- loon verdienen. Het gaat echter vooral om de uit-

straling van het minimumloon. De laagste uitkering voor

kostwinners is vrijwel gelijk aan het netto mini- mumloon.

26

Uit

onderzoek

blijkt dat de meeste

werkzoekenden tien

tot vijftien procent meer dan hun uitkering willen verdienen, voordat zij aan hun loon

evenveel

tevredenheid

ontlenen

als aan hun

vroegere

uitkering.

27 Anders

loont

werken niet,

door bijkomende kosten en ongemakken. Het mini- mumloon bepaalt via de netto-netto gekoppelde uit- keringen

ep

de uitstraling daarvan dus mede

de

loonkosten

van aile werknemers

die bruto tussen

28.ooo en 35.ooo

gulden per jaar verdienen. In

dit

inkomensbereik

vallen tweehonderdduizend wer-

kende kostwinners

en vierhonderdduizend niet-

gepensioneerde uitkeringsontvangers.

28

Door

een verlaging van

het wettelijk minimumloon,

of door

de laagste uitkeringen

op een afstand van tien pro-

tig gulden per maand. Minister De Vries wil dit verschil verder vergroten door een verhoging van het arbeidskos- tenforfait. Deze maatregellegt echter een groot beslag op de beschikbare budgettaire middelen, terwijl de netto inkomensverschillen tussen actieven en niet-actieven er slechts in bescheiden mate door toenemen.

2 7. Notitie inkomensbeleid 1991 , Tweede Kamer, vergaderjaar 1990- 1991,21 8o6, nr. 2, p. 64.

(13)

s&.o6 '993

cent te koppelen, daalt het loon dat deze groep minimaal wenst te verdienen. Over de extra banen- groei door deze daling van de arbeidskosten zijn zeer

verschillende schattingen gepubliceerd. 29 Eerder is erop gewezen dat sociale overwegingen een grens stellen

aan de mogelijke verlaging

van

het sociaal minimum, ook a!

zou

het gunstige werkgelegen- heidseffect van deze maatregel vast staan.

Behalve via het minimumloon heeft de overheid als werkgever grote invloed op de arbeidsvoorwaar- den van het overheidspersoneel. Het gaat hierbij om ruim

een

miljoen salarisontvangers. Het kabinet

stelt de ruimte voor verbetering van

hun arbeids-

voorwaarden vast.

De afgelopen

vijft:ien

jaar is het

overheidspersoneel steeds verder

achterop

geraakt

bij de loonontwikkeling in de marktsector. Dit be- leid werd ingegeven door de nood van de schatkist, maar het gevolg is dat de

overheid in toenemende

mate moeite heeft

om voldoende bekwaam perso-

neel aan te trekken of vast te houden. Rekening hou- dend met hun

opleidingsniveau wordt een

groot dee! van de ambtenaren nu a! relatief onderbetaald.

Op den duur vormt dit een bedreiging voor de kwa- liteit van de publieke dienstverlening.

De loonontwikkeling

in bedrijven is sinds de her- ziening van de Loon wet in I 980

praktisch gesproken

vogelvrij.

De overheid doet

weliswaar

regelmatig

een matigingsberoep op de sociale partners, maar zij

heeft geen mogelijkheid loonstijgingen effectief in te dammen. Gegeven tamelijk forse loonstijgingen,

zoals in I992-I993,

kan bij

een tegenzittende con-

junctuur en een stijgend aantal uitkeringen de kop- peling dan niet in stand blijven, terwijl talrijke banen verloren gaan. Dit was heel anders in de jaren zeven- tig, toen

een

reeks looningrepen het

eenvoudiger

maakte om de koppeling van de uitkeringen aan de trend van de CAO-lonen betaalbaar te houden en de arbeidskosten (tijdelijk) te matigen.

Bij de winstinkomens kan de overheid krachtiger

optreden

tegen kartels van vrije-beroepsbeoefena- ren.

Vrije vestiging van

notarissen,

taxirijders en

markthandelaren zet de monopolo!de inkomens van deze beroepsgroepen onder druk. Waar nodig kan

2 8. Aileen kostwinners zijn hier van belang, omdat alleenstaanden ( met een uitkering ter hoogte van 70 pro- cent van het netto minimumloon) er bij werkaanvaarding aanzienlijk op vooruit gaan. Cijfers over aantallen kostwinners komen uit: M. van Schaaijk, A. Verkade, Microtax interna- tional. Den Haag, Centraal Planbureau, • 99 3, p. 1 9 (werkdocu- mentno. 51).

29. Het positieve werkgelegenheids- effect van een verlaging van het wette-

de overheid minimale kwaliteitseisen aan de dienst- verlening stellen. Kan de consument het aanbod niet kritisch beoordelen, zoals bij artsen, dan zijn boven- dien volume- oftariefmaatregelen op hun plaats.

De beloning van kapitaal is bij pacht en een dee!

van

de huren nog gereguleerd. Liberalisering van het huurbeleid verbetert de werking van de woning- markt,

en betekent inkomensverbetering voor par-

ticuliere verhuurders. Het pachtbeleid kan worden

geliberaliseerd,

mede

omdat het de zoveelste ver-

kapte subsidie is voor agrarische producenten. Ren- tevoet en dividendopbrengsten zijn voor de nationa- le overheid niet te sturen.

Alles overziende heeft de overheid dus- met uit-

zondering van het minimumloon en de arbeidsvoor- waarden van het eigen personeel-

betrekkelijk wei- rug greep (meer) op de primaire-inkomensvorming.

Belastingen en sociale premies

Belastingen

en andere

heffingen

over

inkomen

en vermogen zijn

in beginsel krachtige instrumenten

van

herverdelingsbeleid.

Een analyse van

de

ont- vangsten van

de collectieve sector leert dat tussen

I 960 en I 990 een toenemend dee! van de sterk ge- stegen publieke uitgaven is gefinancierd door middel van degressieve

heffingen, die

in verhouding

het

zwaarste

drukken op lagere inkomens.3° Het aan- deel van de inkomsten-, de vermogens- en de ven- nootschapsbelasting in de heffingenmix verminder- de in de periode

1 96o-1 990 van 41

tot

3 1

procent.

Het aandeel van de sociale premies nam toe van

26

tot

41

procent van de totale opbrengst.

Het toegenomen belang

van de sociale

premies blijkt onder andere uit de omvangrijke kloof tussen arbeidskosten en netto loon (de 'wig') van een door-

snee werknemer.

In

1990

ging

42

procent van de arbeidskosten

van

Jan Modaal naar

de collectieve

kassen, tegen in Duitsland

3 3

procent

van

de ar- beidskosten van Otto Normalverbraucher. Aileen in Zweden is de druk van heffingen op het (loon)-inko- men nog hoger dan in

Nederland. 3 1

De grote wig

zet een rem op de vraag

naar ( dure)

arbeid en kan

daamaast het aanbod van arbeid ontmoedigen, om-

lijk minimumloon, die volledig door- werkt in de CAO-schalen, wordt geschat tussen 4o.oo en 18o.ooo per- sonen. Zie:

J .J.

Graafland, Model/ina the tif[ects

cif

minimum waaes and unem- ployement benifits. Den Haag, Centraal Planbureau, 1993 ( onderzoeksmemo- randum no. 1 o6)

3 o. L. Koopmans et al.,

Overheidifinanciiin (7de, geheel herziene druk). Leiden, Stenfert Kroese, 1991,

p. 165.

253

(14)

254

s &_o 6 1993

dat mensen 'niet voor de fiscus willen werken'. Ver- kleining van de wig is gewenst, maar heeft een hoge prijs: zij vergt extra bezuinigingen op de collectieve uitgaven, in het bijzonder op de uitkeringen.

Er bestaat, gegeven de omvang van de collectie-

ve uitgaven, betrekkelijk weinig ruimte om desge- wenst een groter dee) van de verzorgingsstaat te Ia- ten financieren door hogere inkomensgroepen. De lastendruk voor de middengroepen is nog een stuk hoger dan die voor lage en modale inkomensontvan- gers. Bij topverdieners, de vier procent van de huis- houdens die jaarlijks

een

ton of meer verdienen, zouden

enkele miljarden extra kunnen worden af-

geroomd, door het toptarief van de

inkomstenbelas- ting op te schroeven tot bijvoorbeeld 70

procent, en door de premiegrenzen voor de sociale verzekerin- gen te verhogen tot het einde van de tweede tarief-

schijf van de loon-en de inkomstenbelasting. 3 2 Een

betrekkelijk forse lastenverzwaring aan de smalle top maakt overigens slechts

een bescheiden lasten- verlaging mogelijk voor de miljoenen huishoudens

aan het voetstuk van de inkomenspiramide. Be- leidsmakers moeten dan wei

verdacht

zijn op ge- dragsreacties van de in verhouding mobiele groep van veelverdieners: het gebruik van belastingbespa- rende constructies, belastingvlucht, fiscaal geknoei of afwenteling door hogere inkomenseisen. Boven- dien kent Nederland binnen de

EG

nu al het hoogste toptarief van de inkomstenbelasting. Het kan zich niet permitteren hiermee

al

te ver uit de Europese pas te lopen. Nu heeft

Vermeend

aangetoond dat het formele tarief een onjuist beeld geeft van de fiscale werkelijkheid, doordat juist veel genieters van

een

hoog inkomen gebruik maken

van

aftrekposten

en

vrijstellingen.

33

De commissie-Stevens

zet een

mijns inziens overtuigende redenering op dat ons toptarief tot

55

procent moet

zakken.34

Ondanks deze tariefverlaging kan de

iffectieve

belastingdruk

voor veelverdieners omhoog, door tegelijkertijd diep het mes te

zetten in vooral

door hogere inko- mensgroepen geclaimde aftrekposten en vrijstellin-

gen.

Tevens moeten thans

onbelaste

particuliere vermogenswinsten in de heffing worden begrepen, al bevordert dit niet de broodnodige eenvoud van de belastingheffing.

De druk voor midden-

en

hoge inkomens kan ook worden

verzwaard

door het stukje inkomen waarover geen belasting en premie

voor

de volks- verzekeringen is

verschuldigd

(basisaftrek) om te zetten in een vaste belastingaftrek. De basisaftrek is net zoals

elke

aftrekpost meer

waard,

naarmate huishoudens een hoger tarief be tal

en over de laatste

guldens

van

hun inkomen.

Een

belastingaftrek is

voor iedereen evenveel waard.

Het kabinet

speelt

met de gedachte om dit door de commissie-Stevens geopperde idee in daden

om te zetten, omdat het

koopkrachtbeeld voor

1994

zo

'evenwichtiger' wordt.

Het verdient mijns inziens de voorkeur om de meeropbrengst

van deze ingreep mede te gebrui-

ken om het toptarief budgettair neutraal te verlagen tot 55 procent. Zo krijgen de hoge inkomens in feite

een sigaar uit eigen doos gepresenteerd.

De afgelopen jaren is het koopkrachtplaatje en- kele malen gefatsoeneerd door de inflatiecorrectie achterwege te Iaten. Hierdoor gaan vooral mensen met hogere inkomens in verhouding extra belasting betalen over hun door de inflatie

opgeblazen

in- komen. Dit beleid heeft

echter

geen toekomst.

Wordt de lengte van de tariefschijven bevroren, ter- wijl de guldensinkomens

van verreweg

de meeste Nederlanders stijgen, dan kan het vijftien of twintig jaar duren maar dan zijn ook de laagste inkom

ens uit

de bevroren

eerste schijf gegroeid en

krijgen

ook

huishoudens die het minst verdienen te maken met

.het percentage van

de tweede

en

de derde tarief-

schijf (So respectievelijk 6o ). Hoewel bijna niemand

31. M. van Schaaijk, A. Verkade, op. cit., p 10.

3 2. De premiegrens is het inkom en waarover ten hoogste premie voor de sociale verzekeringen is verschuldigd.

De premiegrens van de volkverzeke- ringen ligt bij ongeveer so.ooo gul- den, die van de werknemersverzeke- ringen bij 75.ooo gulden.

33· W.A. Vermeend, De achterkant van het belastina- en premiebiljet. Arnhem, Gouda Quint, 1992,pp. 58-59.

34· Commissie-Stevens, Graaa '![ niet.

Den Haag, sou, pp. 34-44. Schrijver van dit opstel was lid van deze com- missie. Oat feit is natuurlijk mede bepalend voor zijn opvatting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een deel van de afvoer die verzameld wordt in Salland stroomt in deze situatie dus niet meer door de Weteringen naar het Zwarte Water maar het achterliggende gebied in.. De hoogte van

rostriformis bugensis (dashed line) depending on lake morphometry, based on data that zebra mussels reach their maximum density in 2.5 ± 0.2 years and quagga mussels reach their

Aangezien in het balkmodel de sparningstoestand in andere punten is berekend dan in het semi-drie-dimensionaal model en bovendien de metingen in het experiment in weer andere

citrina Gele knolamaniet Em n Verschillende waarnemers 2011 Amanita excelsa Grauwe amaniet Em n Roosmarijn Steeman 2012 Amanita fulva Roodbruine slanke amaniet Em

Omdat de waarheid volgens Habermas uiteindelijk niet bepaald kan worden door de werkelijkheid (W, 218), ook al veronderstellen we in het communicatie- ve handelen dat

Na een jaar te hebben gewerkt met Rufix, ver- telt Ivo de Groot, directeur van Wolterinck, over zijn bevindingen: hoe je ermee werkt en waar het middel het beste kan

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’... een dienst bewijst. Ik wacht nu op een brief van jou voor ik me hierover een opinie vorm, en in