Vraag nr. 161 van 7 december 2004
van de heer ERIK MATTHIJS
Heffing oppervlaktewaterlozing – Vrijstelling Aquafin
In het briefadvies van 18 november 2004 over de verenigbaarheid van bedrijfsafvalwater met de exploitatie van collectieve waterzuiveringsinfra- structuur stelt de MINA-raad : “Aangezien ener- zijds de NV Aquafin vrijgesteld is van heffingen voor de lozing van het effluent op oppervlaktewa- ter en anderzijds op oppervlaktewater lozende bedrijven met een eigen waterzuivering toch die heffing moeten betalen, wordt ook hier een con- currentieel voor- of nadeel gecreëerd. De Raad pleit daarom nogmaals voor het invorderen van heffingen op de lozingen van RWZI’s.” (MINA- raad: Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;
RWZI: rioolwaterzuiveringsinstallatie)
1. Waarom is de NV Aquafin vrijgesteld van heffingen voor de lozing van het effluent op oppervlaktewater ?
2. Momenteel wordt deze vrijstelling als een con- currentieel voordeel beschouwd voor bedrijven die via Aquafin zuiveren en niet zelf lozen op het oppervlaktewater.
Mocht de vrijstelling vervallen, zou het aan- rekenen van de heffing voor de lozing van het effluent op oppervlaktewater aan NV Aquafin een verhoging betekenen van de waterfactuur voor particulier en bedrijven, of enkel een vestzak-broekzakoperatie zijn ?
Antwoord
1. De collectieve waterzuiveringsinfrastructuur is in eerste instantie bedoeld voor de zuivering van het afvalwater van de gezinnen. Om veler- lei redenen, waaronder zowel redenen van ruimtelijke ordening als economische redenen en historische redenen of een combinatie er- van, worden de installaties van de NV Aquafin ook gebruikt voor de zuivering van bedrijfsaf- valwater.
Ruimtelijke redenen kunnen onder andere zijn de niet-beschikbaarheid van een (geschikt) op-
pervlaktewater in de nabijheid van een bedrijf of de onmogelijkheid om een eigen zuivering uit te bouwen wegens van de inkapseling in stedelijk weefsel en dergelijke. Economisch kan het verantwoord zijn om aan de vele kleine en middelgrote bedrijven de uitbouw van een ei- gen zuivering niet op te leggen, gelet op de sa- menstelling en/of het debiet van het afvalwa- ter.
Historische redenen kunnen onder andere meespelen in beide voorgaande situaties maar ook in het geval dat een bestaande waterzuive- ringsinstallatie in het verdere verleden, vóór de NV Aquafin belast werd met de uitbouw van de collectieve waterzuivering, uitgebouwd werd voor zowel de zuivering van stedelijk als van bedrijfsafvalwater. Een aantal waterzuiverings- installaties werd in het verleden trouwens ge- meenschappelijk door bedrijf en overheid uit- gebaat. Het afkoppelen van deze bedrijven zou ertoe leiden dat er een overcapaciteit ontstaat op bepaalde installaties (bv. zuiveringsinstalla- tie Oostende).
2. De Vlaamse volksvertegenwoordiger merkt terecht op dat de vrijstelling van heffing op de restlozing van de NV Aquafin als een concur- rentieel voordeel kan beschouwd worden voor bedrijven die gebruikmaken van de collectieve zuiveringsinfrastructuur.
In mijn nota aan de Vlaamse Regering, goed- gekeurd op 17 september 2004, wordt in dit verband het volgende vermeld : "De prijsstruc- tuur zal decretaal verankerd worden en de ver- deling van de kosten over de verschillende ge- bruikers zal gebeuren op voorstel van de dien- sten belast met economisch toezicht, met inachtneming van de bevoegdheidsverdelende regels op het vlak van het prijsbeleid".
De bepalingen opgenomen in het amendement op het programmadecreet 2005 geven een eer- ste aanzet om deze voorgenomen hervorming van de financiering van het afvalwaterbeleid vorm te geven.
De verdeling van de kosten over de verschillen- de gebruikssectoren zal in de toekomst verder uitgewerkt worden door de economische toe- zichthouder overeenkomstig de principes van de Kaderrichtlijn Water.
Indien op dit moment zonder meer een heffing op de restlozingen van de NV Aquafin zou worden opgelegd, dan zal dit nagenoeg een broekzak-vestzakoperatie zijn daar de Vlaamse overheid nu reeds 50 % van de Aquafin-fac- tuur vanuit de algemene middelen financiert.
Indien ervoor geopteerd wordt om de bijko- mende uitgaven ten gevolge van de heffing op de restlozing niet via de algemene middelen te financieren, dan zou dit onvermijdelijk resulte- ren in een stijgende waterfactuur voor gezin- nen en bedrijven.
Merk op dat in de regeling die tot 31 december 2004 gold m.b.t. de financiering van de water- zuivering, waarbij de NV Aquafin factureerde aan het Vlaams Gewest, 21% BTW diende be- taald te worden. Een gedeelte van de verhoog- de factuur ten gevolge van het opleggen van een heffing op de restlozing zou dus onrecht- streeks de federale schatkist gespijsd hebben, aangezien het Vlaams Gewest de BTW niet kan recupereren.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de heffing op de oppervlaktewaterlozing een regulerende hef- fing betreft die beoogt de vuilvracht te vermin- deren op een zo economisch efficiënt mogelijke manier. De NV Aquafin en de resultaten die de onderneming haalt, worden anderzijds ook ge- regeld via de beheersovereenkomst. In dat ka- der zal reeds een eerste stap gezet worden naar een volwaardige resultaatsverbintenis door een aanpassing van de betrokken overeenkomst.
Op 17 december 2004 keurde de Vlaamse Regering een aanpassing goed die de inkom- sten van de NV Aquafin laat afhangen van de effectenresultaten van de RWZI's.