• No results found

Prionen als medicijn?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Prionen als medicijn?"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Prionen als medicijn?

Hoe infiltreert scrapie prion isovorm het menselijk organisme en is dit mechanisme te

benutten voor medicijntransport

Niels Bakker S1604163

Bachelorthesis Membraancelbiologie

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

Vraagstelling ... 4

Opname van prion in gastro-intestinale systeem, transport via immuuncellen richting folliculair dendritische cellen (FDC) ... 5

Transport van PrPsc naar FDC’s ... 7

Dendritische cellen ... 8

Folliculaire dendritische cellen ... 9

Mogelijkheden voor therapeutische behandelingen van TSEs (I) ... 9

Is de route via welke prionen het lichaam binnendringen te exploiteren voor medicijntransport over darmepitheel? ... 10

PrPsc transport vanuit de lymfoide organen naar het CNS ... 10

Invasie van het brein ... 12

Discussie: Mogelijkheden voor therapeutische behandelingen (II). ... 13

Is de route via welke prionen het lichaam binnendringen te exploiteren voor medicijntransport naar de hersenen? ... 14

Transcytosis van PrP over het hersenendotheel vanuit de bloedbaan ... 15

Eindconlusie: kunnen PrP-membraaninteracties gebruikt worden voor medicijntransport gericht op de hersenen? ... 16

Dankwoord ... 17

Literatuurlijst ... 18

(3)

3

Inleiding

Prionen zijn infectieuze eiwitten die verantwoordelijk zijn voor een groep neurodegeneratieve ziektes, transmissible spongiform encephalopathies (TSEs). Deze ziektes tasten de neuronen en het centrale zenuwstelsel aan van mens (Creutzfeld-Jakob disease, Gerstmann–Sträussler–Scheinker syndrome, Kuru en fatal familial insomnia) en dier (onder andere Bovine spongiform encephalopathy (BSE) en scrapie). TSEs zijn voor mens en dier fataal en tot op heden is er geen behandeling voor bekend.

Creutzfeld-Jakob en BSE zijn de in de samenleving bekendste ziektes. Dit komt voornamelijk door de periodieke uitbraken van BSE in veestapels over de wereld, met de daarop volgende noodzakelijke ruimingen en incidentele menselijke besmettingen. Na verscherpte wetgeving is het aantal BSE en Creutzfeld-Jakob besmettingen de laatste jaren sterk gedaald.

TSEs veroorzaken degeneratieve weefselschade in de hersenen, te herkennen aan vier karakteristieke symptomen:

veranderingen van hersenweefselstructuur (spongiform), verlies van neuronen, activatie van glia-cellen en accumulatie van amyloide

plaques, gevormd door verkeerd gevouwen eiwitten.

Maar hoe bereiken de veroorzakers van TSE, de prionen, het brein? Het antwoord op deze vraag zal helpen in het vergroten van de kennis rond deze groep ziekten en zal hopelijk ook resulteren in therapeutische ingrepen waardoor deze fatale groep ziektes te behandelen is. Maar ook een ander vakgebied zal dankbaar gebruik maken van een antwoord op deze vraag. TSE agents zijn in staat om, op welke wijze dan ook, het brein binnen te dringen, dus om de bloed-hersen barrière over te steken. Wetenschappers hopen hiervan gebruik te kunnen maken om medicijnen, werkzaam in de hersenen, daar ook daadwerkelijk af te kunnen leveren.

Is dit dan momenteel een probleem? De bloed-hersen barrière (blood brain barrier, BBB) bestaat uit een enkele laag gepolariseerde endotheelcellen, onderling verbonden door tight junctions. Hierdoor is de bloed-hersenbarrière slechts overbrugbaar voor een geringe hoeveelheid moleculen. Dit beschermt de hersenen tegen stoffen en organismen die daar anders ernstige schade zouden kunnen veroorzaken. Het grote nadeel hiervan is dat het brein ook onbereikbaar is voor medicijnen die hun functie uitoefenen in (een specifiek gebied van) het brein.

(4)

4 Inzicht in hoe prionen in de hersenen terecht

komen heeft dus meerdere voordelen. Niet alleen geeft het de mogelijkheid tot ontwikkeling van therapeutische behandelmethodes van ziektes gerelateerd aan TSE, zoals Kreutzfeld-Jakob , maar het kan ook helpen bij het ontwerpen van een hersen- specifiek drug delivery systeem.

In de wetenschappelijke literatuur zijn er verscheidene hypotheses opgesteld over het ontstaan van TSE ziektes, de ‘virale hypothese’

en de ‘protein-only hypothese’ zijn hiervan de belangrijkste. De virale hypothese gaat uit van een virus die TSE-achtige ziektes veroorzaakt.

Prionen zijn in deze hypothese een symptoom van de ziekte, niet de oorzaak. De protein-only hypothese gaat er vanuit dat verkeerd gevouwde prionen (scrapie prionen, PrPsc) in contact komen met juist gevouwen prionen (PrPC, deze komen in het lichaam voor). Dit zorgt voor propagatie van het PrPsc: na contact wordt het correct gevouwen PrPC omgezet in PrPsc. Hoe dit precies gebeurt is nog onduidelijk. De protein-only hypothese is de meest gangbare hypothese, waarin men er vanuit gaat dat PrPsc niet in het organisme zelf ontstaan, maar van buitenaf komen. De meest logische route hiervoor zou opname via het darmepitheel zijn. Men eet een stuk besmet vlees (geen spierweefsel, daar komt PrPsc niet in voor, maar een stukje ruggenmerg of brein), de prionen komen in het maag-darmkanaal terecht en daar vanuit dringen ze het

organisme binnen. Om dit te doen moet er een dunne laag darmepitheelcellen

overgestoken worden. Deze

darmepitheelcellen zijn, net als hersenendotheelcellen, onderling verbonden met tight junctions.

Vraagstelling

Voordat prionen hun dodelijke werking kunnen uitvoeren in het brein van mens en dier moeten ze eerst minstens twee barrières overbruggen, het darmepitheel en het bloed- hersenbarriere-endotheel. Oraal toegediende hersenmedicatie, al dan niet verpakt in nanoparticles, komt dezelfde obstakels tegen tijdens het transport naar de hersenen. Hoe prionen het darmepitheel oversteken en of deze wijze gelijk is aan de manier waarop prionen het BBB-endotheel kunnen overbruggen is de vraag van deze scriptie. Een verbeterd inzicht hierin kan de ontwikkeling van hersen-specifieke medicijnen helpen als wel resulteren in verbeterde behandelmethodes van TSE patiënten. In deze scriptie wordt het verloop van TSE-ziektes, de therapeutische behandelmethodes die op het moment mogelijk zijn en de opties die het infectieproces biedt aan medicijntransport richting de hersenen, beschreven.

(5)

5

Opname van prion in gastro- intestinale systeem, transport via immuuncellen richting folliculair dendritische cellen (FDC)

Opname van PrPsc vanuit het lumen naar het gastrointesinale systeem

Hoe de scrapie isovorm van het prioneiwit de endotheelbarrière weet te overbruggen is niet precies bekend. Er is nog niet een mechanisme dat algemeen geaccepteerd is.

Wetenschappers zijn wel in staat geweest een aantal mogelijke hypothesen te postuleren, waarvoor ook gedeeltelijk bewijs is gevonden.

Beknopt zullen een aantal mogelijke mechanismes hier beschreven worden.

De luminaire zijde van het darmepitheel vormt de barrière tussen de buitenwereld (het lumen) en het organisme. Het darmepitheel bestaat uit een enkele laag van epitheelcellen, onderling verbonden met tight junctions.

Hierdoor kunnen ziekteverwekkers moeilijk door deze barrière heen dringen. Deze laag epitheelcellen is gevouwen in plicae, wat samen met kleine uitstekingen uit de cellen zelf, villi genoemd, het darmoppervlak zeer effectief vergroot. Dit bevordert het voedselopnemend vermogen. De epitheelcellen worden sporadisch afgewisseld met andere cellen.

Hiervan zijn slijmbekercellen (gobletcells) het meest voorkomend, deze cellen scheiden het slijm uit waarmee de darmwand bedekt wordt. Andere, minder voorkomende cellen in het epitheel zijn zogeheten microfold-cellen (M-cellen) (zie figuur 1).

Figuur 1. Schematische weergave van het darmepitheel en de daarin gelegen M-cel (Corr et al 2008)

Deze cellen liggen boven zogeheten Peyer’s patches en hebben geen villi, maar grotere microgroeven (vandaar de naam microfold), waarmee het absorberende darmoppervlak

(6)

6 vergroot wordt. M-cellen maken deel uit van

het GALT, gut-associated lymphoid tissue. In het apicale oppervlak van M-cellen liggen clathrin-coated pits (Human Physiology, Silverthourn, Fourth Edition) met membraanreceptoren. Uit het lumen gebonden antigenen kunnen door middel van clathrine-gemedieerde transcytose richting het basolaterale membraan gebracht worden, waar ze in het interstitium uitgescheiden worden. Daar liggen macrofagen en lymfocyten gereed om een eventuele immuunreactie tegen de antigenen op gang te brengen.

Van een aantal ziekteverwekkers is het bekend dat ze het lichaam binnen weten te dringen via opname door M cellen.

Salmonnela, Yersinia, Shigella flexneri, vibrio cholerea, Escherichia coli en Listeria zijn bacterieën die hiertoe in staat zijn, evenals de virussen Reovirus, HIV-1 en Polio (Neutra et al 1996; Corr et al 2008). PrPsc zou mogelijk ook via deze route in het organisme kunnen worden opgenomen (Heppner et al 2001).

Heppner et al hebben dit in vitro weten aan te tonen, maar in vivo onderzoek moet nog bewijzen dat ook daadwerkelijk priontranscytose via deze route plaatsvindt.

Het in vitro onderzoek werd gedaan met CaCo-2 epitheelcellen met en zonder M-cellen hadden en een deel niet. Na toevoeging van PrPsc in het luminale gedeelte werd er alleen

PrPsc in de transmembrane zijde gevonden bij de epitheelcellen met M-cellen.

Maar ook op andere manieren kan PrPsc het darmepitheel binnendringen. Mishra et al (2004) hebben hersenweefsel afkomstig van Kreutzfeld-Jacob patiënten behandeld met verteringsenzymen (DE, digestive enzymes).

De gebruikte enzymen waren amylase, waarvan de PH tot 2.0 gebracht was met HCL en 0,05 ml pepsine. Door het toevoegen van deze verteringsenzymen werden vrijwel alle eiwitten afgebroken. Maar toch bleven er nog eiwitdelen over. Deze verkregen proteinedeeltjes waren gelijk aan de 27-30kDa proteinase-K-resistente C –terminus van het PrPsc eiwit.

Hierna werd in een in vitro model (humane intestinale epitheelcellen) aangetoond dat het PrPsc-eiwit onder invloed van voedselverterende enzymen PrPsc-PrPc eiwit complexen vormt op de apicale zijde van darmepitheel. Deze complexen worden vervolgens over de celbarrière getranscytoteerd. Overexpressie van PrPc membraaneiwitten resulteerde niet in een verhoogde opname. Verder werd aangetoond dat co-transport plaatsvindt met ferritin. Deze stof maakt deel uit van het gevormde complex. Deze complexen kunnen worden

geëndocyteerd door CaCo-2

darmepitheelcellen in vesicles, welke of getarget voor lysosomen of worden getranscytoseerd via een ferritin-afhankelijk

(7)

7 mechanisme. Vrijwel alle PrPsc lijken de

barrière te passeren, omdat de ferritin-PrPsc complexen aan de andere zijde nog intact zijn en omdat er weinig PrPsc aangetroffen werd in de lysosomen van de endotheelcellen.

Dat PrPC membraaneiwitten aanwezig zijn in het apicale membraan van de CaCo-2 cellen is ook aangetoond door De Keukeleire et al (2007). Zij hypothetiseren dat deze PrPC membraaneiwitten na contact met PrPsc uit het lumen al omgezet worden in de scrapie isovorm en dat dit de locatie is van primaire conversie.

Transport van PrPsc naar FDC’s

Met de passage van het darmepitheel heeft de prion scrapie isovorm een belangrijke barrière overbrugd. Maar van de darm tot de hersenen moet er nog een grote afstand (en een tweede barrière) overbrugd worden. Hoe deze overgang gemaakt wordt, zal in de onderstaande tekst beschreven worden.

In de eerste fase van diverse TSE-ziektes, zoals Kreutzfeld-Jacob, ontstaat er een accumulatie van PrPsc eiwitten in lymfoide weefsels.

Onderzoek, ondermeer bij Kreutzfeld-Jacob muizen (Kitamoto et al 1991) en bij de amandelen van patienten lijdend aan deze ziekte (Hill et al 1999), laat zien dat binnen het lymfoide weefsel een ophoping ontstaat in folliculaire dendritische cellen (FDC’s) en in macrofagen (Jeffrey et al 2000). Folliculaire dendritische cellen bevinden zich in B-cel follikels en de germinale centra van

lymfeknopen. Ze zijn afkomstig uit non- haematopoetische precursor cellen. FDC’s presenteren antigenen in de vorm van antigen-antilichaamcomplexen op hun plasmamembraan, verankerd aan fc en c3b- receptoren. In de germinale centra presenteren ze natieve antigenen aan potentiële B geheugen cellen. Hiermee voeren ze een selectie uit, slechts de cellen met een hoge affiniteit voor het antigen gaan niet in apoptose. Ze zijn in functie te vergelijken met antigen presenterende cellen (APC’s), die antigen presenteren aan T lymfocyten, maar er zijn een aantal belangrijke verschillen. FDC’s presenteren het antigen in een antigen- antilichaam complex. Ze internaliseren, verwerken en presenteren geen antigenen via MHC-II moleculen (Van Nierop et al 2002).

FDC’s vormen een waarschijnlijk tussenstation in het PrPsc transport naar de hersenen, maar hierover later meer. Eerst moet de vraag beantwoord worden hoe PrPsc terecht komt in de FDC. Na overbrugging van het darmepitheel (of dat nou via M-cellen, epitheelcellen of op een andere manier gebeurt) wordt het PrPsc opgenomen door immuuncellen. Bij opname door M-cellen gebeurt dit in de intra-epitheliale pocket, een invaginatie van het basolaterale membraan in M-cellen. Uit het lumen opgenomen moleculen worden in deze pocket weer uitgescheiden, waar ze opgevangen worden door macrofagen, B- en T-cellen (Neutra et al

(8)

8 1996). PrPsc dat op een andere manier het

darmepitheel overgestoken is wordt ook opgevangen door dendritische cellen (DCs), T cellen en macrofagen. Deze cellen zijn gelokaliseerd in de lamina propria mucosae, de weefsellaag onder het epitheel.

Dendritische cellen

Transport van PrPsc naar de folliculaire dendritische cellen vind waarschijnlijk plaats door de dendritische cellen. Huang et al (2002) tonen aan dat 4 tot 5% van de DCs in het lysosomale compartiment een hoge concentratie PrPsc hadden na het injecteren van scrapie-associated fibrils (SAF, fibrilliare aggregaten van PrPsc) in de jejunum. In B- en T-lymfocyten was er geen PrPsc waargenomen.

Dendritische cellen zijn gelegen in het lymfesysteem en in het epitheel van de huid, longen, darmwand en het reproductieve systeem. Daar gelegen vormen ze een vangnet voor binnendringende antigenen. Na contact met een antigen wordt deze geëndocyteerd en naar het lysosomale compartiment getransporteert. Hier word het antigen afgebroken in korte peptidefragmenten, welke gepresenteerd worden op hun membraan via MHC-II. Na de opname van een antigen migreren dendritische cellen richting lymfoide weefsel, waar zij het antigen presenteren aan T-cellen.

Dendritische cellen zijn goede kandidaten voor het transport van scrapie prion, maar zijn ze ook daadwerkelijk een belangrijke schakel?

DC’s kunnen PrPsc opnemen vanuit de lamina propria mucosae, maar ook rechtstreeks uit het lumen (Rescigno et al 2001). DC’s migreren richting secundaire lymfoide weefsels na opname van antigenen. Daar presenteren zij het antigen aan T lymfocyten, ze komen dus niet (meestal niet, er zijn uitzonderingen) in contact met FDC’s, want deze T-celgebieden liggen in lymfeweefsel in een andere regio dan B-celgebieden. Ook verwerken DC’s het antigen in kleine peptidepartikels. Het protease-resistente PrPsc kan in de lysosomale compartimenten afgebroken worden (Luhr et al 2002), waarmee het molecuul zijn infectieuze kenmerken zal verliezen.

Waarom zijn dendritische cellen dan toch betrokken? Cordier-Dirikoc et al (2008) hebben gebruik gemaakt van een diermodel waarin de proefdieren (muizen in dit geval) tijdelijk geen CD11C+

DC’s meer hebben.

Normaal zijn muizen resistent voor het diphtheria toxine (DT). Deze stof is pas cytotoxisch als het geëndocyteerd wordt door zijn cellulaire receptor (DTR). De affiniteit van de DTR van muizen is te laag om opname van DT in de cellen te bewerkstelligen. De onderzoekers hebben een transgen van primaten-DTR, samen met GFP, in muizen gebracht, waar het onder controle van de murine CD11c11

promotor staat. Na de succesvolle introductie van deze mutatie werden de proefdieren herhaaldelijk

(9)

9 geïnjecteerd met DT, wat tijdelijk voor een

complete afbraak van DC’s zorgde, en daarna besmet met PrPsc. Dit resulteerde in een vertraagde accumulatie van scrapie prion in de lymfoide weefsels in de milt, als wel in een vertraagde cerebrale PrPsc formatie en vertraagde sterfte. Deze resultaten tonen in ieder geval de gedeeltelijke betrokkenheid van DC’s aan.

Complementfactoren opsoniseren lichaamsvreemde stoffen (zoals PrPsc). Deze complementfactoren vormen samen grote complexen die aan antigenen hechten waardoor deze (beter) zichtbaar zijn voor het immuunsysteem. Dendritische cellen worden door complementfactoren geholpen in het herkennen van antigenen, maar ook in de endocytose hiervan. In de afwezigheid van C1q is er in vivo een significant verminderde opname van PrPsc door DC’s (Flores-Langarica et al 2009). Ook deze resultaten tonen de betrokkenheid van DC’s, samen met die van complementfactor C1q, aan.

Eerder is vermeld dat dendritische cellen bijna nooit in aanraking komen met B-celgebieden in secundair lymfoid weefsel, gelegen in de milt. Er zijn echter een aantal gevallen ontdekt waarin dit wel gebeurt (Wykes et al 1998).

DC’s kunnen in vitro en in vivo antigenen vangen en deze onverwerkt aanbieden aan naieve B-cellen. Voor PrPsc is dit een mogelijke pathway waarmee het de FDC kan bereiken.

Folliculaire dendritische cellen

Het is al een geruime tijd bekend dat de milt een belangrijke rol speelt in de propagatie van TSE-ziektes. TSE-achtige ziektes traden later op in muizen bij wie de milt verwijderd was (splenectomie) (Kimberlin et al 1989). Ook werd aangetoond dat de pathogenese van TSE-ziektes onafhankelijk werd van de milt, op het moment dat scrapie replicatie plaatsvond in de ruggengraat. De betrokkenheid van de eerder genoemde FDCs, gelegen in de milt, werd later ontdekt (Hill et al 1999; Kitamoto et al 1991. Tijdelijke inactivatie en dedifferentiatie van het FDC vertraagt het ziekteverloop en vermindert de vatbaarheid voor PrPsc (Mabbott et al 2000; Mabbott et al 2003). FDC’s hebben lymphotoxine signalen nodig van B-cellen om in hun gedifferentieerde staat te blijven. Deze signalen worden opgevangen via de LTβ- receptor (LTβR). Blokkade van deze receptor met LTβ receptor -immunoglobulin fusie proteïne (LTβR-Ig) zorgt voor een dedifferentiatie, FDC’s verliezen de mogelijkheid om door complement geopsoniseerde antigenen te vangen en vast te houden op het membraan. Hiermee wordt de verspreiding van PrPsc vertraagd.

Mogelijkheden voor therapeutische behandelingen van TSEs (I)

In veel van de hierboven genoemde artikelen suggereren de onderzoekers mogelijke behandelmethodes voor TSE-ziektes, die met

(10)

10 hun bevindingen mogelijk zijn. In al deze

suggesties komt het feit overeen dat behandeling slechts mogelijk is in de allereerste fases van de ziekte (vlak na inname van het scrapie prion) en afhankelijk van de manier van binnenkomst (oraal, door de huid, etc.). Mabbott et al (2003) laat bijvoorbeeld zien dat de uitschakeling van gematureerde FDC’s de progressie van scrapieziektes tijdelijk remt, maar niet resulteert in genezing.

Cordier-Dirikoc et al (2008) vermeldt dat de tijdelijke uitschakeling van CD11c+

dendritische cellen de verspreiding van PrPsc remt na intraperitoneale infectie, maar niet na orale infectie. Maar ook deze remming van verspreiding is slechts tijdelijk. Behandeling is dus slechts tijdelijk mogelijk en slechts in de eerste stadia van de ziekte.

Is de route via welke prionen het lichaam binnendringen te exploiteren voor medicijntransport over darmepitheel?

De opname van medicijnen vanuit de darm via de route die PrPsc gebruikt om een organisme te infecteren zal niet erg efficiënt zijn, wanneer deze zou plaatsvinden via M- cellen, aangezien M-cellen weinig voorkomen.

Wanneer het transport via het darmepitheel zou plaatsvinden, zou dit leiden tot een betere opname van het medicijn.Het is bekend dat darmepitheel PrPc tot expressie brengt, en aangezien prionen zelf-interacties aangaan, is het niet onwaarschijnlijk dat oraal opgenomen prion aan prion op het darmepitheel bindt.

PrP

sc

transport vanuit de lymfoide organen naar het CNS

Vanuit de gut-associated lymfoid tissues (GALT) kan PrPsc op verschillende manieren het centrale zenuwstelsel (CNS) bereiken. Het perifere autonome zenuwstelsel is de weg waarlangs PrPsc zich een weg omhoog richting het brein baant. Met behulp van immunocytochemistry en histologisch onderzoek op verschillende zenuwweefsels van oraal met scrapie geïnfecteerde hamsters is aangetoond dat zowel efferente (motor)neuronen van het sympathische als efferente zenuwen van het parasympathische systeem gebruikt worden door het infectieuze prion (McBride et al 2001). De sympathische neuronen zijn onder meer de splanchnische zenuwen die bijdragen aan de innervatie van de viscera (ingewanden). De parasympathische neuronen zijn onder meer de nervus vagus. Ook in humane Kreutzfeld- Jacob patiënten is in casusstudies gevonden dat het perifere sympathische zenuwstelsel betrokken is (Haïk et al 2003). Maar infectie lijkt ook via alternatieve routes, die het ruggenmerg omzeilen, plaats te kunnen vinden (Baldauf et al 1997). De bovenstaande studies betreffen post mortem histologisch onderzoek, In vivo onderzoek naar muizen waarbij op drie verschillende manieren het sympathische zenuwstelsel verwijderd werd (sympathectomie), toont aan dat na deze behandeling de terminale onset van scrapie significant vertraagd, of zelfs voorkomen,

(11)

11 wordt (Glatzel et al 2001). Tijdelijke

sympathectomie werd bewerkstelligd door 6- OHDA 7 weken lang aan jonge muizen (8 weken oud) te geven. Permanente sympathectomie werd gedaan door in pasgeboren muizen 6-ODHA, of anti- zenuwgroei antilichamen (anti-NGFAb), te injecteren. Hierna werden de behandelde proefdieren en de controledieren blootgesteld aan een intraperitoneale inoculatie van PrPsc. Behandelde proefdieren bezweken significant later aan scrapie dan de controledieren, en een aantal behandelde proefdieren toonden zelfs helemaal geen ziekteverschijnselen.

Transgene Keratin 14-NGF muizen, van wie de lymfoide organen gehyperinnerveerd zijn, werden daarentegen juist eerder ziek en hadden veel hogere titers van prion in de milt.

De onderzoekers hypothetiseren dat de eerdere onset van de ziekte niet veroorzaakt wordt door snellere transmissie door het zenuwweefsel, maar door de verhoogde verspreiding, en de daardoor verhoogde titer, van PrPsc in de milt. Bewijs voor neuroinvasie van PrPsc via de nervus vagus werd na histologisch onderzoek in dit onderzoek niet gevonden.

Hoe TSE-veroorzakende stoffen vanuit FDC’s getransporteerd worden naar perifere zenuwen is nog niet duidelijk. Zoals bovengenoemde onderzoeken laten zien is het perifere zenuwstelsel, en daarna het ruggenmerg, de route van transport. Hoe de

TSE veroorzakers deze route weten te bereiken is alleen nog onduidelijk. Vanuit het ruggenmerg verspreidt PrPsc in muizen zich dan transneuronaal naar de hersenstam en van daar uit axonaal naar verschillende hersengebieden, betrokken bij de controle van evenwicht en motorfuncties (Bartz et al 2002).

In bovenstaande studie werden muizen geïnfecteerd in de nervus ischiadicus, welke ontspringt onder de ruggengraat richting de voeten. 6 weken na infectie werd PrPsc waargenomen in de hersengebieden, gemiddeld was de progressie van PrPsc over het ruggenmerg 3,3 mm per dag. De incubatietijd van de ziekte in dit onderzoek is veel korter dan de incubatietijd na orale infectie. Ook was er geen scrapie prion accumulatie waargenomen in de milt, dit lijkt niet noodzakelijk te zijn voor de onset van de ziekte na een intranervale infectie.

TSE-veroorzakende stoffen zijn afhankelijk van PrP-expressie op perifere zenuwcellen voor de transmissie naar de hersenen (Glaztel en Aguzzi 2000; Race et al 2000). Beide onderzoekers laten zien dat transgene hamsters die PrP tot overexpressie brengen op perifere zenuwcellen na orale of intraperatoneale infectie ook geen accumulatie van het scrapie prion in de GALT nodig hebben om tot succesvolle infectie van het brein te komen. Race et al (2000) hypothetiseren dat er verschillende pathways van neuroinvasie mogelijk zijn en dat directe

(12)

12 invasie via de zenuwen mogelijk is bij een

hoge dosis van TSE agents, waarbij er geen amplificatie nodig is (zie figuur 2).

Figuur 2 Verschillende hypotheses voor de neuroinvasie door PrPsc (Race et al 2000)

Invasie van het brein

De laatste stap van de PrPsc neuroinvasie is de daadwerkelijke infiltratie van scrapie prionen in de hersenen. Zoals Bartz et al (2002) in muizen laten zien vindt neuroinvasie plaats door axonale progressie van PrPsc vanuit het ruggenmerg naar de hersenstam en verder.

Maar infiltratie zou ook op andere manieren kunnen plaatsvinden. Llewelyn et al (2004) opperen de mogelijkheid dat variant Kreutzfeld-Jacob via bloed overgedragen kan worden. Dit onderzoek naar bloeddonoren in het Verenigd Koninkrijk toonde één casus aan waarin een patiënt Kreutzfeld-Jacob kreeg, nadat hij een bloedtransfusie ontvangen had van iemand die achteraf de ziekte bleek te hebben. Of deze ziekte ontstaan is door besmet bloed is onduidelijk, er is een geringe statistische kans dat de besmetting op deze wijze verlopen is. De kans is groter dat de patiënt via orale infectie besmet is geraakt.

Toch suggereren Llewelyn et al (2004) dat Kreutzfeld-Jacob besmetting via het bloed kan worden overgebracht. Dit zou betekenen dat prionen de bloed-hersen barrière kunnen passeren. Het zou mogelijk kunnen zijn dat ook andere TSE agents de hersenen via het bloed kunnen infiltreren.

Infiltratie van de hersenen zou ook via immuuncellen kunnen gebeuren, zoals ook gebeurd bij de besmetting van GALT. Zowel dendritische cellen (Rosicarelli et al 2005) als T lymfocyten (Lewicki et al 2002) kunnen de bloed-hersen barrière doorbreken gedurende de pre-klinische fases van TSE ziektes.

Rosicarelli et al (2005) deden onderzoek naar een meer obscure TSE ziekte. Muizen werden geïnfecteerd met een aan muizen aangepaste K Fu strain, welke in mensen de genetische prion ziekte Gerstmann–Sträussler–Scheinker syndroom veroorzaakt. Deze strain werd intraperitoneaal geïnjecteerd, hierna werd de locatie van CD 205+ DC cellen immunohistochemisch bepaald. In de controledieren werden de dendritische cellen aangetroffen in het hersenvlies en in de plexus choroideus, de hersengebieden waar hersenvocht geproduceerd wordt. In de meeste geïnfecteerde muizen werden CD 205+ DC’s gevonden in de cerebrale cortex, subcorticale witte stof, thalamus en de medulla oblongata. DC’s kunnen de hersenen dus binnendringen en spelen een mogelijke rol in de pathogenese van deze ziekte.

(13)

13 Aucouturier et al (2001) suggereren dat

prionen in CD11c+

dendritische cellen accumuleren en via DCs het centrale zenuwstelsel binnendringen. Toch is het niet waarschijnlijk dat de twee typen immuuncellen enkel en alleen verantwoordelijk zijn voor de introductie van PrPsv in het brein. De verminderde of niet meer bestaande infectiviteit van PrPsc na de verwijdering van sympathische zenuwen (sympathectomie), gedaan door Glatzel et al (2001), laat zien dat immuuncellen die in de hersenen infiltreren geen grote rol hebben in het mogelijk maken van neuroinvasie.

Afsluitend is er ter volledigheid nog een laatste pathway te benoemen waarlangs PrPsc het brein kan infiltreren, maar deze route is vrijwel zeker alleen werkzaam in dieren. In het onderzoek naar een TSE-ziekte bij knaagdieren, transmissible mink encephalopathy (TME) genaamd (DeJoia et al 2006), is gevonden dat scrapie prionen na intracerebrale inoculatie zich verspreiden naar orale en nausale mucosa. Deze zijn gelegen in de tong en de neusholtes. De onderzoekers suggereren dat via deze route horizontale verspreiding van TME mogelijk is. Maar gezien deze infectieroute bij mensen waarschijnlijk niet aanwezig is (in de mens is de olfactorische zenuw bijvoorbeeld veel minder ontwikkeld) besteed ik hieraan verder geen aandacht.

Discussie: Mogelijkheden voor therapeutische behandelingen (II).

Alvorens ik de therapeutische en transport- mogelijkheden van het tweede gedeelte van dit reviewartikel ga beschrijven wil ik eerst enkele op- en aanmerkingen maken. Tussen al de geciteerde onderzoeken zijn er vaak grote verschillen in onderzoeksmethodes. Dit maakt het maken van een eenduidige conclusie erg moeilijk en vergroot het gevaar om een overtrokken conclusie te maken. De verschillen zijn veel te vinden in de gebruikte

besmettingsmethodes. Sommige

onderzoekers dienden het scrapie prion oraal toe aan het proefdieren, anderen intraperitoneaal, intracerebraal, intranerveus of intraveneus. Al deze verschillende manieren van toedienen kunnen een grote invloed hebben op de pathway die het PrPsc aflegt, waardoor de resultaten onderling misschien minder goed te vergelijken zijn en er minder makkelijk verbanden gelegd kunnen worden. Daarnaast zijn er verschillende scrapie prion isovormen gebruikt in de verschillende onderzoeken. Deze verschillen heb ik verder niet aangegeven in de beschrijvingen van de experimenten. De verschillen tussen deze strains en de eventuele invloed hiervan op de onderzoeksresultaten zijn mij onbekend. De gebruikte scrapie prion strains worden wel altijd beschreven in de onderzoeken, dus bij interesse is deze informatie te vinden. Verder zijn er verschillen in de proefdieren die er

(14)

14 gebruikt zijn in de experimenten. De meeste

onderzoeken maakten gebruik van muizen, maar dit waren vaak transgene, en dus extra genetisch van elkaar verschillende, muizen.

Waar het mij relevant leek heb ik de gebruikte muizenlijn genoemd en eventueel beschreven.

Ook deze verschillen kunnen invloed hebben op de onderzoeksresultaten.

Bieden de hier gevonden resultaten ook mogelijkheden tot therapeutische behandelingen? Nee, dit lijkt niet zo te zijn. In de artikelen gebruikt voor het tweede deel van deze scriptie doen de artikelschrijvers opvallend minder suggesties. Alleen Glatzel et al (2001) suggereren zeer bondig dat genetische of farmacologische manipulaties van het sympathische zenuwstelsel mogelijk bruikbaar zijn als nieuwe aanpak om neuroinvasie te vertragen of te voorkomen.

Eventuele betrokkenheid van immuuncellen in de pathologie van TSE-ziektes is niet voldoende vastgesteld, eventuele hierbij betrokken therapieën kunnen daarom niet vastgesteld worden. Zelf hypothetiseer ik dat de meest succesvolle therapeutische ingrepen in de scrapie prion-migratie van folliculaire dendritische cel naar de efferente neuronen gedaan kunnen worden. Hoe prionen vanuit FDC’s terecht komen in de efferente neuronen is nu nog volledig onduidelijk. Er dient nog veel onderzoek gedaan te worden om te onderzoeken welk mechanisme en/of andere cellen hierbij betrokken zijn. Maar ik verwacht dat ingrijpen in deze overgang het meest succesvol zal zijn in het voorkomen van PrPsc distributie naar het brein, gezien hier dan

slecht op één intercellulair mechanisme hoeft te worden ingegrepen. Als de aankomst van PrPsc in de hersenen hierdoor voorkomen (of langdurig vertraagd) kan worden zal dit resulteren in een ingrijpende verbetering van de levensverwachting van TSE-patiënten.

Is de route via welke prionen het lichaam binnendringen te exploiteren voor medicijntransport naar de hersenen?

Voor het transport van nanoparticles lijkt de natuurlijke route van PrPsc vanuit de FDC’s naar de hersenen weinig hoop te bieden.

Opname van nanoparticles in perifere neuronen en de daaropvolgende migratie richting ruggenmerg, hersenstam en hersenen lijkt onmogelijk te zijn. Als nanoparticles de hersenstam en hersenen weten te bereiken zijn ze zeer waarschijnlijk slechts aanwezig in specifieke hersengebieden, zoals de gebieden betrokken bij de controle in motorfunctie.

Distributie vanuit deze gebieden naar overige hersengebieden, zoals de prefrontale cortex is dan ook nog een groot probleem. Daarom lijkt het mij technologisch zeer lastig om een hersengericht PrP-nanoparticle medicijn te ontwikkelen die oraal toegediend kan worden.

Intraveneus toegediende nanoparticles die alleen de bloed-hersen barrière over moeten

(15)

15 steken lijken mij meer succesvol te zijn.

Daarom wil ik nog een korte beschouwing geven over de mogelijke mechanismes van

transcytosis van PrP over de bloed-hersen barrière.

Transcytosis van PrP over het hersenendotheel vanuit de bloedbaan

In de voorgaande tekst worden twee mogelijke manieren van herseninfiltratie door PrPsc genoemd, transport via (sympathische) zenuwen en transport via immuuncellen.

Beide hypotheses worden ondersteunt door het ene en ontkracht door het andere artikel, een duidelijke wetenschappelijke voorkeur voor één van de hypotheses is er nog niet.

Beide mechanismen zouden ook allebei werkzaam kunnen zijn. Banks et al (2004) stellen nog een derde mogelijkheid van herseninfiltratie voor: directe infectie vanuit de bloedbaan (hematogenous spread). In dit door hun uitgevoerde onderzoek maakten zij gebruikt van de brein perfusie methode, het bloed van de proefdieren (muizen) in de vasculaire ruimte van hersenen werd vervangen door buffervloeistof. Hierna werd met behulp van radioactief gelabelde prion eiwitten, welke eerder geïsoleerd waren, bepaald of er überhaupt opname was vanuit de bloedbaan van PrPsc en wat dan de perfussiesnelheid was. Bloed-brein barrière perfussie van PrPsc bleek op te treden en de snelheid was zelfs hoger dan die van andere toxische glycoproteinen. Met behulp van

capillary depletion werd ook aangetoond dat er ook daadwerkelijk transcytosis plaatsvond en dat de proteïnen niet werden gerecycled in de BBB of werden teruggebracht in de bloedbaan. Banks et al publiceerden in 2009 een tweede soortgelijk artikel, waarin ze gebruikmakend van gelijke methodes aantonen dat ook PrPC vanuit de bloedbaan naar de hersenen en andersom getransporteerd kan worden.

Het is dus aangetoond dat PrPsc vanuit het bloed de BBB kan overbruggen. Evenals de scrapie prion isovorm is ook PrPC, de natuurlijk voorkomende vorm van het prion eiwit, in staat om de bloed-hersen barriere over te steken. Maar met welke membraan-cellulaire mechanismes PrPsc (en ook PrPC) daadwerkelijk tot deze overbrugging in staat zijn is nu nog onduidelijk. Mogelijk vind dit plaats via receptor-gemedieerde endocytose waarbij het scrapie prion bindt aan een PrPC eiwit op het endotheel. Verdere onderzoeken en publicaties moeten hierover meer duidelijkheid gaan geven.

(16)

16

Eindconlusie: kunnen PrP- membraaninteracties gebruikt worden voor medicijntransport gericht op de hersenen?

Voordat het mechanisme van prion-transport over darmepitheel en hersenendotheel gebruikt kan worden voor medicijntransport over deze barrières, zal er nog veel onderzoek gedaan moeten worden. Het lijkt het mij zeer moeilijk tot onmogelijk om een medicijn carrier particle te ontwikkelen die beide barrières kan overbruggen en hiervoor als een twee-traps raket moet werken. Dit gezien de verschillen in membraaninteracties tussen beide mechanismen en gezien de vele routes (en de onduidelijkheid hiervan) waarin PrPsc na darminfiltratie mogelijk het centrale zenuwstelsel kan bereiken.

Het medicijn carrier particle zou echter ook via de ‘normale’ weg, net zoals nutriënten worden opgenomen, het darmepitheel kunnen passeren en in het bloed kunnen terechtkomen. Infectie van perifere en centrale zenuwen zal dan wel niet plaatsvinden, maar dit is geen probleem als het particle in staat is om de bloed-hersen barrière te overbruggen.

De farmaceutische industrie, evenals de gezondheidszorg, zal een sterke voorkeur hebben voor de orale toediening van dit medicijn. Orale medicatie is makkelijker toe te

dienen en het is non-invasief. Maar er zijn ook nadelen. Er zullen meer farmacokinetische problemen optreden bij orale medicatie. De dosering van het medicijn zal lastiger te bepalen zijn door een langere opnametijd in het lichaam en door de grotere kans op metabole verwerking. De halfwaardetijd van het medicijn zal bij orale toediening dus betrekkelijk groot moeten zijn. Intraveneuze toediening van particles, waarna deze alleen nog maar de bloed-hersen barrière hoeven over te steken, lijkt mij hierom de meest kansrijke manier van medicijntoediening.

Maar ook dan is nog veel onderzoek nodig.

Voordat deze manier van medicijntransport in mensen toegepast kan worden zal eerst bekend moeten zijn met welke mechanismes de BBB-transcytosis plaats vindt. Ook zal er moeten worden aangetoond dat er hierdoor geen schade of (zo min mogelijk) bijeffecten ontstaan in de rest van het menselijk lichaam.

Dit zal nog een grote hoeveelheid werk vereisen, maar toch verdient het de moeite.

Want pas dan zullen artsen, specialisten en psychiaters in staat zijn om medicijnen voor te schrijven die gemakkelijk en alleen in de hersenen terecht komen waar zij hun genezende werking kunnen uitvoeren.

(17)

17

Dankwoord

In het begin van het jaar heb ik de researchcursus celbiologie gevolgd, waarvoor ik terecht kwam bij de afdeling membrane cell biology. Hier heb ik vijf halve en vijf hele weken meegelopen op het lab. In deze weken heb ik met Julia Georgieva (Phd student) meegelopen en heb ik haar geholpen met een aantal praktische handelingen, zoals het uitvoeren van een phage display en het maken van

confocale microscoopfoto’s. Julia Georgieva bepaalde samen met Inge Zuhorn, mijn

verantwoordelijke docent voor deze cursus, wat ik kon doen in mijn stageweken. Deze stage is mij goed bevallen en daarom heb ik bij de afronding van de cursus mevrouw Zuhorn gevraagd om mij te begeleiden met mijn bachelorscriptie.

Deze scriptie diende een onderwerp gelieerd aan het veld waarin het onderzoek plaatsvond te behandelen, maar mocht niet letterlijk het onderzoek of zijn resultaten beschrijven. Na een aantal brainstormsessies met mevrouw Zuhorn zijn we tot het onderwerp van deze scriptie gekomen. Mijn dank is groot aan Katica, Marcelo Bispo, Magdalena en Zia, maar vooral aan Julia, voor hun hulp en hun adviesen voor mij gedurende de weken dat ik op het lab zat. Daarnaast ben ik Inge Zuhorn veel dank verschuldigd, zij heeft mij niet alleen goed geholpen tijdens de stageweken, maar ook met de maanden scriptie schrijven die hierop volgden.

(18)

18

Literatuurlijst

Aucouturier, P., Geissmann, F., Damotte, D., Saborio, G.P., Meeker, H.C., Kascsak, R., Kascsak, R., Carp, R.I., Wisniewski, T. (2001). Infected splenic dendritic cells are sufficient for prion transmission to the CNS in mouse scrapie. Journal of clinical investigation 108 (5): 703-708

Baldauf, E., Beekes, M., Diringer, H. (1997). Evidence for an alternative direct route of access for the scrapie agent to the brain bypassing the spinal cord. Journal of general virology 78 (5): 1187-1197 Banks, W.A., Niehoff, M.L., Adessi, C., Sotob, C. (2004). Passage of murine scrapie prion protein across the mouse vascular blood–brain barrier. Biochemical and Biophysical Research

Communications 318: 125–130

Banks, W.A., Robinson, S.M., Diaz-Espinoza, R., Urayama, A., Soto, A. (2009). Transport of prion protein across the blood–brain barrier. Experimental Neurology 218: 162–167

Bartz, J.C., Kincaid, A.E., Bessen, R.A. (2002). Retrograde transport of Transmissible Mink Encephalopathy within Descending Motor Tracts. Journal of Virology 76 (11): 5759-5768 Cordier-Dirikoc, S., Chabry, J. (2008) Temporary depletion of CD11C+

dendritic cells delays lymphoinvasion after intraperitonal scrapie infection. Journal of Virology 82 (17): 8933-8936

Corr, S.C., Gahan, C.C., Hill, C. (2008). M-cells: origin, morphology and role in mucosal immunity and microbial pathogenesis. FEMS immunology and medical microbiology 52 (1): 2-12

DeJoia, C., Moreaux, B., O’ Connell, K., Bessen, R.A. (2006). Prion infection of oral and nasal mucosa.

Journal of Virology 80 (9): 4546-4556

De Keukeleire, B., Donadio, S., Micoud, J., Lechardeur, D., Benharouga, M. (2007). Human cellular prion protein hPrPC is sorted to the apical membrane of epithelial cells. Biochemical and Biophysical Research Communications 354 (4): 949–954

Flores-Langarica, A., Sebti, Y., Mitchell, D.A., Sim, R.B., MacPherson, G.G. (2009) Scrapie

pathogenesis: the role of complement C1q in scrapie agent uptake by conventional dendritic cells.

Journal of Immunology 182 (3): 1305-1313

Glatzel, M., Aguzzi, A. (2000). PrPC expression in the peripheral nervous system is a determinant of prion neuroinvasion. Journal of general virology 81: 2813-2821

(19)

19 Glatzel, M., Heppner, F.L., Albers, K.M., Aguzzi, A. (2001). Sympathetic innervation of lymphoreticular organs is rate limiting for prion neuroinvasion. Neuron 31 (1): 25-34

Haïk, S., Faucheux, B.A., Sazdovitch, V., Privat, N., Kemeny, J.L., Perret-Liaudet, A., Hauw, J.J. (2003).

The sympathetic nervous system is involved in variant Creutzfeldt-Jakob disease. Nature Medicine 9 (9): 1121-1123

Heppner, F. L., Christ, A.D., Klein, M.A., Prinz, M., Fried, M., Kraehenbuhl, J.P., Aguzzi, A. (2001) Transepithelial prion transport by M cells. Nature Medicine 7 (9): 976–977

Hill, A. F., Butterworth, R.J., Joiner, S., Jackson, G., Rossor, M.N., Thomas, D.J., Frosh, A., Tolley, N., Bell. J,E,, Spencer. M., King, A., Al-Sarraj, S., Ironside, J.W., Lantos, P.L., Collinge, J. (1999).

Investigation of variant Creutzfeldt–Jakob disease and other prion diseases with tonsil biopsy samples. Lancet 353: 183–189

Huang, F., Farquhar, C.F., Mabbott, N.A., Bruce, M.E., MacPherson, G.G. (2002). Migrating intestinal dendritic cells transport PrPsc from the gut. Journal of general virology 83: 267-271

Jeffrey, M., McGovern, G., Goodsir, C. M., Brown, K. L., Bruce, M. E. (2000) Sites of prion protein accumulation in scrapie-infected mouse spleen revealed by immunoelectron microscopy. Journal of Pathology 191 (3): 323–332

Kimberlin, R.H., Walker, C.A. (1989) The role of the spleen in the neuroinvasion of scrapie in mice.

Virus Research 12 (3): 201- 211

Kitamoto, T., Muramoto, T., Mohri, S., Doh-Ura, K., Tateishi, J. (1991) Abnormal isoform of prion protein accumulates in follicular dendritic cells in mice with Creutzfeldt-Jakob disease. Journal of virology 65 (11): 6292-6295

Lewicki, H., Tishon, A., Homann, D., Mazarguil, H., Laval, F., Asensio, V.C., Campbell, I.L., DeArmond, S., Coon, B., Teng, C., Gairin, J.E., Oldstone, M.B.A. (2003). T Cells Infiltrate the Brain in Murine and Human Transmissible Spongiform Encephalopathies. Journal of Virology 77 (6): 3799-3808

Llewelyn, C. A., Hewitt, P.E., Knight, R.S., Amar, K., Cousens, S., Mackenzie, J., Will, R.G. (2004).

Possible transmission of variant Creutzfeldt–Jakob disease by blood transfusion. Lancet 363: 417–421 Luhr, K.M., Wallin, R.P., Ljunggren, H.G., Löw, P., Taraboulos, A., Kristensson, K. (2002). Processing and degradation of exogenous prion protein by CD11c(+) myeloid dendritic cells in vitro. Journal of Virology 76 (23): 12259-12264

(20)

20 Mabbott, N.A., Mackay, F., Minns, F., Bruce, M.E. (2000) Temporary inactivation of follicular dendritic cells delays neuroinvasion of scrapie. Nature Medicine 6 (7): 719-720

Mabbott, N.A., Young, J., McConnell, I., Bruce, M.E. (2003) Follicular dendritic cell dedifferentiation by treatment with an inhibitor of the lymphotoxin pathway dramatically reduces scrapie

susceptibility. Journal of virology 77 (12): 6845-6854

Mabbott, N.A., MacPherson, G.G. (2006). Prions and their lethal journey to the brain. Nature Reviews Microbiology 4: 201-211

McBride, P.A., Schulz-Schaeffer, W.J., Donaldson, M., Bruce, M., Diringer, H., Kretzschmar, H.A., Beekes, M. (2001). Early spread of scrapie from the gastrointestinal tract to the central nervous system involves autonomic fibers of the splanchnic and vagus nerves. Journal of Virology 75 (19):

9320-9327

Mishra, R. S., Basu, S., Gu, Y., Luo, X., Zou, W.Q., Mishra, R., Li, R., Chen, S.G., Gambetti, P., Fujioka, H., Singh, N. (2004) Protease-resistant human prion protein and ferritin are cotransported across Caco-2 epithelial cells: Implications for species barrier in prion uptake from the intestine. Journal of Neuroscience 24 (50): 11280–11290

Van Nierop, K., De Groot, C. (2002). Human follicular dendritic cells: function, origin and development. Seminars in Immunology 14 (4): 251-257

Neutra, M.R., Frey, A., Kraehenbuhl, J.P. (1996). Epithelial M cells: gateways for mucosal infection and immunization. Cell 86 (3): 345-348

Race, R., Oldstone, M., Chesebro, B. (2000). Entry versus Blockade of Brain Infection following Oral or Intraperitoneal Scrapie Administration: Role of Prion Protein Expression in Peripheral Nerves and Spleen. Journal of Virology 74 (2): 828-833

Rescigno, M., Urbano, M., Valzasina, B., Francolini, M., Rotta, G., Bonasio, R., Granucci, F.,

Kraehenbuhl, J.P., Ricciardi-Castagnoli, P. (2001). Dendritic cells express tight junction proteins and penetrate gut epithelial monolayers to sample bacteria. Nature Immunology 2 (4): 2361–2367 Rosicarelli, B., Serafini,B., Sbriccoli, M., Lu, M., Cardone, F., Pocchiari, M., Aloisi, F. (2005). Migration of dendritic cells into the brain in a mouse model of prion disease. Journal of Neuroimmunoly 165:

114–120

(21)

21 Wykes, M., Pombo, A., Jenkins, C. & MacPherson, G. G. (1998). Dendritic cells interact directly with naive B lymphocytes to transfer antigen and initiate class switching in a primary T-dependent response. Journal of Immunoly 161 (3): 1313–1319

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Neem ook contact op met uw arts voordat u andere medicijnen neemt die topiramaat bevatten, die u als alternatief voor dit medicijn heeft gekregen.. Het is mogelijk dat u

- als u in het verleden een medicijn dat ketoconazol wordt genoemd heeft gebruikt voor prostaatkanker - over de noodzaak om dit medicijn te gebruiken samen met prednison

Stop direct met de inname van lyofilisaten voor oraal gebruik en neem direct contact op met uw arts;2. - u een

Wanneer u na het lezen van deze informatie nog vragen heeft, neem dan gerust contact op met de afdeling Radiologie.

Zij stelt u een aantal vragen die voor uw operatie en uw opname in het ziekenhuis nodig zijn.. Verder krijgt u informatie over de leefregels na

Zij stelt u een aantal vragen die voor uw operatie en uw opname in het ziekenhuis nodig zijn.. Verder krijgt u informatie over de leefregels na

Grondstoffen ontgonnen binnen Vlaanderen (productieperspectief) en door de Vlaamse consumptie (consumptieperspectief) in 2016 volgens het Vlaamse IO-model... MOBILITEIT,

Wanneer u meer Nurofen voor Kinderen Zetpil-125 ingenomen heeft dan toegestaan of als een kind per ongeluk dit medicijn ingenomen heeft, moet u onmiddellijk naar uw arts of