• No results found

BESLUIT Dienst uitvoering en toezicht Energie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Dienst uitvoering en toezicht Energie"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dienst uitvoering en toezicht Energie

BESLUIT

Nummer: 100078-102

100797-25 101082-37

Betreft: Besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie op de bezwaren

van Electrabel Nederland N.V., Essent Energie Productie B.V., E. ON Benelux B.V. en Reliant Energie naar aanleiding van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 4 september 2002

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE EN JURIDISCH KADER

1. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) heeft op 4 september 2002 uitspraak gedaan inzake het beroep welke Electrabel Nederland N.V., Essent Energie Productie B.V., E. ON Benelux B.V. en Reliant Energie (hierna: Electrabel c.s.) hadden ingesteld tegen het besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna: directeur DTe) van 11 april 2001, nr. 100078/ 20 (hierna: het bestreden besluit) inzake de voorwaarden als bedoeld in artikel 36 Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-Wet). Het College heeft – samengevat – het volgende beslist:

2. Het College heeft de directeur DTe de opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen ten aanzien van de volgende onderwerpen:

- De kwaliteitseisen voor de transportdienst - Een aantal bezwaren waarop nog niet was beslist; - Het kortsluitvermogen;

- De ongelijke behandeling van kleine en grote productie-eenheden; - Het blindvermogen.

3. Deze onderwerpen betreffen de voorwaarden welke de directeur DTe op grond van artikel 36 E-Wet dient vast te stellen met inachtneming van:

a. Het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 33 lid 1;

b. Het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening;

c. Het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt;

(2)

e. Het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening van netbeheerders.

4. Voor wat betreft de kwaliteitseisen voor de transportdienst in de zin van hoofdstuk 3 Netcode heeft het College bepaald dat de directeur DTe binnen 10 weken na 4 september 2002 alsnog voornoemde kwaliteitseisen in een nieuwe beslissing op bezwaar dient vast te stellen. Deze uitspraak heeft de directeur DTe doen besluiten de volgende procedures samen te voegen tot één procedure:

- De procedure inzake het bezwaarschrift dat Electrabel c.s. hadden ingediend tegen het besluit van 1 mei 2002 (zaaknr. 100797) waarin de kwaliteitscriteria voor de transportdienst van elektriciteitsnetten met een spanningsniveau tot 35 kV zijn vastgesteld

(middenspanning);

- De procedure ter voorbereiding van het besluit (zaaknr. 101082) betreffende de

kwaliteitscriteria voor de transportdienst van elektriciteitsnetten met een spanningsniveau van 35 kV en hoger.

5. Voornoemde samenvoeging van procedures betekent dat de bezwaren van Electrabel c.s. tegen het besluit aangaande de kwaliteitseisen voor netten lager dan 35 kV en de ingediende zienswijzen van EnergieNed sectie Productie ,de Vereniging voor Energie Milieu en Water (hierna: VEMW), Railinfrabeheer, GasEdon Emmen v.o.f., Dobbestroom v.o.f., Hunzestroom v.o.f., Delesto B.V., Essent Productie Geleen B.V. en v.o.f. Warmte/ kracht Maastricht Mill, Avebe en Salinco v.o.f. ten aanzien van het wijzigingsvoorstel van de netbeheerders van 1 juli 2002 betreffende de kwaliteitscriteria voor de transportdienst van elektriciteitsnetten met een spanningsniveau van 35 kV en hoger ter uitvoering van de uitspraak van het College

geïntegreerd zijn in de onderhavige procedure en met het onderhavige besluit worden afgedaan.

6. De directeur DTe heeft bij besluit van 12 april 2000 de kwaliteitscriteria voor de

transportdienst van elektriciteitsnetten met een spanningsniveau tot 1000 V (laagspanning) vastgesteld. Deze kwaliteitscriteria zijn in dit besluit niet bestreden en komen dan ook niet aan de orde.

7. Op 29 oktober 2002 hebben Electrabel c.s. hun zienswijze kenbaar gemaakt aan de directeur DTe inzake de kwaliteitscriteria voor de transportnetten en de overige onderwerpen ten aanzien waarvan de directeur DTe naar aanleiding van de uitspraak van het College opnieuw dient te beslissen.

8. Op 31 oktober 2002 heeft ten kantore van de Nederlandse Mededingingsautoriteit een hoorzitting plaatsgevonden waarvoor de bezwaarmakers en de indieners van de zienswijzen zijn uitgenodigd.

(3)

hoger, maar ook te mogen participeren in de bezwaarprocedure aangaande de kwaliteitseisen voor netten lager dan 35 kV.

10. De directeur DTe heeft dit verzoek afgewezen voor zover VEMW redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt in de zin van artikel 6:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In concreto betekent dit dat naast de toelichting op haar eigen zienswijze, VEMW tijdens de hoorzitting slechts kon ingaan op díe aspecten van de procedure waar een verslechtering van de positie van VEMW aan de orde was. 11. Vanwege de complexiteit van de materie en de veelheid van ingediende bezwaren en

zienswijzen heeft de directeur DTe besloten om aan KEMA Consulting, gevestigd te Bonn, Bondsrepubliek Duitsland (hierna: KEMA) te vragen om naar aanleiding hiervan met een advies te komen. De opdrachtverlening was als volgt:

- Beoordelen van voorstellen van de gezamenlijke netbeheerders van 1 juli 2002 voor aanpassing van de technische codes tegen de historische ontwerpcriteria van elektriciteitsnetten en de voorheen gerealiseerde minimum kwaliteit;

- Een technisch advies over de zienswijzen van marktpartijen op deze voorstellen van de

gezamenlijke netbeheerders en over enkele andere technische onderwerpen die in het besluit op bezwaar aan de orde moeten komen. Dit betreft onder andere vragen over kortsluitvermogen, blindvermogen en eisen aan de primaire regeling;

- Het doen van suggesties voor vragen aan marktpartijen t.b.v. een hoorzitting.

12. De door het College gestelde beslistermijn van 10 weken bood voor de directeur DTe onvoldoende gelegenheid om zowel het advies van KEMA te laten uitbrengen, alsook betrokkenen voldoende gelegenheid te geven om inhoudelijk op dit rapport te reageren. 13. Gelet op de zorgvuldigheidseisen die de directeur DTe daarbij in acht moet nemen, zou dit

met zich meebrengen dat de rapportage van KEMA in zijn geheel buiten beschouwing zou moeten blijven in de beslissing op bezwaar. Immers, de beslissing op bezwaar kan niet mede worden gegrond op een extern rapport van een deskundige waarop betrokkenen niet hebben kunnen reageren.

(4)

15. Tijdens de hoorzitting is verder afgesproken dat de directeur DTe het KEMA-rapport op 13 november 2002 ter beschikking zou stellen aan de betrokkenen waarna zij vervolgens veertien dagen de tijd zouden krijgen (dat wil zeggen tot en met 27 november 2002) voor het opstellen en toezenden van een reactie op dit rapport aan de directeur DTe.

16. Electrabel c.s. hebben de directeur DTe bij schrijven van 20 november 2002 verzocht de termijn voor het opstellen en toezenden van een reactie op het KEMA-rapport met een week te verlengen (dat wil zeggen tot en met 4 december 2002).

17. De directeur DTe heeft de reactie van Electrabel c.s. op het KEMA-rapport ontvangen op 29 november 2002.

18. Naast Electrabel c.s. hebben de volgende organisaties en bedrijven een reactie gegeven op het KEMA-rapport:

- EnergieNed sectie Netbeheerders;

- VEMW;

- Railinfrabeheer; - GasEdon Emmen v.o.f.; - Dobbestroom v.o.f.;

- V.o.f. Warmte/ kracht Maastricht Mill; - Essent Productie Geleen B.V.; - Avebe.

19. Electrabel c.s. hebben de directeur DTe bij brief van 12 december 2002 verzocht de

vaststelling van onderhavige beslissing op bezwaar uit te stellen omdat in de vergadering van 29 november 2002 van het Gebruikersplatform Elektriciteitsnetten de gebruikersorganisaties, waaronder EnergieNed sectie Productie en VEMW, een bijzondere vergadering hebben afgedwongen omtrent de vaststelling van de kwaliteitsnormen voor de transportdienst welke gehouden zou worden op 7 januari 2003. Doel van deze bijzondere vergadering zou zijn om met een door alle representatieve gebruikersorganisaties gedragen zienswijze te komen inzake alle technische kwaliteitsaspecten van de transportdienst van elektrische energie op een zodanige wijze dat deze de huidige/ historische kwaliteit van alle netvlakken correct weergeeft.

20. De directeur DTe heeft Electrabel c.s. bij brief van 16 december 2002 te kennen gegeven onder voorwaarden akkoord te gaan met het uitstel van het nemen van onderhavige beslissing. Electrabel c.s. zijn daarmee akkoord gegaan.

(5)

22. Electrabel c.s. hebben de directeur DTe bij schrijven van 14 januari 2003 de notulen van de vergadering van 7 januari 2003 en de daaraan toegevoegde notities van Electrabel c.s. toegestuurd.

23. De bezwaren en zienswijzen worden als volgt behandeld. In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten voor de beoordeling toegelicht. In hoofdstuk 3 worden de kwaliteitscriteria van de transportdienst voor elektriciteitsnetten met een spanningsniveau van 35 kV en hoger behandeld. Dit betreft de bezwaren van Electrabel c.s. waarop naar aanleiding van de uitspraak van het College opnieuw dient te worden beslist alsmede de zienswijzen die in het kader van de voorbereidingsprocedure in zaak 101082 zijn ingediend. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de overige onderwerpen waarop naar aanleiding van de uitspraak van het College opnieuw dient te worden beslist, behandeld. Tenslotte worden in hoofdstuk 5 de bezwaren van Electrabel c.s. tegen het besluit nr. 100797 van 1 mei 2002 behandeld (middenspanning).

2. UITGANGSPUNTEN

24. Ten aanzien van de in randnummer 2 genoemde punten heeft KEMA advies uitgebracht, met uitzondering van de bezwaren waarop niet was beslist. Alle betrokkenen zijn daarop in de gelegenheid gesteld om op het advies te reageren. Zowel het advies als de reacties daarop heeft de directeur DTe bij zijn besluitvorming meegewogen. In dit hoofdstuk zal eerst worden ingegaan op de uitgangspunten ten aanzien van de kwaliteitseisen voor de transportdienst van elektriciteitsnetten met een spanningsniveau van 35 kV en hoger. Daarna zijn enkele algemene opmerkingen naar aanleiding van de ingediende bezwaren en zienswijzen opgenomen.

2.1 De kwaliteitscriteria voor de transportdienst van elektriciteitsnetten met een spanningsniveau van 35 kV en hoger

25. Aan het advies heeft KEMA een aantal uitgangspunten ten grondslag gelegd. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op de uitgangspunten die de directeur DTe aan de onderhavige besluitvorming ten grondslag legt en die vooraf aan KEMA zijn meegedeeld. Daarmee heeft KEMA geadviseerd binnen de door de directeur DTe aangegeven kaders. Deze uitgangspunten zijn door KEMA onder hoofdstuk 2 van het advies weergegeven. Het betreft hier de volgende uitgangspunten:

1. De kwaliteitscriteria gelden voor het gehele net en dus ook voor het punt in het net met de laagste kwaliteit;

(6)

5. De vast te stellen voorwaarden mogen geen verzwaring betekenen ten opzichte van de voorheen gehanteerde technische aansluitvoorwaarden;

6. Uitgangspunt bij het vaststellen van de criteria is het voorstel van de netbeheerders, tenzij blijkt van concrete aanwijzingen dat met dit voorstel sprake zal zijn van een substantieel en meetbaar lager kwaliteitsniveau dan waarvan in de referteperiode sprake was.

26. Naar aanleiding van deze uitgangspunten wordt eerst per punt een korte toelichting gegeven. Daarna zal op een aantal andere punten worden ingegaan, waar ook de bovengenoemde uitgangspunten aan de orde komen.

2.1 1. De kwaliteitscriteria gelden ook voor het punt in het net met de laagste kwaliteit

27. In artikel 31, eerste lid, aanhef en onder f, van de E-Wet wordt gesproken over het vaststellen van de voorwaarden met betrekking tot

“ …de kwaliteitscriteria waaraan netbeheerders moeten voldoen met betrekking tot hun dienstverlening…” (onderstreping toegevoegd).

28. Daarbij gaat het er dus om kwaliteitseisen te formuleren waaraan de netbeheerders moeten voldoen, dus ook ten aanzien van de zwakste punten in het net, dat wil zeggen die punten met de minst goede kwaliteit. Daarmee wordt het kwaliteitsniveau gegeven waarop iedere aangeslotene recht heeft, ongeacht het feit of hij op een sterk, of een zwak punt van het net is aangesloten.

2.1.2 De kwaliteitscriteria gelden voor de normale bedrijfstoestand

29. Veel partijen hebben aangegeven dat er ook criteria voor een niet-normale bedrijfstoestand (onderbrekingen) moeten komen. Een normale bedrijfstoestand is gedefinieerd als “ Toestand van het net waarbij alle transporten op de aansluitingen volgens de

transportprognoses kunnen plaatsvinden” . Een niet-normale bedrijfstoestand betekent dus dat op één of meer aansluitingen de transporten niet kunnen plaatsvinden. Op die

aansluitingen is er dus geen sprake meer van een transportdienst waarvoor criteria voor spanningskwaliteit kunnen worden vastgesteld, maar van een onderbreking.

30. Het is de wettelijke taak van de netbeheerder om de transportdienst te leveren. De netbeheerder geeft enerzijds invulling aan deze taak door zijn net correct te ontwerpen, te onderhouden en uit te breiden en anderzijds door bij eventuele onderbrekingen van de transportdienst deze zo snel mogelijk te verhelpen.

(7)

ontwerpcriteria en de inspanningsverplichting van de netbeheerder om de duur van een onderbreking tot een minimum te beperken.

32. Terzijde merkt de directeur DTe op dat in de reactie van de producenten op het KEMA-rapport wordt bevestigd dat de gevraagde transporten niet kunnen plaatsvinden bij spanningsdips, onderbrekingen, grotere spannings- en frequentiedalingen, omdat dan ‘het licht uitgaat’. Derhalve is dan sprake van een niet-normale bedrijfstoestand.

2.1.3. Het meten van de kwaliteit voor 99,5% van de tijd

33. De directeur DTe hanteert dit uitgangspunt vanwege de technische mogelijkheden voor het uitvoeren van betrouwbare metingen. Er wordt weliswaar gemeten over 100% van de tijd, doch een zeer klein deel van metingen zal in de praktijk kunnen mislukken (bijvoorbeeld door het disfunctioneren van een individueel meetapparaat). Het is om deze reden dat wordt uitgegaan van metingen voor 99,5% van de tijd. Omdat Electrabel c.s. dit punt hebben betwist, heeft KEMA dit punt niet alleen genoemd bij de uitgangspunten, doch is op dit punt ook advies uitgebracht. KEMA concludeert op pagina 11 van het advies als volgt.

“ Geconcludeerd kan worden dat de keuze van DTe om de kwaliteitscriteria voor ‘snelle

spanningsvariatie’, ‘spanningsasymmetrie’ en ‘harmonische spanningen’ voor 99,5% van de tijd vast te leggen, praktisch het maximaal haalbare is.”

34. Voorts geeft KEMA op pagina 10 van het rapport nog aan dat “…het niet waarschijnlijk (is) dat in de meetperioden die de meetwaarden tussen de 99,5%-waarde en de 100%-waarde

vertegenwoordigen de kwaliteit met betrekking tot de ‘snelle spanningsvariatie’,

‘spanningsasymmetrie’ en ‘harmonische spanningen’ aanzienlijk minder zal zijn” . Kortom, het gaat er om dat niet de kwaliteit in die 0,5% van de tijd extreem slecht is, maar dat een klein percentage van de metingen onbetrouwbaar kan zijn en derhalve buiten beschouwing moet worden gelaten.

2.1.4. Als referteperiode worden de jaren 1996, 1997 en 1998 aangehouden

35. In de parlementaire geschiedenis1 is gerefereerd aan het toenmalige kwaliteitsniveau dat

behouden diende te blijven. Gelet op de periode waarbinnen de in 1998 in werking getreden E-wet tot stand is gekomen is als referteperiode de jaren 1996, 1997 en 1998 aangehouden. 2.1.5 Geen verzwaring van de technische aansluitvoorwaarden

36. Voorts is als uitgangspunt gehanteerd dat de technische aansluitvoorwaarden die golden ten tijde van het invoeren van de E-wet niet aangescherpt mogen worden.

2.1.6. Uitgangspunt bij het vaststellen van de criteria is het voorstel van de netbeheerders

37. Bij de toelichting op de adviesopdracht is aan KEMA meegedeeld dat de directeur DTe in het te nemen besluit bij het vaststellen van de criteria zou uitgaan van het voorstel van de

(8)

netbeheerders van 1 juli 2002, tenzij zou blijken van concrete aanwijzingen dat met dit voorstel sprake zal zijn van een substantieel en meetbaar lager kwaliteitsniveau dan waarvan in de referteperiode sprake was.

38. Electrabel c.s. hebben aangegeven zich met dit uitgangspunt niet te kunnen verenigen. Zij voeren onder meer aan dat de directeur DTe hiermee de uitspraak van het College van 4 september 2002 zou miskennen en dat de conclusies uit het KEMA-rapport gelet op dit verkeerde uitgangspunt reeds hierom moeten worden betwist. De directeur DTe acht dit standpunt onjuist en overweegt daartoe als volgt. Op pagina 10 van de uitspraak van 4 september 2002 heeft het College als volgt geoordeeld:

“ Uit het wettelijk systeem vloeit voort, dat de netbeheerders met alle betrokken partijen overleg moeten voeren en daarna een voorstel voor de tariefstructuren en de voorwaarden moeten indienen, waarbij expliciet wordt aangegeven welke gevolgtrekkingen zij hebben verbonden aan de in het overleg gebleken zienswijzen van die partijen. Acht verweerder de benadering van de netbeheerders onjuist, dan geeft hij hun primair opdracht hun voorstel aan te passen. Pas als daaraan niet voldaan wordt gaat verweerder tot zelfstandige wijziging en vaststelling over.

Dit aldus vormgegeven wettelijke systeem legt het initiatief bij de netbeheerders, maar biedt andere partijen voldoende waarborgen, dat verweerder controleert dat hun belangen in voldoende mate meegewogen worden. Verweerders benadering van de besluitvorming is hiermee in

overeenstemming en derhalve in beginsel juist.”

39. Hieruit volgt dat aan het wettelijke stelsel inherent is dat de directeur DTe uitgaat van de voorstellen van de netbeheerders. Eerst indien de in de voorstellen neergelegde benadering van de netbeheerders onjuist wordt geacht, bestaat er aanleiding de voorstellen aan te (doen) passen. Het in afdeling 3.7 van de Awb neergelegde motiveringsvereiste brengt met zich dat de directeur DTe in zodanig geval deugdelijk motiveert waarom hij tot het oordeel is gekomen dat het voorstel van de netbeheerders (deels) onjuist is. Als niet voldoende gemotiveerd kan worden aangegeven dat een voorstel van de netbeheerders onjuist zou zijn, ontbreekt een voldoende grondslag om het voorstel van de netbeheerders aan te (doen) passen.

40. Het vorenstaande brengt voor de bezwaarfase concreet met zich dat een primair besluit waarbij voorstellen van de netbeheerders (op een bepaald punt) niet onjuist zijn geacht en deswege zijn overgenomen, in bezwaar overeind dient te blijven indien en voor zover niet kan worden gezegd dat de daarin neergelegde benadering van de netbeheerders onjuist zou zijn. Een vergelijkbaar toetsingscriterium geldt indien in primo (deels) van het voorstel is

afgeweken.

Thans is de volgende situatie aan de orde

(9)

wijzigingsbrief aan de netbeheerders gezonden, die daarop op 2 november 1999 een gewijzigd voorstel hebben ingediend. Bij het primaire besluit van 12 april 2000 heeft de directeur DTe geoordeeld dat met het tweede voorstel niet voldoende aan de wijzigingsbrief is tegemoetgekomen, en zijn door de directeur DTe wijzigingen aangebracht. Zo is de tabel met eisen voor het spanningsniveau voor de middenspanning ook van toepassing verklaard op de hoogspanningsnetten. Hiermee werd voor een deel tegemoetgekomen aan de zienswijze van Electrabel c.s.

42. In bezwaar is op 4 september 2000 door Electrabel c.s. een alternatief voor het voorstel van de netbeheerders ingediend. In het besluit op bezwaar van 11 april 2001 heeft de directeur DTe onder randnummer 88 geoordeeld dat een aantal argumenten weliswaar eerst in bezwaar zijn geconcretiseerd, maar toch ‘niet geheel zonder grond’ waren, en is aan de netbeheerders de opdracht gegeven om vóór 1 januari 2002 met een wijzigingsvoorstel te komen. Ook daarmee is na de eerdere wijzigingsbrief en de beslissing in primo andermaal voor een deel aan de argumenten van Electrabel c.s. tegemoetgekomen.2

43. Mede op verzoek van Electrabel c.s. is in het besluit nr. 100797 van 1 mei 2002 verder uitstel verleend tot 1 juli 2002.

44. De opdracht van het College aan de directeur DTe om zelf hoofdstuk 3 van de Netcode aan te passen was ten tijde van de uitspraak in zoverre achterhaald dat de netbeheerders inmiddels op 1 juli 2002 ter uitvoering van het nadien door het College deels vernietigde besluit, een nieuw voorstel hadden ingediend waarbij na langdurig en intensief overleg met Electrabel c.s. (er hebben meer dan 12 overleggen plaatsgevonden) op meerdere punten aan de bezwaren is tegemoetgekomen.

45. Ter adstructie wordt daarbij opgemerkt dat in het voorstel van 1 juli 2002 op onder meer de volgende punten wordt tegemoetgekomen aan de eerdere bezwaren van Electrabel c.s.: - langzame spanningsvariatie: spanning U +/ - 10% voor 95% van de 10 minuten waarden per week

wordt 99,9% van de tijd - snelle spanningsvariatie:

-spanning U +/ - 6% wordt U +/ - 3% zonder uitval en +/ - 10% gedurende 100% van de tijd - Asymmetrie: inverse component <= 2% gedurende 99,5 % van de tijd wordt <= 1% gedurende

99,5 % van de tijd

- Hamonischen:

-THD <= 8% wordt <= 7% gedurende 99,5% van de tijd en <= 6% gedurende 95% van de tijd (voor netten 35 tot 110 kV)

(10)

- THD <= 8% wordt <= 6% gedurende 99,5% van de tijd en <= 5% gedurende 95% van de tijd (voor netten >= 110 kV)

46. Hiermee hebben de netbeheerders – in overleg met Electrabel c.s. – uitvoering gegeven aan de opdracht die de directeur DTe in de beslissing op bezwaar van 11 april 2001 aan hen heeft gegeven. Nu het instellen van beroep de werking van het bestreden besluit niet schorst, hebben de netbeheerders terecht uitvoering gegeven aan de hen gegeven opdracht. 47. Naar het oordeel van de directeur DTe brengt een redelijke uitleg van de uitspraak van het

College, mede gelet op het door de wetgever in de E-wet neergelegde stelsel, met zich dat de directeur DTe bij het ingevolge de opdracht van het College aanpassen van hoofdstuk 3 van de Netcode tevens het op 1 juli 2002 ingediende nieuwe voorstel betrekt.

48. Nu de directeur DTe concludeert dat de vernieuwde voorstellen zoals die op 1 juli 2002 zijn ingediend, substantieel aan de bezwaren van Electrabel c.s. tegemoetkomen, zal de directeur DTe op een vergelijkbare wijze als beschreven in artikel 36 E-wet het voorstel van 1 juli 2002 van de netbeheerders bij het vaststellen van hoofdstuk 3 van de Netcode betrekken.

49. Daarbij heeft de directeur DTe mede waarde gehecht aan het feit dat het nieuwe voorstel van 1 juli 2002 tot stand is gekomen na langdurig en intensief overleg waarbij de standpunten van Electrabel c.s. en de netbeheerders op een aantal belangrijke onderdelen nader tot elkaar zijn gekomen. Indien de directeur DTe bij het vaststellen van hoofdstuk 3 van de Netcode zou voorbijgaan aan het nieuwe voorstel van 1 juli 2002, zouden daarmee de vorderingen in het overleg tussen netbeheerders en Electrabel tekort worden gedaan. Dat, zoals Electrabel c.s. hebben aangevoerd, in het nieuwe voorstel niet op alle punten aan hun bezwaren is tegemoetgekomen doet hieraan niet af.

50. Voorts merkt de directeur DTe op dat de overige marktpartijen niet bij voornoemd overleg aanwezig zijn geweest. Door nu het voorstel van de netbeheerders als uitgangspunt te nemen, kan voor wat betreft de nog overgebleven verschillen van inzicht tussen netbeheerders en Electrabel c.s. als uitgangspunt worden voortgebouwd op de

onderhandelingsresultaten van beide partijen waardoor de beoordeling van de bezwaren beperkt kan blijven tot die punten die netbeheerders en Electrabel c.s. thans nog verdeeld houden. Het is de directeur DTe gebleken dat marktpartijen zoals VEMW, Railinfrabeheer en overige producenten zoals Hunzestroom e.a. niet bij dit overleg betrokken zijn geweest. Dit klemt temeer nu de belangen van Electrabel c.s. en de verschillende indieners van de zienswijzen niet op alle punten dezelfde zijn.

(11)

van een zienswijze, doch ook op de hoorzitting van 31 oktober 2002 en door middel van de mogelijkheid een reactie op het KEMA-rapport in te dienen.

52. Nu uit de notulen van de bijzondere vergadering van het Gebruikersplatform

Elektriciteitsnetten op 7 januari 2003 is gebleken dat partijen wederom niet nader tot elkaar zijn gekomen met betrekking tot de minimumnormen, en er dus geen sprake is van een gewijzigd voorstel namens de gezamenlijke netbeheerders, blijft voor de directeur DTe het voorstel van 1 juli 2002 van de gezamenlijke netbeheerders het uitgangspunt. Blijkens dezelfde notulen is tijdens die vergadering wel de wenselijkheid en mogelijkheid tot het vaststellen van aanvullende kwaliteitscriteria onderwerp van gesprek geweest. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 3.8.

2.2 Algemene opmerkingen naar aanleiding van de bezwaren

53. In het navolgende worden enkele algemene opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de ingediende bezwaren.

2.1 Het geldende toetsingscriterium

54. De eerdere beslissing op bezwaar van 11 april 2001 is vernietigd ten aanzien van de

kwaliteitseisen vanwege strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb omdat een onjuiste invulling is gegeven aan de bezwaarschriftprocedure. De inhoud van het besluit, te weten dat het voorstel van de netbeheerders op een aantal punten diende te worden aangepast, is door het College in stand gelaten.

55. Met de overweging op pagina 14 van de uitspraak dat hoofdstuk 3 van de Netcode zo aan moet worden gepast “ …dat niet gezegd kan worden, dat de bezwaren van appellanten daartegen niet geheel zonder grond zijn” refereert het College zelfs expliciet aan een vergelijkbare overweging van de directeur DTe onder randnummer 88 van het besluit van 11 april 2001. Daarmee heeft het College de door de directeur DTe aan de netbeheerders meegegeven toetsingsmaatstaf herhaald.

56. Anders dan Electrabel c.s. lijken te betogen, wijkt de directeur DTe daarmee niet af van het wettelijk stelsel en de daarin neergelegde toetsingsmaatstaf zoals door het College op pagina 10 van de uitspraak is weergegeven.

“ Acht verweerder de benadering van de netbeheerders onjuist, dan geeft hij hun primair opdracht hun voorstel aan te passen. Pas als daaraan niet voldaan wordt gaat verweerder tot zelfstandige wijziging en vaststelling over.

Dit aldus vormgegeven wettelijke systeem legt het initiatief bij de netbeheerders, maar biedt andere partijen voldoende waarborgen, dat verweerder controleert dat hun belangen in voldoende mate meegewogen worden.”

(12)

beantwoord, dienen de netbeheerders hun voorstel aan te passen, dan wel dient de directeur DTe de Netcode zelf aan te passen (hetgeen ook is gebeurd in het primaire besluit van 12 april 2000). Vervolgens wordt dit besluit in de bezwaarfase heroverwogen aan de hand van onder meer de tegen het primaire besluit ingediende bezwaren. Op dat moment staat niet meer het voorstel van de netbeheerders ter toetsing, maar het genomen besluit van de directeur DTe.

58. De ingediende bezwaren zijn dan ook alleen gegrond indien deze in de volledige heroverweging zouden leiden tot een ander primair besluit. Daarbij blijft het criterium waaraan het voorstel wordt getoetst gelijk. De afweging in bezwaar is dan ook de heroverweging door de directeur DTe van het primaire besluit. Met de uitspraak van het College staat – gelijk ook in het besluit op bezwaar van 11 april 2001 is overwogen – vast dat een aantal bezwaren niet geheel zonder grond waren. Dat wil zeggen dat deze bezwaren zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het primaire besluit deels onjuist is. Het is derhalve niet juist dat – zoals Electrabel c.s. lijken te betogen – het College bij de uitspraak van 4 september 2002 in afwijking van het geldende wettelijke criterium heeft bepaald dat de Netcode aan de bezwaren van Electrabel c.s. zou moeten worden aangepast tot het niveau waarop moet worden geoordeeld dat deze bezwaren geheel zonder grond zijn. Daarmee zou immers niet alleen te kort worden gedaan aan de wettelijk verankerde positie van de

netbeheerders bij het vaststellen en wijzigen van de codes, maar ook aan de positie en belangen van alle overige marktpartijen.

59. Het betreft in bezwaar derhalve een getrapte toetsing waarbij de voorstellen van de netbeheerders slechts indirect ter toetsing voorliggen. Deze indirecte toetsing gaat over de band van de vraag of het primaire besluit in stand kan blijven, dan wel dat daarin had moeten worden geoordeeld dat de benadering van de netbeheerders op bepaalde punten onjuist is geweest.

2.2 Handhaven kwaliteitsniveau geplaatst in een breder kader

60. Zoals in het deels vernietigde besluit op bezwaar ook reeds is aangegeven, hecht de directeur DTe ten algemene groot belang aan het handhaven van het kwaliteitsniveau van de

transportdienst, en is de directeur DTe (nog steeds) van mening dat het huidige en toekomstige niveau grosso modo overeen dient te komen met de daadwerkelijke kwaliteit van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening zoals die over de afgelopen jaren (i.e. de referteperiode 1996, 1997 en 1998) was. Ook de Minister van Economische Zaken heeft zich –zoals Electrabel c.s. ook hebben aangehaald – op het punt van de tarifering in de Memorie van Toelichting bij de E-wet 983 in vergelijkbare zin uitgelaten.

61. Het handhaven van de kwaliteit betreft derhalve een algemeen uitgangspunt dat over de volle breedte van de regulering van de energiesector als richtsnoer geldt. Dat betekent echter niet

(13)

dat dit algemene uitgangspunt ten aanzien van elk geïsoleerd te beschouwen besluit of deelonderwerp als ondergrens moet worden gehanteerd. Bezwaarden doen dit – ten onrechte – wel. Waar het om gaat is dat alle besluiten en maatregelen tezamen moeten leiden tot een situatie waarin de facto een vergelijkbare kwaliteit wordt geleverd. Het vaststellen van minimumnormen voor de kwaliteit van de transportdienst in de Netcode is daarvan slechts een onderdeel.

62. In casu gaat het om het vaststellen van een minimum, derhalve een kwalitatieve ondergrens, waaraan elke plek in het net te allen tijde dient te voldoen. Met het vaststellen van de minimumeisen wordt niet beoogd om een de facto te leveren gemiddelde kwaliteit vast te leggen. Hier wordt ‘slechts’ een ondergrens gegeven waaraan elke plek in het net moet voldoen. Iedere plek in het net die niet aan de minimumeisen voldoet, moet worden versterkt totdat onder alle normale bedrijfsomstandigheden ten minste aan de gestelde normen wordt voldaan. Daarnaast gelden aanvullende maatregelen zoals bijvoorbeeld opgenomen in de paragrafen 6.2 (eisen aan handelen netbeheerder ingeval van storingen) en 6.3 ( verplichting voor netbeheerder om vergoeding aan aangeslotenen te betalen voor langere onderbrekingen van de transportdienst) van de Netcode. Voorts is de directeur DTe voornemens om de investeringen in het net en de gebleken betrouwbaarheid daarvan mee te laten wegen bij het vaststellen van de tarieven. Daarmee worden investeringen die de betrouwbaarheid

verbeteren beloond, en leidt een minder goede kwaliteit tot lagere opbrengsten. De directeur DTe verwijst daartoe naar het persbericht nr. 02-14, opgenomen op de website van DTe, dat hierover op 22 november 2002 vermeldt:

“ De Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe) publiceert vandaag een consultatie- en informatiedocument waarin kwaliteitsregulering wordt geïntroduceerd voor de tweede reguleringsperiode, die ten minste loopt van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006. De beheerders van de elektriciteitsnetten zullen dan door onderlinge vergelijking niet alleen op de efficiëntie van de bedrijfsvoering worden beoordeeld, maar ook op de betrouwbaarheid van het netwerk.

Deze kwaliteitsregulering heeft als doel de betrouwbaarheid van de Nederlandse

elektriciteitsnetwerken te waarborgen. Via de gepresenteerde methodiek beoogt DTe netbedrijven een afweging te laten maken tussen de kosten en de opbrengsten van betrouwbaarheid. De extra kosten om een hogere betrouwbaarheid te realiseren moeten opwegen tegen de voordelen voor consumenten doordat de kwaliteit van het netwerk toeneemt en het aantal stroomstoringen afneemt.“

63. Kortom, het vaststellen van de minimumnormen voor de kwaliteit van het net is slechts één onderdeel van een veel groter geheel van maatregelen die alle tezamen onder meer moeten leiden tot het behoud van de bestaande kwaliteit van het netwerk.

(14)

64. Over de voorgaande jaren zijn geen gevalideerde gegevens beschikbaar op grond waarvan uitspraken kunnen worden gedaan omtrent de toentertijd geldende feitelijke kwaliteit. Daarmee is het tevens onmogelijk om – zo dit mogelijk en wenselijk zou zijn – deze kwaliteit in de Netcode vast te leggen.

65. Het enkel vastleggen van een gemiddelde kwaliteit zou in ieder geval op problemen stuiten. Het kan immers niet zo zijn dat een bijzonder onbetrouwbaar deel van het net kan worden uitgemiddeld tegen een grotere betrouwbaarheid elders. Waar het gaat om het vastleggen van de kwaliteitseisen waaraan netbeheerders moeten voldoen (vgl. artikel 31, eerste lid, sub f, E-Wet) moet het naar het oordeel van de directeur DTe gaan om het formuleren van een kwaliteitsniveau waarop alle aangeslotenen ongeacht tijdstip of locatie ten minste mogen rekenen.

66. Omdat de kwaliteit van het netwerk op één specifiek punt variabel is, is het voor een netbeheerder praktisch niet mogelijk om continu één bepaalde kwaliteit te leveren. De kwaliteit van het net op één bepaald punt is continu aan veranderingen onderhevig. Dat betekent dat een netbeheerder, teneinde te vermijden dat zijn net op enig moment op een bepaald punt onder de voorgeschreven kwaliteitsnormen zakt, een kwaliteit moet realiseren die substantieel hoger ligt dan het voorgeschreven minimum niveau. Dit betekent in de praktijk dat zelfs het zwakste punt in het net een gemiddelde kwaliteit moet hebben dat boven de voorgeschreven minimumeisen ligt.

67. Voorts is ook geen enkele plek op het net gelijk. Het elektriciteitsnet is een bijzonder complex samenstel van componenten met volstrekt onvergelijkbare schakels. Indien een gemiddelde kwaliteit van de ketting in de Netcode moet worden vastgelegd, laat dit onverlet dat er behoorlijk wat te zwakke schakels in kunnen (blijven) zitten, zonder dat de betreffende netbeheerder in strijd handelt met de Netcode. In het thans voorliggende voorstel van de netbeheerders worden minimumeisen gesteld waaraan elke schakel dient te voldoen. Daarmee wordt ook voor degenen die op een relatief zwak punt van het net zijn aangesloten, een minimale kwaliteit gegarandeerd. De overige aangeslotenen krijgen daarmee op basis van dezelfde normen feitelijk een veel hogere kwaliteit geleverd. Bovendien voeden Electrabel c.s. in op het net. Daardoor, dat wil zeggen door het enkele feit dat zij daar invoeden, neemt de kwaliteit van het net op dat punt extra toe. Dit hebben Electrabel c.s. op de hoorzitting van 31 oktober 2002 ook bevestigd.

68. Bezwaarden doen hun stelling dat met het voorstel van de netbeheerders voor

minimumnormen onvoldoende uitvoering zou worden gegeven aan de gegeven garantie voor een gemiddelde kwaliteit, steunen op een verwijzing naar de toentertijd de facto geleverde kwaliteit. Hierop valt veel af te dingen.

(15)

de toentertijd geldende minimumnormen – voor zover die toen beschikbaar waren en werden toegepast - veel lager waren dan het huidige voorstel van de netbeheerders.

2.4 Gemiddelde kwaliteit versus minimumnorm

70. In de eerste plaats merkt de directeur DTe op dat Electrabel c.s. er blijkens hun stellingname van uit lijken te gaan dat de thans aan de orde zijnde minimumnormen reeds op zichzelf beschouwd een garantie dienen te vormen voor het behoud van de over de afgelopen jaren de facto gemiddeld geleverde kwaliteit. Daarmee leggen Electrabel c.s. een andere maatstaf aan dan waartoe de in de Netcode op te nemen kwaliteitscriteria bedoeld zijn. De directeur DTe verwijst naar hetgeen hiervoor is gesteld: het vaststellen van minimumnormen is slechts één instrument om de bestaande kwaliteit te continueren.

71. Met deze criteria wordt invulling gegeven aan artikel 31, eerste lid, aanhef en onder f, van de E-Wet waar wordt gesproken over het vaststellen van de voorwaarden met betrekking tot “ …de kwaliteitscriteria waaraan netbeheerders moeten voldoen met betrekking tot hun dienstverlening…” (onderstreping toegevoegd).

72. Daarbij gaat het er dus om kwaliteitseisen te formuleren waaraan de netbeheerders moeten voldoen. Minimum normen derhalve die aan de netbeheerders worden opgelegd en waaraan het gehele net te allen tijde dient te voldoen. Dit brengt in de praktijk per definitie met zich mee dat de gemiddelde kwaliteit aanzienlijk hoger zal liggen. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen onder het kopje ‘“ de” kwaliteit van het net bestaat niet.

73. Met de thans aan de orde zijnde normen, wordt een minimumniveau vastgelegd waaraan het net op ieder punt te allen tijde dient te voldoen. Dus ook als een productie-eenheid – om wat voor reden dan ook – tijdelijk wegvalt. Ook dan moet het net ter plaatse van de aansluiting van de producent aan de normen blijven voldoen. Daaruit volgt dat per definitie de kwaliteit van het net op de plek waar een producent invoedt veel hoger is dan het geldende minimum. Dat verklaart dan ook tegelijk waarom de door de netbeheerders voorgestelde

minimumnormen zo veel afwijken van de door de producenten feitelijk ondervonden kwaliteit over de afgelopen jaren.

74. En juist daarom kan aan de verwijzing van de producenten naar hun ervaringsgegevens niet die waarde worden gehecht die bezwaarden daar zelf aan hechten. Daar komt bij dat door KEMA in het rapport is geoordeeld dat er over de periode 1996-1998 onvoldoende

(16)

hogere gerealiseerde kwaliteit zou moeten worden verkregen. Dit is niet het geval, maar geeft tegelijkertijd het probleem goed weer: de minimumnormen hebben geen voldoende directe relatie met de te realiseren gemiddelde kwaliteit om op basis van deze minimumnormen daarover een betrouwbare uitspraak te kunnen doen.

75. De directeur DTe stelt dan ook vast dat het vaststellen van de minimale kwaliteitseisen waaraan het transportnet dient te voldoen – zoals in casu aan de orde is – niet kan dienen om een gemiddeld feitelijk kwaliteitsniveau vast te leggen of te garanderen. Met het vaststellen van de minimumnormen voor de kwaliteit van het transportnet wordt ‘slechts’ bepaald aan welke eisen iedere plek van het net, te allen tijde dient te voldoen.

76. Ten aanzien van het door bezwaarden opgevoerde citaat op pagina 4-5 van de Memorie van Toelichting bij de E-wet waarbij de minister refereerde aan het behoud van kwaliteit merkt de directeur DTe het volgende op.

77. In de eerste plaats heeft de Minister van Economische Zaken deze opmerking gemaakt binnen de specifieke context van de tarifering. Het ging er daarbij om dat het onder druk zetten van de tarieven niet tot gevolg zou mogen hebben dat bedrijven hun investeringen in het transportnet zodanig gaan inkrimpen dat daardoor de kwaliteit van dit net significant zou teruglopen. Daarbij is duidelijk aangegeven dat het daarbij gaat om kwaliteit in de zin van leveringszekerheid. De minister verwijst in zijn uitspraken expliciet naar de

storingstatistieken en heeft daarmee in het kader van tariferingbesluiten aangegeven dat de kwaliteit zoals blijkend uit de storingsstatistieken behouden moet blijven

78. Voorts blijkt ook uit dit citaat uit de Memorie van Toelichting zoals hiervoor reeds eerder aangegeven dat het behoud van kwaliteit een zeer algemeen richtsnoer is dat op vele verschillende punten een rol speelt en dat dus niet alleen beperkt is tot het vastleggen van minimumnormen in de Netcode. Ook bij de tarieven speelt dit een rol, en ook bij beleid, regelgeving en beschikkingen op het gebied van tarieven wordt dit doel in het oog gehouden.

3. BEHANDELING VAN DE BEZWAREN EN ZIENSWIJZEN MET BETREKKING TOT DE KWALITEITSEISEN VAN DE TRANSPORTDIENST VOOR ELEKTRICITEITSNETTEN MET EEN SPANNINGSNIVEAU VAN 35 kV EN HOGER

(17)

Sectie Productie dient dan ook de zienswijze van Electrabel c.s. gelezen te worden in paragraaf 3.1, 3.2., 3.3, 3.4, 3.5, 3.6 en 3.7

3.1 Langzame spanningsvariatie

80. De netbeheerders stellen voor dat de spanning kan variëren binnen een band van +/ - 10% voor 99,9% van de tijd. Het voorstel van de netbeheerders houdt tevens in dat de spanning zich tussen 70% en 90% kan bevinden gedurende maximaal 4 uren per jaar, waarbij de kans op optreden van een langdurige situatie (langer dan één uur) maximaal eens per 5 jaar is. 81. In hun zienswijzen op het voorstel van de netbeheerders merkt EnergieNed Sectie Productie

op dat onder normale omstandigheden de werkelijke spanningsvariaties binnen een band liggen van +/ - 5%. Ter bevestiging van haar zienswijze verwijst zij naar jaarlijkse KEMA metingen in opdracht van de netbeheerders en naar KEMA metingen op aansluitpunten van producenten. Zij verwijst tevens naar Frankrijk en Engeland waar volgens haar normen gelden van +/ - 5%.

82. De directeur DTe merkt op dat uit het in opdracht van hem door KEMA opgestelde deskundigenrapport blijkt dat van eerstgenoemde KEMA metingen slechts openbaar zijn resultaten van het 95% niveau, waaruit het niet mogelijk is conclusies te trekken voor 99,9% waarden. Verder geldt dat de KEMA-metingen op de aansluitpunten van Electrabel c.s. en producenten van EnergieNed Sectie Productie slechts de kwaliteit representeren op hun aansluitpunten. In het vorenstaande is hierover gesteld dat de kwaliteit van het net op deze punten hoger ligt dan gemiddeld door het invoeden door de producenten. Uit deze metingen kan niet geconcludeerd worden dat de door de netbeheerders voorgestelde spanningsvariatie van +/ - 10% een lagere kwaliteit representeert dan in de referteperiode. Uit genoemd

deskundigenrapport blijkt verder dat een vergelijk met de Engelse norm niet tot de conclusie leidt dat +/ - 10% niet reëel zou zijn.

83. In hun zienswijzen stelt EnergieNed Sectie Productie verder dat waarden van 90% tot 70% zoals voorgesteld door de netbeheerders gedurende maximaal 4 uren per jaar kunnen leiden tot langdurige uitval van de elektriciteitsvoorziening. Ook Salinco V.o.f., GasEdon Emmen v.o.f., Dobbestroom v.o.f., Hunzestroom v.o.f., Avebe, V.O.F. Warmte/ Kracht Maastricht Mill, Essent Productie Geleen B.V. en Delesto b.v. stellen dit in hun zienswijzen.

(18)

85. VEMW stelt in haar zienswijze dat de toegestane afwijking voor langzame spanningsvariaties +10/ -15% dient te blijven voor alle over 10 minuten gemiddelde waarden. VEMW stelt verder in haar zienswijze dat bij lagere spanningen afnemers problemen kunnen krijgen met onderspanningsbeveiligingen.

86. Zoals ook hierboven aangeven is de directeur DTe van mening dat een spanningsdaling tot 90% of lager niet kan worden beschouwd als een normale bedrijfstoestand. Over de zienswijze van VEMW dat de spanningsvariatie moet gelden voor alle over 10 minuten gemiddelde waarden merkt de directeur DTe het volgende op. Uit het door KEMA opgestelde deskundigenrapport volgt dat in veel normen de kwaliteit voor 95% van de plaats en voor 95% van de aansluitpunten wordt vastgelegd. De directeur DTe is van mening dat met het voorstel van de netbeheerders om de spanningsvariatie voor 100% van de aansluitpunten en voor 99,9% van de tijd vast te leggen voldoende zekerheid wordt geboden.

87. Salinco V.o.f., Delesto BV Dobbestroom v.o.f., Hunzestroom v.o.f., Avebe, Essent Productie Geleen B.V., GasEdon Emmen v.o.f., V.O.F. Warmte/ Kracht Maastricht Mill stellen in hun zienswijzen dat in de huidige praktijk, onder normale omstandigheden, de werkelijke spanningsvariaties binnen een band van +/ -5% liggen.

88. De directeur DTe is van mening dat uit deze zienswijzen niet blijkt dat de door de

netbeheerders voorgestelde spanningsvariatie van +/ - 10% een lagere kwaliteit representeert dan in de referteperiode.

89. Het bovenstaande in achtnemend stelt de directeur DTe de eisen aan de langzame spanningsvariatie in artikel 3.2.1 van de Netcode als volgt vast:

Langzame spanningsvariatie Voor netten Uc ≥ 35 kV:

Uc +/ - 10 % voor 99,9% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende een

beschouwingperiode van een week.

3.2 Snelle spanningsvariatie

90. Het voorstel van de netbeheerders houdt in dat de snelle spanningvariatie +/ - 10% kan bedragen. Verder stellen de netbeheerders voor dat de snelle spanningsvariatie +/ - 3% kan bedragen in een situatie zonder uitval van productie, grote afnemers of verbindingen. Daarnaast stellen de netbeheerders een flikkerniveau PLT≤ 1 voor gedurende 95% van de

meetperioden per week en een PLT≤ 5 voor alle meetperioden. De netbeheerders hebben verder aangegeven dat hun voorstel leidt tot investeringen voor één van de netbeheerders omdat de voorgestelde grens reeds overschreden wordt.

91. EnergieNed Sectie Productie stelt in zijn zienswijze een norm voor een snelle

(19)

situaties. Zij stelen verder dat het voorstel van de netbeheerders een maximale

spanningsverandering van 20% mogelijk maakt. Bovendien merken zij op dat een aantal van de snelle spanningsveranderingen in de netten lager dan 35 kV afkomstig is uit de

hoogspanningsnetten waarmee ze gekoppeld zijn en met gelijke grootte worden

doorgegeven, zodat de kwaliteitseisen in de hoogspanningsnetten ten minste hiermee in overeenstemming dienen te zijn.

92. GasEdon Emmen v.o.f., Dobbestroom v.o.f., Hunzestroom v.o.f., Avebe, V.O.F.

Warmte/ Kracht Maastricht Mill en Essent Productie Geleen B.V. stellen dat het minimale kwaliteitscriterium voor de snelle spanningsvariatie +/ - 3% dient zijn.

93. De directeur DTe is van mening dat terecht wordt aangedragen dat een snelle

spanningsvariatie van 20% niet acceptabel is omdat dit een zeer extreme waarde is. Navraag door de DTe bij de netbeheerders heeft duidelijk gemaakt dat door hen in hun voorstel een maximale snelle spanningsvariatie van 10% is bedoeld. Naar het oordeel van de directeur DTe is in de zienswijzen niet aangetoond dat een maximale snelle spanningsvariatie van 10% een lagere kwaliteit representeert dan in de referteperiode.

94. Ten aanzien van de PLT waarde merkt EnergieNed Sectie Productie op dat op hun

aansluitpunten door KEMA uitgevoerde kwaliteitsmetingen een maximumwaarde van PLT van 0,6 voor 100% van de tijd geven. Zij stelt ook een maximumwaarde voor PST voor.

EnergieNed Sectie Productie verwijst naar de internationale norm IEC 61000-3-7 die zogenaamde “ planning levels” geeft voor PLT en PST van respectievelijk 0,6 en 0,8, die voor

99% van een week niet zouden mogen worden overschreden. Zij stelt verder dat de door de netbeheerders voorgestelde maximale waarde van 5 voor PLT veel te hoog en volstrekt

onrealistisch is.

95. De zienswijze van GasEdon Emmen v.o.f., Dobbestroom v.o.f., Hunzestroom v.o.f., Avebe, V.O.F. Warmte/ Kracht Maastricht Mill en Essent Productie Geleen B.V. komt op het punt van PLT en PST overeen met die van EnergieNed Sectie Productie.

96. De directeur DTe merkt op dat de internationale norm IEC 61000-3-7 een interne

bedrijfsspecifieke norm is die niet bedoeld is als kwaliteitsgarantie en derhalve hier niet van toepassing is. Verder geldt dat de door EnergieNed Sectie Productie genoemde KEMA metingen zijn uitgevoerd op aansluitpunten van producenten en dat deze metingen de kwaliteit representeren op hun aansluitpunten. Daarnaast geldt dat niet is aangetoond dat deze KEMA metingen zijn uitgevoerd in een beschouwingperiode die representatief is voor de beschouwingperiode van de in de Netcode vast te stellen kwaliteitseisen. Uit deze

metingen kan daarom niet geconcludeerd worden dat de door de netbeheerders voorgestelde eisen aan de PLT een lagere kwaliteit voor het gehele elektriciteitsnet representeren dan in de referteperiode. De directeur DTe kan in de zienswijzen voorts geen overtuigende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna: directeur DTe) heeft besloten op dit besluit de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 van

Op basis van het methodebesluit wordt het besluit tot vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering ingevolge artikel 41, eerste lid, van

stelt ten aanzien van alle netbeheerders elektriciteit gezamenlijk ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 voor de periode 2001 – 2003 een x-factor vast

De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe) heeft op 12 juni 2003 ambtshalve besloten tot intrekking van de besluiten op bezwaar van 30 augustus 2002, en de

De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna: DTe) heeft besloten op dit besluit de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene

Naar aanleiding van deze zienswijzen heeft DTe keuzes heroverwogen en aanpassingen gemaakt aan het ontwerp-methodebesluit en het ontwerp-q-factorbesluit.. Voor behandeling van

Uw schriftelijke bedenkingen kunt u, onder vermelding van kenmerk 101847-21, richten aan de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie, Postbus 16326, 2500 BH Den

Mocht u niettemin bij de keuze willen blijven om de switchprocedure niet één op één over te nemen, dan zijn de in de bijlage genoemde aanpassingen mijns inziens minimaal nodig om