• No results found

Verborgen racisme in de verhalende journalistiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verborgen racisme in de verhalende journalistiek"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verborgen racisme in de verhalende

journalistiek

Een kwalitatieve tekstanalyse naar het bestaan en de verschijningsvormen van negatieve ideologische kleuring door narratieve technieken in Nederlandse nieuwsreportages

Naam: Mariam Sugijanto Studentnummer: s3254054 Datum: 4-11-2018

(2)

2

Samenvatting

Uit onderzoek blijkt dat negatieve ideologische kleuring ten aanzien van minderheidsgroepen in Nederlandse (o.a. Van Dijk, 1993; Shadid, 2005), Amerikaanse (Martindale, 2001) en Australische (Teo, 2000) dagbladen voorkomt. Hier kunnen volgens de critical discourse analysis strategieën achter liggen die impliciet van aard zijn (Van Dijk, 1993). Onderzoekers vonden vier verschillende manieren waarop negatieve kleuring zich kan manifesteren in de tekst: stereotypering (o.a. Van Dijk, 1993; Teo, 2000; Bordalo, Gennaioli & Shleifer, 2014; Shadid, 2005), wij-zij-deling (Simpson & Mayr, 2010; Shadid, 2005), problematiseren (Shadid, 2005) en dehumaniseren van vluchtelingen (Bleiker, Campbell Hutchison & Nicholson, 2013; Khosravinik, 2010). Dit onderzoek analyseert het verhalende nieuwsgenre ‘reportage’. De reden daarvoor is drievoudig. In de eerste plaats is uit onderzoek bekend dat verhalen de attitudes en overtuigingen van lezers kunnen beïnvloeden (Jansen, 2017). Een tweede reden is dat in dit genre ‘subjectief schrijven’ meer wordt geaccepteerd dan in andere genres (Asbreuk & De Moor, 2010). Ten derde draait het in verhalen om de personages en worden er diverse verteltechnieken ingezet om hen kleur te geven. In dit onderzoek zal worden betoogd dat de tekststrategieën die in eerder onderzoek in verband zijn gebracht met ideologische kleuring overeenkomsten vertonen met een aantal van zulke verteltechnieken. Op grond van deze eigenschappen wordt verwacht dat de kans om (negatieve) ideologische kleuring aan te treffen groter is dan in andere nieuwsgenres. Middels een kwalitatieve en deels kwantitatieve analyse werd daarom getracht antwoord te vinden op hoe negatieve ideologische kleuring zich manifesteert in de beschrijving van personages in het Nederlandse verhalende nieuwsgenre. De onderzoekvraag was: ‘In hoeverre en op welke manieren manifesteert negatieve ideologische kleuring zich in de presentatie van personages in Nederlandse nieuwsreportages?’ Vluchtelingen en gevestigden werden in de analyse met elkaar gecontrasteerd. De analyseresultaten laten zien dat negatieve ideologische kleuring in alle vier de onderzochte kranten voor lijkt te komen in de presentatie van beide groepen. Dit gebeurt echter niet op een structurele manier en de onderlinge verschillen tussen de kranten en binnen de kranten zelf bleken groot. Dit laat zien dat kranten zich niet op een eenduidige manier laten karakteriseren. Negatieve ideologische kleuring is te herkennen in alle onderzochte

analyseonderdelen en laat vooral het verklarende mechanisme wij-zij-deling zien, waarin een positief personage tegenover een negatief personage wordt gepresenteerd.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

2. Theoretisch kader ... 7

2.1. Critical Discourse Analysis en het ‘nieuwe racisme’ ... 7

2.2. Bewust en onbewust gebruik van ‘gekleurde’ woorden ... 8

2.3. Taalstrategieën die het ‘nieuwe racisme’ reflecteren ... 9

2.4. Framing in de media ... 10

2.5. Verborgen racisme in taal: patronen en hun werking ... 11

2.5.1. Stereotypering ... 11

2.5.2. Wij-Zij-deling ... 12

2.5.3. Minderheidsgroepen als probleem ... 12

2.5.4. Dehumaniseren van minderheidsgroepen ... 12

2.5.5. Kleurende formuleringstechnieken in verhalen ... 12

2.6. Verhalende nieuwsteksten ... 14

2.6.1. De functie en het effect van verhalen ... 14

2.6.2. Personages in verhalen en de beïnvloeding van de lezer ... 15

2.6.3. De presentatie van personages in verhalen ... 16

2.7. De koppeling tussen verteltechnieken en negatieve ideologische kleuring ... 18

2.7.1. Stereotypering door verteltechnieken ... 18

2.7.2. Wij-zij-deling door verteltechnieken ... 19

2.7.3. Problematisering door verteltechnieken ... 20

2.7.4. Dehumaniseren door verteltechnieken ... 21

3. Methode ... 22 3.1. Onderzoeksvraag ... 22 3.2. Materiaal ... 22 3.3. Analysemodel ... 23 3.4. Mixed Method-onderzoek... 25 3.4.1. Aantallen personages ... 25

3.4.2. Karakterisering round & flat ... 25

3.4.3. Karakterisering taalgebruik ... 26 3.4.4. Focalisatie ... 27 3.4.5. Tijd ... 27 3.4.6. Concrete formuleringstechnieken ... 27 3.5. Analysegegevens ... 27 3.6. Procedure ... 28

(4)

4

4. Resultaten... 30

4.1. Aantallen personages ... 30

4.2. Round & flat character ... 30

4.2.1. Verdeling round vs. flat character ... 31

4.2.2. Introductie ... 31

4.2.3. Toegewezen eigenschappen ... 32

4.2.4. Overlexicalisatie ... 34

4.2.5. Impliciete versus expliciete weergave... 35

4.2.6. Subjectieve eigenschappen ... 35 4.3. Karakterisering taalgebruik ... 36 4.3.1. Wel/Niet geciteerd ... 36 4.3.2. Citaatvorm ... 36 4.3.3. Citaatinleidingen- en inbeddingen ... 37 4.4. Focalisatie ... 38 4.4.1. Vertelperspectief ... 38

4.4.2. Alwetende of waarnemende verteller ... 39

4.4.3. Op afstand versus dichtbij ... 39

4.5. Tijd ... 40 4.5.1. Verteltijd ... 40 4.6. Concrete formuleringstechnieken ... 40 4.6.1. Passieve zinnen... 41 4.6.2. Nominalisaties ... 41 4.6.3. Metaforisch taalgebruik ... 41 5. Conclusie ... 43 6. Discussie ... 44 7. Literatuurlijst ... 46

(5)

5

1. Inleiding

Journalisten streven er van oudsher naar om objectief nieuws te brengen, zodat de nieuwsgebruiker kennis kan nemen van de nieuwsgebeurtenis op een neutrale en betrouwbare manier (Asbreuk & Moor, 2010). Uit onderzoek is echter gebleken dat deze opvatting in de praktijk niet haalbaar is (o.a. Bednarek & Caple, 2013; Johnson-Cartee, 2005). Journalisten kunnen op een subtiele manier via diverse formuleringskeuzes bewust of onbewust ideologische opvattingen laten doorschemeren (Simpson & Mayr, 2010). Dit kan bijvoorbeeld door woorden te gebruiken met een sterke connotatie (Allan, 2007) of structuurkeuzes waardoor bepaalde delen van de gebeurtenis sterker naar voren komen of worden weggelaten (Bell, 1998).

Volgens Bednarek & Caple (2013) is het overbrengen van ideologische kleuring door journalisten onvermijdelijk, omdat elke keuze die in het journalistieke proces wordt gemaakt ervoor zorgt dat nieuwsteksten altijd in een bepaalde mate subjectief zijn. Ideologische kleuring van nieuwsteksten is niet per definitie slecht, maar het is wel schadelijk wanneer groepen mensen hier stelselmatig de dupe van worden. Volgens de wetenschappelijke stroming Critical Discourse Analysis (CDA) doet het een fenomeen ‘modern racisme’(Simpson & Mayr, 2010) zich voor. Journalisten gebruiken binnen deze vorm taalstrategieën om bewust of onbewust negatieve ideologische opvattingen indirect en impliciet te verwerken in nieuwsteksten. Deze strategieën omvatten diverse keuzes in vocabulaire, grammatica en structuur. Hieronder valt bijvoorbeeld het toebedelen van overbodige (negatieve) eigenschappen of kenmerken aan minderheidsgroepen, zoals het benoemen van afkomst en religie in een nieuwsbericht over criminaliteit, of het gebruik van modale werkwoorden zoals ‘moeten’ (noodzakelijkheid) en ‘willen’ (wenselijkheid) om de (negatieve) mening van de journalist weer te geven (Simpson & Mayr, 2010). Uit onderzoek blijkt dat dit ‘moderne racisme’ zich voordoet in nieuwsartikelen in de westerse wereld (Teo, 2000; Zilber & Niven, 1999).

Onderzoek naar Nederlandse en internationale media door Shadid (2005) laat zien dat negatieve ideologie ten aanzien van minderheidsgroepen zich ook hier impliciet laat doorschemeren in de vorm van een positieve zelfpresentatie tegenover een negatieve ander-presentatie. Ook Martindale (2001) stelt dat in Amerikaanse media etnische minderheden in het nieuws vaak in de context van

problemen worden besproken, zoals het uitsluitend presenteren van zwarte mensen wanneer het over criminaliteit gaat. Scheepers & Wester (1998) onderzochten Nederlandse dagbladen waaruit bleek dat etnische minderheden en asielzoekers veel worden genoemd in de media, vaak in combinatie met ‘criminaliteit’, ‘problemen’ en ‘immigratie’.

Het hoeft echter niet zo te zijn dat negatieve ideologische kleuring doelbewust wordt

gecommuniceerd. Nederlandse dagbladen lijken zich tegenwoordig juist bewust te zijn van de gevolgen die de extra lading in woorden kan hebben voor groepen mensen. Over de extra lading van de woorden ‘vluchteling’, ‘migrant’ en ‘asielzoeker’ blijkt bijvoorbeeld discussie te zijn, schrijft NRC-columnist Marc Leijendekker. ‘Migrant’ zou “afstand scheppen” en “zijn doel niet langer dienen om de verschrikkingen te beschrijven die zich afspelen op de Middellandse Zee” , volgens nieuwszender Al Jazeera, terwijl ‘vluchteling’ zou impliceren dat alle migranten de rechten van vluchtelingen zouden hebben, aldus IRIN, het persbureau voor humanitair nieuws. Dit voorbeeld laat de bewustwording van journalisten zien, maar ook de problemen die zij ondervinden bij het streven naar objectief nieuws. Meer informatie over ideologische kleuring van woorden en de mogelijke gevolgen ervan is in dit kader belangrijk, zodat journalisten weten welke keuzes zij kunnen maken bij de totstandkoming van nieuwsteksten.

In datzelfde jaar bracht de ‘vluchtelingencrisis’, die zijn hoogtepunt in 2016 kende, onrust in Nederland. Een groot aantal vluchtelingen uit oorlogsgebieden zoals Syrië, Eritrea en Irak zochten

(6)

6 toevlucht in Europese landen zoals Nederland. Hierover waren de meningen verdeeld (SCP, 2016). Veel Nederlanders vonden dat vluchtelingen een veilig onderkomen moesten krijgen, terwijl andere mensen van mening waren dat de toenemende vluchtelingenstroom de Nederlandse cultuur in gevaar bracht. Deze gedachtes kunnen door de media versterkt worden, waardoor het mogelijk is dat opvattingen over vluchtelingen en andere bevolkingsgroepen met een andere afkomst negatief worden beïnvloed (Simpson & Mayr, 2010; De Vogel, 2016). Door de bewuste of onbewuste inzet van taalstrategieën met hierin negatieve ideologische opvattingen jegens deze groepen kan dit worden bewerkstelligd. Het is belangrijk om deze beeldvorming in de media te onderzoeken, zodat grotere maatschappelijke en sociale problemen worden voorkomen.

In dit onderzoek richt ik mij dan ook op de communicatie van negatieve ideologische kleuring in Nederlandse nieuwsteksten, om de beeldvorming van minderheidsgroepen te onderzoeken. Ik kijk hierin echter verder dan alleen de concrete taalstrategieën voor negatieve ideologische kleuring in het nieuws. Specifiek onderzoek ik hoe deze kleuring tot uiting komt in het verhalende nieuwsgenre door verteltechnieken van verhalen te koppelen met strategieën voor negatieve ideologische kleuring. De focus op verhalen in onderzoek naar negatieve ideologische kleuring is om meerdere redenen interessant. Eerder noemde ik de kracht van negatieve ideologische kleuring op groepen mensen en het impliciete karakter er van. Uit onderzoek naar verhalen blijkt dat zij de attitudes en overtuigingen van lezers impliciet kunnen beïnvloeden (o.a. Jansen, 2017; Moyer-Gusé, 2008). Daarnaast staan in verhalen de personages en hun handelingen centraal (Rigney, 2006). Door onder andere identificatie met personages en transportatie in het verhaal kunnen lezers dezelfde

overtuigingen als de personages krijgen en/of hetzelfde gedrag vertonen (Jansen, 2017). Daarnaast blijkt de mening van de schrijver invloed te hebben op hoe lezers aankijken tegen personages (Jannidis, 2012). Het verhalende genre is dus bij uitstek een genre waarbij verwacht kan worden dat (negatieve) ideologische kleuring gecommuniceerd kan worden en dat dit een effect op de lezer kan hebben.

In de totstandkoming van verhalen kunnen schrijvers diverse verhaaltechnieken inzetten om personages van het verhaal levendig te maken (Rigney, 2006). Keuzes hierin kunnen negatieve ideologische kleuring mogelijk doorschemeren. Schneider (2001) benoemde bijvoorbeeld dat

schrijver personages kunnen voorzien van een stereotiepe beschrijving. Er is nog weinig bekend over in hoeverre de verschillende verhaaltechnieken voor karakterisering van personages en negatieve ideologische tekstkenmerken met elkaar vervlochten zijn in Nederlandse verhalende nieuwsteksten. Deze koppeling is interessant, omdat verwacht mag worden dat negatieve ideologische kleuring zich juist in verhalen zal manifesteren door het beïnvloedende karakter van dit genre en dit kan

gevaarlijke gevolgen hebben voor de samenleving. Meer inzicht hierin is daarom gewenst. Ik heb hier in mijn onderzoek op gefocust, waarmee de volgende onderzoeksvraag werd beantwoord:

‘In hoeverre en op welke manieren manifesteert negatieve ideologische kleuring zich in de presentatie van personages in Nederlandse nieuwsreportages?’

(7)

7

2. Theoretisch kader

2.1. Critical Discourse Analysis en het ‘nieuwe racisme’

Taal biedt allerlei mogelijkheden om op subtiele, impliciete wijze het wereldbeeld van de

communicatiepartners te beïnvloeden (Simpson & Mayr, 2010). Wanneer we het hebben over het gebruik van taal in een sociale context, dan wordt er gesproken over discourse (Bednarek & Caple, 2013). Dit omvat alle formuleringskeuzes van de schrijver bij elkaar die betekenis krijgen in een specifieke communicatieve situatie. Volgens de wetenschappelijke stroming genaamd Critical

Discourse Analysis kunnen schrijvers via discourse invloed uitoefenen op de lezer en de maatschappij. Binnen CDA wordt er gefocust op de sociale en ideologische functies van taal in de productie,

reproductie en verandering van sociale structuren, relaties en identiteiten (Mayr & Simpson, 2010). Een CDA-analyse gaat verder dan alleen het beschrijven van tekstkenmerken, maar probeert tekstpatronen in relatie tot de context te verklaren (Fairclough, 1992). Binnen CDA worden sociale problemen door discourse vaak onderzocht. Zij zien de media als machtige instanties die problemen in de maatschappij via taal in de hand kunnen werken (Simpson & Mayr, 2010).

Racisme en discriminatie zijn voorbeelden van sociale problemen die middels discourse versterkt kunnen worden, bijvoorbeeld door de nieuwsmedia (Van Dijk, 1993). Expliciet racisme komt in de nieuwsmedia heden ten dage bijna niet meer voor en is ook bij wet verboden. In de westerse wereld zijn mensen zich bewust van de gevolgen van racisme en de problemen die er spelen tussen

verschillende ‘rassen’ (Simpson & Mayr, 2010). Om deze reden zullen mensen niet zo snel meer openlijke racistische uitspraken doen (zoals: ‘Allochtonen zijn lui en willen niet werken’) of expliciet racistische taal en afbeeldingen gebruiken zoals dat vroeger gebeurde (‘old racism’), maar helaas is ook deze vorm nog steeds niet uitgestorven. De moderne vorm van racisme wordt ‘cultureel racisme’ of ‘nieuw racisme’ genoemd (Simpson & Mayr, 2010) zoals al benoemd in de inleiding en wordt juist subtiel en indirect toegepast (Van Dijk, 1993; Teo, 2000). Mensen die zich hier schuldig aan maken ontkennen volgens onderzoekers dat zij racistisch zijn. Desalniettemin distantiëren zij zich bewust of onbewust van etnische minderheden door hun de schuld te geven van hun eigen sociale,

economische of culturele problemen, door hen bijvoorbeeld in verband te brengen met de verspreiding van ziektes en terrorisme en de menselijke kant van deze mensen niet te belichten (Esses, Medianu & Lawson, 2013). Minderheden kunnen in het nieuws ook gekoppeld worden aan werkloosheid en criminaliteit (Teo, 2000). Hiervoor worden verschillende technieken bewust of onbewust ingezet om racistische ideologie impliciet te communiceren.

Van Dijk (1993a) stelt dat ‘elites’ een belangrijke rol spelen in de productie van het nieuwe racisme. Met elites worden de groepen in de sociaalpolitieke machtsstructuur bedoeld, die fundamenteel beleid ontwikkelen en de meest invloedrijke beslissingen nemen en de uitvoering ervan

beheersen/controleren (Van Dijk, 1993). Dit zijn volgens de onderzoeker: de regering, het parlement, de directie of het bestuur van overheidsinstellingen, directeuren en managers en prominente

academici en politici en de media. De elite zouden racistische gedachtegoed en racistische discourse produceren en reproduceren. Van Dijk (1993) noemt het nieuwe racisme ook wel ‘elite racisme’, omdat de elites macht en controle hebben om hun dominantie ten aanzien van minderheden ‘linguïstisch te institutionaliseren’. Hiervoor worden subtiele, verborgen, maar wel effectieve strategieën gebruikt.

(8)

8

2.2. Bewust en onbewust gebruik van ‘gekleurde’ woorden

De onderzoeken binnen de critial discourse analysis wekken wellicht de indruk dat journalisten doelbewust tekstkeuzes maken waarin ideologische kleuring verborgen zit. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Zoals genoemd heerst vanuit de traditionele journalistiek de opvatting dat nieuws objectief en zonder oordeel gebracht dient te worden (Bednarek & Caple, 2013). Het vermijden van ideologische kleuring zou in het licht van deze opvatting een logisch streven zijn. Ook Nederlandse dagbladen hebben vaak richtlijnen opgesteld waaraan journalisten zich dienen te houden. Het NRC Handelsblad kent bijvoorbeeld de ‘Code’, waarin onder andere beschreven staat dat de NRC-journalistiek “feitelijk, zakelijk en objectief, maar niet maatschappelijk neutraal” is (p. 7). Zij stellen dat zij zich als ‘liberaal medium’ sterk maken voor grond- en burgerrechten zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst, en ook het anti-discriminatiebeginsel zoals beschreven in de Grondwet (artikel 1) (p.8). Hun uitgeverij NRC Media zegt over NRC Handelsblad dat zij

‘kwaliteitsjournalistiek’ leveren aan hoogopgeleide ‘beslissers’. Dit laat zien dat het NRC Handelsblad een neutrale berichtgeving van nieuwsgebeurtenissen hoog in het vaandel hebben staan, maar dat zij toch ideologische kleuring van hun artikelen toelaten waarin hun liberale standpunten naar voren komen.

De journalisten van de Volkskrant werken volgens de ‘Volkskrantcode’ (2015), waarin zij stellen dat alles wat zij doen objectief en betrouwbaar dient te zijn. Wat zij doen valt onder de Code van Bordeaux, en hun werkwijze is vastgelegd in het ‘Stijlboek’ en een aantal protocollen. De Volkskrant benoemt hierin onder andere dat journalisten bewust moeten zijn van de rol die de media kunnen spelen in het bevorderen van discriminatie, en dat zij er alles aan dienen te doen om discriminatie op basis van onder andere ras, seksuele voorkeur, godsdienst en afkomst, te vermijden. De Persgroep, hun uitgeverij, benoemt dat de Volkskrant ‘kwaliteitsnieuws’ brengt, die ‘intelligent, gezaghebbend en toegankelijk’ is. Uit het genoemde kan worden opgemaakt dat de krant ideologische kleuring in hun nieuwsartikelen wil vermijden.

Het Algemeen Dagblad (AD) kent geen journalistieke code of stijlboek, maar hun uitgeverij De Persgroep benoemt dat het AD een neutrale krant is zonder politieke of religieuze binding, met een ‘sterke focus op regio, sport en entertainment’. Het nieuws zou toegankelijk en aantrekkelijk gebracht worden. Enerzijds mag dus verwacht worden dat de krant ideologische kleuring vermijdt, omdat zij een neutrale krant zegt te zijn. Anderzijds kan ideologische kleuring verwacht worden, omdat zij toegankelijk en aantrekkelijk willen schrijven.

De Telegraaf kent ook geen journalistieke code of stijlboek. Het dagblad valt onder uitgeverij TMG, en zij zeggen dat de schrijfstijl van de krant kan worden getypeerd als ‘onafhankelijk’ en ‘uitgesproken’, en dat de krant een mening durft te hebben. Zij nemen neutrale en objectieve berichtgeving dus niet als uitgangspunt, waardoor verwacht mag worden dat zij woorden met ideologische kleuring niet schuwen.

Ondanks de regels die de dagbladen voor hun journalisten opstellen, kunnen bepaalde keuzes in het journalistieke proces toch onbewust impliciet ideologische kleuring bevatten die mogelijk negatieve gevolgen hebben voor bepaalde bevolkingsgroepen. NRC-columinst Marc Leijendekker stelt

bijvoorbeeld dat er discussie bestaat over de woorden ‘vluchteling’, ‘migrant’ en ‘asielzoeker’ en dat media verschillende opvattingen hebben over de extra lading die deze woorden met zich

meebrengen. Ook Pieternel Gruppen van de Trouw stelt dat journalisten, politici en

mensenrechtenactivisten debatteren over welke term, ‘vluchteling’ of ‘migrant’, gebruikt dient te worden. ‘Migrant’ zou neutraler zijn, maar tegelijkertijd onmenselijk, en ‘vluchteling’ zou meer compassie opleveren, maar niet iedereen die in ons land komt heeft de zelfde rechten die een

(9)

9 vluchteling heeft. Ilja Leonard Pfeiffer schreef in het NRC Handelsblad dat er verschillende negatieve bijklanken zitten in de woorden ‘migrant’, ‘vluchteling’ en ‘asielzoeker’, en vooral de denigrerende woorden ‘gelukszoekers’ en ‘illegalen’. Ze stelt ook dat het lastig is om een term te vinden die geen negatieve lading heeft. Khosravinik (2010) benoemt dat ook in Britse kranten de termen ‘immigrant’, ‘migrant’ en ‘emigrant’ een connotatieve lading bezitten die van elkaar verschillen. Zij stelt dat in haar onderzoek het woord ‘migrant’ in zowel positieve als negatieve context wordt genoemd en de andere twee woorden vooral negatief. Deze discussie laat zien dat woorden ideologische kleuring kunnen bevatten, terwijl hier niet altijd opzet aan ten grondslag ligt.

2.3. Taalstrategieën die het ‘nieuwe racisme’ reflecteren

Journalisten kunnen diverse taalstrategieën inzetten om impliciete ideologische kleuring te communiceren. Deze strategieën kunnen keuzes in woorden, grammatica en structuur zijn. Teo (2000) onderzocht bijvoorbeeld hoe het ‘nieuwe racisme’ zich manifesteerde in Australische dagbladen. Een voorbeeld hiervan was het gebruik van overbodige extra beschrijvingen en

citaatvormen die minderheden als probleem en bovendien stereotiep neerzetten, zoals “Vietnamese gang youths” (p. 14) en het niet citeren van minderheden. In paragraaf 2.5. wordt verder ingegaan op tekstkenmerken die negatieve ideologische kleuring reflecteren. Er is ook onderzoek uitgevoerd naar racisme in het nieuws in de Verenigde Staten (Zilber & Niven, 1999; Entman, 1992). Hieruit bleek dat zwarte Amerikanen stereotiep werden neergezet en door de nieuwsmedia negatief werden omschreven, door hen in verband te brengen met criminaliteit, werkloosheid en door hen

‘gevaarlijke’ uiterlijke kenmerken te geven. In deze onderzoeken staat dit in contrast met de

beschrijving van witte Amerikanen, die juist met positieve eigenschappen werden omschrevenzoals economisch zelfstandig en intelligent. Van Dijk (1993) deed ook onderzoek naar racisme in de Nederlandse pers en kwam tot de conclusie dat de witte meerderheid zich in de media schuldig maakt aan het negatief neerzetten van minderheden (‘zij) ’tegenover een positieve weergave van zichzelf (‘wij’). Hij benoemt bijvoorbeeld dat de witte meerderheid als niet-racistisch, tolerant en behulpzaam wordt beschreven en vluchtelingen als ondankbaar en onaangepast. Volgens van Dijk (1993) presenteren journalisten deze ‘wij-zij-deling’ impliciet door bijvoorbeeld zinnen als: “Er zijn ook intelligente en hardwerkende zwarte mensen, maar..”(p. 9). Khosravinik (2010) vond bewijs voor een niet menselijke en feitelijke weergave van vluchtelingen door grafieken en getallen te gebruiken, bijvoorbeeld: ‘het aantal mensen dat asiel wil aanvragen in Nederland is gestegen met 20%’.

Bovenstaande voorbeelden van ideologische kleuring en ‘verborgen racisme’ zijn onderdeel van een proces genaamd news framing, waarbij nieuwsmakers elementen van een probleem of gebeurtenis selecteren en kiezen op welke wijze dit probleem of gebeurtenis aan het publiek wordt

gepresenteerd (De Vreese, 2005, Altena, 2017). Entman (1993) gebruikt de definitie “To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating context, in such a way as to promote a problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described.” (p. 53) om het proces framing te omschrijven. Hierin wordt zowel de handeling uitgelegd als ook hoe het publiek omgaat met de gepresenteerde werkelijkheid (Altena, 2017). In het hierboven genoemde voorbeeld van Van Dijk (1993) kiezen de journalisten ervoor om de nieuwsgebeurtenis op een manier weer te geven waarin vluchtelingen negatief en de witte meerderheid positief wordt beschreven. Dit is een manier om de

nieuwsgebeurtenis aan de lezer te presenteren, echter kan dit sociale en maatschappelijke gevolgen hebben voor vluchtelingen (Shadid, 2005). Het voorbeeld van Khosravinik (2010) laat zien dat de

(10)

10 schrijver er voor kiest om niet de menselijke eigenschappen en beweegredenen van vluchtelingen te benoemen, maar louter de aantallen. Ook hier ligt dus framing aan ten grondslag.

Voordat verder wordt ingegaan op ideologische kleuring in de nieuwsmedia, wordt eerst kort ingegaan op de totstandkoming van framing en de effecten op het publiek.

2.4. Framing in de media

Zoals genoemd in de inleiding is het onmogelijk voor journalisten om volledig objectief nieuws te brengen aan het publiek. De manier waarop het nieuws wordt gepresenteerd en de keuzes die hierin gemaakt worden hebben invloed op het publiek en hoe zij de nieuwsgebeurtenis interpreteren (Sanders & Meijman, 2012). Het proces framing is volgens Entman (1991) het vergroten of verkleinen van de waargenomen werkelijkheid door de journalist, waardoor deze elementen meer of minder zichtbaar worden gemaakt. Volgens Tuchman (1978) organiseren nieuwsframes de dagelijkse realiteit. Ze laten de wijze zien waarop nieuwsmedia onderwerpen presenteren, maar ook de wijze waarop het publiek de werkelijkheid ziet op basis van dit nieuwsframe (Altena, 2017). Van Valin (2004) stelt dat framing taalgebruikers helpt om “zichzelf en de wereld om hen heen te begrijpen, gebeurtenissen te voorspellen, en zelf te communiceren en handelend op te treden” (p. 232). Ze kunnen daarnaast feitelijk zijn, maar ook gevoed worden door mythen en stereotypes. Een frame wordt geanalyseerd door framingwetenschappers, zodat de verschillende wijzen kunnen worden beschreven waarop nieuwsmakers gebeurtenissen presenteren (Altena, 2017).

De Vreese (2005) benoemt twee fases in het framing proces, namelijk: frame building en frame setting. De eerste fase beschrijft de in- en externe factoren die invloed hebben op de totstandkoming van frames. Interne factoren zijn bijvoorbeeld de overtuigingen en normen en waarden van de journalist zelf, en ook het redactionele beleid van de nieuwszender. Dit bepaalt welke onderdelen van de gebeurtenis als nieuwswaardig worden gezien. Externe factoren zijn belangengroepen en de politiek die invloed uitoefenen op het creëren van mediaframes. De tweede fase focust op de effecten die de frames hebben op het publiek. De verschillende frames die door

framewetenschappers zijn onderscheiden kunnen in twee categorieën worden ingedeeld: issue-specifieke frames, die gespecificeerd zijn op één onderwerp, en generieke frames, die algemener zijn en hierdoor toepasbaar op verschillende onderzoeksthema’s. Specifieke frames kunnen bijvoorbeeld gaan over onderwerpen als criminaliteit of abortus. Bekende generieke frames zijn: conflict, human interest, economische consequenties en moraliteit en verantwoordelijkheid (Altena, 2017). In het licht van negatieve ideologische kleuring in de media zijn er framing-onderzoeken bekend over framing van vluchtelingen in de regionale dagbladen de Zwolse Courant, het Haarlems Dagblad en De Gelderlander (d’Haenens & De Lange, 2001). Uit dit laatste onderzoek kwam naar voren dat De Gelderlander en het Haarlems Dagblad vooral het conflict-frame werd toegepast en de Zwolse Courant vooral de economische consequenties van vluchtelingen belichtte. Shadid (2005) stelt dat nieuwsmedia direct en indirect een bijdrage leveren aan racisme en discriminatie van allochtonen en moslims via onder andere framing.

In het huidige onderzoek heb ik niet naar specifieke frames gekeken, maar heb ik breder onderzocht welke taalstrategieën tot negatieve ideologische kleuring in verhalende nieuwsteksten kunnen leiden. Wel is hierbinnen naar talige en cognitieve mechanismen gekeken die ook aan framing ten grondslag liggen. Dit wordt in de komende paragrafen verder beschreven. Bepaalde keuzes van nieuwsmedia bepalen namelijk op welke elementen van de gebeurtenis zij zich focussen, en wat zij juist weglaten, en juist deze keuzes kunnen negatieve ideologische kleuring bevatten. Dit blijkt bijvoorbeeld uit eerder genoemd onderzoek van Shadid (2005) waarin hij specifiek de stigmatisering en problematisering van moslims en de islam in de media onderzocht. Hij benoemt dat immigratie voortdurend wordt omschreven als ‘serieus en acuut probleem’ voor de ontvangende samenleving.

(11)

11 Hier ligt framing aan ten grondslag, omdat de journalisten er voor kiezen om de nadruk te leggen op de negatieve aspecten van immigratie, terwijl de positieve effecten op de samenleving of het perspectief van de vluchteling zelf wordt onderbelicht. Dit zelfde geldt voor een presentatie van minderheidsgroepen op basis van stereotiepe kenmerken. Een nadruk op uiterlijke kenmerken bijvoorbeeld of het benadrukken van religie zijn voorbeelden van framing door stereotypering. Omdat vormen van framing steeds ten grondslag lijken te liggen aan negatieve ideologische kleuring, is frame-onderzoek ook voor het huidige onderzoek relevant. De volgende paragrafen gaan in op de hierboven genoemde patronen voor negatieve ideologische kleuring, ‘stereotypering’ en

‘problematiseren’ en nog twee andere vormen die in het onderzoek aan bod komen.

2.5. Verborgen racisme in taal: patronen en hun werking

Uit onderzoek blijkt dat er verschillende strategieën zijn die journalisten kunnen inzetten om

negatieve ideologische opvattingen te communiceren (o.a. Simpson & Mayr, 2010; Shadid, 2005; Van Dijk, 1993). Verschillende keuzes in vocabulaire, grammatica en structuur kunnen hiertoe leiden. De belangrijkste verklarende mechanismen voor taalkeuzes met ideologische kleuring worden in onderstaande deelparagrafen besproken.

2.5.1. Stereotypering

Een eerste mogelijkheid achter negatieve ideologische kleuring kan stereotypering zijn (o.a. Simpson & Mayr, 2010; Van Dijk, 1993; Teo, 2000). Onder stereotypering wordt volgens Bordalo et. al. (2014) verstaan: “widely held but fixed and oversimplified image or idea of a particular type of person or thing” (p. 1) Stereotypen kunnen te maken hebben met ‘rassen’ (‘Aziaten zijn goed in wiskunde’), politieke stromingen (‘PVDD-stemmers zijn bomenknuffelaars’), geslacht (‘vrouwen kunnen niet rijden’), demografische groepen (‘Tukkers zijn stugge mensen’) , en activiteiten (‘vliegen is gevaarlijk’) (Bordalo et. al. 2014). Uit onderzoek op het gebied van sociale psychologie blijkt dat sociale interactie leidt tot de vorming van categorieën en structuren bij mensen en dat deze gebruikt worden in de omgang met anderen. Deze structuren zorgen ervoor dat situaties worden begrepen en dat

eigenschappen aan anderen worden toegekend (Schneider, 2001). Dit geldt ook voor het benoemen van stereotyperende categorieën en structuren.

Het belangrijkste negatieve gevolg van stereotypering door bijvoorbeeld de nieuwsmedia, is dat dit een negatieve impact heeft op groepen in de samenleving. Volgens Shadid (2005) en uit onderzoek van Schneider (2001) blijkt dat de stigmatisering van minderheden zoals vluchtelingen, de relatie met autochtone groepen negatief kan beïnvloeden op de volgende manieren:

1. Stereotypen hebben invloed op de wijze waarop mensen omgaan met informatie. De lezer onthoudt positieve informatie over de eigen groep en negatieve informatie over de ‘ander’ gemakkelijker.

2. Stereotypen zorgen ervoor dat mensen specifieke verwachtingen krijgen met betrekking tot het gedrag van de gestereotypeerde groepen. Deze groepen fungeren als een soort filter bij de waarneming en interpretatie van dat gedrag.

3. Stereotypen leiden mogelijk tot self-fulfilling prophecies. Dit houdt in dat “mensen in het gedrag van anderen zien wat ze op grond van hun vooroordelen zouden verwachten.” (Shadid, 2005; p. 337). Uit onderzoek van Valentino & Hutchings (2002) bleek namelijk dat wanneer in de Amerikaanse nieuwsmedia onderwerpen als criminaliteit en armoede worden gekoppeld aan etnische minderheden, mensen op een gegeven moment uit zichzelf deze verbanden gingen leggen. Ook wanneer de minderheden niet meer expliciet in het bericht

(12)

12 werden weergegeven.

4. Stereotypen veroorzaken verkeerde voorspellingen van het gedrag van de besproken ‘ander’, omdat de karakterbeschrijvingen niet op waarheid berusten.

2.5.2. Wij-Zij-deling

De journalist kan diverse keuzes maken waardoor bepaalde thema’s belangrijker worden gemaakt dan andere thema’s. Dit kan hij of zij doen door bijvoorbeeld keuzes te maken in ronde en vlakke personages en keuzes in op welke gebeurtenissen er wordt gefocust. De ideologie van de schrijver ten aanzien van minderheden kan zo impliciet aan de lezer worden gecommuniceerd (Simpson & Mayr, 2010). Wanneer dit met personen gebeurt kan er gesproken worden van verborgen negatieve ideologische kleuring. Van Dijk (1993) noemt in dit kader de strategie positive self presentation versus negative other presentation. Ook wel de ‘Wij-zij-deling’ genoemd (Shadid, 2005). De

gevestigde groep wordt binnen deze strategie positief neergezet, en anderen die niet tot deze groep behoren negatief.

2.5.3. Minderheidsgroepen als probleem

Shadid (2005) benoemt dat moslims en minderheden in het algemeen vaak als probleemgroep worden afgeschilderd in de media. Immigranten worden regelmatig omschreven als acuut en serieus probleem, en als bedreiging voor de samenleving. Opvallend in Nederland is volgens de onderzoeker ook dat in de verslaglegging over etnische minderheden religie een grote rol speelt.

Wanneer er in de westerse media wordt gesproken over immigranten, dan worden zij vaak voorgesteld als één homogene groep, zo stelt Shadid (2005). Zelfs wanneer artikelen over enkele personen gaan dan worden zij voorgesteld als leden van groepen in plaats van zelfstandige

individuen. Immigranten worden vaak gesimplificeerd doordat er alleen wordt gefocust op culturele eigenschappen en religie en hoe dit afwijkt van de westerse cultuur. Hierdoor lijkt het alsof zij geen andere eigenschappen hebben dan ‘moslim’ zijn. Tot slot noemt Shadid (2005) dat de berichtgeving over moslims en immigranten in een klein aantal thema’s kunnen worden gecategoriseerd.

Nieuwsberichten gaan dan vaak over ‘fundamentalisme’, huwelijken tussen moslims en niet-moslims en ook onderwijs en criminaliteit.

2.5.4. Dehumaniseren van minderheidsgroepen

Bleiker et. al. (2013) vonden in hun onderzoek bewijs voor negatieve ideologische kleuring in de presentatie van vluchtelingen. Zij onderzochten afbeeldingen van nieuwsberichten en benoemden dat vluchtelingen dehumanised worden. Dit houdt in dat zij onpersoonlijk worden gepresenteerd, namelijk als massa in plaats van als individu. Ook wanneer de kijker op afstand wordt gehouden, in plaats van tussen de vluchtelingen, is dit een bewijs voor dehumanisatie van vluchtelingen.

Vluchtelingen en immigranten worden verder gedehumaniseerd en geobjectiveerd wanneer de journalist in nieuwsteksten over deze groepen te pas en te onpas gebruik maakt van cijfers en grafieken (Khosravinik, 2010). Het in paragraaf 2.3. genoemde voorbeeld van Khosravinik (2010) laat zien hoe deze dehumanisatie er uit kan zien. Feitelijke informatie met getallen en percentages in plaats van een menselijke presentatie met citaten van vluchtelingen is een voorbeeld van negatieve ideologische kleuring in de vorm van het dehumaniseren van minderheidsgroepen.

2.5.5. Kleurende formuleringstechnieken in verhalen

Naast de hierboven genoemde koppelingen, zijn er concrete formuleringstechnieken die negatieve ideologische kleuring kunnen reflecteren (Simpson & Mayr, 2010, Van Dijk, 1993) en die ook in verhalen toegepast kunnen worden. Specifiek gaat het om het gebruik van nominalisaties, de passieve vertelvorm en metaforisch taalgebruik.

(13)

13 Wanneer een schrijver gebruik maakt van passieve zinnen en nominalisaties kan hij of zij hiermee bepalen welke handelingen en welke personages in een verhaal als belangrijk of minder belangrijk worden gezien door de schrijver (Simpson & Mayr, 2010, Van Dijk, 1993). Nominalisaties zijn zelfstandig naamwoorden die afgeleid zijn van een werkwoord. Zij hebben als effect dat de verantwoordelijke persoon of organisatie achter een handeling impliciet blijft (bijvoorbeeld ‘het pesten van mensen met een migratieachtergrond’) (Van Dijk, 2008). De (negatieve) acties kunnen zodoende een abstract karakter krijgen (Onrust, 2013). Aan het gebruik van nominalisaties kan negatieve ideologische kleuring ten grondslag liggen, als hiermee zinnen waar (negatieve

omstandigheden van) vluchtelingen worden beschreven minder begrijpelijk worden gemaakt. De kleuring blijkt ook als de verantwoordelijke persoon hierdoor ontweken wordt. Van Dijk (2008) stelt dat nominalisaties bewust ingezet kunnen worden om negatieve ideologische kleuring impliciet te communiceren. De strategie die hierachter zit kan dehumaniseren van minderheidsgroepen zijn, doordat gebeurtenissen minder begrijpelijk voor de lezer worden gemaakt. Ook kan hier wij-zij-deling aan ten grondslag liggen, doordat de wij-groep wellicht impliciet wordt gemaakt in de tekst.

Een actieve of bedrijvende vertelvorm is gemakkelijk te lezen dan een passieve of lijdende vertelvorm (Burger & De Jong, 2009). Een passieve zin bestaat uit het element worden/zijn in combinatie met een voltooid deelwoord (Cornelis, 1997). Sanders & Meijer (2012) benoemen dat door middel van passieve zinnen mensen in het verhaal neergezet kunnen worden als actor of undergoer. Volgens Van Dijk (2000) worden etnische minderheden alleen actief gemaakt wanneer ze iets slechts doen. Wanneer ze worden geassocieerd met iets positiefs, worden ze volgens de

onderzoeker in passieve rollen (undergoer) gepresenteerd, waarin ‘dingen’ voor hen of tegen hen gedaan worden. De handelende persoon of instantie kan ook door passieve zinnen impliciet worden gemaakt. Daarnaast kan de vluchteling in passieve zinnen achteraan worden geplaatst, waardoor de focus op de ‘slachtoffers’ wordt gelegd, zoals in: ‘Amsterdam wordt overspoeld door vluchtelingen’. Hier ligt wij-zij-deling aan ten grondslag als de zij-groep vaker in passieve zinnen worden genoemd, dan de wij-groep.

Een manier om personages in een slecht daglicht te plaatsen is door metaforisch taalgebruik

(Simpson & Mayr, 2010). Metaforen kunnen ingezet worden in verhalen om ze aantrekkelijker (Maes & Schilperoord, 2008), overtuigender (Sopory & Dillard, 2002) en begrijpelijk te maken (Lakoff, 1986). Schrijvers kunnen metaforisch taalgebruik inzetten om de (negatieve) eigenschappen van personages te beschrijven. Fairclough (1989) stelt bijvoorbeeld dat disease metaphor’s vaak gebruikt worden om sociale problemen aan te kaarten en soms ook vergroten. Simpson & Mayr (2010) noemen dat uitbreiding van de Europese unie door het vluchtelingenprobleem werd vergeleken met verspreiding van HIV: “There are now 1.5 million people living with HIV on the doorstep of the EU” (p. 112). Personages in verhalen kunnen in verband worden gebracht met negatieve thema’s door metaforisch taalgebruik of vergelijkingen te gebruiken die verwijzen naar ziektes of negatieve eigenschappen. Volgens Lakoff (1986) komt metaforisch taalgebruik voort uit directe ervaringen met de omgeving. Door metaforische uitspraken te doen verandert de toon in het verhaal van formeel naar informeel. Het gebruik van metaforisch taalgebruik kan gezien worden als poging van de journalist om een band te creëren met de lezer door nieuws te brengen in de ‘gewone taal’ van de lezer. Metaforisch taalgebruik wordt volgens hem in sterke mate onbewust gebruikt. Gebruik van deze strategie draagt in positieve zin bij aan het begrip van de tekst, en zij kunnen ook een

overtuigende werking hebben. Ideologische opvattingen ten aanzien van minderheden kunnen met behulp van metaforisch taalgebruik overtuigend worden gebracht. De Vreese (2005) stelt dat metaforen als framing device kunnen worden fungeren, en dus de wijze waarop informatie wordt verwerkt, attitudes en gedrag kunnen beïnvloeden. Thibodeau & Boroditsky (2011) onderzochten het gebruik van verschillende metaforen en criminaliteit en kwamen ook tot de conclusie dat door gebruik van metaforisch taalgebruik de opinie van de lezer kan worden beïnvloed.

(14)

14

2.6. Verhalende nieuwsteksten

De genoemde vier manieren waarop negatieve ideologische kleuring in (nieuws)teksten tot uiting kunnen komen zijn mogelijk ook zichtbaar in verhalende nieuwsteksten. Hier zal in dit onderzoek naar gekeken worden. Zoals genoemd is dit nieuwsgenre bij uitstek interessant door de focus op de (handelingen van) personages en door de beïnvloedende werking van verhalen op de attitudes en overtuigingen van lezers (Jansen, 2017). Deze beïnvloeding ontstaat door keuzes in de inzet van verteltechnieken waarmee de personages en hun leefwereld levendig te maken, in combinatie met een bepaald formuleringspatroon. De komende paragrafen belichten enkele onderzoeken binnen de narratologie, benoemen de functie en het effect van verhalen en de verteltechnieken die ingezet kunnen worden in de karakterisering van personages. Vervolgens wordt vanuit de theorie en mijn eigen bevindingen een koppeling gelegd met negatieve ideologische kleuring die mogelijk een nieuw perspectief biedt op hoe negatieve ideologische kleuring juist in verhalende nieuwsteksten een beïnvloedende werking kan hebben op de lezer.

Verhalende nieuwsteksten zoals reportages en achtergrondverhalen zijn minder feitelijk van aard en meer gericht op de mensen uit het verhaal en de handelingen die zij verrichten (Asbreuk & Moor, 2010). In sfeerverhalen en reportages vormt het harde nieuws dus niet de kern, maar de sfeer waarin dat nieuws zich afspeelt en de emoties en drijfveren van mensen die er deel van uitmaken (Asbreuk & Moor, 2010). Belangrijk hierbij is ook dat het verhaal geschreven is door een ooggetuige. Deze journalist en zijn waarneming vormen de drijvende kracht van het verhaal. De keuzes die de journalist maakt tijdens het schrijven van het verhaal zijn gebaseerd op stijl- en verhaaltechnieken waardoor lezers het gevoel krijgen er echt bij te zijn geweest. Verhalende nieuwsteksten worden ingezet om de lezer een beter beeld te geven van de nieuwsgebeurtenis en met name de impact op mensen (Asbreuk & Moor, 2010). De lezer wordt zo dichter bij de gebeurtenis getrokken. Keuzes in de inzet van verteltechnieken in verhalen hebben daarnaast als effect dat de attitudes en

overtuigingen van lezers kunnen worden beïnvloed (Jansen, 2017). De mening van de schrijver en/of het gedrag van personages kan zelfs worden overgenomen door de lezer. Er mag dus verwacht worden dat negatieve ideologische kleuring juist in het verhalende genre tot uiting kan komen in specifiek de beschrijving van personages door de subjectieve perspectieven in met name de beschrijving van personages en hoe deze keuzes mogelijk negatieve ideologische kleuring kunnen communiceren.

2.6.1. De functie en het effect van verhalen

Voordat bovenstaande verwachting verder wordt uitgediept dienen de functie en het effect van verhalen helder te zijn. Binnen de narratologie worden de vorm en functie van verhalen onderzocht. Volgens Rigney (2006) staan twee vragen centraal: “Hoe komt het dat verhaalpersonages voor ons ‘leven’, terwijl ze met behulp van allerlei kunstgrepen zijn neergezet? Wat zegt dit over de werking van verhalen in de samenleving?”(p. 157). Een narratief bestaat uit een verhaal met een

identificeerbaar begin, midden en eind en bevat informatie over de personages, hun leefwereld en conflicten (Moyer-Gusé & Nabi, 2010). Goede schrijvers stellen lezers in staat om virtueel te leven in een andere wereld (Rigney, 2006). Ze stelt dat middels verhalen de nieuwsgierigheid naar andermans ervaringen wordt geprikkeld en bevredigd. Het doel van de vertelkunst zou het creëren van een werkelijkheidseffect zijn waardoor de verhaalwereld voorstelbaar wordt voor de lezer. Schrijvers kunnen door middel van narratieven de lezer niet alleen vermaken, maar ook overtuigingen,

attitudes en gedrag mogelijk veranderen (Jansen, 2017). Het Entertainment Overcoming Resistance Model (EORM) van Moyer-Gusé (2008) laat bijvoorbeeld zien dat lezers door narratieven attitudes

(15)

15 kunnen aanpassen of gedrag vertonen die overeenkomen met personages in verhalen. Transportatie in het verhaal, identificatiemet de personages en parasociale interactie met de personages kunnen bijvoorbeeld het resultaat zijn van het lezen van een verhaal. Dit kan ervoor zorgen dat lezers bepaald gewenst gedrag gaan vertonen. Binnen de gezondheidsvoorlichting kunnen verhalen bijvoorbeeld ingezet worden om lezers te overtuigen van gezondheidsbevorderend gedrag (Jansen, 2017) en binnen de marketing kunnen bedrijven potentiële klanten enthousiasmeren over producten (Escalas, 2004). In verhalende nieuwsteksten kunnen journalisten lezers mogelijk bewust of

onbewust overtuigen van (negatieve) ideologische standpunten. Hier is in het huidige onderzoek op gefocust. Zoals genoemd hebben de keuzes in de presentatie van personages in verhalen een overtuigende kracht op de lezer (Rigney, 2006; Jannidis, 2012; Schneider, 2001). De volgende paragraaf gaat verder in op de manieren waarop schrijvers personages kunnen presenteren in verhalen, waar dit op gebaseerd kan zijn en hoe personages lezers kunnen beïnvloeden waardoor de relatie met negatieve ideologische kleuring gelegd kan worden.

2.6.2. Personages in verhalen en de beïnvloeding van de lezer

Schneider (2001) stelt dat personages in verhalen een dubbele aard hebben. Dit houdt in dat zij aan de ene kant gebaseerd zijn op daadwerkelijke real life ervaringen met echte personen en aan de andere kant dat zij het resultaat zijn van de werkwijzen binnen de totstandkoming van het verhaal. Volgens de onderzoeker kan de interactie tussen de lezer en de tekst worden gezien als een dynamisch proces, net als de manier waarop personages worden opgebouwd in het hoofd van de lezer. Dit dynamische karakter beschrijft Schneider (2001) in zijn model waarin top-down en bottom-up processen worden beschreven. In het top-down

proces wordt een personage binnen een

categorie geplaatst, waarbij de informatie uit de tekst wordt geïntegreerd in deze categorie. Een bottom-up proces is het resultaat wanneer tekstuele informatie een karakter integreert in een type of de vorming van een individuele representatie (Schneider, 2001). Lezers zouden bij de presentatie van een personage in een verhaal allereerst proberen om te categoriseren. Wanneer dit niet lukt wordt het personage gepersonaliseerd. Wanneer lezers een verhaal lezen worden gecategoriseerde en gepersonaliseerde karakters opgebouwd, maar gaandeweg kunnen personages worden

gedecategoriseerd of gedepersonaliseerd. In dit onderzoek naar negatieve ideologische kleuring in verhalen is het onderzoek van Schneider (2001) relevant, omdat het inzicht geeft in hoe lezers personages interpreteren. Volgens de onderzoeker is personalisatie van een karakter een

voorwaarde voor identificatie bij de lezer, waarvan we weten dat dit kan leiden tot verandering in attitudes en overtuigingen van de lezer (Moyer-Gusé, 2008). Identificatie beschrijft hoe lezers op emotioneel gebied reageren op personages en houdt in dat de lezer empathie en sympathie voor het personage voelt en het personage als rolmodel ziet (Jannidis, 2012). De kwaliteit van deze

emotionele reactie hangt volgens Schneider (2001) af van de hoop en voorkeuren van de lezer ten aanzien van de ontwikkeling van het personage.

Of de lezer het personage wel of niet likable vindt heeft niet alleen te maken met zijn of haar eigen value system. De lezer probeert zich te verbinden aan de waardeoordelen, overtuigingen en conventies die de schrijver in het verhaal presenteert, zelfs als deze afwijken van de eigen overtuigingen (Schneider, 2001). Deze conclusies zijn interessant in het licht van het huidige onderzoek naar negatieve ideologische kleuring en de (veranderende) houding van de lezer ten aanzien van het personage en de groep waartoe hij/zij behoort.

(16)

16

2.6.3. De presentatie van personages in verhalen

Personages en hun handelingen vormen de kern van verhalen (Rigney, 2006). De keuzes die de schrijver maakt in de presentatie van personages kunnen zoals genoemd invloed hebben op de lezer. In de totstandkoming van verhalen maakt de schrijver voortdurend keuzes over hoe een personage binnen het verhaal tot zijn recht komt, maar ook hoe de schrijver zichzelf positioneert ten opzichte van de personages. Al deze keuzes hebben effect op hoe levendig het verhaal en de personages worden neergezet en ook welk effect het verhaal heeft op de lezers.

Rigney (2006) onderscheidt diverse verteltechnieken binnen de narratologie die schrijvers inzetten om personages en hun leefwereld kleur te geven. Dit zijn: karakterisering round & flat, de

eigenschappen die personages toebedeeld krijgen, het taalgebruik waarmee het personage gekarakteriseerd kan worden, keuzes in de relatie tussen de verhaalwereld en het bewustzijn van waaruit deze wordt waargenomen (focalisatie) en het spelen met tijd in de verhaalstructuur. Op deze technieken wordt in mijn eigen onderzoek ook gefocust, door te onderzoeken of middels deze technieken negatieve ideologische kleuring impliciet gecommuniceerd kan worden.

Ik zal in deze paragraaf een beschrijving geven van de verschillende verteltechnieken in de presentatie van personages. In paragraaf 2.7. zullen deze verteltechnieken vervolgens gekoppeld worden aan de in paragraaf 2.5. benoemde strategieën voor negatieve ideologische kleuring.

Round & flat characters

In de narratologie wordt een onderscheid gemaakt tussen round characters, waar lezers veel over horen en die constant in ontwikkeling zijn, of flat characters, die schetsmatig worden neergezet en op de achtergrond blijven (Rigney, 2006). Keuzes die hierin gemaakt worden bepalen welke personages als hoofdpersoon kunnen worden gezien en waar dus het verhaal vooral om draait. De keuzes in round en flat character hebben gevolgen voor de manier waarop het personage wordt ‘ontvangen’ door de lezer en of zij in categorieën worden geplaatst of niet (Schneider, 2001). Personages kunnen op basis van uiteenlopende eigenschappen worden gekarakteriseerd. Deze eigenschappen dragen bij aan een beschrijving als round of als flat character. Eigenschappen kunnen betrekking hebben op “uiterlijk, intelligentie, morele eigenschappen, de psyche of

bewustzijnsprocessen” (Rigney, p. 165). Eigenschappen kunnen ook betrekking hebben op ‘wat ze doen’ zoals beroep, of ‘wat ze zijn’ zoals ‘moeder’ of ‘vriend’ (Simpson & Mayr, 2010). In de introductie in verhalen kunnen diverse eigenschappen benoemd worden en ook de naam kan op diverse manieren naar voren komen. Simpson & Mayr (2010) stellen dat sociale actoren worden weergegeven in ‘nomination’. Dit wordt meestal uitgedrukt in eigennamen. Dit kan formeel zijn (achternaam, met of zonder titel), semi-formeel (voor- en achternaam), of informeel (alleen voornaam). De eigenschappen van personages kunnen vervolgens impliciet of expliciet aan de lezer worden getoond. Impliciete weergave houdt in dat bijvoorbeeld het beschrijven van een rommelige kamer het personage typeert (Jannidis, 2012). Schrijvers kunnen de binnenwereld van een personage aan de lezer tonen door subjectieve eigenschappen toe te schrijven. Dit kunnen mentale woorden, zoals ‘denken’ en ‘wachten’ zijn. Subjectieve eigenschappen kunnen ook een oordeel van de schrijver bevatten, wanneer het connotaties zijn die naar personen verwijzen, bijvoorbeeld ‘herrieschoppers’ en ‘ex-criminelen’ (Staes, 1996). Een round character krijgt emoties toebedeeld en diverse

eigenschappen, terwijl een flat character slechts enkele eigenschappen toebedeeld krijgen die vaak oppervlakkig van aard zijn.

(17)

17

Karakterisering taalgebruik

In verhalen kunnen personages op basis van taalgebruik gekarakteriseerd worden en zo herkenbaar worden gemaakt (Asbreuk & Moor, 2010; Teo, 2000; Simpson & Mayr, 2010). Dit zorgt er voor dat ze levendig worden voor de lezer. Volgens Thomas (2012) is taalgebruik een belangrijk onderdeel van karakterisering van personages omdat taalgebruik “directe, onbemiddelde toegang biedt tot emoties, verlangens, gewoonten en voorkeuren van die persoon” (p. 57). De onderzoeker benoemt dat wanneer een roman geen rechtstreekse toegang geeft tot de gedachte van het personage, taalgebruik “the best thing” is (p. 57). Het levert een soort ‘taalkundige vingerafdruk’ in de vorm van een idiolect dat uniek en onderscheidend is voor dat individu. Dat wat personages zeggen onthult dus hoe wat ze voelen of denken. Volgens Page (1988) draagt taalgebruik bij aan karakterisering van personages, omdat hierin details van hun levens worden onthuld. Hoe personages elkaar aanspreken zegt volgens de onderzoeker ook iets over onderlinge relaties. Bepaalde verbale gewoontes en terugkomende zinnen zorgen ervoor dat lezers de personages kunnen herkennen en identificeren, maar deze herhalingen zijn ook bedoeld om de lezer te vermaken met dat wat zij prettig en aantrekkelijk vinden in het personage en zijn of haar verbale ‘stijl’ (Pugh, 2005). Volgens Schneider (2001) is taalgebruik een individueel aspect van het character model, dat lezers construeren om het personage als onderdeel van het verhaal te begrijpen. Volgens deze gedachte leiden alle directe en indirecte bronnen die karakteriserende informatie bevatten tot het toevoegen van nieuwe aspecten in het mentale model van personages of tot het aanpassen van al bestaande aspecten. Dergelijke karakteriserende informatie zijn: 1) Beschrijvingen en presentaties van de kenmerken van een personage, verbaal en non-verbaal gedrag, uiterlijk, lichaamstaal en 2) de presentatie van

bewustzijnsprocessen en de binnenwereld van het personage. Taalgebruik wordt hier dus ook als onderdeel van de karakterisering van personages gezien. Ook citaatinbeddingen en -inleidingen zijn een onderdeel van de karakterisering van personages. Zij kunnen echter het oordeel van de schrijver bevatten (Cottle, 2000).

Focalisatie

Schrijvers kunnen verschillende vertelsituaties kiezen: hij of zij positioneert zich ten opzichte van zowel de lezer als de personages in het verhaal. Hierdoor wordt duidelijk hoe subjectief of objectief het verhaal is geschreven (Rigney, 2006; Asbreuk & Moor, 2010). De manier waarop de schrijver zichzelf en zijn/haar standpunten (impliciet of expliciet) presenteert in het verhaal heeft effect op de lezer (Jannidis, 2012; Schneider, 2001). De schrijver kan bijvoorbeeld zichzelf als alwetende verteller presenteren, waardoor de beschrijvingen van personages als geloofwaardig kunnen worden gezien (Rigney, 2006). De genoemde standpunten en oordelen van de schrijver jegens personages hebben invloed op hoe lezers aankijken tegen personages (Jannidis, 2012; Schneider, 2001).

Binnen de narratologie is ‘focalisatie’ een belangrijke term. Hiermee wordt de relatie aangegeven tussen de persoon door wiens ogen het vertelde wordt gezien en dat wat verteld en gezien wordt. De ‘focalisator’ wordt het subject of het punt gezien van waaruit wordt waargenomen, en dat wat wordt waargenomen het ‘gefocaliseerde object’. Genette (1972) benoemt drie soorten focalisaties in een verhaal: 1) geen focalisatie, 2) interne focalisatie en 3) externe focalisatie. Wanneer er geen sprake is van focalisatie, dan wordt er ook wel gesproken van een ‘vision from behind’. De verteller weet hier meer dan het personage, en zegt meer dan de personages. Van interne focalisatie is sprake wanneer de verteller net zoveel weet als de personages. Dit wordt ook wel ‘point of view’ genoemd. Bij de derde term, genaamd externe focalisatie, zegt het personage meer dan de verteller. Dit wordt door Pouillon (1993) ook wel ‘vision from without’ genoemd. Rigney (2006) benoemt de verschillende

(18)

18 focalisatievormen ook, maar onderscheid hierbij de twee categorieën: ‘alwetende verteller’ en ‘waarnemer’.

Rigney (2006) maakt ook onderscheid tussen verschillende vertelvormen: • Heterodiëgetische verteller

Wanneer de schrijver voor deze vertelvorm kiest houdt hij zich actief buiten de

verhaalwereld. Binnen deze vorm kunnen schrijvers er voor kiezen om niets van zichzelf blootgeven, of wel in de vorm van subjectieve oordelen jegens personages. Indicatoren van deze vertelvorm zijn het benoemen van personages in groepen en slechts algemene persoonskenmerken zoals geslacht of leeftijdsindicatie.

• Homodiëgetische verteller

De homodiëgetische verteller bevindt zich juist binnen de verhaalwereld. Dit kan als één van de actanten/personages in het verhaal (autodiëgetische verteller), waarbij het gebruik van de ‘ik’-vorm kenmerkend is. Dit is in bijvoorbeeld autobiografieën het geval. De schrijver kan ook een getuigen-verteller zijn. De eigen persoon en de situatie van de schrijver staat dan niet centraal, maar hij/zij is er wel bij als observant. Indicatoren van deze vertelvorm zijn directe citaten, die impliceren dat de schrijver zich nabij het personage bevindt in combinatie met observaties die dat bevestigen.

Schrijvers bepalen door de keuze in vertelvorm en focalisatie ook waar zij de lezer in het verhaal plaatsen. Ze kunnen dicht bij de personages, tussen de mensen worden geplaatst, maar ook meer op afstand.

Tijd

Volgens Rigney (2006) is een van de voordelen van taal als verhaalmedium, dat er veel mogelijkheden zijn om met tijd en tijdservaring te spelen. Alle afwijkingen in de vertelling ten opzichte van de verhaalwereld die te maken hebben met de beleving van tijd wordt volgens Genette (1972) anachronie genoemd. Hier valt spelen met duur en volgorde onder. De schrijver creëert zodoende een eigen vertelritme en dit geeft structuur aan een verhaal (Rigney, 2006). De verteltijd is het product van de vertelling, en wordt conceptueel gelinkt aan ‘gebeurtenis’, ‘ruimte’, en

‘personages’. De verteltijd wordt gevormd door een wisselwerking met de andere elementen van de verhaalwereld (van Fraassen 1991; Weixler & Werner 2014). Spelen met de tijd kan doordat er bij bepaalde handelingen langer wordt stilgestaan dan bij de ander (vertragen en versnellen) (Rigney, 2006)

2.7. De koppeling tussen verteltechnieken en negatieve ideologische kleuring

De voorgaande paragrafen belichtten relevant critical discourse analysis-onderzoek, patronen van negatieve ideologische kleuring en de effecten die ze teweeg kunnen brengen en gaven inzage in de werking en het effect van verhalen en hoe zij de lezer kunnen beïnvloeden. In deze paragraaf worden de algemene verteltechnieken, zoals al kort benoemd in de vorige paragraaf, verder uitgelicht en deze worden op basis van eerder onderzoek en mijn eigen verwachtingen gekoppeld aan de strategieën voor negatieve ideologische kleuring, namelijk stereotypering, wij-zij-deling, problematisering en dehumaniseren van minderheidsgroepen.

2.7.1. Stereotypering door verteltechnieken

De keuzes die de schrijver maakt die betrekking hebben op de eigenschappen van personages en de verdeling round en character kunnen mogelijk negatieve ideologische kleuring in de vorm van stereotypering reflecteren. Jannidis (2012) en Schneider (2001) stellen daarnaast dat de twee typen

(19)

19 verschillend van elkaar worden ontvangen door de lezer. Een flat character kan bijvoorbeeld op basis van oppervlakkige en stereotiepe eigenschappen worden omschreven (Jannidis, 2012). Shadid (2005) noemt dat allochtonen en vluchtelingen vooral (subjectieve) eigenschappen krijgen die gebaseerd zijn op cultuur, religie en criminaliteit. Ook Teo (2000) vond deze resultaten in zijn onderzoek naar Australische dagbladen. Hiermee worden de personages in de nieuwstekst gesimplificeerd, geproblematiseerd, en ook gestereotypeerd. Een vlakke omschrijving zorgt er volgens Schneider (2001) voor dat een personage meteen in een categorie wordt geplaatst door de lezer. Een ronde omschrijving daarentegen maakt het mogelijk voor de lezer om zich te identificeren met het personage. De karakterisering van taalgebruik door middel van citaatinbeddingen kan ook een stereotiepe beschrijving versterken. Door woorden als ‘schreeuwden’ en ‘sissen’ te gebruiken, kan een beeld geschetst worden van ‘agressieve’ en ‘onbevreesde’ vluchteling, bijvoorbeeld.

Op het gebied van focalisatie kan de schrijver ook keuzes maken die bij kunnen dragen aan een stereotiepe beschrijving van personages. Van een alwetende vertelvorm worden de eigen oordelen en evaluaties van de schrijver bijvoorbeeld meer verwacht en geaccepteerd (Rigney, 2006). Deze vertelvorm heeft volgens de onderzoeker tevens als kenmerk dat het vertelde als waarheid wordt gezien door de lezer. Een positionering op afstand van het personage kan tevens bijdragen aan een stereotiepe omschrijving, omdat hierdoor alleen oppervlakkige eigenschappen toebedeeld kunnen worden aan het personage. Ook kan deze positionering er toe leiden dat schrijvers eigenschappen gaan toebedelen aan groepen/massa’s, wat kenmerkend is voor stereotypering.

Op het gebied van tijd kunnen schrijvers stereotypering toepassen in het verhaal, wanneer hij of zij veel verteltijd biedt aan gebeurtenissen, handelingen of beschrijvingen die vooroordelen in de samenleving voeden of versterken, zoals bijvoorbeeld het benadrukken van gewelddadige acties van allochtonen.

2.7.2. Wij-zij-deling door verteltechnieken

De strategie ‘wij-zij-deling’ zou ook in verhalen en de verhalende nieuwsgenres tot uiting kunnen komen. In de verdeling round en flat characters kan een personage die tot ene minderheidsgroep behoord bijvoorbeeld vooral oppervlakkig als flat character worden weergegeven, terwijl personages die tot de ‘witte meerderheid’ of tot de groep behoren waar de schrijver zich mee identificeert, meer aandacht krijgt van de lezer door hen een volledige, ronde omschrijving te geven en door hen een grotere en meer prominente rol te laten vervullen in het verhaal. De eigenschappen kunnen

daarnaast in de ene groep positief zijn en in de andere groep negatief. Het kan ook zijn dat de manier waarop de schrijver personages introduceert in het verhaal met elkaar contrasteren, bijvoorbeeld een volledige introductie met voor- en achternaam en leeftijd tegenover een personage die geen (persoonlijke) introductie krijgt. Volgens Simpson & Mayr (2010) zijn de kenmerken die niet worden genoemd, namelijk net zo belangrijk zijn als dat wat wel wordt benoemd. Volgens Asbreuk & Moor (2010) dient een journalist niet meer details van personages te beschrijven dan nodig is voor de functionaliteit van het verhaal. Wanneer dit wel gebeurt, dan kan er sprake zijn van overlexicalisatie (Simpson & Mayr, 2010). Van deze concrete strategie is bijvoorbeeld sprake bij het (meerdere malen) benoemen van nationaliteit in de berichtgeving over criminaliteit. Staes (1996) vond hier bewijs voor in Vlaamse dagbladen.

Op het gebied van de karakterisering van taalgebruik kan wij-zij-deling ook zichtbaar worden. Keuzes in de citaatvorm kunnen volgens onderzoek verschillende effecten hebben. Personages die met directe citaten aan het woord worden gelaten kunnen als betrouwbaar worden gezien door de schrijver (Teo, 2000). Directe citaten behoren daarnaast tot de minst subjectieve categorie (Lagerwerf, Schurink & Oegema, 2011). Deze citaatvorm kan volgens Schneider (2001) leiden tot

(20)

20 personalisatie van personages. Zoals genoemd in 2.7.1. kunnen gepersonaliseerde characters tot identificatie leiden en empathie vanuit de lezer (Schneider, 2001). Vis, Sanders & Spooren (2011) stellen dat journalisten die directe citaten gebruiken niet verantwoordelijk willen worden gesteld voor de inhoud ervan. De citaatkeuze zal dan juist een afstand tussen de schrijver en het personage reflecteren.

Een schrijver die indirecte citaten gebruikt is ten minste deels verantwoordelijk voor de inhoud ervan (Vis, et. al., 2011). Hij of zij plaatst zich namelijk tussen het personage en de lezer, en doet als het ware het interpreteerwerk voor de lezer (Leech & Short, 2007). Indirecte citaten kunnen een

positieve of negatieve bijklank hebben, omdat de mening van de schrijver hierin verweven kan zitten. Het kan ook zijn dat bepaalde groepen of mensen helemaal niet aan het woord worden gelaten. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de beeldvorming over deze groepen bij de lezer.

De keuze in citaatvorm kan negatieve ideologische kleuring in de vorm van ‘wij-zij-deling’ op de volgende manieren: 1) Wanneer een personage (zij-groep) direct wordt geciteerd en dit een afstand creëert tussen de schrijver en het personage. In hetzelfde verhaal worden een ander personage (wij-groep) met indirecte citaten geciteerd. 2) Het personage (zij-(wij-groep) wordt niet geciteerd en een ander personage (wij-groep) wel. Wanneer citaatinbeddingen en -inleidingen die voorafgaan aan het citaat bij de ene groep positief (‘glimlachend vertelt hij’) of neutraal (‘zegt’) van aard zijn en in de andere groep negatief van aard (‘schreeuwde hij’).

De keuzes die de schrijver maakt op het gebied van focalisatie kan tevens bijdragen aan ‘wij-zij-deling’. Een beschrijving op afstand (zij-groep) tegenover een beschrijving van dichtbij (‘wij-groep’) laat dit bijvoorbeeld zien. Een vertelling waarin de schrijver zich binnen de verhaalwereld bevindt (‘wij-groep’) of daarbuiten (zij-groep). Of een waarnemende vertelling (‘wij-groep’) en een alwetende vertelling met negatieve oordelen van de schrijver (‘zij-groep’) kan hier ook op wijzen.

De schrijver maakt keuzes in welke gebeurtenissen en personages veel of weinig verteltijd krijjgen. Wij-zij-deling kan zichtbaar worden als de wij-groep meer verteltijd krijgt dan de zij-groep. De ‘kant’ van de wij-groep kan dan als belangijker worden gezien.

2.7.3. Problematisering door verteltechnieken

Wanneer personages eigenschappen toebedeeld krijgen die negatief van aard zijn, dan kan dit op de strategie ‘problematiseren’ wijzen, zoals Shadid (2005) stelt. Binnen round en flat characters kan dit een ronde beschrijving betekenen die gebaseerd is op negatieve eigenschappen. Het kan ook een flat character zijn die oppervlakkige eigenschappen toebedeeld zijn die negatief van aard zijn. Specifiek subjectieve eigenschappen kunnen minderheidsgroepen problematiseren (Shadid, 2005; Staes, 1996). Deze eigenschappen geven de lezer enerzijds een kijkje in de binnenwereld van de lezer (‘met een blik vol heimwee kijkt hij uit het raam’) , anderzijds kunnen het sterke connotaties zijn die naar personen verwijzen. (‘herrieschoppers’). Ook de hierboven genoemde strategie ‘overlexicalisatie’ kan ingezet worden om personages te problematiseren.

Binnen de karakterisering van taalgebruik kunnen citaatinbeddingen en -inleidingen negatief van aard zijn en zodoende bijdragen aan problematisering, zoals in het voorbeeld in de vorige paragraaf duidelijk werd. Zeker wanneer het taalgebruik structureel wordt ingeleid met woorden met een negatieve bijklank, dan is dit een bewijs van het personage en de groep waar hij/zij toebehoord ‘degraderen’ tot probleem.

Een beschrijving als ‘probleem’ kan verder versterkt worden in keuzes in focalisatie. De schrijver zichzelf buiten het verhaal plaatsen op afstand van het personage of een alwetende vertelling hanteren, waarin negatieve eigen oordelen worden doorgeschemerd. Deze kleuringen, bijvoorbeeld

(21)

21 het gebruik van modale werkwoorden (zoals ‘kunnen’ en ‘moeten’) kunnen een negatieve

positionering van de schrijver ten aanzien van de personages laten zien (Van Dijk, 1993). Op het gebied van tijd kan de schrijver er voor kiezen om meer verteltijd te geven aan

gebeurtenissen en handelingen van personages die negatief van aard zijn, dus bijvoorbeeld een focus op criminaliteit, werkloosheid en problemen rond huisvesting wanneer vluchtelingen worden

gepresenteerd in een verhaal.

2.7.4. Dehumaniseren door verteltechnieken

In verhalen kunnen technieken ook bijdragen aan het dehumaniseren van minderheidsgroepen. In de keuzes binnen round en flat character kan een vlakke omschrijving die gebaseerd is op algemene persoonskenmerken dit bijvoorbeeld laten zien. Khosravinik (2010) stelt dat dit kan door cijfermatige en feitelijke informatie te geven, zoals aantallen en percentages die de ‘gevolgen’ van vluchtelingen voor de samenleving reflecteren. De menselijke kant van vluchtelingen wordt middels deze strategie niet belicht.

De schrijver kan personages ook dehumaniseren als ze in een verhaal niet of nauwelijks aan het woord worden gelaten. Teo (2000) vond bewijs voor deze techniek, aangezien vluchtelingen weinig aan het woord worden gelaten of slechts een paar zinnen die stereotiep van aard zijn.

Het onderzoek van Bleiker, et. al. (2013) liet zien dat vluchtelingen steeds op afstand werden

beschreven en ook middels het benoemen van massa en aantallen. Deze onpersoonlijke beschrijving kan in de keuzes in focalisatie in verhalen mogelijk ook voor komen. De schrijver kan er voor kiezen om zichzelf en dus de lezer op afstand van het personage te plaatsen en zodoende (oppervlakkige) waarnemingen doen. Dit kan een bewijs voor dehumaniseren van vluchtelingen zijn.

Op het gebied van tijd kan de schrijver bijdragen aan het dehumaniseren van vluchtelingen als zij veel verteltijd toekennen aan algemene en feitelijke informatie over vluchtelingen en niet of nauwelijks op de vluchteling als mens.

Vanuit eerder onderzoek (o.a. Simpson & Mayr, 2010; Van Dijk, 1993; Shadid, 2005; Teo, 2000) weten we dat er bewijs is voor negatieve ideologische kleuring in Nederlandse, Amerikaanse en Australische nieuwsmedia. Er zijn diverse strategieën die de negatieve ideologische kleuring kunnen verklaren, namelijk stereotypering, wij-zij-deling, problematisering en dehumaniseren van

minderheidsgroepen. Specifiek onderzoek naar het verhalende nieuwsgenre en negatieve ideologische kleuring bestaat nog niet, terwijl juist in dit genre verschillende verteltechnieken kunnen bijdragen aan deze kleuring. In dit genre wordt subjectief schrijven ook meer verwacht en geaccepteerd, omdat personages en hun handelingen centraal staan (Asbreuk & Moor, 2010). Daarnaast is bekend dat verhalen een overtuigende kracht hebben op de lezer (Jansen, 2017; Moyer-Gusé, 2008). Of het daadwerkelijk zo is dat de genoemde koppelingen tussen verteltechnieken en negatieve ideologische kleuring voor komt in Nederlandse verhalende nieuwsgenre heb ik in een kwalitatieve tekstanalyse onderzocht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar om een aanzet te doen om het leuker te maken, moet je wel kritisch kunnen zijn over de wijze waarop het nu gaat.. Alle geïnterviewden, fracties, college, management en

menige hut in het duister terugtrekt, als schaamde zij zich haar lompenkleed; maar de volle dag brengt ook de armoede van het dop in het volle licht en vertoont de woningen zoals

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

Ook in dit opzicht rust juist op liberalen een taak het vermogen om de toegenomen vrijheid te beleven te ontwikkelen; in het verlengde van de strijd van liberalen in verleden, heden

Als gevolg hiervan heeft het college de aanvraag inhoudelijk niet kunnen behandelen en heeft het college er voor gekozen om toch medewerking te verlenen aan de aanvraag van

Dat betekent concreet, dat als VGZ besluit "om bepaalde beroepsgroepen, in tegenstelling tot andere aanbieders van dezelfde zorg die op hetzelfde terrein en in

13 Dit terwijl de minister, zonder te handelen in strijd met de geheimhoudingsplicht van de toezichthouders, een overzicht had kunnen geven van het aantal bezwaar-