• No results found

De politieke ontwikkeling in 'Belgisch' Kongo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De politieke ontwikkeling in 'Belgisch' Kongo "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A. A. J. V A N BIL SEN

De politieke ontwikkeling in 'Belgisch' Kongo

Op 13 januari 1959, begonnen de nieuwsberichten van de Belgische radio te 13 uur met een niet aangekondigde boodschap van koning Boudewijn, waarbij aan de Kongolezen de onafhankelijkheid plechtig werd beloofd. Een uur later legde minis- ter-president Eyskens een uitvoerige regeringsverklaring in verband met de nieuwe politiek voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers af.

Welke is de achtergrond van deze ware ommekeer in de loop van de Belgische Kongopolitiek? Welk is de toestand een jaar later en welk zijn de uitzichten voor de nabije toekomst?

Hoewel de dubbele boodschap van de Koning en van de regering d.d. 13 januari 1959 werd afgelegd een week na de ernstige woelingen van Leopoldstad (meer dan 200 doden, alle aan Kongolese zijde) was zij nochtans niet het gevolg van de onlusten.

Immers had de toenmalige minister van Kongo Van Hemelrijck, (senator behorend tot de Christelijke Volkspartij, ondervoorzitter van de machtige Belgische Boeren- bond) kort na zijn ambtsaanvaarding, in november reeds, bekend gemaakt dat de regering op 13 januari haar nieuwe politiek aan het parlement zou voorleggen. Wat wel met zekerheid kan aangenomen worden, is dat de onlusten de regeringsverklaring een ruk vooruit hebben gebracht en het begrip 'onafhankelijk' in de plaats van 'zelfbestuur' heeft doen aanvaarden. Ook zonder de woelingen van Leopoldstad zou nochtans de zwenking der Belgische Kongopolitiek op 13 januari 1959 zijn afge- kondigd.

I. De achtergrond

Gedurende precies een halve eeuw werd de traditionele Belgische Kongopolitiek, schier onbeweeglijk op haar traditionele beginselen, voortgezet. Zij ontstond in 1908 bij de aanhechting van de onafhankelijke Kongostaat van Leopold II door België.

Het ontstaan van deze Kongostaat is een merkwaardige bladzijde uit de 19de eeuwse koloniale geschiedenis. Dit was grotendeels het werk van één man, koning Leopold II, die er in geslaagd was zich door de mogendheden, namelijk ter Confe- rentie van Berlijn in 1885 te doen erkennen als soevereine vorst van de onafhankelijke Kongostaat. Deze staat kende gedurende 23 jaar een bewogen bestaan. Een conces- siestelsel dat gepaard ging met privé monopoliën, - maar ook met staatsmonopoliën - ter uitbating van de natuurlijke rijkdommen (rubber en ivoor in de eerste plaats), had in de wereld heel wat opspraak verwekt.

De aanhechting van Kongo door België betekende ook in de wereldopinie het einde van een regime dat in brede kringen afgekeurd werd.

65

(2)

De eigenlijke Belgische kolonisatie begon dan ook in 1908 in een heel andere sfeer als de meeste andere kolonisatie-ondernemingen. De Belgische regering, het parle- ment, de openbare mening, werden niet bewogen door een imperialistische drang naar territoriale expansie. Zij handelden veeleer in een door de tijdgeest beïnvloed liberaal perspectief.

Zo komt het dat de basiswet voor Kongo (18 oktober 1908) een voor die tijd liberale koloniale grondwet is, geïnspireerd door de beginselen van de rechtsstaat, de bescherming van de inheemse bevolking, het principe van de scheiding der machten, de bevordering van het welzijn der bewoners, de rechtsbedeling in het bereik van allen en de controle door de Belgische kamers.

Het eerste kenmerk van deze vijftigjarige Kongopolitiek is de centralisatie van de staatsmachten te Brussel. Deze totale centralisatie is de uiterste tegenhanger van de Britse totale decentralisatie. In de Britse koloniën, ook vóór er sprake is van enige deelname van de plaatselijke bevolking aan gezagsuitoefening, ligt het gewicht van de politieke en wetgevende actie bij de gouverneur ter plaatse. Voor Kongo ligt dit zwaartegewicht ook heden nog - hoewel niet meer voor lang - te Brussel. De decentralisatie naar Brits model biedt het voordeel der soepelheid, van de aanpas- singsmogelijkheden. Het belangrijkste is wellicht daarbij dat dit stelsel natuurlijker wijze de Britse gouverneurs ertoe gebracht heeft de weg op te gaan van wetgevende en uitvoerende raden die, samen met de ontwikkeling van plaatselijke (gemeentelijke en gewestelijke) inheemse gezagsorganen en verkozen lichamen, aanleiding gegeven hebben in de Britse koloniale gebieden tot een geleidelijke ontplooiing van demo- cratisch en verantwoordelijk politiek leven.

Het nadeel van deze Britse formule is dat daar waar een belangrijke of invloedrijke groep blanke kolonisten aanwezig is, zoals in Kenya en Rhodesië, deze minderheid door haar grote technische voorsprong en haar invloed tevens ter plaatse en te Londen, voor zich zelve een geprivilegieerde en overwegende positie heeft weten te verwerven in het politieke stelsel van de betrokken gebieden, lang vóór de in- heemse bevolking tot ontwaken is gekomen. Daardoor is men thans komen te staan voor een gevaarlijke impasse in deze gebiedenl(Kenya, Rhodesië, zoals in Algerië trou- wens) waar de privileges van de blanke minderheden blijkbaar alleen met dezer toestemming kunnen worden gesloopt.

Kongo telt in verhouding tot de Afrikaanse bevolking een veel talrijker groep blanken dan b.v. Tanganyika dat nochtans ook heel wat moeite heeft om uit de Brits Oost-Afrikaanse 'partnerships'-illusie los te komen. Honderdduizend blanken in Kongo met 12 miljoen inwoners is niet zoveel minder dan 60.000 in Kenya met 5 miljoen inwoners - rekening gehouden met de relatieve politieke onmondigheid van de Indische en Arabische bevolkingsgroepen.

Het lijkt mij bijna zeker dat zonder de Brusselse centralisatie van het gezag en het beleid over Kongo, ook aldaar de blanke bevolkingsgroep praktisch het bewind in handen zou hebben genomen. Wie hieraan twijfelt zou de beide oorlogsperiodes dienen te bestuderen tijdens dewelke Kongo afgesneden was van het moederland, de gouverneur praktisch beschikte over dezelfde mate aan gezag en bewegings- vrijheid als zijn Britse collega's, de blanke publieke opinie zich dan ook dadelijk op het politieke en sociale plan deed gelden.

66

',-!J,- _____ '. . _ ... - ... _ ...

(3)

Een tweede (en alom gekende) kenmerk van de Belgische Kongopolitiek is wat men het paternalisme genoemd heeft. Het landsbestuur, de werkgevers en de (katholieke) missies vormden gedurende een halve eeuw een in het openbaar geroemde coalitie die tevens voor doel had het gezag te handhaven, de ontplooÜDg van de evangelisatie enerzijds en van het bedrijfsleven anderzijds te bevorderen, terwijl deze eerbied- waardige gezagstrilogie paternalistisch, vaderlijk, al het nodige deed voor de vooruit- gang van de beschaving van de inheemse bevolking zonder dat deze laatste daarbij diende geraadpleegd te worden. Men bemerke dat dit paternalisme in een zekere zin voortvloeit uit de liberale reactie van de Belgische overheden en openbare opinie (1908) tegen de wantoestanden uit de periode van de onafhankelijke Kongostaat. Het is dan in het teken van deze paternalistische welvaartspolitiek dat de fantastische economische ontplooiing van Kongo haar loop heeft genomen. De twee wereld- oorlogen hebben deze ontplooÜDg sterk in de hand gewerkt. Kongo was vooral gedurende de Tweede Wereldoorlog één van de meest essentiële producenten van grondstoffen voor het geallieerde kamp, vooral na het verlies van Nederlands Indië, Indochina en Malakka. Hoeft er hierbij aan herinnerd dat Kongo in vergelijking met de meeste andere koloniale gebieden over reusachtige grondstoffenrijkdommen en energiebronnen beschikt?

Hetgeen op schier alle naoorlogse Kongoreizigers een zo diepe indruk heeft gemaakt is echter niet alleen de fantastische economische expansie in de mijnbekkens van Katanga en Kasaï, de moderne industriecentra, het transportwezen, de produktie van landbouwgrondstoffen zoals katoen (waarbij heden ten dage nog steeds een strikt cultuurstelsel in voege blijft). Veel meer werden deze reizigers getroffen, en dit niet alleen in de centra, door de aanzienlijke ontplooiing van medische en sociale diensten, door de reusachtige inspanningen op het gebied van de huisvesting - 70.000 behoor- lijke arbeidershuisjes werden in 5 jaar gebouwd. - Het is hen allen opgevallen hoe

over 't algemeen de bevolking van Kongo er vrij goed gevoed en 'welvarend' uitziet en hoe zij geniet van een stelsel van sociale wetten en maatschappelijke zekerheid dat waarschijnlijk geen enkel onderontwikkeld land kent. Deze naoorlogse reizigers valt het ook op hoeveel Kongolezen, zij het ondergeschikte dan toch technisch geëvolueerde functies waarnemen. Al wie uit Rhodesië komt staat te kijken aan de grens van Katanga, waar de Zuidafrikaanse of Rhodesische locomotief bestuurd door een blanke krachtens de colorbarbescherming, vervangen wordt door een Kongolese locomotief met zwart personeel. Dit is als het ware een symbool. Om dit paternalisme te verklaren is het niet voldoende zich de liberale tendens van de wetgever van 1908 te herinneren, noch rekening te houden met het feit dat de katholieke missieoverheid één van de drie peilers van het feitelijk gezag is. De economische sleutel voor deze ontwikkeling ligt voor een goed deel in het feit dat Kongo, onderbevolkt - minder dan 5 inwoners per km2 • - voor zijn industriële expansie een reusachtige behoefte aan arbeidskrachten heeft. De schaarsheid dezer arbeidskrachten heeft natuurlijk hun 'waarde' mede bepaald. Zo komt het dat tientallen jaren vóór andere koloniale gebieden in Afrika, in Kongo werd gestreefd naar het permanent vestigen van mijn- werkers en arbeidersgezinnen in de industriële centra. Deze stabilisatiepolitiek maakt het dan lonend deze bevolking betere medische en hygiënische verzorging, betere voedirig, betere huisvesting, scholen te bezorgen.

67

(4)

Uit dit alles is dan deze Kongo gegroeid die met zijn eigen figuur vooral sedert de jongste oorlog in de wereld gekend is geworden.

De Belgische openbare mening heeft zich gedurende de afgelopen halve eeuw verder niet om Kongo bekommerd. Kongo was de zaak van de hogere bestuurs- ambtenaren, van de missionarissen, van de grote kapitalistische groepen en het bood meer en meer loopbanen voor jonge lieden. Maar het kostte geen cent aan het land, er werden nooit soldaten heen gestuurd om de orde te herstellen - dit is zelfs door de grondwet verboden. - Dit verklaart dat de Belgische politici, partijkaders, en de pers zich tot voor korte tijd nooit warm hebben gemaakt voor de Kongopolitiek.

Deze afwezigheid van nieuwe impulsen en richtlijnen vanuit België heeft mede voor gevolg gehad dat het Kongolese gezag zich verstard heeft in de verhoudingen die uit de annexatie-periode van vóór 50 jaar zijn ontstaan. De Kongolese administratie, de blanke openbare mening in Kongo, en de Kongolese belangengroepen (vooral financiële) in België, hebben zich dan ook opgesloten in een immobilisme, een onwrikbaar optimisme, een rotsvast geloof in de duurzaamheid van de Belgische formule zoals zij in Kongo werd uitgewerkt. Dit geloof en dit optimisme waren zo sterk dat de revolutie die zich in de wereld en in Afrika heeft voorgedaan sedert het einde van de jongste wereldoorlog, ze niet aan het wankelen kon brengen.

Het Belgische Kongolese paternalisme reageerde op de nieuwe koers die elders in de afhankelijke en in de Mrikaanse wereld ingeslagen was, met de overtuiging dat geen politieke rechten mochten toegekend worden aan de inheemse bevolking en dat deze hierom niet zou vragen zolang zij op het stuk van de materiële welvaart er beter zou voorstaan dan deze van de omliggende gebieden. Een ander postulaat was dat geen zwarte intellectuelen of leidende technici mochten gevormd worden, maar integendeel de nadruk diende gelegd op het massaonderwijs door de lagere school en op het vormen van hulpkrachten die nog gedurende generaties de Belgische dokters, agronomen, technici en zo meer zouden bijstaan en onder hun leiding werkzaam zijn. De algemene overtuiging heerste tot vóór kort dat, ondanks de ontwikkeling in het nabije Franse West- en Equatoriaal Afrika, het Belgische kolo- niale regime nog eeuwen zou voortduren.

Toen ik in 1954 het ontwerp van een dertigjarenplan voor de politieke ontvoog- ding van Kongo aan mijn landgenoten suggereerde, werd dit bijna eenparig op verontwaardiging onthaald. Een dergelijke opvatting stond gelijk met defaitisme.

Ook in 1956 en '57 nog, namen leden van de huidige regering nog stelling tegen een zo overhaaste en onwijze dekolonisatie.

1I. Het ontwaken van Kongo

Zonder de geschiedenis te schematiseren, mag men zeggen dat de incubatieperiode van de nieuwe Belgische Kongopolitiek gelegen is tussen de twee Kongoreizen van koning Boudewijn. (1955 en december 1959).

De eerste reis had plaats in het voorjaar 1955. Het was een ware triomftocht en - zonder men het toen besefte - de zwanezang van de traditionele paternalistische Belgische Kongopolitiek. Wel was er sprake van het geleidelijk invoeren van laag naar hoog van min of meer verkozen representatieve raden, en van de noodzake- lijkheid een einde te stellen aan de rassendiscriminatie en werd beroep gedaan op verbetering der menselijke verhoudingen tussen blank en zwart. Maar dit alles bleef

68

...

-.---.~ ..

(5)

I ~ ~ _ _

fundamenteel in het oude perspectief en onder bevestiging van de blijvende soevereine en gezagsbanden tussen moederland en overzees gebied.

Op dat ogenblik was er in Kongo nog volstrekt niets te bespeuren van enige nationalistische neiging of beweging naar zelfstandigheid.

Eerst een jaar later verschenen de eerste manifesten. Op 1 juni kwam 'Conscience Africaine', op voor de onafhankelijkheid van Kongo met mogelijkheid vrijwillig aanvaarde banden met België te behouden. De idee van een dertigjarenplan voor de politieke ontvoogding van het land werd overgenomen. In augustus volgde een manifest van de Abako - de thans toonaangevende politieke groep geleid door Jozef Kasavoeboe. Tot algemene ergernis kwam dit geschrift op voor onmiddellijke onafhankelijkheid, alsook voor een federale staatsstructuur. Beide manifesten kwamen uit Leopoldstad. Hoewel zij een diepe weerklank hadden onder de zwarte ontwikkelden in geheel Kongo, gingen zij nochtans uit van uiterst beperkte groepen.

'Conscience Africaine' was een comité dat een bescheiden maandelijks krantje uitgaf en bestond uit een katholieke priester thans hulpbisschop, mgr. Maloela, en enkele kantoorklerken, praktisch allen katholieken, waarvan de voornaamste, Jozef Heo, thans nog een rol speelt in de schoot van het vooruitstrevend nationalistisch 'Kartel.'.

De Abakogroep bestond sedert 1952 te Leopoldstad als een culturele organisatie voor het behoud en de bevordering van de Kikongotaal en de Bakongo-volkssamen- horigheid. In 1956 was de Abako echter ook nog hoofdzakelijk een kring voor ontwikkelden, die onder de arbeidende bevolking en over 't algemeen buiten de hoofdstad nog geen wortel had geschoten. De draagwijdte van deze manifesten was echter groot, in deze zin dat zij een aantal andere Kongolese groepen tot politieke bewustwording opwekten. Deze bewustwording kwam geleidelijk tot uiting in tal van bestaande en nieuw opgerichte inheemse bonden alsook krantjes bestemd voor het zwarte publiek en meestal (hoewel niet uitsluitend) gefinancierd en uitgegeven door katholieke missies en andere organisaties. In 1956 waren er op een paar uitzon- deringen na, in Kongo geen andere intellectuelen met post-secundaire studiën dan de katholieke priesters. De katholieke kerk had sedert tien jaar een betrekkelijk intense afrikanisatie van haar kaders ondernomen. De honderden Kongolese priesters hebben ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld in de eerste fase van de nationale bewustwording.

Verscheidene kranten voor blanken stichtten een blaadje voor zwarten met een Kongolese redactie. Ook in de syndicale beweging drong de politieke bewustwording door. Daar de arbeidersbeweging in Kongo door de Belgische syndicaten was inge- voerd, kende men er, naar Belgisch model, naast christen syndicaten, socialistische.

De politieke bewustwording gaf aanleiding ook in deze groepen tot het ontstaan van o.m. socialistische kringen van zwarte nationalisten.

Zo kan men tussen 1955 en 1959 respectievelijk in België en in Kongo, een parallelle bewustwording en rijpwording ten overstaan van het vraagstuk van de Kongolese ontvoogding volgen. In België, zoals aanvankelijk in Kongo, kwam deze bewustwording slechts tot uiting in geïsoleerde geschriften en manifesten zonder brede politieke weerklank. De Belgische openbare opinie, het parlement, de regering en de partijen in België, bleven nog lange tijd onverschillig.

Merkwaardig bij deze dubbele incubatie is dat de rijpwording van Kongo zich 69

(6)

in sneller tempo heeft ontwikkeld dan deze van België. De ontwikkeling en uiting van het Kongolees nationalisme is niet alleen vooruitgelopen op de politieke bewustwor- ding in België betreffende Kongo. Zij heeft daarenboven de openbare opinie, de partijen en de regeringsmiddens van het moederland beïnvloed.

De Wereldtentoonstelling te Brussel in 1958 heeft bij dit alles een niet voorziene rol gespeeld.

Tijdens de tentoonstellingsperiode triomfeerde in België nog het Kongolees pater- nalisme en wel onder het beleid van een socialistisch-liberaal kabinet, dat door de liberale minister Buisseret de doctrine verkondigde van de 'Comrnunauté Belgo- Congolaise' en de onvervalbare soevereine rechten van België. Men heeft dan hon- derden Afrikanen manne~ en vrouwen, gezinnen met hun kleuters, naar België laten komen als demonstratiepersoneel van de rijke Kongopaviljoenen. Deze vier à vijf- honderd Kongolezen, herkomstig uit al de gewesten van dit onmetelijk Afrikaanse land, hebben te Brussel mekaar leren kennen en met elkaar contacten aangeknoopt waaruit o.m. rechtstreeks in oktober '58 de 'Mouvement National Congolais' is voort- gesproten.

Terwijl hun taak erin bestond' te praten met de miljoenen bezoekers, Belgen en vreemdelingen, die hun Kongopaviljoenen der Expo kwamen bezoeken, heeft deze lawine van contacten en gesprekken bij hen het ontwakend nationaal bewustzijn sterk vastgeankerd en vervolgens breed ontwikkeld. Zij hebben geleerd uit het contact met mekaar enerzijds en met de buitenwereld anderzijds, hun eigen wezen te ontleden en hun eigen wijze van denken te verdedigen. Na enkele maanden zochten zij op georganiseerde wijze de Belgische politieke partijen en invloedrijke groepen te bereiken, te bewerken en voor hun zienswijze te winnen. Toen zij in oktober '58 naar Afrika terugkeerden, hebben zij er aan de nationalistische beweging haar organisatorische vorm en haar dynamische impuls gegeven, nadat zij in België de gelegenheid hadden gehad de openbare mening bewust te maken van het bestaan en de dringendheid van het vraagstuk hunner ontvoogding.

Inmiddels hadden in België in juni nieuwe wetgevende verkiezingen plaats gehad en was de socialistisch-liberale coalitie vervangen eerst door een katholiek minoritair kabinet, vervolgens (oktober) door de huidige katholiek-liberale coalitie. In de schoot van de christelijke volkspartij hadden de aanhangers van een snelle en bewuste ontvoogdingspolitiek in Kongo tijdens de oppositieperiode en vooral zoals hoger gezegd tijdens de Expomaanden, veld gewonnen. Toen deze partij aan het bewind kwam was zij ervan bewust dat men de Kongopolitiek op nieuwe banen moest leiden, hoewel men niet duidelijk inzag welke banen en de meningen hieromtrent sterk verschilden. Zo kwam men er dan toe een werkgroep op te richten die in haar schoot leden telde behorend tot de drie politieke partijen. Deze werkgroep die uiteindelijk door de huidige Kongo-minister August de Schrijver, werd gepresideerd, kwam in november 1958 klaar met zijn verslag. Dit document werd de grondslag van de regeringsverklaring van 13 januari 1959. Het stelde autonomie (interne zelfbeschik- king, en niet onafhankelijkheid) voor, en de geleidelijke opbouw van beneden naar boven van een democratisch staatsbestel. Belangrijker dan zijn inhoud is het feit dat de vertegenwoordigers van de drie partijen het eens waren geworden over de te volgen ontvoogdingspolitiek, zodat deze op de steun van de drie partijen, dit is

70

~ .. ~.-,

(7)

praktisch van het eenparige parlement en van de eenparige pers, kon rekenen. De drie hoofdfiguren van deze eensgezindheid waren de katholieke staatsminister De Schrijver, thans minister van Kongo, het socialistische kamerlid Georges Houziaux en de liberale oud-minister van Koloniën August Buisseret.

In november kondigde dan de toenmalige minister van Kongo senator Van Hemel- rijck, een plechtige regeringsverklaring over de nieuwe politieke koers in Kongo aan tegen 13 januari. Inmiddels ontwikkelde zich de nationalistische beweging in Kongo met versneld tempo. Begin december woonden drie Kongolese nationalisten de pan-Afrikaanse conferentie te Akkra bij. Na hun terugkeer, einde december, had te Leopoldstad de eerste grote politieke meeting in Kongo plaats. De nationalisten - Loemoemba de eerste voorzitter van de Mouvement National Congolais thans aan- gehouden wegens de recente onlusten te Stanleystad, Diomi gewezen burgemeester van een der gemeenten van Leopoldstad, behorend tot de Abakogroep en de journa- list Ngaloela oorspronkelijk uit Kasaï - eisten er de onafhankelijkheid op voor 1960.

Terwijl de spanning aldus verhoogde in afwachting van de regeringsverklaring, zijn dan op 4 januari te Leopoldstad onlusten uitgebroken.

Deze onlusten waren niet het werk van de nationalistische partijen. Zij waren niet voorzien noch voorbedacht maar een spontane ontploffing van volkswoede naar aanleiding van betrekkelijk nietige incidenten. Misschien was hun onbewuste beteke- nis dat het Kongolese volk zelf zijn onafhankelijkheid wilde verwerven en dat Kongo het initiatief nam. Dit laatste is in ieder geval sedert januari een feit gebleven. België loopt de gebeurtenissen achterna en is er tot op heden niet in geslaagd het initiatief terug in de hand te nemen.

lIl. De politiek van 13 januari

Alvorens de inhoud van de regeringsverklaring van 13 januari samen te vatten, dient er op gewezen dat zij zowel in Kongo door blank en zwart, als in België in de allerhreedste kringen, zowel van de oppositie als van de regeringspartijen, eveneens in de middens van de machtige financiële groepen, positief en gunstig werd onthaald.

Aan Belgische zijde was dit grotendeels het resultaat van de drie hogergenoemde politici die samenwerkten in de schoot van de werkgroep en invloedrijk genoeg waren om hun respectieve partijen te overtuigen.

Dit is echter geen afdoende verklaring voor het feit dat in België iedere noemens- waardige reactie vanwege de kolonialistische en conservatieve pers en pressure-groups kon worden voorkomen en dat in Kongo niet alleen de koloniale administratie maar ook de blanke kolonisten zich aanvankelijk bij de nieuwe koers neerlegden.

Hier dient dan gewezen op de betekenis van het persoonlijk optreden van koning Boudewijn.

De Koning heeft in België sedert het begin der huidige dynastie en van de heer- sende instellingen, een persoonlijke positie die hem toelaat, zonder formeel buiten de grondwettelijke lijnen te treden, toch af en toe in belangrijke omstandigheden door een persoonlijk optreden een positieve invloed op de gang van zaken in de staat te hebben. Tal van voorbeelden kunnen deze mening staven. Het persoonlijk optreden van Leopold II gaf aanleiding tot talrijke spanningen en geschillen met de regering.

Vóór de tweede oorlog wierp Leopold III zijn persoonlijk prestige in de weegschaal ten gunste van een militaire zelfstandigheidspolitiek die een breuk betekende met

71

(8)

het uit de Eerste Wereldoorlog voortgesproten Frans-Belgisch militair bondgenoot- schap. Het conflict bij het einde van de veldtocht van 1940 tussen Koning en rege- ring en tal van andere voorbeelden ook betreffende andere Belgische vorsten, zouden hierbij kunnen ontleed worden.

Het besluit van de Koning op 13 januari 1959, even vóór de regering haar ver- klaring voor het parlement aflegde, een radioboodschap tot België en Kongo te sturen en het initiatief te nemen van de onafhankelijkheidsbelofte, ligt in de lijn van dit gewoonterechtelijk grondwettelijk recht. Deze koninklijke boodschap heeft in België zoals in Kongo de ultras schaakmat gezet en aldus de eensgezinde aanvaarding van de nieuwe politiek mogelijk gemaakt.

Ook de Kongolese nationalistische leiders, voor zover zij zich konden uiten - de Abakoleiders waren aangehouden, - namen aanvankelijk ten overstaan van de nieuwe politiek een positieve houding aan.

De regeringsverklaring van 13 januari beloofde de onafhankelijkheid zonder hier- voor een datum te voorzien. Zij stelde in het vooruitzicht de verkiezing bij algemeen stemrecht van gemeente- en gewestraden vóór 31 december, en deze verkiezingen hebben plaats gehad zoals voorzien. Vervolgens moesten in maart provincieraden worden aangeduid door getrapte verkiezingen. Het kiezerskorps voor de provincie- raden zou bestaan uit de leden van de zwarte en blanke gemeenteraden en de leden van de gewestraden. Deze laatsten zouden voor

!

verkozen zijn en voor

!

door de administratie benoemd worden. Op een verder af liggende datum zouden dan de- zelfde kiezers de

!

van een landsraad aanduiden voor geheel Kongo waarvan de overige leden eveneens door de administratie zouden worden benoemd.

Naast deze volkskamer zou er dan een senaat komen gedeeltelijk verkozen door de op hun beurt gedeeltelijk verkozen provincieraden en voor het overige eveneens benoemd door de administratie.

Deze raden zouden gedeeltelijke beslissende of wetgevende bevoegdheden krijgen.

Van een verantwoordelijke regering was in de regeringsverklaring van januari nog geen sprake. Ook werden fundamentele vraagstukken, zoals de vorming van Kongolese elites met het oog op een geforceerde afrikanisatie der kaders of nog de aanpassing van de sociale en economische politiek, niet ter sprake gebracht. Het geheel van deze regeringsverklaring die in België als revolutionair werd aanzien, stond in het teken van een ontwikkeling waarbij België gedurende een lange tijd nog de uitvoerende macht en de beslissingsbevoegdheid in de hand zou houden en waarbij uitdrukkelijk en bij herhaling werd bevestigd dat het gezag slechts dan aan Afrikaanse overheden zou worden overgedragen wanneer voorafgaandelijk het bewijs zou geleverd zijn dat de Kongolese bevolking daartoe de nodige rijpheid zou bezitten, dat de waarborgen zouden aanwezig zijn van de eerbied voor de rechten van de Belgische en vreemde beleggers en personen, van een werkelijke democratische staatsorde, dat de eenheid van het land zou worden gehandhaafd, en zo meer.

Naar mijn mening - en de feiten hebben dit gedurende het afgelopen jaar uitge- wezen, vertoont de regeringsverklaring van januari enkele essentiële leemten die voor gevolg hebben gehad dat zij na een korte periode van aarzeling verworpen werd door de belangrijkste nationalistische groepen in Kongo. Deze leemten waren hoofd- zakelijk de volgende:

72

.~""",-,-,.P" 0 - _ _ _ . . , - - • • •

(9)

Coquilhatstad

Belgisch

flnongo

Kongo

Fr ncquihaven

• LEOPOLDSTAD

*

Militair steunpunt

*

Uranium

EB Koper fl Tin

++t+ Spoorwegen

.jI'

Ie. Dat geen timing werd voorzien of - na onderhandelingen met de Kongolese vertegenwoordigers - in het vooruitzicht werd gesteld, en namelijk dat de datum voor de onafhankelijkheid niet werd afgekondigd. De afwezigheid van een timing en de herhaalde verklaringen nopens voorafgaandelijke voorwaarden en garanties deden een onprettig klimaat ontstaan;

2e. De afwezigheid van duidelijke wetgevende en beslissingsbevoegdheden voor de verkozen lichamen en het feit dat deze lichamen slechts voor een deel werden verkozen en dat de provinciale en nationale raden niet bij rechtstreekse maar wel door getrapte verkiezingen werden aangeduid, hetgeen noodzakelijk de democra- tische en duidelijke uiting van de volkswil in het gedrang moest brengen;

3e. Dat geen verantwoordelijke regering werd voorzien;

4e. Dat men de vergissing beging de logische opbouw der instellingen van laag naar hoog na te streven op een ogenblik waarop de politieke evolutie zo ver was gevorderd dat men dringend en onmiddellijk behoefte had aan verkozen en geman- dateerde vertegenwoordigers van geheel Kongo en het bijgevolg dringender nodig was een landsraad te laten verkiezen en een Kongolese regering te benoemen dan wel gemeenteraden te doen tot stand komen;

5e. Dat in de geest van de verklaring van 13 januari, België eenzijdig de toekomst en het ritme van de ontwikkeling van Kongo zou bepalen, terwijl het van wezenlijk belang was dat de overgang naar de onafhankelijkheid, de structuur van de staat en de oplossing van de menigvuldige problemen die met ontvoogding gepaard gaan,

73

(10)

het voorwerp uitmaakten van onderhandelingen en van genegocieerde oplossingen.

Het was immers van essentieel belang dat de Kongolese leiders de onafhankelijk- heidspolitiek konden mede bestemmen opdat ze er moreel door geëngageerd en gebonden zouden zijn.

N. De crisis der onafhankelijkheidspolitiek

Na de afkondiging van de onafhankelijkheidspolitiek ontstond er in Kongo een dubbele uiteenlopende beweging.

Enerzijds 'ontwaakten' blanke kolonisten en conservatieve middens der koloniale administratie. Zij onderlijnden het 'utopische' en gevaarlijke van de nieuwe koers en poogden deze te remmen, of ten minste ze aan bepaalde garanties vast te leggen, onder meer in verband met de handhaving van het gezag en de orde. Deze strekking vond haar uiterste extremistische uiting in half ondergrondse groepen die herinnerden aan de Algerijnse 'Comités de Salut Public' waarbij zelfs een vrij onstuimige Bel- gische generaal en enkele minder bekende hogere officieren betrokken schenen.

Anderzijds 'ontwaakten' de zwarte nationalisten en ontdekten de één na de andere de hoger geciteerde leemten van de onafhankelijkheidspolitiek. De nationalistische leiders die de gelegenheid niet hadden gehad in januari hun oordeel uit te spreken over de regeringsverklaring om de goede reden dat zij wegens de onlusten van Leopoldstad achter slot en grendel zaten, de leiders van de Abako namelijk, verwier- pen openlijk de nieuwe politiek en sleepten in hun verzet ook diegenen mede die, zij het met zekere reserves, in januari een veeleer positieve houding hadden aange- nomen. Zo ontaardde het klimaat in de loop van het jaar 1959 zeer snel. Toen de minister van Kongo, senator Van Hemelrijek, in juni door Kongo reisde, kon hij enerzijds vaststellen dat in westelijk Kongo, zelfs op het platteland, de massa thans gewo~en was door de nationalistische koorts en onmiddellijke onafhankelijkheid eiste, terwijl in het oosten, de blanke ultras zijn wagen met tomaten bekogelden. Toen de minister dan poogde een middenpositie te kiezen en in een redevoering aankon- digde dat 'het uur der krachtdadigheid' gekomen was, verloor hij het vertrouwen der zwarte nationalisten zonder dat van de blanke conservatieven te winnen. De één na de ander besloten de voornaamste nationalistische partijen in de loop van de zomer de december-verkiezingen te boycotten indien niet een aantal toegevingen werden gedaan.

Aan Belgische zijde nam van de andere kant de remmende beweging toe, en werd de minister van Kongo begin september over boord gegooid, onder druk van de 'trusts', en van de conservatieve elementen in de schoot van de regering. De nieuwe minister van Kongo heeft echter onmiddellijk moeten vaststellen dat de beweging in Kongo niet meer tegen te houden was. Kort na zijn ambtsaanvaarding sprak hij nog over 'een Belgisch-Kongolese Gemeenschap'. Hij stond huiverig tegenover het begrip ener Kongolese regering. In oktober kondigde hij zijn plan aan de onafhankelijkheid van Kongo uit te roepen in 1964 en inmiddels een parlement en een regering te laten tot stand komen, zij het dan dat deze laatste niet verantwoordelijk zou zijn tegenover het parlement. Hij kondigde ook voor het eerst aan dat in de toekomst de verdere uitwerking van het onafhankelijkheidsproces zou worden bepaald in over- eenstemming met de verkozen Kongolese instanties, na besprekingen die moesten plaats grijpen in maart of april. Tijdens een parlementsdebat in november deed de

74

(11)

minister nieuwe toegevingen. Einde november te Leopoldstad, na moeizame contac- ten met de nationalistische leiders, besloot hij dat de Rondetafelconferentie van maart in januari zou plaats grijpen terwijl hij tijdens een nieuw parlementair debat in december de provinciale verkiezingen bij rechtstreeks algemeen stemrecht, de federa- listische staatsshuctuur, en de onafhankelijkheid in 1960 in het vooruitzicht stelde.

V. Hoe liggen de kaarten thans?

Het initiatief is thans in zoverre en zo vast in de handen van de Afrikaanse nationa- listen overgegaan dat in volle verkiezingsperiode, in december jl. koning Boudewijn besloten heeft, vergezeld van de minister, naar Kongo te gaan ten einde een ultieme poging te wagen, een gunstig klimaat te scheppen voor het thans onmiddellijk voor de deur staande onafhankelijkheidsprocessus. De uitslag van de gemeente- en gewestraadsverkiezingen brachten een nieuwe sterke wind in de zeilen van de natio- nalisten. Immers in geheel de Beneden Kongo werd het boycotordewoord van de Abako schier algemeen gevolgd, zodat aldaar op de meeste plaatsen geen verkiezin- gen doorgingen of op andere slechts een paar percent kiezers opkwamen. In Leopold- stad bereikte de onthouding bij de Kongolese kiezers tussen 65 en 70 pct. Te Loeloea- burg werd een nationalistisch leider, Kalonji, met een grote meerderheid verko- zen hoewel hij van uit Brussel zijn aanhangers het onthoudingsordewoord had gegeven! Te Stauleystad behaalde de in de gevangenis opgesloten nationalist Loemoemba 85 percent der uitgebrachte stemmen. In nagenoeg al de stedelijke centra - in al de grote - beet de 'gematigde' partij diegene waarop de financiële belangengroepen en de koloniale administratie al hun hoop hadden gesteld, en die hoewel nog niet georganiseerd blijkbaar over ruime financiële middelen beschikte,

('Parti National du Pro grès') in het zand.

Dat in de meeste - maar op verre na niet alle - plattelandsgewesten zogenaamd gematigd of traditionalistische partijen, gesteund door blanke kolonisten of door lokale inheemse hoofden soms ook onrechtstreeks aangemoedigd door de koloniale administratie - de verkiezingen hebben gewonnen, verandert niets aan de betekenis van de verrassend sterke en verrassend vlugge nationalistische golf en onafhankelijk- heidswil die zich in alle centra heeft doorgezet en blijkbaar nu het platteland gaat winnen.

De gemeenteverkiezingen waarvan de regering zichtbaar een gematigd effect op de nationalistische leiders had verhoopt, hebben de positie van deze laatsten aanzien- lijk versterkt.

De twee hoofdthema's van het politiek programma dat sedert augustus 1956 door Abakoleider Kasavoeboe wordt verkondigd, zijn thans rijp geworden: de onmiddel- lijke onafhankelijkheid en de federale structuur.

Deze laatste blijkt in de gegeven omstandigheden het enige adequate antwoord op het vraagstuk van het behoud van de gehele Kongolese samenhang.

Kongo is een gebied dat op Europa geprojecteerd, zich zou uitstrekken van in Nederland tot in de Baltische landen en tot in Zuidslavië. Zijn eenheid is het werk van de kolonisatie, die echter geen Kongolese Natie, geen nationaal samenhorigheids- besef heeft in het leven geroepen. De nationale gevoelswaarde die één van de factoren is die een land samen houden, leeft in Kongo praktisch alleen bij de blanken cn bij een uiterst dunne groep ontwikkelde inheemsen. De federale structuur die

75

(12)

ontstaan zou geven aan 6 republieken verenigd in een staatsbond, de 'Unie der Republieken van Midden Afrika' (Union des Républiques d'Afrique Centrale), zoals voorgesteld op een in december te Kisantoe gehouden Kartel-congres, kan een ge- africaniseerde vonn worden dank zij dewelke een Afrikaanse Nationale samenhorig- heidswil, een Kongolees nationaal gevoelen, gaat ontstaan.

Tot voor kort heeft de Belgische overheid zich verzet tegen deze federale idee. Dit verzet gaf ontstaan aan gewestelijke nationalismen die een separatistische inhoud gingen krijgen, en zoals dit het geval was met de Bakongo, hun samenhorigheid met in naburige landen levende stamgenoten gingen affirmeren.

Een federale structuur gepaard gaande met een al te zwak centraal gezag, zou echter de middenpunt vliedende krachten van het geheel in de hand werken. De lokale particularismen zouden de onafhankelijke Kongostaat onregeerbaar kunnen maken. Dat dit niet denkbeeldig is, zal ieder begrijpen die weet dat de rijkste provin- cie van Kongo, Katanga, het land van koper, tin, uranium en tal van strategische metalen, niet in het centrum van het land is gelegen, maar op de Zuid-Oostelijke uitkant, aan de grenzen van Rhodesië.

De Rondetafelconferentie die in januari te Brussel plaats grijpt, zou wel de be- langrijkste gebeurtenis kunnen zijn voorafgaand aan de onafhankelijkheid.

Op deze conferentie zullen aanwezig zijn vertegenwoordigers van de Belgische regering en van het parlement aan de éne kant en aan de andere kant van de Kongo- lese partijen, ook diegenen die de verkiezingen hebben geboycot, en enkele belang- rijkse inheemse hoofden. De conferentie zal blijkbaar zich moeten uitspreken over de federale structuur maar ook over de datum van de aanstaande provinciale en natio- nale verkiezingen. Wanneer men weet dat het de huidige provinciën zijn die morgen de zes autonome Republieken van de Unie moeten worden, beseft men het belang van deze verkiezingen.

Volgens vooruitzichten zouden deze verkiezingen in maart plaats grijpen, waarna de provinciën republieken worden en een regering krijgen, terwijl aan het hoofd van de Unie eveneens een regering komt te staan. De benoeming van deze regering zou dan gepaard gaan met de uih'oeping van de onafhankelijkheid.

Het zou dan de taak zijn van de Unieregering met België opnieuw in onderhan- delingen te treden ten einde overeenkomsten voor technische en financiële hulp af te sluiten die de administratieve, financiële en economische leefbaarheid van de nieuwe staat gedurende de eerste fase van zijn bestaan zullen moeten verzekeren.

Tot de belangrijkste dezer conventies zullen ongetwijfeld behoren, niet alleen het statuut van de tienduizend Belgische ambtenaren - ten gunste van wie nu reeds bij het Belgische Parlement een garantiewetgeving aanhangig werd gemaakt - maar vooral de vorming van inheemse intellectuelen en technici. Op dat stuk heeft Kongo, ondanks zijn grote economische expansie, een ernstige achterstand in te lopen. Voor 12,5 miljoen inwoners zijn er tot op heden slechts een 25 tal universiteitsgediplo- meerden en minder dan 500 universiteitsstudenten in de twee Kongolese en in de Belgische universiteiten samen.

Brussel, 30 december 1959.

76

(13)

J.

KOOPMAN, H. M. DE LANGE,

J.

M. M. DE VALK, W. DE VRIJER

Om de toekomst van het socialisme

Wanneer politiek de kunst is om mensen te regeren, behoor- den zij die haar beoefenen, er voor alles op uit te zijn om te weten wat er in de mens is, aan welke voorwaarden zijn menseliikheid is gebonden en welke regels men in acht moet nemen om de zin van zijn bestaan ongeschonden te laten.

Venis de Rougemont Dat er een geest van verwarring en onzekerheid heerst in de socialistische partijen van West-Europa, zoals Crosland schrijft in het november-nummer van S. en D., lijkt ons wat overdreven, zeker voor Nederland. Liever zouden wij zeggen dat onze beweging in een periode van windstilte verkeert. Komt dat omdat armoede en sociale onzekerheid bezig zijn te verdwijnen? Omdat steeds grotere groepen van onze be- volking deel hebben aan onderwijs en cultuur, omdat de 'arbeid' als gelijkwaardige partner wordt erkend bij de vele onderhandelingen die tegenwoordig moeten worden gevoerd? Samengevat, zoals Crosland het doet, omdat vele van de vooroorlogse doelstellingen zijn verwezenlijkt?

De vraag die ons bezig houdt is, of onze maatschappelijke machine werkelijk zo goed functioneert dat wij ons kunnen beperken tot het aandraaien van een schroefje hier en het geven van een druppeltje olie daar. Doet men met deze beeldspraak on- recht aan Crosland die in zijn artikel toch 'vier zeer belangrijke' doelstellingen noemt, die 'niet automatisch zullen worden verwezenlijkt, maar waar de linkerzijde uitdruk- kelijk voor zal moeten vechten'? Dit is stellig het geval als men geen rekening houdt met de andere publikaties van Crosland, waaruit blijkt, dat hij, méér dan de meesten onzer, heeft nagedacht over de toekomst van het socialisme. Wij beseffen dat wij door ons, met uitsluiting van de andere publikaties van Crosland, te beperken tot boven- bedoeld artikel, de schrijver onrecht doen, maar wij voegen ons naar de wens van de redactie die door het opnemen van juist dit artikel, de discussie over een eigentijds socialisme op deze wijze heeft willen openen. Voor wij de vraag onder het oog zien of onze maatschappelijke machine werkelijk zo goed functioneert dat een grondige revi- sie achterwege kan blijven, is het noodzakelijk in het kort na te gaan welke betekenis de vier door Crosland genoemde doelstellingen voor onze partij kunnen hebben.

De vier doelstellingen van Grosland.

Het eerste punt dat Crosland noemt is het vraagstuk van de achtergebleven gebieden.

Het behoeft geen betoog, dat er in onze kring geen verschil van mening bestaat over de dwingende noodzaak om de grote verschillen in welstand tussen de landen te

77

(14)

verminderen. De vraag waarom het hier echter gaat, is welke politieke desiderata daaruit voor de westerse partijen voortvloeien. Het invoeren van nieuwe technieken en ideeën, nodig om het welvaartspeil van de economisch minder ontwikkelde volke- ren op te voeren, zal vèrstrekkende gevolgen hebben voor het hele leven en denken van die volkeren. Dit mag men maar niet zo van buitenaf opleggen. De strijd om een menswaardig bestaan in de onderontwikkelde gebieden is op de eerste plaats een strijd van die gebieden zèlf, waarbij onze taak beperkt moet blijven tot het geven van technische en economische hulp. Politiek vertaald betekent dit dat onze bijdrage tot de oplossing van het probleem der onderontwikkelde gebieden bestaat in het brengen van geldelijke offers, hetgeen wij - hoe nodig het ook zal zijn - niet als een bron van politieke inspiratie zien. Het blijft in wezen liefdadigheid.

Anders zou dit zijn, wanneer wij leerden inzien dat het vraagstuk van de wel- vaartstekorten in de wereld slechts tot oplossing kan worden gebracht door het scheppen van een nieuwe wereldrechtsorde. Dit inzicht groeit langzaam. Zo schrijft Röling, na er op gewezen te hebben dat de daling van de grondstoffenprijzen Afro-Azië een schade berokkende, zes maal zo groot als alles te zamen het jaar tevoren aan economische hulp door de Wereldbank werd geboden. 'Economische hulpverlening krijgt het karakter van zinloos lapwerk, van misleidend al~e, in- dien men tegelijkertijd daarmede op wereldniveau een economische situatie laat voortbestaan, die onopvallend aan de ene kant kan ontnemen, wat opvallend aan de andere kant aan hulp wordt verschaft: 1)

Het streven naar een nieuwe wereldrechtsorde waarin dergelijke gebeurtenissen onmogelijk zullen zijn, zou zeker ook gevolgen hebben voor onze eigen sociaal- economische structuur. Dit zou immers inhouden dat winst of rentabiliteit ophouden het uiteindelijk doel van ons produktiesysteem te zijn. Nu wordt het ruilvoordeel voor de industriëel ontwikkelde landen, ten gevolge van hun economische macht, steeds groter. Deze situatie kan slechts door het vormen van internationale organen wezenlijk worden verbeterd. Dit zou inhouden dat de verschillende staten een stuk van hun soevereiniteit prijsgeven. Dan is de hulp aan de onderontwikkelde gebieden niet meer een stuk filantropie, maar dwingt deze hulp ons tot hervorming van onze eigen maatschappij. Zo gesteld zien wij er wél een bron van politieke inspiratie in.

Maar hierover lezen wij in het artikel van Crosland niets.

Met het tweede punt van Crasland is het niet anders gesteld. Zijn gedachtengang is dat met de voortdurende stijging van onze welvaart de economische oorzaken van menselijke nood op den duur vanzelf zullen verdwijnen, zodat wij onze aandacht moeten gaan richten op de sociale en psychologische oorzaken daarvan. Hiervoor zijn, zegt Crosland, geen economen nodig, maar psychiaters, sociologen en sociaal- psychologen. Ook met deze stelling zou men het eens kunnen zijn, zonder in te zien dat hieruit een nieuwe politieke activiteit kan voortvloeien.

De gedachtengang zelf wint meer en meer terrein, ook in ons land. Er is geen stad met méér dan 50.000 inwoners in Nederland of men vindt er één of meerdere bureaus die zich op dit terrein bewegen. Wij denken in de eerste plaats aan de medisch-opvoedkundige bureaus (het eerste is meer dan vijfentwintig jaar geleden

1) B. V. A. Röling, Opmerkingen over tedhnische en economische hulpverlening. Interna- tionale Spectator, 1959, blz. 572.

78

(15)

geopend) waar psychiater, kinderarts, psycholoog en een sociaal deskundige, soms aangevuld met een pedagoog, werkend in teamverband, ouders en instellingen terzijde staan die met opvoedingsmoeilijkheden van gecompliceerde aard te maken hebben. Wij denken verder aan de bureaus voor levens- en gezinsmoeilijkheden, nog niet zo oud als de MOB's, die thans sterk in aantal toenemen. Men kan in ons land vaststellen dat de door Crosland genoemde aanpak steeds verder doordringt in alle sectoren van het maatschappelijk werk en daar tot verfijning en verdieping van de tot nu toe gevolgde methoden leidt. Maar welke politieke consequenties, en daar gaat het hier om, heeft deze ontwikkeling? Slechts deze, dat men meer aan- dacht zal moeten schenken aan de opleiding van deskundigen en dat de subsidie- bedragen van jaar tot jaar zullen moeten toenemen. Evenmin als de oprichting van bureaus voor zuigelingenzorg - voor zover wij weten - in het verleden heeft geïnspireerd tot grotere politieke activiteit, evenmin zal de oprichting van bureaus in de sector van de geestelijke volksgezondheid dat doen.

Er is een parallel te trekken met het vorige punt. Het werk dat op deze bureaus wordt verricht, zou ons inzicht kunnen verdiepen in de werkelijke menselijke noden.

Waarschijnlijk omdat geen van de schrijvers van dit stuk dit terrein als zijn vak beoefent, durven zij in enkele zinnen de essentie van dit werk te formuleren, voor zover het van belang is voor het probleem dat ons bezighoudt.

Het is gericht op het verwijderen van hetgeen de groei van een mens in de weg staat. Het wil de mens leren zijn innerlijke hulpbronnen volledig te gebruiken, zijn vermogens te ontwikkelen om het eigen leven in te richten en de eigen problemen tot een oplossing te brengen. Kortom, als een geïntegreerde eenheid te functioneren.

Dit werk zou ons duidelijk kunnen maken welke beletselen er in onze maatschap- pelijke structuur aanwezig zijn die ontplooiing en geestelijke groei van grote groepen mensen verhinderen. Daarin zouden wij wél een bron van politieke activiteit zien, zoals uit het volgende nog zal blijken, omdat hieruit structuurwijzigingen voor onze maatschappij voortvloeien. Maar hierover lezen wij in het artikel van Crosland niets.

Ten aanzien van het derde en vierde punt kunnen wij korter zijn. Deze zijn voornamelijk ontleend aan de Engelse samenleving. Wij kennen in ons land niet een, het gehele land omvattend, stelsel van particuliere scholen die in elk opzicht superieur zijn aan de openbare scholen, waardoor een grote mate van sociale ongelijkheid wordt veroorzaakt. Wel zijn er ook bij ons velen die grote verwachtingen hebben van de invloed die een hervorming van het onderwijs zou kunnen hebben op de structuur van onze samenleving. Ook naar onze mening kan dat het geval zijn, als deze hervormingen zich maar niet beperken tot de onderwijssector en de samenhang met de andere sectoren van het maatschappelijk leven in het oog wordt gehouden. Als wij bij voorbeeld onder 'gelijke kansen' alleen maar zouden verstaan een situatie waarin de voordelen zijn weggenomen die bezit en geboorte kunnen verschaffen in de strijd om maatschappelijk succes, een maatschappij dus, waarin de concurrentie om de beste plaatsen blijft voortbestaan, maar waarin alleen de 'concurrentie-vervalsende elementen' zijn verwijderd, dan zal de verdeling van het inkomen in de toekomst waarschijnlijk overeenstemmen met de verdeling van de intelligentie, een 'meritocratie' welke voor ons even onaanvaardbaar is.

De verschillende punten door Crosland onder de vierde doelstelling genoemd, behoeft men slechts na te lezen om in te zien dat deze óf alleen maar van betekenis

79

(16)

zijn voor de Engelse samenleving, óf ten gevolge van de structuur van onze partij ongeschikt zijn om tot gemeenschappelijke politieke activiteit te leiden.

Er zitten stellig verschillende waardevolle elementen en aanknopingspunten in de door Crosland geformuleerde taken. Ons bezwaar is echter dat deze taken incidenteel zijn geformuleerd, zonder onderlinge samenhang, zonder verband en zonder rekening te houden met hun invloed op de totale maatschappelijke structuur.

Daardoor zullen zij er niet toe bijdragen dat de politieke windstilte plaats maakt voor een bries die ons met volle zeilen zal voeren naar een samenleving met meer rechtvaardigheid dan de tegenwoordige, met meer mogelijkheden tot geestelijke en zedelijke groei van de gehele bevolking en niet alleen voor een bevoorrechte groep.

Daarvoor is ook meer nodig dan de besproken vier doelstellingen waarover, volgens Crosland, socialistische en liberale intellectuelen geen verschil van mening hebben.

Natuurlijk zal prof. Zijlstra - die niet moe wordt te betogen dat hij socialisme en liberalisme naar elkaar toe ziet groeien - bij het lezen van dit artikel zich wél realiseren dat Crosland de Engelse liberalen op het oog heeft, maar deze zinsnede heeft onze kritische instelling tegenover de vier punten wel versterkt. Wanneer men wél rekening zou houden met de samenhang die tussen de verschillende sectoren van onze samenleving bestaat, wanneer men zich niet tevreden zou stellen met maatregelen die niet verder gaan dan de oppervlakte, wanneer men wél bereid zou zijn dieper te graven, dan zou blijken dat het verschil tussen socialisme en liberalisme groter is dan men denkt.

Doel en werkeliikheid

In de periode van windstilte, waarin wij ons thans bevinden, tekenen nieuwe taken zich blijkbaar niet zo duidelijk af als in het verleden. Het gevaar is groot dat wij in deze situatie uitbreiding van politieke macht en verdere uitbouw van de welvaarts- staat met socialisme gaan verwarren. Willen wij aan dit gevaar ontsnappen, dan moeten wij tot op de bodem gaan van wat ons beweegt, ons opnieuw bewust worden van de doeleinden die wij nastreven en deze doeleinden toetsen aan de maatschappij waarin wij leven. Het is mogelijk dat door deze confrontatie van doel met de realiteit nieuwe taken geformuleerd kunnen worden. Het is zelfs niet ondenkbaar dat oude taken nieuwe inhoud zullen krijgen. Vóór wij dit doen is het echter nodig doel en middelen (taken) van elkaar te scheiden. Het uiteindelijke doel van het socialisme zou men misschien aldus kunnen omschrijven: Iedereen 2) de mogelijkheid verschaffen om te leven in overeenstemming met de menselijke waardigheid, om zijn innerlijke vermogens tot ontwikkeling te brengen en zijn persoon te ontplooien.

I Het mogelijk te maken dat iedereen deelt in de stoffelijke en geestelijke goederen van de samenleving.

Ter bereiking van dit doel heeft het socialisme steeds meer vertrouwen gehad in een broederlijke wijze van samenleven, in samenwerking en onderlinge verantwoor- 2) Door nadruk te leggen op het woordje 'iedereen' ontstaat een speaifiek socialistische

visie. Te gemakkelijk beweren onze politieke tegenstanders, dat ook zij de waardigheid van de mens als uitgangspunt van hun activiteit nemen. Hun politieke praktijk is te vaak discri- minerend om al te snel geloof te hechten aan de instemming met het omschreven doel. Reeds daarom is er onzerzijds ernstige twijfel, omdat men veelal tegelijkertijd een maatschappij- structuur aanvaardt en zelfs aanprijst, die nimmer kan leiden tot de genoemde doeleinden.

80

... • -_.'. I...,~ • - • -

(17)

delijkheid, dan in concurrentiestrijd die de egoïstische strevingen van de mens stimUleert.

Op het niveau van de concrete politiek kan men deze doelstellingen trachten te veIWezenlijken langs verschillende wegen:

Bij voorbeeld door socialisatie, geordende produktie gericht op de behoefte, mede- zeggenschap, publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, belastingpolitiek, sociale zeker- heid, herziening van het onderwijs enz. Dit alles blijven echter middelen om het uiteindelijke doel te bereiken, en hun waarde moet daaraan worden afgemeten. Het mogen nimmer doelen op zich zelf worden.

De opvatting dat men slechts het maatschappelijk milieu behoefde te veranderen om het doel te bereiken, werkte de verwisseling van doel en middelen in de hand.

Daardoor werd weleens te veel nadruk gelegd op de gemeenschap en te weinig op de mens. Daardoor heeft het socialisme wel eens te veel aandacht gehad voor de bestuurbaarheid van de samenleving en te weinig voor de bestuurden.

Thans is het echter noodzakelijk doel en middelen van elkaar te onderscheiden omdat het gevaar niet denkbeeldig is dat met het bereiken van sociale zekerheid, betere woningen, beter onderwijs de mening postvat dat wij nu ook het doel dicht genaderd zijn. Wij daarentegen zijn van mening, dat de huidige structuur van onze I maatschappij het voor grote groepen mensen onmogelijk maakt zich menselijk te. ontplooien overeenkomstig onze omschrijving van het uiteindelijke doel van het socialisme. Onze maatschappij is inderdaad maat-schap pij, doortrokken van zake- lijkheid, waarbij bepaalde facetten van het menszijn niet tot ontwikkeling kurmen komen. Wij bevinden ons niet in een samen-leving in de menselijke zin van het woord.

Het 'Ichwerden am du' (Buber) kan zich niet verwerkelijken in een maatschappij, doortrokken van concurrentie geest, waar de produktie is gericht op winst, en waarvan het veroveren van macht, het maken van promotie, stimulering van de bezitsdrift de wezenlijke kenmerken zijn.

Zoals Crosland de psychologie wil gebruiken om de individuele mens te helpen die aanpassingsmoeilijkheden heeft, zo zouden wij de gedragswetenschappen te hulp willen roepen ten einde de maatschappij aan te passen aan de werkelijke behoeften van de mens. Bij het ontstaan van het moderne socialisme was die bijdrage onmogelijk en overbodig. Onmogelijk omdat deze wetenschappen die het menselijk gedrag tot onderwerp hebben (sociale psychologie, sociologie, etnologie en antro- pologie) zich nog niet uit het reservoir van weten hadden afgesplitst. Overbodig, omdat de samenleving in die tijd zo duidelijk in strijd was met de menselijke waar- digheid. Precies als in het individuele leven van de mens zijn de tekorten van onze huidige samenleving veel subtieler en derhalve veel moeilijker vast te stellen.

Er is een stroom van literatuur over onze samenleving, van zeer uiteenlopende aard, waarin het bovenstaande op de een of andere wijze is verwerkt, waaruit blijkt in hoe brede kring deze denkbeelden leven.

Hieronder volgen enige citaten die, beter dan wij het kunnen, duidelijk maken waarom het gaat:

Karen Homey: (De neurotische persoonlijkheid van onze tijd. Pag. 239) 81

(18)

'De eerste tegenstrijdigheid die we noemen moeten~ is deze tussen concurrentie en succes aan de ene kant, en broederlijke liefde en nederigheid aan de andere. Eensdeels wordt er van alles gedaan om ons maar tot succes aan te sporen, hetgeen inhoudt dat we onszelf niet alleen moeten laten gelden, maar bovendien agressief moeten zijn en zonodig in staat anderen het onderspit te doen delven. Anderdeels is ons hele wezen doordrenkt van de christelijke idealen. Op het normale niveau zijn er slechts twee oplossingen voor dit probleem mogelijk: Of we houden ons uitsluitend aan een van beide tendenties en verwaarlozen de andere volkomen, of we nemen beide serieus met als resultaat dat we in beide richtingen ernstige remmingen vertonen.'

H. C. Rümke: (Studies en voordrachten over psychiatrie. Pag. 76)

'In de tweede plaats zou ik wensen dat goed werd beseft, dat neurosebestrijding niet iets is, dat door één mens, hoe deskundig ook, alleen kan worden gedaan, maar dat dit werk door groepen van mensen met versohilJende deskundigheid in nauwe onbaatzuchtige samen- werking heeft te geschieden en ten slotte zou ik wensen dat men steeds dieper besefte dat de neurotische nood mede een uiting is van de nood van een samenleving, die dringend herziening behoeft, zowel in sociaal-economisch als cultureel-religieus opzicht:

'Wanneer de mens niet opnieuw zal leren uit te stijgen boven zijn egoïstische strevingen en niet komt tot een richting gevende, boven het persoonlijke uitgaande geestelijke idealiteit, is hij verloren.'

F.

J.

Th. Rutten: (De overgang van het agrarisch volkstype in het industriële. Eag. 55) 'De samenleving werd een klimaat van wedijver. Dit betekent, dat de een voor de ander een prikkel werd om te trachten vooruit te komen... Die wedijver-tendens is in onze beschaving ten top gevoerd. In fabriek en op school wordt die neiging door examens, door punten en rangnummers gestimuleerd. Een ieder wordt gewikt en gewogen, gemeten en vergeleken. De aanschouwelijke werkelijkheid houdt aan de enkeling idealen voor,' die veel inspanning kosten, en die hij soms niet anders dan als een psychisch wrak bereikt.'

J.

Haveman: (De ongeschoolde arbeider. Pag. 65)

'Wanneer vroeger in het pre-industrialisme het kind leerde de primaire gezinsnormen te aanvaarden, leerde het hiennede ook de primaire normen, die buiten het gezin in de maat- schappij in het algemeen golden. Thans moet het kind een dubbele moraal leren hanteren.

Uit de aard van de zaak is deze omstandigheid oorzaak van grote psychische spanningen, die voor het proces van maatschappelijke aanpassing in het burgerlijk milieu karakteristiek zijn. Bij hun opvoeding hebben de ouders voor alles de toekomst van hun kind voor ogen, d.w.z. dat het de capaciteiten verwerft, zich in de wereld buiten het gezin staande te houden. Hiervoor is nodig, dat het de spelregels van de concurrentie, d.w.z. het burgerlijk fatsoen leert kennen. Het zijn de regels om op legale wijze op de maatschappelijke ladder te stijgen door het bezit te vermeerderen, macht te veroveren, promotie te maken, enz. en de regels om op passende wijze de bereikte positie in de maatschappelijke rangorde te laten blijken. Het kind moet zowel de concurrentie als het met de concurrentie verband houdende nom1besef leren kennen en hierop is een belangrijk deel van de opvoeding gericht.'

P. Drucker: (The future of industrial man. Pag. 15)

'De arbeider voelt de leiding in de industriële onderneming niet als legitiem. Hij ziet in de leiding de vertegenwoordigers van het bezit en niet een gezag, gebaseerd op functie, prestatie en bekwaanmeid in de industriële samenleving, de enige rechtvaardiging die hij voor dit gezag zou kunnen erkennen. Zolang status en functie gebaseerd zijn, althans voor het besef der arbeiders, op bezit of geboorte, kan de samenleving de arbeider geen functie en status geven, voelt hij zich 'underdog' en ziet hij de oorsprong van de leiding over hem slechts in geboorte of domweg 'geluk'. Hij ziet de maatschappij als een loterij, waar voor

82

(19)

hem slechts nieten in zitten. Onder deze omstandigheden kan men van hem niet verwachten, dat hij zich in die maatschappij thuis voelt.'

W. F. de Gaay Fortman: (De arbeider in de nieuwe samenleving. Pag. 13) 'Meermalen hoort men met een zekere ingenomenheid verklaren, dat deze verbeteringen in de levensomstandigheden der arbeiders dan toch maar tot stand zijn gekomen onder de werking van het kapitalisme. Dit is een historisch feit dat niemand zal kunnen ontkennen.

Maar het bewijst niet, dat het kapitalisme een redelijk aanvaardbaar sociaal-economisch stelsel zou zijn. Slechts dit, dat het kapitalisme geen beletsel is geweest om de ergste uitwassen van de maatschappelijke ongelijkheid weg te nemen. Daarmede is het zedelijk echter nog niet gerechtvaardigd, aangezien door al deze sociale verbeteringen niet twee van zijn belangrijkste kenmerken zijn weggenomen, te weten in de eerste plaats het produ- ceren allereerst en allermeest tot het verkrijgen van winst voor een betrekkelijk kleine groep van personen en in de tweede plaats wat Sombart heeft genoemd de 'rekenachtigheid', zijn rationalistische inslag, die niet uitgaat van de mens in het produktieproces en diens noden en behoeften, doch zich alleen afvraagt wat het rendement van een bepaalde onderneming kan verhogen.'

K. Mannheim: (Diagnose van onze tijd. Pag. 206 en pag. 210)

'De psychologische en morele crisis van onze tijd is voor een groot deel veroorzaakt door de snelheid, waarmee de industriële revolutie haar nieuwe organisatie opbouwde, waardoor er nauwelijks tijd overbleef zich de psychologische en zedelijke gevolgen van de verande- ringen te realiseren. Het is de SOcioloog sedert lang duidelijk, dat de mensen verbitteren, wanneer de organisatieprincipes in strijd zijn met de psychologische behoeften van het individu en de instellingen er niet in slagen de zielen der mensen, wien zij werk verschaffen, voor zich te winnen, zodat dan een algemene rusteloosheid een opbouwende ontwikkeling verhindert.'

'Ik ben mij bewust van het feit, dat het leggen van te veel nadruk op de eis om de georganiseerde verhoudingen in de fabriek, het ambtelijk bestuur en elders menselijker te maken, zonder daarbij de economische structuur fundamenteel te reorganiseren, misbruikt zou kunnen worden door hen, die de menselijke verhouding slechts aan de oppervlakte willen veranderen, zonder de prijs voor een structurele wederopbouw te behoeven te betalen.

Maar het enige middel tegen dit mogelijke misbruik is sociale bewustheid. Evenals het op den duur onmogelijk is de besteding van vrije tijd en de verhoudingen in de fabrielc menselijker te maken onder een dictatoriaal systeem, waar de vorm van bevel en gehoor- zaamheid onvermijdelijk overal zal doordringen, zo is het evenmin mogelijk de fabrieks- verhoudingen menselijker te maken, zolang de basis der calculatie blijft: de efficiency uitgedrukt in geldopbrengst en de winst in plaats van het sociaal welzijn.'

Van automatisme naar bewustwording

De indruk die zich onweerstaanbaar opdringt is dat in onze samenleving een verwisseling heeft plaatsgevonden tussen doel en middelen. Niet de mens is het uitgangspunt van onze economische activiteit, maar de mens moet zich aanpassen aan de behoefte van de economische apparatuur. Niet de mens neemt kapitaal in dienst - zoals Fromm het kernachtig uitdrukt - maar het kapitaal neemt de mens in dienst. En deze mens moet gekneed en gevormd worden tot hij bruikbaar is voor ons economisch systeem. Heeft men ontdekt dat de mens méér produceert wanneer hij gelukkig is, dan zullen de bedrijfspsychologen hem gelukkig maken. Heeft hij geen behoefte aan bepaalde produkten dan zullen de reclamepsychologen die be- hoefte wel opwekken.

Er is slechts belangstelling voor zijn arbeidskracht en voor zijn koopkracht. De exploitatie van de mens is niet geëindigd, maar is minder zichtbaar, minder duidelijk

83

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aftrekregeling kan overigens nooit leiden tot een negatieve score bij deze samenvattingsopgave. De minimumscore voor de opdracht is 0 punten. Zie Vakspecifieke regel 2 voor

zoekintensiteit om sanctie te vermijden (speelt dus ook voor wie geen sanctie oploopt)..

[r]

Klassieke onderwerpen worden in dit congresverslagboek vanuit een vernieu- wende, geactualiseerde of kritische invalshoek besproken: de leiding van het geschil door de verzekeraar

Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kunnen noch de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Vroeger was heus niet alles beter, maar ik verlang wél terug naar de tijd dat een opdrachtgever zaken kon doen door enkele aannemers met goede referenties uit te nodigen.. En hoe

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te