• No results found

Bijlage II Uitwerking van de vragenlijst 79

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijlage II Uitwerking van de vragenlijst 79 "

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoudsopgave Bijlages

Bijlage I Vragenlijst 66

Bijlage II Uitwerking van de vragenlijst 79

Bijlage III CIBIT 6-Stappenplan 116

Bijlage IV Taken 117

Bijlage V Patiëntkennisbehoefte per Discipline 118

Bijlage VI Kritische succes factoren 119

(2)

Bijlage I Vragenlijst

Vragenlijst 1 Kenniskaart Algemeen

Datum:

Interview nr:

Doel van de vragenlijsten

Deze vragenlijsten zijn onderdeel van de Pilot Kennismanagement die binnen deze afdeling wordt uitgevoerd. Doel van deze vragenlijst is het in kaart brengen van de huidige kennis bij de medewerkers. De resultaten zijn dus niet bedoeld als

controlemiddel, maar als analyse middel. Uw antwoorden zullen vertrouwelijk worden behandeld en in het eindverslag worden uw antwoorden geanonimiseerd.

Inhoud van vragenlijst 1

Vragenlijst 1 bestaat uit vier onderdelen (A, B, C en D) waar achtereenvolgens iets over uw voorgeschiedenis, de fases in de behandeling, de communicatie tussen medewerkers en de kennisgebieden op de pilotafdeling gevraagd wordt.

Instructies

De vragen bestaan uit gesloten vragen waaraan een paar open vragen zijn toegevoegd. Bij gesloten vragen volstaat het aankruizen van een hokje of het invullen van een percentage. Bij open vragen wordt naar uw mening gevraagd.

Bij veel vragen wordt gevraagd naar de mate van belangrijkheid. Dit kan dan ingevuld worden op een schaal van 1 tot 5. Hierbij gaat het er om dat de echt belangrijke zaken komen bovendrijven. Probeer daarom gebruik te maken van de hele schaal van 1 tot en met 5. Als u bijvoorbeeld overal invult ‘heel belangrijk’ dan geeft u hiermee impliciet aan dat u alles even belangrijk vindt en dus eigenlijk alles

‘gemiddeld belangrijk’. Houd hier s.v.p. rekening mee.

(3)

A. Algemene Vragen A1 Naam

A2 Functie 0 Psychiater

0 GZ Psycholoog

0 Clusterhoofd Organisatie 0 Clusterhoofd Behandeling 0 Behandel Coördinator 0 Zorgcoördinator 0 Sociotherapeut 0 Groepsbegeleider 0 Maatschappelijk Werker 0 Anders nl, …………..

A3 Geboortejaar Jaartal: . . . .

A4

Laatst genoten relevante opleiding (in bezit van diploma)

0 Geneeskunde, Psychiatrie 0 Psychologie

0 HBO – Verpleegkunde

0 Algemeen / Somatisch 0 Psychiatrisch

0 Zwakzinnige 0 MBO – Verpleegkunde

0 Algemeen / Somatisch 0 Psychiatrisch

0 Zwakzinnige 0 HBO – SPH

0 MBO – SPH

0 Anders nl, …………..

A5

Relevante Cursussen in afgelopen 3 jaren, met een cursusduur van minimaal een half jaar.

A6 Hoeveel jaar werkt u bij GGZ Drenthe (indien u voor de fusie al bij Riagg of APZ werkte, mag deze periode meegeteld worden)?

Aantal jaren: . . . .

A7 Hoeveel jaar voert u uw huidige functie uit? Aantal jaren: . . . . A8 Hoeveel uur per week werkt u? Aantal uren: . . . A9 Hoeveel jaar ervaring heeft u in soortgelijke

functies? (huidige functie niet meegerekend)

Aantal jaren: . . . . A10 Welk dienstverband heeft u? 0 Vast dienstverband

0 Contract voor bepaalde tijd 0 Uitzendkracht

0 Anders nl, …………

(4)

B. Fasen in de behandeling

In dit onderdeel worden vragengesteld over de verschillende fases welke de patiënten doorlopen. Hieronder is voor zijn de algemene fases vertaald naar 5 fases die voor dit onderzoek interessant zijn.

Fase indeling algemeen Fase indeling tijdens dit onderzoek Aanmelding

Voorlopige diagnose Indicatiestelling

1. Pre-intake / Intake

Gewenning en observatie Diagnostiek

2. Oriëntatie fase

Opstellen Behandelplan 3. Ontwerpfase (behandel- + begeleidingsplan) Uitvoeren Behandelplan 4. Uitvoering (Interveniëren en Stabiliseren) Evaluatie

Nazorg

5. Evaluatiefase (Evaluatie & Reflectie)

Kunt u de mate aangeven waarin u betrokken bent bij de verschillende fases? Kunt u dit aangeven op een schaal van 1 tot 5?

1 = heel weinig betrokken 2 = weinig betrokken 3 = gemiddeld betrokken 4 = veel betrokken 5 = heel veel betrokken

1 2 3 4 5

B1 Pre-intake / Intake 0 0 0 0 0

B2 Oriënteren (Observatie / Diagnose) 0 0 0 0 0 B3 Ontwerpfase (Behandel-/sociotherapeutisch begeleidingsplan) 0 0 0 0 0 B4 Uitvoering (interventie, stabilisatie) 0 0 0 0 0

B5 Evalueren / Reflecteren 0 0 0 0 0

C. Communicatie

C1 Met welke 3 disciplines communiceert u het meest tijdens de verschillende fases in de behandeling? In termen van kennismanagement: Met welke

collega deelt u de meeste kennis? Vul dit in de kolom “Meest met” in. Vul in de kolom “Wie daarna?” de discipline in waar u op de tweede plaats het meest mee communiceert. In kolom “En wie daarna?” de discipline die op de derde plaats komt.

Vul in:

ST = Sociotherapeut ZC = Zorgcoördinator

BC = Behandelcoördinator (tevens GZ – Psycholoog) CB = Clusterhoofd Behandeling

CO = Clusterhoofd Organisatie MW = Maatschappelijk Werkster Psy = Psychiater

K-P = Klinisch Psycholoog

(5)

Fase Meest met? Wie daarna? En wie daarna?

C1.1 Pre-intake / Intake

C1.2 Oriëntatiefase(Observatie/ Diagnose) C1.3 Ontwerpfase (Behandel- /

sociotherapeutisch begeleidingsplan) C1.4 Uitvoering

C1.5 Evalueren / Reflecteren

C2 Hoeveel gebruik maakt u van de verschillende communicatie middelen in de verschillende fases?

vul in: - = vrijwel nooit M = maandelijks W = wekelijks D = dagelijks

Fase Interne

Email

Papier (o.a.

het dossier)

Telefoon Direct (Informeel)

Vergadering (Formeel)

C2.1 Pre-intake / Intake C2.2 Oriënteren (Observatie/

Diagnose)

C2.3 Ontwerpfase (Behandelplan / begeleidingsplan)

C2.4 Uitvoering

C2.5 Evalueren / Reflecteren D Kenniswaardering

Dit onderdeel gaat in op de inhoud van de aanwezige kennis op de Pilotafdeling. De bedoeling is dat u aangeeft welke kennis voor u belangrijk is bij het uitoefenen van uw functie. (Een kennisgebied kan namelijk heel belangrijk zijn voor de FPK of voor een goede behandeling, maar minder belangrijk bij het uitvoeren van uw taken, omgekeerde is ook mogelijk.)

1) Kunt u aangeven op een schaal van 1 tot 5 hoe belangrijk deze kennisgebieden voor u zijn bij het uitvoeren van uw functie?

1=onbelangrijk 2=vrij onbelangrijk 3=gemiddeld 4=belangrijk 5=heel belangrijk

2) Welke kennis gebruikt u het meest tijdens het uitvoeren van uw taken (op de Pilotafdeling)?

En welke het minst? Kunt u een indeling maken die op 100% uitkomt? Opmerking: Dit hoeft niet overeen te komen met welke kennis het meest belangrijk voor uw functie is.

Kennis Hoofdgebieden 1) 2)

1 2 3 4 5 1. Psychische Stoornissen 0 0 0 0 0

2. Behandelkennis 0 0 0 0 0

3. Communicatieve en Sociale vaardigheden 0 0 0 0 0 4. Juridische kennis + Veiligheid 0 0 0 0 0

5. Patiëntinformatie 0 0 0 0 0

6. Ondersteunende Kennis 0 0 0 0 0 7. Anders nl, ……….. 0 0 0 0 0

=100%

(6)

Kennis Subgebieden

Bovenstaande kennisgebieden kunnen nog verder worden gespecificeerd. Wilt u deze kennis subgebieden op dezelfde manier beoordelen als u gedaan heeft bij de kennis

hoofdgebieden? Opmerking: Bij kennis hoofdgebieden die u een score heeft gegeven van 0 – 14 % mag u de tweede vraag (de kolom met de % indeling overslaan).

1) 2)

1. Psychische Stoornissen 1 2 3 4 5 1.1 Klinische syndromen 0 0 0 0 0 1.2 Persoonlijkheidsstoornissen; zwakzinnigheid 0 0 0 0 0 1.3 Lichamelijke ziekten of aandoeningen 0 0 0 0 0 1.4 Psychosociale en omgevingsfactoren 0 0 0 0 0 1.5 Algemene functioneren 0 0 0 0 0 1.6 Anders nl, ……….. 0 0 0 0 0

100%

1) 2)

2. Behandelkennis 1 2 3 4 5

2.1 Behandelmethoden 0 0 0 0 0

2.2 Sociale systemen / Leefmilieu / Groepstherapie 0 0 0 0 0 2.3 Medicatie / Medicijnenkennis 0 0 0 0 0

2.4 Ethiek 0 0 0 0 0

2.5 Anders nl, ………. 0 0 0 0 0

100%

1) 2)

3. Communicatieve en Sociale Vaardigheden 1 2 3 4 5 3.1 Kennis over uzelf (zelfreflectie, Eigen verleden,

Eigen Gevoelens, Eigen Problemen)

0 0 0 0 0 3.2 Socialisatie (proces van leren omgaan met jezelf

en anderen)

0 0 0 0 0 3.3 Overdracht / Tegenoverdracht 0 0 0 0 0 3.4 Begeleiding familieleden / kennissen 0 0 0 0 0 3.5 Samenwerken / Communicatie met

behandelteam

0 0 0 0 0

3.6 Luistervaardigheden 0 0 0 0 0 3.7 Anders nl, ……….. 0 0 0 0 0

100%

1) 2)

4. Juridische Kennis + Veiligheid 1 2 3 4 5 4.1 Juridische titels en procedures (RM, TBS, Etc) 0 0 0 0 0 4.2 Wetten (BIG, WGBO, BOPZ) 0 0 0 0 0 4.3 vastgelegde verpleegkundige protocollen 0 0 0 0 0 4.4 Veiligheid en preventie 0 0 0 0 0 4.6 Anders nl,……… 0 0 0 0 0

100%

(7)

1) 2) 5. Patiëntinformatie 1 2 3 4 5

5.1 Persoonsgegevens + voorgeschiedenis 0 0 0 0 0 5.2 Delictanalyse / Diagnose rapport 0 0 0 0 0 5.3 Behandel-/ Sociotherapeutisch begeleidingsplan 0 0 0 0 0 5.4 Gedrag van de patiënt 0 0 0 0 0 5.5 Rechtspositie van de patiënt 0 0 0 0 0 5.6 Concrete afspraken omtrent behandeling patiënt

+ vrijheden van de patiënt

0 0 0 0 0 5.7 Anders nl,……….. 0 0 0 0 0

100%

1) 2)

6. Ondersteunende Kennis 1 2 3 4 5 6.1 Computervaardigheden 0 0 0 0 0 6.2 Financiële Kennis (inzicht in kosten) 0 0 0 0 0 6.3 Functioneel Rapporteren 0 0 0 0 0 6.3 Anders nl,………. 0 0 0 0 0

100%

1) 2)

7. Anders nl, ………. 1 2 3 4 5 7.1 Anders nl,………... 0 0 0 0 0 7.2 Anders nl, ……….. 0 0 0 0 0

100%

3) Kunt u ook aangeven waarom u voor deze waardering kiest? Geef bijvoorbeeld voor de belangrijkste kennisgebieden aan, waarom u deze zo belangrijk vindt.

3) Opmerkingen

(8)

Vragenlijst 2 Kenniskaart Specifiek

Datum:

Interview Nr:

Doel van de vragenlijsten

Deze vragenlijsten zijn onderdeel van de Pilot Kennismanagement die binnen de Pilotafdeling wordt uitgevoerd. Doel van deze vragenlijst is het in kaart brengen van de huidige kennis bij de medewerkers. De resultaten zijn dus niet bedoeld als

controlemiddel, maar als analyse middel. Uw antwoorden zullen vertrouwelijk worden behandeld en in het eindverslag worden uw antwoorden geanonimiseerd.

Inhoud van vragenlijst 2

Vragenlijst 2 gaat specifiek in op 2 door u belangrijk gevonden kennisgebieden. In vragenlijst 1 heeft u al een waardering aan de verschillende kennisgebieden gegeven. De vragen in de onderdelen E, F, G (resp. Resultaatgebieden, Kennistypen, Verandering) worden steeds 2x gesteld, namelijk voor beide

kennisgebieden. Daarnaast bevat deze vragenlijst een onderdeel H en I, resp. Leren en Verspreiding van kennis. Deze twee onderdelen hoeven niet per kennisgebied beantwoord te worden.

Instructies

De vragen bestaan uit gesloten vragen waaraan een paar open vragen zijn toegevoegd. Bij gesloten vragen volstaat het aankruizen van een hokje of het invullen van een percentage. Bij open vragen wordt naar uw mening gevraagd.

Bij veel vragen wordt gevraagd naar de mate van belangrijkheid. Dit kan dan ingevuld worden op een schaal van 1 tot 5. Hierbij gaat het er om dat de echt belangrijke zaken komen bovendrijven. Probeer daarom gebruik te maken van de hele schaal van 1 tot en met 5. Als u bijvoorbeeld overal invult ‘heel belangrijk’ dan geeft u hiermee impliciet aan dat u alles even belangrijk vindt en dus eigenlijk alles

‘gemiddeld belangrijk’. Houd hier s.v.p. rekening mee.

(9)

Vul hier twee kennis hoofdgebieden is, die u het belangrijkst vindt:

Vul in: PS = Psychische Stoornissen BK = Behandelkennis

SV = Sociale Vaardigheden / Communicatieve vaardigheden PI = Patiëntinformatie

JV = Juridische kennis + Veiligheid O = Ondersteunende kennis

Kennisgebied 1 Kennisgebied 2

E Resultaatgebieden

Voor de Pilotafdeling zijn een aantal resultaatgebieden geselecteerd, deze zijn:

• Het voorkomen van Recidieven

• Optimaal behandelaanbod (state of art / evidence-based)

• Optimaal behandelmilieu (laag niveau expressed emotions, functioneel contact tussen behandelteam en patient, geen incidenten op afdeling, )

• Abstinentie (ontwenning) van alcohol en drugs bevorderen

• De patiënt gemotiveerd maken verantwoordelijkheid te nemen voor behandeling

• Adequate doorverwijzing naar vervolgzetting

• Tevreden medewerkers / goede werksfeer

E1 Beoordeel kennisgebied 1 op huidige en toekomstige bijdrage aan onderstaande resultaatgebieden?

Vul in:

1 = levert zeer kleine of geen bijdrage aan resultaatgebied 2 = levert kleine bedrage aan resultaatgebied

3 = levert gemiddelde bijdrage aan resultaatgebied 4 = levert aanzienlijke bijdrage aan resultaat gebied 5 = levert belangrijke bijdrage aan resultaatgebied

Kennisgebied 1 = ……….. Huidig Toekomstig

Resultaatsgebieden

1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 E1.1 Het voorkomen van Recidieven 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E1.2 Optimaal behandelaanbod 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E1.3 Optimaal behandelmilieu 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E1.4 Abstinentie (ontwenning) van alcohol en

drugs bevorderen

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E1.5 De patiënt gemotiveerd maken verant-

woordelijkheid te nemen voor behandeling

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

E1.6 Adequate doorverwijzing naar vervolgzetting 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

E1.7 Tevreden medewerkers / goede werksfeer 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

(10)

Kennisgebied 2 = ……….. Huidig Toekomstig

Resultaatsgebieden

1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 E2.1 Het voorkomen van Recidieven 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E2.2 Optimaal behandelaanbod 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E2.3 Optimaal behandelmilieu 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E2.4 Abstinentie (ontwenning) van alcohol en

drugs bevorderen

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E2.5 De patiënt gemotiveerd maken verant-

woordelijkheid te nemen voor behandeling

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E2.6 Adequate doorverwijzing naar vervolgzetting 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 E2.7 Tevreden medewerkers / goede werksfeer 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 F Kennistypen

Kennis kan op meerdere manieren onderverdeeld worden. Tijdens dit onderzoek is gekozen voor een opdeling naar drie kennistypen:

Sensorische Kennis Kennis die moeilijk onder woorden te brengen is, maar die uit gedrag blijkt.

Voorbeeld: als u automatisch op een bepaalde manier reageert, maar niet precies weet waarom u zo reageert.

Gecodeerde Kennis Deze kennis vereist een code en kan bestaan uit een tekensysteem, schema’s, plaatjes, taal, wiskunde of formules. Deze kennis is gemakkelijk door te geven zonder dat u daar zelf bij aanwezig bent.

Voorbeeld: looproutes bij alarm

Theoretische Kennis Kennis in termen van verklaringen, redeneringen, verbanden; het beantwoorden van de waarom vraag.

Voorbeeld: evidence based

Deze kennistypen bouwen op elkaar voort. Theoretische kennis veronderstelt gecodeerde kennis en gecodeerde kennis veronderstelt sensorische kennis. Er is vaak één type dominant bij iemand.

F1 Kunt u uw kennis van de gekozen kennisgebieden kunnen onderverdelen in deze 3 kennistypen, zodat u op 100 % uitkomt?

……….. ……….

Kennisgebied 1 Kennisgebied 2 Sensorische Kennis

Gecodeerde Kennis Theoretische Kennis

= 100% = 100%

(11)

F2 Kunt u de mate van abstractie, codering en detail aangeven voor de 2 geselecteerde kennisgebieden?

………..

Kennisgebied 1

………

Kennisgebied 2 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Hoe gedetailleerd is de Sensorische kennis?

(1 = Zeer globaal, 5 = Veel details*)

*Gedetailleerd= veel waarnemingen, veel handelingen

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 In hoeverre is de kennis gecodeerd?

(1 = Zwakke codering, 5 = Sterke codering*)

*zwakke codering = plaatje, vereist extra uitleg, ambigu sterke codering = formules, voor één uitleg vatbar

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Hoe abstract is de Theoretische Kennis?

(1 = concreet, 5 = abstract*)

*abstract = veel uitleg nodig / veel omvattend

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

F3 Zit er veel verschil in het kennistype dat u nodig heeft tijdens de uitvoering van taken in de verschillende fases.

Zo ja, kunt u per fase aangeven van welk type u veel dan wel weinig gebruikt maakt.

(kun je een indeling maken die samen op 100% uitkomt)

Fase Theoretisch Gecodeerd Sensorisch

F3.1 Pre-intake / Intake =100%

F3.2 Oriëntatiefase

(Observatie / Diagnose)

=100%

F3.3 Ontwerpfase

(Behandelplan / begeleidingsplan)

=100%

F3.4 Uitvoering (Interventies) =100%

F3.5 Evalueren / Reflecteren =100%

G Verandering

Is het kennisgebied onderhevig aan verandering? Indien van toepassing: waardoor wordt deze verandering veroorzaakt? (1 = niet, 2 = nauwelijks, 3 = af en toe, 4 = regelmatig, 5 = vaak)

1 2 3 4 5 Veroorzaakt door? (alleen bij antw. 4 of 5) Kennisgebied 1 0 0 0 0 0

Kennisgebied 2 0 0 0 0 0

(12)

H Leren

H1 Door welke methodes kunnen bovenstaande kennisgebieden het beste (aan)geleerd worden? Geef een verdeling in percentage en geef ook voor de verschillende leermethodes aan, hoe lang het duurt voordat een nieuwe medewerker voldoende over dit kennisgebied weet.

Kennisgebied 1 Kennisgebied 2

Leermethode In % Hoe lang? In % Hoe lang?

Praktijkervaring Aantal Jaar: . . . Aantal Jaar: . . .

Communicatie, aanleren van regels Aantal Jaar: . . . Aantal Jaar: . . .

Onderwijs en studie Aantal Jaar: . . . Aantal Jaar: . . .

= 100% = 100%

1 2 3 4 5 H2 In welke mate wordt u vrij gelaten met betrekking tot de invulling

van uw taken? (vul in: 1 = weinig vrijheid, 5 = veel vrijheid)

0 0 0 0 0 H3 Welke mate van creativiteit is nodig voor het uitvoering van uw

taken? (1 = weinig creativiteit, 5 = veel creativiteit)

0 0 0 0 0 H4 Vindt u uw taken afwisselend en uitdagend of juist eentonig en

saai? (1 = saai / eentonig, 5 = afwisselend / uitdagend)

0 0 0 0 0

I Verspreiding van kennis

I.1 Geef een twee kennis(sub)gebieden aan:

- Eén kennisgebied die zonder verdere ‘bewerking’ worden doorgegeven aan een collega.

- Eén kennisgebied welke eerst ‘vertaald’ moet worden, c.q. veel uitleg vereist.

Zonder veel bewerking:

Veel bewerking:

I.2 Maakt het uit aan wie de kennis wordt overgedragen? Zo ja, waarom?

1.3 Hoeveel tijd kost het voordat een nieuwe medewerker voldoende kennis heeft

om uw functie goed te kunnen uitoefenen? Geef ook redenen.

(13)

Vragenlijst 3 Kennis binnen de Pilotafdeling

Datum:

Interview nr:

Doel van de vragenlijsten

Deze vragenlijsten zijn onderdeel van de Pilot Kennismanagement die binnen de Pilotafdeling wordt uitgevoerd. Doel van deze vragenlijst is het in kaart brengen van de huidige kennis bij de medewerkers. De resultaten zijn dus niet bedoeld als

controlemiddel, maar als analyse middel. Uw antwoorden zullen vertrouwelijk worden behandeld en in het eindverslag worden uw antwoorden geanonimiseerd.

Inhoud Vragenlijst 3

Deze vragen gaan over kennis binnen de Pilotafdeling op afdelingsniveau, en gaat niet in op kennis per individu. Vandaar dat deze vragen ook niet aan iedere

medewerker gesteld hoeven te worden, als alleen de leidinggevenden deze vragenlijst beantwoorden is dat voldoende.

Instructies

De vragen bestaan uit gesloten vragen waaraan een paar open vragen zijn toegevoegd. Bij gesloten vragen volstaat het aankruizen van een hokje of het invullen van een percentage. Bij open vragen wordt naar uw mening gevraagd.

Bij veel vragen wordt gevraagd naar de mate van belangrijkheid. Dit kan dan ingevuld worden op een schaal van 1 tot 5. Hierbij gaat het er om dat de echt belangrijke zaken komen bovendrijven. Probeer daarom gebruik te maken van de hele schaal van 1 tot en met 5. Als u bijvoorbeeld overal invult ‘heel belangrijk’ dan geeft u hiermee impliciet aan dat u alles even belangrijk vindt en dus eigenlijk alles

‘gemiddeld belangrijk’. Houd hier s.v.p. rekening mee.

(14)

1 2 3 4 5 Z1 In hoeverre is kennis binnen de Pilotafdeling vastgelegd?

(1 = weinig vastgelegd, 5 = veel vastgelegd)

0 0 0 0 0 Z2 In hoeverre is de kennis in het algemeen beschikbaar voor de

medewerkers van de Pilotafdeling? (1 = voor een enkeling, 5 = voor een ieder)

0 0 0 0 0

Z3 Hoe is de kennis binnen de Pilotafdeling over de medewerkers verdeeld? (1 = ongelijk verdeeld 5 = gelijk gedeeld)

0 0 0 0 0 Z4 In hoeverre is samenwerking binnen de Pilotafdeling belangrijk?

(1 = onbelangrijk, 5 = belangrijk)

0 0 0 0 0 Z5 In hoeverre is er hiërarchie binnen de Pilotafdeling?

(1 = weinig hiërarchie 5 = veel hiërarchie)

0 0 0 0 0 Z6 In hoeverre weten medewerkers van de Pilotafdeling waarom ze

hun taak op deze wijze uitvoeren? (1 = lage mate, 5 = sterke mate)

0 0 0 0 0

Z7 Binnen de Pilotafdeling is kennis macht en wordt er niet gedeeld.

(1= helemaal niet mee eens, 5 = helemaal mee eens)

0 0 0 0 0 Z8 Is de afdeling het laatste jaar veranderd?

(1 = weinig veranderd, 5 = veel veranderd)

0 0 0 0 0 Z9 In hoeverre streeft de Pilotafdeling ernaar om relevante kennis

vast te houden? (1 = Weinig streven, 5 = sterk streven)

0 0 0 0 0

(15)

Bijlage II Uitwerking van de vragenlijst

Onderdeel A Algemene vragen Onderdeel B Fasen in de behandeling Onderdeel C Communicatie

Onderdeel D Kenniswaardering

Onderdeel E Belang van kennisgebied X op resultaatgebied Y Onderdeel F Kennistypen

Onderdeel H Leren

Onderdeel I Spreiding van kennis

Onderdeel Z Vragen over de pilotafdeling

(16)

Onderdeel A Algemene Vragen

Medewerkers

Deelnemers aan dit onderzoek zijn de medewerkers van het behandelteam van de afdeling plus de twee leidinggevenden. Niet alle medewerkers zijn alleen op pilotafdeling werkzaam, maar voor 2 of meer afdelingen binnen de FPK. Er zijn ook medewerkers die niet voor een specifieke afdeling werken, maar wel pilotafdeling patiënten behandelen. Deze laatste groep behoort niet tot de populatie van dit onderzoek. Onder de populatie van dit onderzoek vallen dus alleen medewerkers die (een aantal uren per week) specifiek voor de pilotafdeling werken. De populatie bestaat uit 18

medewerkers, de gehele populatie is geïnterviewd.

Functie Frequency FTE’s

Behandel Coördinator 1 0,56

Clusterhoofd Behandeling 1 0,06

Clusterhoofd Organisatie 1 0,33

Groepsbegeleider 1 0,67

Maatschappelijk Werker 1 0,33

Psychiater 1 0,11

Psycholoog 1 0,44

Sociotherapeut 10 8,92

Zorgcoördinator 1 1,00

18 12,42 Disciplines

Op de Pilotafdeling is er voor elke discipline één medewerker, alleen de Sociotherapeut vormt een uitzondering. Alleen de Sociotherapeuten en de Zorgcoördinator werken alleen voor pilotafdeling. De overige disciplines werken ook nog voor één of twee andere afdeling, in dezelfde of in een andere functie.

Opleidingsniveau Frequency FTE’s

MBO – niveau 7 6,11

HBO – niveau 7 5,14

Universitair 4 1,17

18 12,42

Opleidingsrichting Frequency FTE’s

B-verpleegkundige 4 3,78

GZ – Psychologie 2 1,00

HBO-V 1 0,89

MWD 2 1,33

PIW 1 0,89

Psychiatrie 2 0,17

SPH 2 1,58

SPW 1 0,67

VO Management 1 0,33

Z-verpleegkundige 2 1,78

18 12,42 Opleiding

De meeste medewerkers hebben een opleiding op MBO of HBO niveau. 4 medewerkers hebben een Universitaire opleiding (22,2%), in FTE geteld is deze groep echter veel kleiner (9,4%). Het is

realistischer om met FTE’s te rekenen, aangezien deze 4 medewerkers maar voor een beperkt aantal uren voor de pilotafdeling beschikbaar zijn. De opleidingsrichting is heel divers. Bijna elke discipline heeft een andere opleiding gevolgd. Ook binnen de discipline sociotherapie is de opleidingsrichting heel divers (niet in dit overzicht af te leiden). 4 van de 10 sociotherapeuten heeft een B-

verpleegkundige (Psychiatrisch verpleegkundige) opleiding, daarmee vormt deze opleiding de

grootste groep.

(17)

(Werk)ervaring N Minimum Maximum Median Mean Std. Deviation

In dienst GGZ 18 ,0 24,0 5 7,1 7,54

In dienst huidige functie 18 ,3 18,0 1,75 3,5 4,63

Ervaring 18 ,0 17,5 3,25 4,3 4,47

Ervaring incl. huidige functie 18 ,3 23,0 4,88 7,8 6,79

Leeftijd 18 30 55 43,5 42,3 7,44

Ervaring

De helft van de medewerkers werkt korter dan 1¾ jaar op de pilotafdeling. Dit betekent dat er veel personele wisselingen zijn geweest de afgelopen periode. Dit heeft te maken met een nieuwe strategie waarbij andere

medewerkers passen. Omdat dit een moment opname is kan er niet geconcludeerd worden dat het verloop hoog is. Veel medewerkers waren al wel in dienst van de GGZ voordat ze actief werken op de Pilotafdeling.

De helft van de medewerkers werkt namelijk al minimaal 5 jaar binnen de GGZ.

Alle box-plotten laten een positieve scheefheid zien. Dit betekent dat een klein aantal medewerkers al heel lang in dienst is van GGZ of al heel veel jaren ervaring hebben opgedaan.

Ook de leeftijd zegt vaak iets over ervaring. Echter is dit een indirecte variabele. De populatie kent een relatief evenwichtige leeftijdsverdeling. Het geringe verschil tussen het rekenkundig gemiddelde en de mediaan doet dit al vermoeden. Wat wel opvalt is dat er niemand jonger is dan 30 en niemand ouder dan 55 jaar (niet als boxplot opgenomen, wel in de tabel).

Verschillen tussen twee groepen

Door het cultuuronderzoek werd gesuggereerd dat er twee subculturen binnen de pilotafdeling te onderscheiden zijn. De eerste groep bestaat uit de sociotherapeuten, de verpleging die continu op de afdeling aanwezig zijn. De tweede groep bestaat uit het leidinggevend personeel en de specialisten die vanuit hun behandelkamer werken, waaronder de psychiaters en psychologen. Veel uitkomsten zijn daarom ook gesplist in twee groepen. Dit om te kijken of er een relatie is tussen cultuurverschillen en verschillen in kennis en kennisspreiding. Er is daarom getoetst of deze twee groepen (significant) anders scoren bij de volgende vragen.

Group Statistics Groep 1 Groep 2

Mean Std.

Deviation

Std. Error Mean

Mean Std.

Deviation

Std. Error Mean

In dienst GGZ 9,3 8,58 2,59 3,6 3,89 1,47

In dienst huidige functie 4,9 5,55 1,67 1,4 0,98 0,37

Uren per week 31,4 4,52 1,36 14,6 11,36 4,29

Ervaring 4,4 5,32 1,60 4,2 3,08 1,16

Ervaring incl. huidige functie 9,2 8,06 2,43 5,6 3,60 1,36

Leeftijd 42,7 7,55 2,28 41,7 7,83 2,96

18 18

18 18

N =

Ervaring incl. huidi Ervaring

In dienst huidige fu In dienst GGZ

30

20

10

0

-10

11 15 16

(18)

Independent Samples Test

Levene's Test for Equality of Variances

t-test for Equality of Means

A = Equal variances assumed B= Equal variances not

assumed

F Sig. t df Sig. (2- tailed)

Mean Differenc

e

Std. Error Difference

95% Confidence Interval of the

Difference Lower Upper In dienst GGZ A 5,613 ,031 1,640 16 ,120 5,701 3,4758 -1,67 13,07

B 1,916 14,908 ,075 5,701 2,9753 -,64 12,05

A 4,956 ,041 1,605 16 ,128 3,435 2,1406 -1,10 7,97 In dienst huidige

functie B 2,005 10,953 ,070 3,435 1,7133 -,338 7,21 Uren per week A 3,531 ,079 4,442 16 ,000 16,792 3,7806 8,78 24,81

B 3,729 7,228 ,007 16,792 4,5035 6,21 27,37

Ervaring A ,749 ,400 ,067 16 ,947 ,149 2,2287 -4,58 4,87

B ,075 15,939 ,941 ,149 1,9821 -4,05 4,35

A 8,544 ,010 1,099 16 ,288 3,584 3,2606 -3,33 10,50 Ervaring incl.

huidige functie B 1,287 14,827 ,218 3,584 2,7859 -2,36 9,53 Leeftijd A ,018 ,894 ,274 16 ,788 1,01 3,701 -6,83 8,99

B ,271 12,569 ,790 1,01 3,733 -7,08 9,11

Bij geen van alle ervaring-indicatoren is een significant verschil tussen de onderzoeksgroepen te ontdekken als er gemeten wordt met een betrouwbaarheidspercentage van 95%. Als er gemeten wordt met een betrouwbaarheidspercentage van 90% kunnen er wel geconcludeerd worden dat de sociotherapeuten significant (t = 0,79; df = 16; p <.001 bij tweezijdige toetsing) meer uren per week voor de pilotafdeling werken. Over alle meetinstrumenten samen blijkt daarom niet dat er een groot verschil zit tussen de ervaring in jaren tussen de twee groepen.

Dienstverband Frequency Percent Geslacht Frequency Percent

Vast 17 94,4 Man 10 55,6

Bepaalde tijd 1 5,6 Vrouw 8 44,4

18 100,0 18 100,0

Bijna elke medewerker heeft een vast dienstverband. 1 medewerker heeft een jaarcontract. Er wordt niet met uitzendkrachten gewerkt en er is een relatief evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen.

(19)

Onderdeel B Fasen in de behandeling

In onderdeel B van de vragenlijst is gevraagd naar de betrokkenheid van de respondenten bij de verschillende fases in de behandeling (in het proces). Hieronder staan de resultaten.

Betrokkenheid Alle Fasen

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Betrokkenheid Intake 18 1 5 2,39 1,420

Betrokkenheid Orientatie 18 1 5 3,39 1,290

Betrokkenheid Ontwerp 18 1 5 3,44 1,294

Betrokkenheid Uitvoering 18 1 5 3,89 1,231

Betrokkenheid Evaluatie 18 2 5 4,06 ,873

Betrokkenheid Intake

Frequency Percent heel weinig betrokken 7 38,9

Weinig betrokken 4 22,2

Gemiddeld betrokken 1 5,6

Veel betrokken 5 27,8

heel veel betrokken 1 5,6

Total 18 100,0

Betrokkenheid Orientatie

Frequency Percent heel weinig betrokken 2 11,1

weinig betrokken 3 16,7

gemiddeld betrokken 2 11,1

veel betrokken 8 44,4

heel veel betrokken 3 16,7

Total 18 100,0

Betrokkenheid Ontwerp

Frequency Percent heel weinig betrokken 2 11,1

weinig betrokken 2 11,1

gemiddeld betrokken 4 22,2

veel betrokken 6 33,3

heel veel betrokken 4 22,2

Total 18 100,0

Betrokkenheid Evaluatie

Frequency Percent

heel weinig betrokken 0 0

weinig betrokken 1 5,6

gemiddeld betrokken 3 16,7

veel betrokken 8 44,4

heel veel betrokken 6 33,3

Total 18 100,0

Betrokkenheid Evaluatie

Frequency Percent

heel weinig betrokken 0 0

weinig betrokken 1 5,6

gemiddeld betrokken 3 16,7

veel betrokken 8 44,4

heel veel betrokken 6 33,3

Total 18 100,0

Deze vraag is in eerste instantie bedoeld als

correctie op andere vragen. De vraag kan

dienen als wegingsfactor. Als een medewerker

niet of nauwelijks bij een fase betrokken is,

dan is het ook logisch de antwoorden die op

deze fase betrekking hebben minder zwaar te

laten wegen. Omgekeerd geldt hetzelfde.

(20)

Daarnaast help vovenstaande vraag ook bij het opsporen van kennisproducten en afnemers van kennis in de verschillende fases. Als iemand niet veel betrokken is bij een fase is de kans klein dat deze persoon een belangrijke kennisproducent of afnemer van kennis is in de desbetreffende fase.

Het is dan wel noodzakelijk de antwoorden per functie te weten. In dit document staan deze nog niet vermeld. Net als bij de vragen over de ervaring van de respondenten zijn de antwoorden opgesplitst in de twee onderzoeksgroepen. Hieronder is aan de hand van de Mann-Whitney U toets getest of er significant verschil in de betrokkenheid bij de verschillende fases te ontdekken is.

Tabel B1 Verschillen in de betrokkenheid tussen de twee onderzoeksgroepen

Ranks Groep 1 Groep 2

N Mean

Rank

Sum of Ranks

N Mean Rank

Sum of Ranks

Betrokkenheid Intake 11 6,23 68,50 7 14,64 102,50

Betrokkenheid Orientatie 11 10,00 110,00 7 8,71 61,00

Betrokkenheid Ontwerp 11 10,32 113,50 7 8,21 57,50

Betrokkenheid Uitvoering 11 11,23 123,50 7 6,79 47,50 Betrokkenheid Evaluatie 11 11,68 128,50 7 6,07 42,50

Test Statistics Betrokkenheid Intake

Betrokkenheid Orientatie

Betrokkenheid Ontwerp

Betrokkenheid Uitvoering

Betrokkenheid Evaluatie

Mann-Whitney U 2,500 33,000 29,500 19,500 14,500

Wilcoxon W 68,500 61,000 57,500 47,500 42,500

Z -3,415 -,524 -,840 -1,839 -2,326

Asymp. Sig. (2-tailed) ,001 ,600 ,401 ,066 ,020

Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)]

,000 ,659 ,425 ,085 ,027

Het blijkt dat de betrokkenheid bij de intake tussen de twee groepen significant verschilt (U =

2,5;p<,001). Groep 2 is veel betrokken bij de intake fase terwijl groep 1 nauwelijks bij de intake

betrokken zijn. Het omgekeerde kan geconcludeerd worden in de evaluatie fase. Hier zijn de groep 1

significant meer bij betrokken dan groep 2 (U = 14,5; p=,027). Dit is niet logisch, evalueren heeft

namelijk het meeste zin als dit afdelingsbreed gebeurd en niet alleen door de sociotherapeuten. Ook

zit er een behoorlijk verschil in de betrokkenheid tussen in de uitvoerende fase, hier scoren de

sociotherapeuten hoger, echter net niet significant(U 19,5 p=,066). Het verschil in de fases oriëntatie

en ontwerp is maar gering en zeker niet significant.

(21)

Onderdeel C Communicatie

Onderdeel C van de vragenlijst gaat over de communicatielijnen en communicatiemiddelen. Hieronder vind de resultaten. Allereerst worden de communicatielijnen in de verschillende fases behandeld.

Tabel C1 Aantal keren dat personen genoemd worden bij de vraag waarmee de respondenten het meest mee communiceren.

Intake Oriëntatie Ontwerp Uitvoering Evaluatie

Iemand van buiten de afdeling 2 0 0 0 0

Behandel Coördinator 11 13 14 14 15

Clusterhoofd Behandeling 1 1 1 1 1

Psycholoog 1 1 2 3 3

Maatschappelijk Werker 0 1 0 0 0

Psychiater 6 6 5 5 5

Sociotherapeut 5 13 14 15 15

Zorgcoördinator 9 9 9 10 12

Missing 19 10 9 6 3

De meeste communicatie loopt via de Behandel Coördinator. Gemiddeld over de 5 fases gerekend, noemt 75% procent van de populatie de BC in de top 3 waarmee men de meeste informatie/ kennis uitwisselt. Ook de Sociotherapeut scoort hoog, dit komt echter vooral doordat deze onderling veel contact hebben. In de fase uitvoering en evaluatie zegt 100% van de ST-ers dat ze het meeste contact met collega ST-ers hebben. Hieronder staan de communicatieschema’s van de 5 fases.

Figuur C1 Communicatieschema Pre-intake / Intake

In het bovenstaande communicatieschema valt af te lezen dat er 6 lijnen naar de Behandel

Coördinator lopen. De dichte driehoek tussen de BC, ZC en de Psychiater lijkt soort coalitieclub te zijn.

Vreemd is dat ook de sociotherapeut in dit schema als belangrijke factor naar voren komt, terwijl de betrokkenheid van de Sociotherapeuten bij de Intake gering is. Overigs wil het niet zeggen dat als er geen lijn tussen de partijen staat deze niet communiceren met elkaar, er is namelijk gevraagd om alleen de top 3 op te noemen.

ZC

BC

ST

Psychi ater

Psych oloog

MW

Hoofd B Hoofd

O

Legenda

- - - Door één van beide partijen genoemd.

_______ Partijen noemen elkaar.

BC Behandelcoördinator Hoofd O Hoofd Organisatie

Hoofd B Hoofd Behandeling

ST Sociotherapeut

ZC Zorgcoördinator

MW Maatschappelijk werk

(22)

Figuur C2

Communicatieschema Oriëntatiefase

In deze fase komt de BC weer als centrale partij naar voren. Echter is de dichte driehoek vervangen door een dicht vierkant met daarin de BC, de ZC, de Psychiater en de ST.

De Psycholoog wordt bij deze fase meer geraadpleegd dan in de intake fase.

Figuur C3

Communicatieschema Ontwerpfase

Er is een dichte driehoek met daarin de BC, ST en Psychiater. De Psycholoog is bij deze fase weer minder betrokken. In deze fase staan veel minder lijnen dan in de oriëntatiefase.

Figuur C4

Communicatieschema Uitvoering

In deze fase neemt het aantal lijnen weer toe. De dichte driehoek BC, ST en Psychiater bestaat nog steeds.

ZC

BC

ST

Psych

iater Psych

oloog

MW

Hoofd B Hoofd

O

ZC

BC

ST

Psych

iater Psych

oloog

MW

Hoofd B Hoofd

O

ZC

BC

ST

Psych

iater Psych

oloog

MW

Hoofd B Hoofd

O

(23)

Figuur C5

Communicatieschema Evaluatie

Bij de evaluatie is iedereen betrokken.

De meeste communicatie speelt zich af tussen de ST-ers, ZC en BC.

Tabel en figuur C6 Communicatiemiddelen Intake

N Mean Median Minimum Maximum

Valid Missing

Email / Intake 13 5 ,46 ,00 0 3

Papier / Intake 13 5 ,77 ,00 0 3

Telefoon / Intake 13 5 ,46 ,00 0 3

Direct / Intake 13 5 1,15 1,00 0 3

Vergadering / Intake 13 5 ,62 ,00 0 2

Bijna alle respondenten maken niet of nauwelijks gebruik van E-mail en Telefonisch contact in de intake fase.

Het meeste wordt gebruik gemaakt van direct persoonlijk contact. Het lijkt of in deze fase sowieso weinig wordt gecommuniceerd. Dit kan te maken hebben met het feit dat nieuwe opnames niet zo vaak voorkomen op deze afdeling. Daarnaast worden de Sociotherapeuten bij dit proces nauwelijks betrokken. Deze groep vertegenwoordigt wel meer dan de helft van de respondenten.

13 13

13 13

13 N =

Vergadering Direct

Telefoon Papier

Email 3,5

3,0

2,5

2,0

1,5

1,0

,5

0,0 -,5

3 1 7 5

3 1 7

Legenda 0 = Bijna nooit 1 = Maandelijks 2 = Wekelijks 3 = Dagelijks

ZC

BC

ST

Psych

iater Psych

oloog

MW

Hoofd B Hoofd

O

(24)

Tabel en figuur C7 Communicatiemiddelen Oriëntatiefase

N Mean Median Minimum Maximum

Valid Missing

Email / Oriëntatiefase 18 0 1,11 1,00 0 3

Papier / Oriëntatiefase 18 0 1,89 2,50 0 3

Telefoon / Oriëntatiefase 18 0 ,89 ,00 0 3

Direct / Oriëntatiefase 18 0 2,22 3,00 0 3

Vergadering / Oriëntatiefase 18 0 1,39 2,00 0 3

Bij de oriëntatiefase valt als eerste hier de grote spreiding in de antwoorden op. Er wordt bij alle vijf de communicatiemiddelen zowel bijna nooit (0) als dagelijks (3) geantwoord. Direct contact scoort gemiddeld echter het hoogst. Op de tweede plaats komt nu papier.

Hiermee worden vooral de volgende documenten bedoeld:

sociotherapeutisch verslag en het patiënten dossier.

Tabel en figuur C8 Communicatie ontwerpfase

N Mean Median Minimum Maximum

Valid Missing

Email / Ontwerpfase 18 0 1,17 1,00 0 3

Papier / Ontwerpfase 18 0 1,83 2,00 0 3

Telefoon / Ontwerpfase 18 0 ,83 ,00 0 3

Direct / Ontwerpfase 18 0 2,06 2,00 0 3

Vergadering / Ontwerpfase 18 0 1,61 2,00 0 3

Wederom grote

spreiding waarbij direct contact gemiddeld het hoogst scoort.

Communicatie via papier houdt nu ook het

behandelplan in. Deze wordt in deze fase opgesteld of aangepast.

18 18

18 18

18 N =

Vergadering Direct

Telefoon Papier

Email 3,5

3,0

2,5

2,0

1,5

1,0

,5

0,0

-,5

14 5 18 18

18 18

18 N =

Vergadering Direct

Telefoon Papier

Email 3,5

3,0

2,5

2,0

1,5

1,0

,5

0,0

-,5

11 8 3

Legenda 0 = Bijna nooit 1 = Maandelijks 2 = Wekelijks 3 = Dagelijks

Legenda

0 = Bijna nooit

1 = Maandelijks

2 = Wekelijks

3 = Dagelijks

(25)

Tabel en figuur C9 Communicatie Uitvoering

N Mean Median Minimum Maximum

Valid Missing

Email / Uitvoering 18 0 1,56 2,00 0 3

Papier / Uitvoering 18 0 2,17 2,50 0 3

Telefoon / Uitvoering 18 0 1,50 2,00 0 3

Direct / Uitvoering 18 0 2,56 3,00 0 3

Vergadering / Uitvoering 18 0 1,78 2,00 0 3

Wat in deze figuur het opvalt bijna iedereen wekelijks vergaderd over de uitvoering. Dit gebeurt tijdens het Multidisciplinair Behandel Overleg, welke elke week gehouden wordt. Hierbij zijn alle disciplines aanwezig, van de aanwezige 2 of 3

sociotherapeuten woont er 1 deze vergadering bij, de anderen blijven op de afdeling. Overigens zien de sociotherapeuten de ochtend- en middagoverdracht soms ook als vergadering.

Tabel en figuur C10 Communicatie Evaluatie

N Mean Median Minimum Maximum

Valid Missing

Email / Evaluatie 18 0 ,78 ,50 0 2

Papier / Evaluatie 18 0 1,67 2,00 0 3

Telefoon / Evaluatie 18 0 ,67 ,00 0 3

Direct / Evaluatie 18 0 2,22 2,50 1 3

Vergadering / Evaluatie 18 0 1,50 2,00 0 3

Tijdens de evaluatie is er het minste verschil tussen de verschillende communicatie vormen. Direct contact is, zoals aan in alle andere fasen het favoriete

communicatiemiddel.

18 18

18 18

18 N =

Vergadering Direct

Telefoon Papier

Email 3,5

3,0

2,5

2,0

1,5

1,0

,5

0,0

-,5

1

7 16 14 2 13 15

14 14

7

18 18

18 18

18 N =

Vergadering Direct

Telefoon Papier

Email 3,5

3,0

2,5

2,0

1,5

1,0

,5

0,0

-,5

Legenda

0 = Bijna nooit

1 = Maandelijks

2 = Wekelijks

3 = Dagelijks

Legenda

0 = Bijna nooit

1 = Maandelijks

2 = Wekelijks

3 = Dagelijks

(26)

Verschillen tussen groep 1 en 2 in gebruik van communicatiemiddelen

Ook bij dit onderdeel is gekeken of er verschillen tussen de twee onderzoeksgroepen te ontdekken vallen. Om de twee groepen te kunnen vergelijken op basis van hun gebruik van de verschillende communicatiemiddelen zijn twee verschillende toetsmethoden gebruikt. De eerste is de Mann-Whitney U toets. Waarin significant verschil tussen de antwoorden per communicatiemiddel in een fase kan worden aangetoond. De toetsresultaten van deze toets staan hieronder afgedrukt.

Tabel C11 Man-Whitney U toets (Ranks+Test Statistics)

Ranks Groep 1 Groep 2 Total

N Mean Rank Sum of Ranks N Mean Rank

Sum of Ranks

N

Email / Intake 6 5,50 33,00 7 8,29 58,00 13

Papier / Intake 6 4,83 29,00 7 8,86 62,00 13

Telefoon / Intake 6 5,50 33,00 7 8,29 58,00 13

Direct / Intake 6 4,83 29,00 7 8,86 62,00 13

Vergadering / Intake 6 4,92 29,50 7 8,79 61,50 13

Email / Oriëntatiefase 11 9,77 107,50 7 9,07 63,50 18

Papier / Oriëntatiefase 11 11,41 125,50 7 6,50 45,50 18 Telefoon / Oriëntatiefase 11 10,50 115,50 7 7,93 55,50 18 Direct / Oriëntatiefase 11 11,36 125,00 7 6,57 46,00 18 Vergadering / Oriëntatiefase 11 10,82 119,00 7 7,43 52,00 18

Email / Ontwerpfase 11 10,45 115,00 7 8,00 56,00 18

Papier / Ontwerpfase 11 11,73 129,00 7 6,00 42,00 18

Telefoon / Ontwerpfase 11 10,36 114,00 7 8,14 57,00 18

Direct / Ontwerpfase 11 12,45 137,00 7 4,86 34,00 18

Vergadering / Ontwerpfase 11 10,55 116,00 7 7,86 55,00 18

Email / Uitvoering 11 9,73 107,00 7 9,14 64,00 18

Papier / Uitvoering 11 12,09 133,00 7 5,43 38,00 18

Telefoon / Uitvoering 11 10,27 113,00 7 8,29 58,00 18

Direct / Uitvoering 11 12,00 132,00 7 5,57 39,00 18

Vergadering / Uitvoering 11 11,18 123,00 7 6,86 48,00 18

Email / Evaluatie 11 9,18 101,00 7 10,00 70,00 18

Papier / Evaluatie 11 11,86 130,50 7 5,79 40,50 18

Telefoon / Evaluatie 11 10,00 110,00 7 8,71 61,00 18

Direct / Evaluatie 11 10,82 119,00 7 7,43 52,00 18

Vergadering / Evaluatie 11 11,00 121,00 7 7,14 50,00 18

Test Statistics Mann-

Whitney U

Wilcoxon W Z Asymp. Sig.

(2-tailed)

Exact Sig.

[2*(1-tailed Sig.)]

Email / Intake 12,000 33,000 -1,739 ,082 ,234

Papier / Intake 8,000 29,000 -2,036 ,042 ,073

Telefoon / Intake 12,000 33,000 -1,739 ,082 ,234

Direct / Intake 8,000 29,000 -1,936 ,053 ,073

Vergadering / Intake 8,500 29,500 -1,977 ,048 ,073

Email / Oriëntatiefase 35,500 63,500 -,290 ,771 ,791 Papier / Oriëntatiefase 17,500 45,500 -2,050 ,040 ,056 Telefoon / Oriëntatiefase 27,500 55,500 -1,196 ,232 ,328 Direct / Oriëntatiefase 18,000 46,000 -2,123 ,034 ,069 Vergadering / Oriëntatiefase 24,000 52,000 -1,394 ,163 ,211

Email / Ontwerpfase 28,000 56,000 -1,005 ,315 ,375

Papier / Ontwerpfase 14,000 42,000 -2,326 ,020 ,027

Telefoon / Ontwerpfase 29,000 57,000 -,983 ,326 ,425

Direct / Ontwerpfase 6,000 34,000 -3,134 ,002 ,002

Vergadering / Ontwerpfase 27,000 55,000 -1,150 ,250 ,328

Email / Uitvoering 36,000 64,000 -,237 ,812 ,860

Papier / Uitvoering 10,000 38,000 -2,794 ,005 ,008

Telefoon / Uitvoering 30,000 58,000 -,834 ,404 ,479

Direct / Uitvoering 11,000 39,000 -3,162 ,002 ,011

Vergadering / Uitvoering 20,000 48,000 -1,916 ,055 ,104

Email / Evaluatie 35,000 101,000 -,345 ,730 ,791

Papier / Evaluatie 12,500 40,500 -2,443 ,015 ,015

Telefoon / Evaluatie 33,000 61,000 -,598 ,550 ,659

Direct / Evaluatie 24,000 52,000 -1,428 ,153 ,211

Vergadering / Evaluatie 22,000 50,000 -1,586 ,113 ,151

(27)

De resultaten uit bovenstaande Mann-Whitney U toets laten zien dat de twee onderzoeksgroepen verschillen in de frequentie waarmee ze bovenstaande communicatiemiddelen gebruiken. De vetgedrukte regels geven aan dit communicatiemiddel in de desbetreffende fase significant vaker gebruikt wordt door één van de twee groepen.

Daarnaast is gebruik gemaakt van een kruistabel waarin met een percentage aangegeven staat hoeveel dit communicatiemiddel gebruikt wordt. Er kan zo afgelezen worden of er verschil zit in de verhouding waarin de verschillende communicatiemiddelen gebruikt worden, ongeacht of de ene groep meer contactmomenten heeft dan de andere, waardoor er al vrij snel een significant verschil tussen de twee groepen ontstaat. De resultaten van deze toets staan hieronder afgebeeld.

Tabel C11 Overzicht van de verschillen in communicatiemiddelen tussen groep 1 en 2

Gemiddelden en percentages Groep 1 Groep 2

Gem. %

1

Gem. %

1

Verschil Totaal

Email / Intake ,00 0% ,86 15% -0,86 ,46

Papier / Intake ,17 20% 1,29 23% -1,12 ,77

Telefoon / Intake ,00 0% ,86 15% -0,86 ,46

Direct / Intake ,50 60% 1,71 30% -1,21 1,15

Vergadering / Intake ,17 20% 1,00 17% -0,83 ,62

100% 100%

Email / Oriëntatiefase 1,18 13% 1,00 19% 0,18 1,11

Papier / Oriëntatiefase 2,36 26% 1,14 22% 1,22 1,89

Telefoon / Oriëntatiefase 1,18 13% ,43 8% 0,75 ,89

Direct / Oriëntatiefase 2,64 29% 1,57 31% 1,07 2,22

Vergadering / Oriëntatiefase 1,64 18% 1,00 19% 0,64 1,39

100% 100%

Email / Ontwerpfase 1,36 15% ,86 18% 0,5 1,17

Papier / Ontwerpfase 2,27 25% 1,14 23% 1,13 1,83

Telefoon / Ontwerpfase 1,09 12% ,43 9% 0,66 ,83

Direct / Ontwerpfase 2,64 29% 1,14 23% 1,5 2,06

Vergadering / Ontwerpfase 1,82 20% 1,29 27% 0,53 1,61

100% 100%

Email / Uitvoering 1,64 15% 1,43 20% 0,21 1,56

Papier / Uitvoering 2,73 24% 1,29 18% 1,44 2,17

Telefoon / Uitvoering 1,73 15% 1,14 16% 0,59 1,50

Direct / Uitvoering 3,00 27% 1,86 27% 1,14 2,56

Vergadering / Uitvoering 2,09 19% 1,29 18% 0,8 1,78

100% 100%

Email / Evaluatie ,73 9% ,86 17% -0,13 ,78

Papier / Evaluatie 2,18 27% ,86 17% 1,32 1,67

Telefoon / Evaluatie ,82 10% ,43 9% 0,39 ,67

Direct / Evaluatie 2,45 31% 1,86 37% 0,59 2,22

Vergadering / Evaluatie 1,82 23% 1,00 20% 0,82 1,50

100% 100%

Betekenis cijfers in de rij Gem.:

0 = vrijwel nooit 1 = maandelijks 2 = wekelijks 3 = dagelijks

Wat in bovenstaande kruistabel gelijk opvalt is dat de eerste fase (intake) afwijkt van de andere fases.

In deze eerste fases heeft groep 1 meer contactmomenten dan groep 2. De overige fases geldt het omgekeerde. Als echter de percentages worden vergeleken in plaats van de cijfers dan blijkt dat er over het geheel veel minder verschil zit tussen de groepen in welke verhouding ze de

communicatiemiddelen gebruiken. Een verschil dat opvalt is dat het percentage e-mail contacten in alle fases hoger ligt bij groep 2. Dit ligt onder ander aan het feit dat er maar één computer op de

1

Het gemiddelde gedeeld door de som van alle gemiddelden in deze fase

(28)

afdeling staat, waarop alleen degene die ingelogd is, zijn of haar e-mail kan lezen. Als een

sociotherapeut (groep 1) een e-mail wil sturen, dan moet de PC ten eerste vrij zijn en ten tweede moet opnieuw bij Windows aangemeld worden. De tweede groep beschikt wel over een eigen PC en voor deze groep is e-mail dan ook een geschikter medium. Tot nu toe is alleen het algemene beeld behandeld, hieronder worden per fase naar de cijfers gekeken.

Intake

Groep 2 maakt meer gebruik van de verschillende communicatiemiddelen. Voor de

communicatiemiddelen papier (U = 8,5;p=,042) en vergadering (U=8,5;p=,048) zelfs significant meer.

De verschillen in de intake fase zijn eenvoudig te verklaren aan de hand van de vraag over de

betrokkenheid. De betrokkenheid van de sociotherapeuten (groep 1) bij deze fase is laag, vandaar dat het logisch is dat scores ook laag uitvallen. “Het enige wat ik in deze fase doe is het lezen van het intakeverslag”

2

Het intakeverslag is een eindproduct van fase 1, dit verlag is een informatieproduct voor de volgende fase. Strikt genomen telt deze communicatie niet eens mee bij deze fase.

Verschillen tussen de soorten communicatiemiddelen zijn er echter niet te ontdekken (zie de percentages). Communicatiemiddel ‘direct contact’ scoort bij beide groepen het hoogst. Al is de verdeling tussen de communicatiemiddelen bij groep 2 iets groter. Ten slotte valt op dat de intake fase de enige fase is, waar groep 1 minder communicatiemomenten heeft dan groep 2.

Oriëntatie

In deze en ook in de volgende fases hebben de sociotherapeuten (groep 1) meer contactmomenten dan de overige disciplines (groep 2). Voor de communicatiemiddelen papier (U = 17,5;p=,040) en direct contact (U=18;p=,034) zelfs significant meer. Het verschil in direct contact is te verklaren aan de fysieke locatie waarin de twee groepen werken. De sociotherapeuten werken op de afdeling zelf en hoeven elkaar bijvoorbeeld niet te bellen of een afspraak te wachten op een vergadering, maar kunnen elkaar zo aanspreken. Ook het verschil tussen de groepen met betrekking tot het communicatiemiddel papier is eenvoudig te verklaren. Sociotherapeuten moeten per patiënt per dagdeel een sociotherapeutisch verslag maken. Terwijl de overige disciplines (groep 2) slechts incidenteel het patiëntendossier of het behandelplan wijzigt. Daarnaast is ook gekeken naar het verschil in verhouding (in percentage) tussen de verschillende communicatiemiddelen in deze fase.

Hier scoren papier (Groep 1:26% en Groep 2:22%) en direct contact (Groep 1: 29% en Groep 2: 31%) bij beide groepen het hoogst. In percentages gerekend is zit er juist veel samenhang tussen de twee onderzoeksgroepen.

Ontwerp

Evenals bij de oriëntatiefase worden de communicatiemiddelen papier (U=14;p=,020) en direct contact (U=6;p=,002) meer gebruikt door de sociotherapeuten (groep 1). In de percentages waarin gekeken wordt naar de verhouding waarin de communicatiemiddelen in deze fase, is een andere trend zichtbaar. Direct contact (29%)scoort bij de sociotherapeuten nog steeds het hoogst, maar bij de tweede groep niet meer, hier scoort de vergadering (27%) het hoogst. Heel laag scoort het

communicatiemiddel telefoon in deze fase (Groep 1: 12% en Groep 2: 9%). “Het ontwerpen van een behandelplan werkt niet telefonisch”

3

Uitvoering

Evenals bij de oriëntatiefase worden de communicatiemiddelen papier (U=10;p=,005) en direct contact (U=11;p=,002) meer gebruikt door de sociotherapeuten. Hiervoor gelden dezelfde redenen als

genoemd bij de oriëntatiefase. In de kruistabel met percentages per fase scoort direct contact bij beide groepen even hoog (27%). In deze uitvoerende fase is de spreiding het minst groot, er zijn geen percentages van onder de 10% of boven de 30% aanwezig, wat in elke andere fase wel het geval is.

Evaluatie

In de evaluatiefase wordt het communicatiemiddel papier (U=12,5;p=,015) significant meer gebruikt door de sociotherapeuten. Direct contact scoort het hoogst als naar de verhouding tussen de communicatiemiddelen gekeken wordt (Groep 1: 31% en Groep 2: 37%). Ook evalueren is iets wat telefonisch niet goed werkt (Groep 1: 10% en Groep 2: 9%).

2

Opmerking van sommige respondenten uit groep 1 tijdens het invullen van dit gedeelte van de vragenlijst

3

Opmerking van sommige respondenten uit groep 2 tijdens het invullen van dit gedeelte van de vragenlijst .

(29)

Onderdeel D Kenniswaardering

Kenniswaardering is gemeten aan de hand van twee vragen. Allereerst is er gevraagd naar de mate van belangrijkheid met een vijfpuntsschaal, daarna is gevraagd een percentuele indeling te maken naar het gebruik van deze kennis. Deze vragen zijn op twee niveaus gesteld.

1. Hoofd kennisdomeinen; dit zijn clusters van sub kennisdomeinen.

2 Sub kennisdomein;

Hier worden eerst de hoofd kennisdomeinen behandeld. De gemiddeldes voor de twee onderzoeksgroepen zijn ook gelijk aangegeven.

Tabel D1 Mate van belangrijkheid van de hoofd kennisdomeinen.

Mean Groep 1 Groep 2 Total

Mean (N = 11)

Std.

Deviation

Mean (N=7)

Std.

Deviation

Mean (N = 18)

Std.

Deviation

Psychische Stoornissen 4,73 ,467 4,29 ,951 4,56 ,705

Behandelkennis 4,00 ,632 4,71 ,488 4,28 ,669

Communicatieve- en Sociale Vaardigheden

4,55 ,522 4,86 ,378 4,67 ,485

Jurische kennis en Veiligheid 4,18 ,874 4,14 ,900 4,17 ,857

Patiëntinformatie 4,55 ,688 4,29 ,756 4,44 ,705

Ondersteunende Kennis 4,00 ,894 3,14 1,345 3,67 1,138

De spreiding in de antwoorden is grafisch aangegeven door middel van onderstaande boxplot.

3 3

3 3

3 3

3 N =

O ve rig O nd

erste un en

de Ke nn i Pa tië nt

in fo rma

tie Ju risch

e ke nn is e

n V Co m

m un ica tie ve-

en S B eh

an de lken nis P sy

chisch e St oo rn

iss 5,5

5,0 4,5 4,0 3,5

3,0 2,5

2,0 1,5

Legenda

1 = Onbelangrijk

2 = Vrij onbelangrijk

3 = Gemiddeld

4 = Belangrijk

5 = Heel belangrijk

(30)

2,4%

9,3%

16,4%

11,3%

23,6%

17,1%

19,9%

Overig

Ondersteunende Kenni

Patiëntinformatie

Jurische kennis en V

Communicatieve- en S Behandelkennis Psychische Stoorniss

Communicatieve en Sociale Vaardigheden wordt door de respondenten als het belangrijkste

kennisgebied gezien. Alle respondenten geven aan dit kennisgebied “heel belangrijk” te vinden. Ook blijkt dat men dit kennisgebied het meest nodig heeft bij het uitvoeren van hun taken.

De hoofd kennisdomeinen: mate van gebruik

Tabel D2 De mate waarin de hoofdkennisdomeinen gebruikt worden.

N Min Max Mean Std.

Deviation Psychische Stoornissen 17 ,0 50,0 19,85 10,60315 Behandelkennis 17 ,0 30,0 17,14 7,16717 Communicatieve- en

Sociale Vaardigheden

17 13,7 50,0 23,63 9,51616 Jurische kennis en

Veiligheid

17 ,0 20,0 11,31 7,18976 Patiëntinformatie 17 ,0 50,0 16,44 9,91207 Ondersteunende Kennis 17 ,0 40,0 9,27 9,90798 Overig 17 ,0 20,0 2,36 5,90697 Valid N (listwise) 17

Verschillen tussen de twee groepen

Met de T-test is tevens getoetst of er significante verschillen in de antwoorden te ontdekken zijn tussen de twee onderzoekgroepen.

Tabel D3 T-Test Zit er verschil in het gebruik van de kennisdomeinen tussen de twee onderzoeksgroepen?

Group Statistics

10 22,5154 10,58804 3,34823 7 16,0524 10,14787 3,83553 10 16,8960 4,56974 1,44508 7 17,4810 10,26759 3,88079 10 21,3050 4,61699 1,46002 7 26,9615 13,69502 5,17623 10 11,8099 7,79428 2,46477 7 10,5979 6,76112 2,55546 10 19,0729 11,37454 3,59695 7 12,6758 6,31210 2,38575 10 8,4008 6,89695 2,18101 7 10,5036 13,68924 5,17405 Not Selected

Selected Not Selected Selected Not Selected Selected Not Selected Selected Not Selected Selected Not Selected Selected Psychische Stoornissen

Behandelkennis Communicatieve- en Sociale Vaardigheden Jurische kennis en Veiligheid

Patiëntinformatie Ondersteunende Kennis

N Mean Std. Deviation

Std. Error Mean

Not Selected = Groep 1 Selected = Groep 2

Groep 1 geeft aan veel kennis over psychische stoornissen te gebruiken bij het uitvoeren van hun

taken (22,5%). Op de tweede plaats komt bij deze groep het kennisgebied communicatieve- en

sociale vaardigheden (21,3%). Bij groep 2 is een andere trend zichtbaar. Deze groep zegt dat bij het

uitvoeren van hun taken het meeste kennis van communicatieve en sociale vaardigheden nodig is

(27,0%). Behandelkennis komt hier op de tweede plaats (17,5%) en pas daarna het kennisgebied

psychische stoornissen (16,1%). Ook is er een redelijk groot verschil bij het gebruik van

(31)

patiëntinformatie te zien. Groep 1 (19,1%) geeft aan deze kennis meer te gebruiken dan groep 2 (12,7%). Met onderstaande t-test wordt gekeken of deze verschillen ook significant zijn.

Er blijkt geen significant verschil tussen de twee groepen in welke kennisdomeinen ze het meest gebruiken. Dit komt waarschijnlijk door de grote spreiding, de standaarddeviatie is in de meeste gevallen ongeveer twee derde van het gemiddelde. Bovenstaande hoofd kennisdomeinen geven overigens nog maar een globaal beeld over de benodigde kennis. Vandaar dat hieronder nog een stap dieper op deze hoofdkennisgebieden is ingegaan. Allereerst wordt de mate van belangrijkheid

behandeld.

Tabel D4 Subkennisgebieden : mate van belangrijkheid

N Median Minimum Maximum

Psychische Stoornissen Valid Missing

1.1 Klinische syndromen 16 2 5,00 4 5

1.2 Persoonlijkheidsstoornissen; zwakzinnigheid 16 2 4,00 2 5

1.3 Lichamelijke ziekten of aandoeningen 16 2 3,00 1 4

1.4 Psychosociale en omgevingsfactoren 16 2 4,00 3 5

1.5 Algemene functioneren 16 2 4,00 3 5

Behandelkennis

2.1 Behandelmethoden 17 1 5,00 3 5

2.2 Sociale systemen 17 1 4,00 3 5

2.3 Medicatie 17 1 4,00 2 5

2.4 Ethiek 17 1 4,00 2 5

Communicatieve en Sociale Vaardigheden

3.1 Zelfkennis 18 0 4,00 3 5

3.2 Socialisatie 18 0 4,00 4 5

3.3 Overdracht / Tegenoverdracht 18 0 4,00 3 5

3.4 Begeleiding familieleden 18 0 3,00 1 5

3.5 Samenwerken 18 0 5,00 3 5

3.6 Luistervaardigheden 18 0 5,00 3 5

Independent Samples Test

,191 ,669 1,259 15 ,227 6,4630 5,13218 -4,47600 17,40196

1,269 13,430 ,226 6,4630 5,09136 -4,50058 17,42654

4,358 ,054 -,161 15 ,875 -,5851 3,64473 -8,35361 7,18349

-,141 7,681 ,891 -,5851 4,14111 -10,20399 9,03387

11,290 ,004 -1,225 15 ,240 -5,6565 4,61797 -15,49945 4,18648

-1,052 6,963 ,328 -5,6565 5,37820 -18,38750 7,07453

,638 ,437 ,332 15 ,744 1,2120 3,64594 -6,55917 8,98312

,341 14,177 ,738 1,2120 3,55042 -6,39402 8,81797

,282 ,603 1,342 15 ,200 6,3971 4,76686 -3,76320 16,55745

1,482 14,462 ,160 6,3971 4,31623 -2,83259 15,62684

,622 ,443 -,419 15 ,681 -2,1028 5,01353 -12,78885 8,58330

-,374 8,150 ,718 -2,1028 5,61494 -15,00945 10,80390

Equal variances assumed Equal variances not assumed Equal variances assumed Equal variances not assumed Equal variances assumed Equal variances not assumed Equal variances assumed Equal variances not assumed Equal variances assumed Equal variances not assumed Equal variances assumed Equal variances not assumed Psychische Stoornissen

Behandelkennis

Communicatieve- en Sociale Vaardigheden

Jurische kennis en Veiligheid

Patiëntinformatie

Ondersteunende Kennis

F Sig.

Levene's Test for Equality of Variances

t df Sig. (2-tailed)

Mean Difference

Std. Error

Difference Lower Upper 95% Confidence

Interval of the Difference t-test for Equality of Means

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Having verified the CSTR model (i.e. appendix II) as being capable of successfully describing experimental data, the model can confidently be used as a comparison tool

In a market research study conducted in the USA, triathletes were segmented based on their attitudes towards triathlons, resulting in seven clusters, namely:

Although overall awareness of EC was very high among female students at the University of Botswana, only half had good knowledge of EC and less than half had a positive

Zoals u hebt kunnen zien hebben wij in de analyse voor Skarsterlân de gemeente vergeleken met een aantal andere gemeenten. Gebruikt u ook gegevens over andere gemeenten om uzelf

Het is niet uitgesloten dat de daling van het aantal veroordelingen mede kan worden verklaard vanuit die aangescherpte motiveringsplicht op zich (los van het aangescherpte

In het huidige onderzoek is daarom door middel van een experiment onderzocht welke effecten het geven van informatie over duurzaamheid en afzwakken van het

Daarnaast kan uit deze database geput worden wanneer later vergelijkbare informatie gezocht wordt voor bijvoorbeeld een andere stof in dezelfde regio of bij het bepalen