• No results found

IAS19R, relevant of destructief? 

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IAS19R, relevant of destructief? "

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IAS19R, relevant of destructief? 

                                                            Vakgroep: Accounting 

Naam: Fokke Gorter 

Adres: Scholeksterstraat 106  8446 JD Heerenveen 

fokkegorter@hotmail.nl  06‐10124115 

Studentnummer: 1992856  Begeleider: F. van Beest  Jaar: 2015/2016 

 

Datum: 16 maart 2016 

Aantal woorden: 11.000 

 

(2)

Inhoudsopgave 

1. Inleiding ... 4  

1.1 Aanleiding ... 4  

1.2 Algemeen ... 4  

1.3 IAS 19 en IAS 19R ... 5  

1.4 Relevantie ... 6  

1.5 Probleemstelling ... 7  

1.6 Werkwijze ... 7  

2. Theoretisch kader ... 8  

2.1 Pensioenen in Nederland ... 8  

2.2 Defined Benefit versus Defined Contribution ... 8  

2.2.1 Defined Benefit verwerking onder IAS19 ... 8  

2.2.2 Defined Benefit verwerking onder IAS19R ... 9  

2.3 IAS 19R ... 10  

2.4 Decision usefulness en Financial reporting quality ... 11  

2.5 Earnings management ... 12  

2.5.1 Accrual based Earnings management & Real Earnings management ... 13  

2.5.1.1 Accrual based Earnings management ... 13  

2.5.1.2 Real Earnings Management ... 14  

2.5.2 Earnings management en IAS19 ... 14  

2.6 Waarderelevantie ... 15  

2.6.1 Informatieperspectief ... 15  

2.6.2 Meetperspectief ... 15  

2.6.3 Waarderelevantie achtergrond ... 16  

2.6.4 Waarderelevantie en pensioenen ... 17  

3. Onderzoeksmethode ... 19  

3.1 Onderzoeksmodel ... 19  

3.1.1 Onderzoeksmodel Earnings Management ... 19  

3.1.2 Onderzoeksmodel Waarderelevantie ... 20  

3.2 Populatie ... 22  

4. Onderzoeksresultaten ... 23  

4.1 Dataverzameling ... 23  

4.2 Onderzoeksresultaten Earnings Management ... 23  

(3)

4.2.1 Correlatie tussen onafhankelijke variabelen ... 24  

4.2.2 Autocorrelatie ... 25  

4.2.3 Regressieanalyse ... 25  

4.2.4 Robustnessanalyse ... 27  

4.3 Onderzoeksresultaten Waarderelevantie ... 27  

4.3.1 Correlatie tussen onafhankelijke variabelen. ... 28  

4.3.2 Autocorrelatie ... 28  

4.3.3 Regressieanalyse ... 29  

4.3.4 Robustnessanalyse ... 30  

5.Conclusie ... 31  

Beperkingen en vervolgonderzoek ... 32  

Literatuurlijst: ... 34    

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(4)

1. Inleiding 

1.1 Aanleiding 

Onlangs kwam de Accell Group met een persbericht naar buiten rondom de waardering van de  pensioenregeling (16 oktober 2015), naar aanleiding van onderzoek van de Autoriteit Financiële  Markten(AFM). Onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar de waardering van  de Engelse pensioenregeling van de Accell Group heeft uitgewezen dat de Accell Group niet  voldoet aan de pensioenverslaggevingsstandaarden per 31 december 2014. Het oordeel van de  AFM luidde als volgt: 

 

‘’ De AFM heeft aan Accell Group medegedeeld dat de jaarrekening 2014 volgens haar niet  voldoet aan de verslaggevingsstandaarden IFRIC 14.9 en IFRIC 14.13. Het maximale 

economische voordeel, zoals berekend conform IAS 19 en IFRIC 14, moet volgens haar in de  balans tot uiting worden gebracht en het volstaat niet om middels een toelichting op de  jaarrekening te wijzen op het waarderingsoverschot. Bij de waardering van de 

pensioenvordering is het actiefplafond in de jaarrekening 2014 volgens de AFM niet  overeenkomstig het bepaalde in IAS 19.8 en IAS 19.64 vastgesteld.’’ 

 

Hieraan ligt de voorzichtigheid in de waardering van de Accell Group aan ten grondslag. Waar in  de oude situatie het geactiveerde economische voordeel (€ 2,5 miljoen) werd begrensd op het  totaal van de door de onderneming gedane jaarlijkse stortingen in het pensioenfonds is in de  nieuwe situatie het waarderingsoverschot a € 17,3 miljoen toegevoegd aan het saldo van  beleggingen en verplichtingen. De vernieuwde som van de rechten en verplichtingen van de  Engelse pensioenregeling betreft per 31 december 2014, € 19,8 miljoen. 

De Accell Group is een onderneming dit zich richt op midden‐ en hogere segmenten van de  markt voor fietsen, fietsonderdelen en ‐accessoires. De onderneming bevindt zich op meerdere  markten in Europa, maar ook bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. De aandelen van deze  onderneming worden verhandeld op de Euronext Amsterdam en zijn opgenomen in de  Amsterdam Smallcap‐index (AScX). In 2014 werd een omzet behaald van € 882 miljoen. 

 

1.2 Algemeen 

Het hiervoor genoemde voorbeeld van de Accell Group is niet zomaar uit de lucht komen  vallen. In 2013 heeft er een belangrijke ontwikkeling plaatsgevonden op het gebied van  pensioenverslaggeving. De ‘oude’ International Accounting standard (hierna IAS) 19 werd  vervangen door IAS 19R. De AFM heeft verschillende onderzoeken uitgevoerd met betrekking  tot toepassing voor deze nieuwe vereiste vanaf boekjaar 2013. 

In 2015 is de AFM met een rapport naar buiten gekomen waarin blijkt dat de 

toelichtingsvereisten in IAS 19R niet of slecht worden nageleefd. Dit is naar voren gekomen  door onderzoek van Van Beest, waarin de conclusie luidde dat naleving van de nieuwe IAS19R  door ondernemingen tekort schiet (Van Beest, 2014). 

De International Accounting Standards Board (IASB) is het hedendaagse orgaan dat zich bezig  houdt met het opstellen van standaarden voor de jaarrekening. Dit orgaan is de opvolger van  de International Accounting Standards Committee(IASC), zij zijn de oprichters van de 

‘International Accounting Standards’ (IAS). 

(5)

Beursgenoteerde ondernemingen in de EU zijn sinds 2005 verplicht ‘International Financial  Reporting Standards’ (IFRS) toe te passen voor hun jaarverslaggeving. IFRS heeft enkele normen  toegevoegd en bestaande International Accounting Standaarden uitgebreid. De grootste 

wijziging is de toepassing van de ‘’fair value’’  methode. Hierbij wordt op basis van actuele  waarden gerapporteerd, dit in tegenstelling tot de oude methode waarbij gerapporteerd werd  op basis van de aanschafwaarde. Het gevolg hiervan was dat de winst en het vermogen op basis  van actuele waarden wordt weergegeven, onafhankelijk van het resultaat op 

bedrijfsactiviteiten. 

Het wereldwijde argument voor toepassing van IFRS is de vergelijkbaarheid en bruikbaarheid  van accounting informatie voor externe gebruikers, door het gebruik van verbeterde 

toelichtingen en transparantie als mede het reduceren van informatiekosten en  informatieasymmetrie (Barniv en Marning, 2015). 

De pensioenverslaggeving bevindt zich in paragraaf 7, waarin de standaarden rondom 

‘Employee Benefits’ zijn vastgesteld. De definitie van een personeelsbeloning is volgens IFRS: 

“alle vormen van vergoedingen die door een entiteit in ruil voor de prestaties die door 

werknemers”. Er zijn verschillende personeelsbeloningen te onderscheiden, in dit onderzoek zal  ik mij richten op de personeelsbeloningen in de vorm van pensioenen. Hierin zijn twee vormen  te onderscheiden: De ‘defined benefit’(DB) en de ‘defined contribution plan‘(DC). De DC  pensioenregeling is een pensioenvorm is waarin de werkgever maandelijks een bedrag aan het  pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij betaald. Het doel van de onderneming is een zo’n  hoog mogelijk rendement te verkrijgen. Het risico met betrekking tot het behalen van het  uiteindelijke rendement ligt echter bij de werknemer. Daarom wordt de DC‐pensioenregeling  niet meegenomen in dit onderzoek. 

Centraal staat de andere variant: de DB‐pensioenvorm. Belangrijke verschillen hierbij zijn dat  het risico met betrekking tot het behalen van het rendement bij de werkgever ligt en de daarbij  horende verplichting die in de jaarrekening moet worden opgenomen. 

De DB‐pensioenregeling kan worden beschreven als het aangaan van een relatie tussen  werkgever en werknemer, waarbij de werkgever een verplichting aangaat met de werknemer. 

Hierbij waarborgt de werkgever, dat wanneer de werknemer zijn pensioengerechtigde leeftijd  heeft behaald, de uitkering van het pensioen van de werknemer. Tevens moet rekening worden  gehouden met de situatie waarbij de werknemer komt te overleden voor zijn 

pensioengerechtigde leeftijd of arbeidsongeschikt raakt. De berekening van de verplichting die  de werkgever moet opnemen in de jaarrekening betreft een zeer ingewikkelde, welke wordt  uitgevoerd door een actuaris. 

Gebruikers van de jaarrekening hebben veel kritiek op de hedendaagse vorm, waarin de  pensioenverplichting moet worden opgenomen. De oorzaak hiervan ligt in de mate van  keuzevrijheid waarin actuariële winsten en verliezen kunnen worden verwerkt. Dit zorgt voor  ongelijkheid in de vergelijkbaarheid van de jaarrekening. 

 

1.3 IAS 19 en IAS 19R 

IAS 19 gaf ondernemingen de kans actuariële winsten en verliezen niet direct op te nemen in de  balans en winst‐ en verliesrekening. De methode die hier van toepassing op is, is de 

corridormethode. Deze methode zorgt ervoor dat actuariële winsten en verliezen uit worden 

gesmeerd over toekomstige jaren. Actuariële winsten of verliezen kunnen ontstaan door 

(6)

onjuiste inschattingen over sterfte, ontwikkelingen in het werknemersbestand of de  beleggingsrendementen. Deze winsten of verliezen kunnen worden toegerekend op het 

moment dat het 10% van de pensioenverplichtingen en beleggingen betreft. Het bedrag tot aan  deze 10%‐drempel wordt niet meegenomen met het resultaat van de onderneming (Boonen en  De Waegenaere, 2015). 

Naar aanleiding van al deze negatieve kenmerken heeft de IASB een nieuwe versie van IAS19  opgesteld: IAS19 Revised (IAS19R). Nadat op 16 juni 2011 de IASB een amendement heeft  uitgebracht, werd IAS19R op 1 januari 2013 van kracht. Met deze gewijzigde IAS‐standaard is er  een einde gekomen aan de corridormethode. Door de afschaffing van deze methode is er geen  mogelijkheid meer om de actuariële winsten of verliezen uit te smeren over toekomstige jaren. 

De actuariële winsten en verliezen moeten direct ten laste van het eigen vermogen worden  geboekt en zichtbaar worden gemaakt in de winst‐ en verliesrekening. Door deze wijziging zal  de volatiliteit en de vergelijkbaarheid van de jaarrekening toenemen 

 

1.4 Relevantie 

Het uiteindelijke doel van de wijziging naar IAS19R, is om de accountingkwaliteit te verbeteren. 

Accounting kwaliteit kan worden gedefinieerd in drie begrippen: earnings management,  waarderelevantie en timely loss recognition. In dit onderzoek ligt de focus op earnings  management en waarderelevantie, omdat deze twee begrippen invloed kunnen hebben op  prikkels die het opstellen van de jaarrekening kunnen beïnvloeden (Barth, 2008). 

Er zijn verschillende onderzoeken geweest met betrekking tot pensioenverplichtingen. Hsu  (2013) heeft onderzoek gedaan naar de werking van IAS19 en heeft geconcludeerd dat  bedrijven de neiging hebben om de schatting van de pensioen activa te verhogen en de  pensioenverplichting te verlagen. Deze vorm van resultaatsturing was onder IAS19 mogelijk,  gezien de keuzevrijheid met betrekking tot het verwerken van actuariële winsten en verliezen. 

In de vernieuwde standaard IAS19R zou deze wijze van resultaatsturing niet meer mogelijk zijn,  vanwege de directe opname van actuariële winsten en verliezen in de jaarrekening. Door deze  wijziging is het relevant om te onderzoeken welke impact deze maatregel heeft op de mate van  earnings management. 

Ook heeft Jiang(2011) onderzoek gedaan naar earnings management. Uit onderzoek van Jiang  (2011) is gebleken dat managers agressieve ‘earnings management’ methoden gebruiken, om  resultaten te beïnvloeden. Een voorbeeld welke methodiek de managers gebruiken is door het  snel af te schrijven op actuariële winsten en verliezen. De aanbeveling van Jiang was om  actuariële winsten/verliezen direct te identificeren. Deze aanbeveling is de belangrijkste  aanpassing geweest in de transitie van IAS19 naar IAS19R. 

In lijn met Barth, heeft ook Glaum (2009) in zijn onderzoek naar pensioenaccounting earnings  management en waarderelevantie centraal gesteld. Glaum concludeerde dat onder de nieuwe  IAS 19R, door middel van de reële waarde meting, de pensioenvorderingen en verplichtingen  waarderelevanter zijn voor investeerders dan in de oude situatie, waarin de corridor‐methode  werd gehanteerd. Het onderzoek van Glaum heeft zich alleen gericht op data van Amerikaanse  beursgenoteerde bedrijven. In deze scriptie zal ik mij richten op de Nederlandse 

beursgenoteerde ondernemingen. 

(7)

1.5 Probleemstelling 

Op basis van bovenstaande is het doel van dit onderzoek om kennis en inzichten te verkrijgen  met betrekking tot de verwerking van pensioenen in de jaarrekeningen van beursgenoteerde  ondernemingen, welke in Nederland zijn gevestigd, tussen 2011 en 2014. Met deze scriptie  probeer ik inzicht te krijgen welke impact de nieuwe vorm van IAS19 heeft gehad op earnings  management en waarderelevantie. Op basis van deze doelstelling luidt de onderzoeksvraag: 

 

Wat is het effect van de invoering van IAS19R op earnings management en waarderelevantie? 

 

1.6 Werkwijze 

In het volgende hoofdstuk zal het theoretisch kader verder worden uitgewerkt. Op basis van  het theoretisch kader zal ik deelvragen formuleren en vervolgens een conceptueel model  creëren. In hoofdstuk 3 zal de methodiek worden bepaald en gedefinieerd welke sample 

gebruikt is in dit onderzoek. De variabele uit vorig hoofdstuk zullen worden geoperationaliseerd  en meetbaar worden gemaakt. In het vierde hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten 

weergegeven, de uiteindelijke conclusie zal in hoofdstuk 5 worden beschreven. Waar 

vervolgens ook de beperkingen van dit onderzoek kenbaar worden gemaakt. Tevens worden er  in dit hoofdstuk voorstellen gemaakt voor vervolgonderzoek. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(8)

2. Theoretisch kader 

2.1 Pensioenen in Nederland 

In de pensioenwet (PW) is de volgende definitie opgenomen van een pensioen: ‘de geldelijke  vergoeding welke wordt uitgekeerd als gevolg van ouderdom, arbeidsongeschiktheid of  overlijden’. Er zijn verschillende soorten pensioenen: ouderdomspensioen, 

nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen. Hierin zijn twee soorten 

financieringsvormen te onderscheiden: het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel. Het  verschil tussen deze twee is dat bij het kapitaaldekkingsstelsel de werknemer individueel  verantwoordelijk is voor de opbouw van het pensioen. Bij het omslagstelsel betaald een actieve  deelnemer voor een gepensioneerde. 

Het Nederlandse pensioenstelsel is verdeeld in drie pijlers: 

 De Algemene Ouderdomsvoorziening (AOW), waarbij de financiering op basis van  omslagbasis plaatsvindt. Hierbij betalen de huidige actieven voor de gepensioneerden. 

 Aanvullende pensioenen. De financiering van dit pensioen is op basis van het  kapitaaldekkingsstelsel. De werkgever bouwt pensioen op. 

 Individuele regeling (bv. Lijfrente). Ook deze financiering is op basis van het  kapitaaldekkingsstelsel, hier bouwt de individu het pensioen op. 

Over het algemeen betaalt de werkgever het grootste gedeelte van het pensioen. De werkgever  heeft haar pensioenen onder gebracht bij een pensioenuitvoerder, welke in drie categorieën is  onder te verdelen. Het bedrijfstakpensioenfonds(bijvoorbeeld Bpf Bouw), het 

ondernemingspensioenfonds(bijvoorbeeld Pensioenfonds Wolters Kluwer) en een  verzekeraar(bijvoorbeeld Aegon). 

 

2.2 Defined Benefit versus Defined Contribution 

In hoofdstuk 1 zijn de DB‐pensioenregeling en DC‐pensioenregeling al kort samengevat. Deze  twee vormen van pensioenopbouw vallen volgens de Nederlandse Pensioenwet in pijler 2: 

Aanvullende pensioenen. Waarbij de werkgever verantwoordelijk is voor de pensioenopbouw  bij de DC methode, is de werknemer bij de DB zelf verantwoordelijk voor de opbouw. De  methode van DB kent twee varianten de middelloonregeling, waarbij het gemiddelde loon het  uitgangspunt vormt en de eindloonregeling, waarbij het laatst verdiende loon als uitgangspunt  dient. Boekhoudkundig is de verwerking van DC‐regeling vele malen eenvoudiger dan de  verwerking van de DB‐regeling. In de DC‐regeling zijn alleen de te betalen premies te zien in de  jaarrekening. Voor de DB‐regeling moet een actuariële berekening worden gemaakt voor de op  te nemen pensioenlasten en de pensioenverplichting. 

 

2.2.1 Defined Benefit verwerking onder IAS19 

Door de IASB is vastgesteld onder IAS19 dat een onderneming substantieel risico loopt, 

wanneer een defined benefit pensioenregeling uitbesteed is aan een pensioenuitvoerder. Door 

dit risico is de onderneming verplicht om een pensioenvoorziening en pensioenvordering in de 

balans op te nemen. Deze balanspost bestaat uit vier onderdelen: de contante waarde van de 

pensioenverplichting, de waarde van de fondsbeleggingen, positieve of negatieve actuariële 

resultaten en lasten van verstreken diensttijd. De pensioenvoorziening wordt bepaald door de 

fondsbeleggingen, actuariële resultaten en de lasten van de verstreken diensttijd in mindering 

(9)

te brengen op de waarde van de pensioenverplichting. De pensioenverplichting wordt op basis  van de Projected Unit Credit methode vastgesteld. Deze methode corrigeert de 

pensioenverplichting met de verwachte loonstijgingen, waarna de pensioenverplichting  verdeeld wordt over de toekomstige jaren. Daarbij moet rekening gehouden met de  disconteringsvoet. 

De voorziening wordt vervolgens bepaald door deze te verminderen met de actuariële 

resultaten middels de corridormethode. Onder IAS19 hoeft het verschil tussen de waarde van  de fondsbeleggingen en de waarde van de pensioenverplichting niet op worden genomen in de  balans. Dit geldt voor resultaten welke kleiner zijn dan de corridor, deze is vastgesteld op basis  van 10% van de contante waarde van de pensioenverplichting of 10% van de reële waarde van  de fondsbeleggingen. Actuariële resultaten worden veroorzaakt door het verschil tussen de  verwachte en de werkelijke jaarlijkse mutatie in pensioenverplichtingen en het verschil tussen  het verwachte en het werkelijke jaarlijkse rendement op fondsbeleggingen. Wanneer de  actuariële resultaten deze 10%‐grens overstijgt moeten deze worden opgenomen in de winst‐ 

en verliesrekening. Echter mogen deze resultaten uit worden gesmeerd over toekomstige jaren. 

In de situatie waarin de waarde van de fondsbeleggingen de contante waarde van de  pensioenverplichting overstijgt, moet volgens IAS19 een pensioenvordering worden 

opgenomen. Deze vordering mag ten hoogste gelijk zijn aan de nog niet verwerkte actuariële  resultaten per balansdatum. 

Indien tussentijds wijzigingen plaatsvinden in de pensioenverplichting moet de winst‐ en  verliesrekening worden verdeeld in twee delen. Het eerste deel betreffen de interestkosten,  deze kosten ontstaan door de toegenomen pensioenverplichting welke dichterbij de leeftijd  van pensionering komt. Het tweede deel betreffen de service kosten, deze kosten ontstaan  door de toename van het aantal dienstjaren waarover pensioen wordt opgebouwd, de oorzaak  van deze toename is de groei van de pensioenverplichting. 

 

2.2.2 Defined Benefit verwerking onder IAS19R 

De verwerking van de DB‐regeling onder IAS19 in de financiële verslaggeving kenmerkt zich  door haar lastige karakter. De IASB heeft op 1 januari 2013 afscheid genomen van deze  complexe standaard. De nieuwe standaard rondom pensioenverslaggeving is IAS19R. 

Deze standaard heeft nog steeds opgenomen dat een onderneming welke een ondergebrachte  DB‐regeling bezit, hiervoor een voorziening moet vormen (IAS19R.57). Het belangrijkste verschil  met IAS19 is de afschaffing van de corridormethode. De actuariële resultaten mogen niet meer  uit worden gesmeerd over toekomstige jaren. De actuariële resultaten worden volgens IAS19R  anders gedefinieerd, namelijk als ‘’remeasurement’’. De remeasurement en het verschil tussen  de pensioenverplichting en de waarde van de belegde pensioenpremies moeten direct worden  opgenomen in de Other Comprehensive Income (OCI). 

Het verschil tussen de pensioenverplichting en de waarde van de belegde pensioenpremies 

wordt nog steeds vastgesteld door middel van de ‘’projected unit credit method’’. Wanneer 

deze methode toegepast is, kan er vast worden gesteld of er een overschot of een tekort is. In 

het geval er een overschot ontstaat, mag volgens IAS19R een pensioenvordering worden 

opgenomen. Dit wordt ook wel ‘’Asset Ceiling’’ genoemd, welke is opgenomen in paragraaf 64 

van IAS 19R. Volgens IAS 19R is hiervan sprake indien in de toekomst economische voordelen te 

(10)

behalen zijn voor de werkgever in de vorm van toekomstige premiekortingen of terug  stortingen. 

In de winst‐ en verliesrekening worden net als bij IAS 19 de servicekosten en de interestkosten  opgenomen. Hierna moet worden vastgesteld of er herwaarderingen moeten worden 

toegepast op basis van het ontstaan van actuariële resultaten, rendementen van  fondsbeleggingen en de impact van ‘’ Asset Ceiling’’. 

Boonen en de Waegenaere(2015) hebben vijf oorzaken beschreven, op welke wijze actuariële  resultaten kunnen ontstaan: 

 Het verschil tussen het gerealiseerde rendement op de fondsbeleggingen en de ‘expected  rate of return on plan assets’. 

 Wijziging in de disconteringsvoet gedurende het boekjaar. 

 Het verschil in de verwachte sterftekans aan het begin van het boekjaar en het einde van  het boekjaar. 

 Het verschil in de verwachte loonontwikkeling aan het begin van het boekjaar en het einde  van het boekjaar. 

 Het verschil tussen de verwachte sterftekans aan het begin van het boekjaar en de  daadwerkelijk sterfte aan het eind van het boekjaar. 

De verschillen die hierboven zijn uitgewerkt, komen vrij snel tot uiting. Amir en Benartzi(1998)  hebben geconcludeerd dat er geen correlatie te herkennen is tussen het verwachte rendement  op fondsbeleggingen en het uiteindelijke gerealiseerde rendement. Door het ontbreken van  een correlatie zullen verschillen snel ontstaan en de daarbij horende actuariële resultaten  zullen zichtbaar worden in de financiële verslaggeving. 

 

2.3 IAS 19R 

Vele gebruikers van de jaarrekening waren niet tevreden met IAS19. Kritiekpunten waren dat er  sprake was van het ‘’smoothing’’ mechanisme. Door het gebruik van de corridormethode  kunnen actuariële winsten en verliezen uit worden gesmeerd over toekomstige jaren. 

Door dit ‘’smoothing’’ mechanisme hebben gebruikers een verminderd inzicht in de  jaarrekening, door het uitsmeren van de actuariële resultaten. Dit is in strijd met het  uitgangspunt van de IFRS, welke markconsistentie nastreeft. Tevens geeft IAS19 veel meer  mogelijkheden in de keuze voor parameters, zoals de disconteringsvoet, verwacht 

rendement/loongroei, sterftekansen etc. Ook blijkt IAS19 geen goede invulling te geven in het  identificeren van risico’s. Onzekerheden als levensverwachting, inflatie en de rentevoer worden  niet geïdentificeerd (Blake et all, 2008). 

Door deze verschillen is het voor de gebruiker van de jaarrekening lastig om de informatie uit  de jaarrekening te interpreteren. Vergelijkbaarheid van jaarrekening is niet toe te passen,  gezien de keuzevrijheid onder IAS19. Deze keuzevrijheid biedt het management de 

mogelijkheid om het resultaat te beïnvloeden. Alle hierboven genoemde kritiekpunten waren  aanleiding voor de IASB om de huidige IAS19 aan te passen in de nieuwe IAS19R per 1 januari  2013. 

Hieronder worden kort de belangrijkste wijzigingen samengevat: 

(11)

1. Afschaffing van de corridormethode, waardoor het ‘’smoothing’’ mechanisme niet meer  van toepassing is. Actuariële resultaten moeten direct meegenomen in het resultaat van  de onderneming. 

2. De disconteringsvoet die gebruikt wordt bij de “expected return on plan assets” moet  gelijk zijn aan de disconteringsvoet die gebruikt wordt bij het disconteren van de  pensioenverplichting. 

3. De aannames over de verwachting van specifieke parameters moeten worden  toegelicht, alsmede een uitgebreide risicoanalyse. Hierin moeten situaties worden  beschreven, wanneer bijvoorbeeld sterftekansen en disconteringsvoet wijzigen. 

 

2.4 Decision usefulness en Financial reporting quality 

Om de begrippen waarderelevantie en earnings management te definiëren, moeten eerst de  omvattende begrippen decision usefulness en financial reporting quality worden beschreven. 

De IASB heeft een framework opgesteld waarin het begrip decision usefulness wordt  beschreven (paragraaf OB2). Decision usefulness is een proces waarbij bruikbaarheid van  gerapporteerde informatie centraal staat. Deze informatie moet aan een aantal kwalitatieve  kenmerken voldoen om als bruikbaar gekwalificeerd te worden: begrijpelijkheid, relevantie,  getrouwe weergave, tijdigheid en vergelijkbaarheid (IASB, 1989). 

De manier om informatie als waardevol te classificeren, is door gebruik te maken van het  concept waarderelevantie. Waarderelevantie is een samenhang tussen accountingwaarden  (jaarrekening) en reële waarden (aandelenkoers en rendementen). Wanneer informatie als  waardevol wordt geclassificeerd betekent dit dat informatie voor de gebruiker van de  jaarrekening ook als waardevoller kan worden geclassificeerd (Amir, 1993). 

Door de vele kritiek van gebruikers van de jaarrekening onder IAS19 en de hoge mate van  keuzevrijheid voor ondernemingen was de kwaliteit van de financiële verslaggeving erg 

uiteenlopend. Barth (2008) heeft accounting kwaliteit gedefinieerd in drie concepten: earnings  management, waarderelevantie en timely loss recognition. In dit onderzoek ligt de focus op  earnings management en waarderelevantie, omdat deze twee begrippen invloed kunnen  hebben op prikkels die het opstellen van de jaarrekening kunnen beïnvloeden. 

Brown (1985) en van Tendeloo & Vanstraelen (2005) hebben de relatie tussen de mate van  earnings management en de kwaliteit van financiële verslaggeving onderzocht. De conclusie  luidde dat de mate van earnings management een negatieve invloed heeft op kwaliteit van de  financiële verslaggeving, door de verlaging van de decision usefulness. De door het 

management gebruikte resultaatsturingsmechanisme heeft de bruikbaarheid van de 

gerapporteerde informatie verlaagd. Aan de getrouwe weergave en de vergelijkbaarheid van  informatie (IASB, 1989) kan niet meer worden voldaan. 

Een andere belangrijk determinant van de kwaliteit van financiële verslaggeving is 

waarderelevantie. Verschillende onderzoeken van Barth (2001) & Nichols & Wahlen (2004)  hebben een associatie vastgesteld tussen accounting figuren en aandelenprijs reacties. 

Accounting figuren betreft de waarde van de onderneming op basis van accounting procedures  en de marktwaarde van ondernemingen wordt door middel van de aandelen prijs vastgesteld. 

Wanneer accounting informatie wijzigt heeft dit direct invloed op de marktwaarde van de 

onderneming. Deze wijziging heeft direct invloed op de waarderelevantie voor de gebruiker van 

de jaarrekening (Amir, 1993). 

(12)

De invoering van de nieuwe IAS19R heeft invloed op de decision usefulness van informatie. Het  framework dat door de IASB in 1989 is opgesteld bestaat uit een aantal kwalitatieve begrippen: 

begrijpelijkheid, relevantie, getrouwe weergave, tijdigheid en vergelijkbaarheid. 

Door de verbeterde standaard zullen deze bovenstaande begrippen beter in worden gevuld. 

Doordat ad.3 er meer en beter moet worden toegelicht zal het voor de gebruiker van de  jaarrekening beter te begrijpen zijn. Ook zal de getrouwe weergave van de informatie in de  jaarrekening toenemen, door de afschaffing van de corridormethode ad1. Hierdoor worden  actuariële resultaten direct meegenomen in het resultaat van het desbetreffende boekjaar. Dit  zorgt er ook voor dat de andere pijler, tijdigheid, wordt verbeterd. Doordat resultaten tijdig in  de jaarrekening worden gepresenteerd kan de gebruiker van de jaarrekening hier beter zijn  beslissingen op baseren. Ook doordat de disconteringsvoet gelijk is als bij de verdiscontering  van de pensioenverplichting geeft dit een betrouwbaarder beeld, dan in de situatie bij IAS19  waar deze mochten verschillen. 

De relevantie van de jaarrekening neemt tevens toe, doordat de actuariële resultaten van het  boekjaar direct moeten worden verwerkt in de OCI betreft het winstcijfer relevante informatie  voor de gebruiker, ad1. Ook door de toegenomen toelichtingen en de uitgebreidere 

risicoanalyse, zal de relevantie voor de gebruiker toenemen. Deze gebruiker kan op basis van  deze toelichtingen en analyses beter inspelen op zijn of haar belangen. 

Het omvattend concept vergelijkbaarheid zal tevens toenemen. Doordat ondernemingen geen  keuzevrijheid meer hebben met betrekking tot het verwerken van actuariële resultaten, wat  onder IAS 19 op drie manieren kon worden verwerkt, zal de gebruiker van de jaarrekening de  verschillende jaarrekeningen beter kunnen vergelijken. 

Geconcludeerd kan worden op basis van het IASB – Framework dat op basis van de kwalitatieve  begrippen de nieuw ingevoerde IAS19R voor een betere decision usefulness zorgt voor de  gebruiker van de jaarrekening. In mijn scriptie zal ik mij richten op de invloed van de invoering  van IAS19R op de waarderelevantie van de jaarrekening en de mate van earnings management  bij deze nieuwe standaard. 

 

2.5 Earnings management 

Er zijn vele onderzoeken naar earnings management geweest, een veel gebruikte definitie komt  van Healy & Wahlen (1999): het gebruik van ‘judgement’ door managers in financiële 

verslaggeving en het structureren van transacties om wijzigingen te maken in de financiële  verslaggeving. Dit om stakeholders te misleiden over de economische prestatie van de  organisatie of om contractuele uitkomsten te beïnvloeden welke afhankelijk zijn van  gerapporteerde accounting ratio’ s. 

Managers spelen een belangrijke rol in de jaarverslaggeving van de onderneming en kunnen  verschillende intenties hebben om earnings management toe te passen. Managers kunnen  individuele doelen hebben, die in strijd zijn met de algemene doelstellingen van de organisatie. 

Dit betreft het zogenoemde agency‐conflict (Krause, 2014). Doordat managers(agents) over 

interne kennis beschikt en de externe stakeholder (principal) niet, is het lastig vast te stellen of 

er sprake is van earnings management. Externe stakeholders hebben alleen beschikking over 

ex‐post financiële informatie (Dechow & Skinner, 2000). Tevens kunnen managers earnings 

management toepassen om contractuele verplichtingen te vermijden, welke zowel een 

individueel doel van de manager kan zijn of als ondernemingsdoel kan dienen. 

(13)

Earnings management kan op verschillende manieren tot stand komen, er zijn hiervoor een  aantal voorwaarden van toepassing. Ten eerste moet er sprake zijn van een principaal‐agent  relatie, zoals hierboven is uiteengezet (Krause, 2014). 

De tweede voorwaarde is de wijze van beloning van manager. Wanneer de manager beloond  wordt door op basis van de prestatie van de onderneming, is de manager geprikkeld om het de  omzet zo hoog mogelijk te krijgen. 

Tenslotte is de mate van discretionaire beslissingsbevoegdheid een belangrijke voorwaarde  (Rosen, 1982). De manager van de onderneming heeft de mogelijkheid om financiële  parameters te beïnvloeden, doordat hij macht heeft over het operationele proces. 

 

2.5.1 Accrual based Earnings management & Real Earnings management 

Er zijn twee soorten earnings management te onderscheiden: Accrual based Earnings 

management en Real Earnings management (Cohen et all, 2008). Accrual Based Earnings is te  definiëren als: het manipuleren van accruals zonder dat dit invloed op de kasstromen van de  onderneming heeft. Voorbeelden hiervan zijn het wel of niet afwaarderen van vaste en  vlottende activa. Real Earnings management is de manipulatie van operationele en 

investeringsactiviteiten om financiële verslaggeving te beïnvloeden, waar tevens de kasstromen  worden beïnvloedt. (Bartov & Cohen, 2009). 

In 2002 is de Sarbanes‐Oxley Act (SOX) ingevoerd, met als doel om de interne controle en de  transparantie van de financiële verslaggeving te verbeteren. In de pre SOX periode is gebleken  dat er een voorkeur bestond bij onderneming voor accrual based earnings management. Na de  invoering van de SOX in 2002 was er een kanteling te identificeren naar real earnings 

management (Cohen et all, 2008). De oorzaak van deze kanteling betreft de in periode voor  SOX ontstane boekhoudfraudes, waaronder Enron en Worldcom. 

Hierna zullen bovenstaande vormen van earnings management worden uitgewerkt. 

 

2.5.1.1 Accrual based Earnings management 

Accruals zijn aanpassingen voor opbrengsten en kosten die gerealiseerd zijn, maar nog niet zijn  verwerkt in de boekhouding. Accrual based Earnings management is te verdelen in twee delen,  enerzijds discretionary en non‐discretionary accruals. Non‐discretionary accruals zijn 

aanpassingen op de operationele kasstroom, welke door regelgeving worden geïnitieerd. In  vele wetenschappelijke onderzoeken worden non‐discretionary accruals onderzocht. Hierbij  wordt door middel van een theoretische benadering onderzocht in welke mate er sprake is van  non‐discretionary accruals. Hierbij wordt een relatie gelegd tussen gewijzigde omzet en de  omvang van de activa (Bartov & Cohen, 2009). Het model dat daarbij wordt gebruikt is het  modified Jones model. Discretionary accruals zijn boekhoudkundige aanpassingen waarbij de  initiatie bij de manager ligt (Healy,1985). Voorbeelden zijn de waardering van de materiële  vaste activa en de daarbij horende economische levensduur. De manager kan door het 

vaststellen van de economische levensduur, de afschrijvingsperiode beïnvloeden. Hierdoor kan  de manager de resultaten van het betreffende boekjaar sturen. 

Dechow (2000) heeft drie vormen van accrual based earnings management onderscheiden. De 

eerste vorm is kostenmanipulatie. Uitgaven kunnen later worden geïdentificeerd, waardoor op 

het tijdstip van verschuiven het saldo van accruals wordt verhoogd. 

(14)

De tweede manier is door middel van omzetmanipulatie. Door de omzet te verhogen en in de  volgende periode de omzet met het zelfde bedragen te verlagen. De vorderingen en de accruals  nemen in de eerste periode daardoor toe. 

De laatste manier betreft de margemanipulatie. Hier worden alle kosten als variabele 

geïdentificeerd, de accrual wordt verhoogd en de daarbij horende opbrengsten en vorderingen  worden verhoogd inclusief de winstmarge. Het gevolg is dat de uitgaven ter hoogte van de  opgeboekte accrual muteren. Tevens worden de opbrengsten en vorderingen ook 

opgeschoven, ter hoogte van tweemaal de verhoging van de accrual. 

 

2.5.1.2 Real Earnings Management 

Real Earnings Management betreft manipulatie van operationele activiteiten door middel van  wijzigingen in investerings‐ en financieringsbeslissingen (Heemskerk & van der Tas, 2006). 

Ge & Kim (2013) hebben REM verdeeld in drie categorieën. De eerste vorm is manipulatie op  basis van veranderingen in de sales. Het verhogen van sales kan, door bijvoorbeeld 

prijskortingen, voor lagere kredietvoorwaarden zorgen. Hierdoor kan de ondernemingen  externe financiering eenvoudiger aantrekken. 

De tweede manier van real earnings management is door middel van overproductie. Door meer  te produceren dan benodigd is, wordt de activa zijde van de balans verhoogd door de op te  nemen voorraad welke niet is verkocht. De kosten die met deze overproductie samen hangen  worden op de winst‐ en verlies rekening opgenomen en zorgt voor een verlaging van de totale  winst. 

De derde categorie betreft het verlagen van discretionaire uitgaven. Deze uitgaven kenmerken  zich door de constante factor. Voorbeelden hiervan zijn de research en development (R&D)  kosten, onderhoudskosten en marketingkosten. Door deze constante kosten te verlagen, heeft  dit tot een verhoging van de kasstromen geleidt. Door in een bepaalde periode de 

marketingkosten te verlagen heeft dit tot een verlaagde omzet tot gevolg. Hierdoor is op korte  termijn door het management een verlaging van de omzet veroorzaakt. 

 

2.5.2 Earnings management en IAS19 

Jiang (2011) heeft onderzoek gedaan naar de toepassing van ‘ earnings management’ op gebied  van pensioenverslaggeving onder IAS19. Vele managers gebruikten de actuariële winsten en  verliezen om het resultaat te beïnvloeden, door snel af te schrijven op deze winsten en  verliezen. Dit is in lijn met eerdere onderzoeken van (Godwin, Goldberg, and Duchac 1996; 

Bergstresser et al. 2006; Blankley, Comprix, and Hong 2012). Snel afschrijven op actuariële  winsten en verliezen is een voorbeeld van agressieve manier van ‘earnings management’. Jiang  (2011) heeft dit gebied onderzocht en heeft geconcludeerd dat ten tijde van IAS19 vele 

managers deze manier van afschrijven gebruikten om aan rapporteringsdrempels te voldoen. 

De hierboven genoemde onderzoeken zijn ten tijde van IAS19 uitgevoerd. Door de invoering  van IAS19R heeft de IASB een aantal risico’s met betrekking tot earnings management  gemitigeerd. 

Door het afschaffen van de corridormethode, gelijkstelling van het verwachte rendement op de 

fondsbelegging met de verdisconteringsvoet van de pensioenverplichtingen, uitgebreide 

(15)

toelichtingen en de daarbij horende risicoanalyses wordt de mogelijke kans op toepassing van  earnings management gemitigeerd. Hierbij kom ik tot de volgende hypothese: 

 

H1: De invoering van IAS19R zal tot een vermindering van earnings management leiden. 

 

2.6 Waarderelevantie 

In deze paragraaf wordt het theoretisch kader rondom waarderelevantie beschreven. Waarvoor  eerst het informatieperspectief en het meetperspectief zal worden omschreven. 

 

2.6.1 Informatieperspectief 

Centraal in het informatieperspectief staat het nut van de informatie in de jaarrekening voor de  gebruiker. Er wordt niet beschreven wat de kwalitatieve relatie is tussen de informatie in de  jaarrekening en de marktwaarde van de onderneming. Ball en Brown (1968) hebben 

vastgesteld dat het nut van informatie wordt bepaald door de observatie van beursreacties op  vrijgegeven accountinginformatie 

Deze theorie komt voort uit het risico dat informatie uit de jaarrekening onjuist wordt 

weergegeven. Hier kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen: de afstand van de  gebruiker ten opzichte van het controleobject, het bestaan van tegengestelde belangen,  omvang van de informatie en de complexiteit van de transacties. De focus bij het 

informatieperspectief ligt op het resultaat van de onderneming. De balans is in het kader van  het informatieperspectief minder relevant (Beaver, 1973). 

Deze theorie kan worden gebruikt om de waarderelevantie te omkaderen. Ball en Brown (1968)  hebben geconcludeerd dat er een relatie bestaat tussen de aandelenkoers en het 

verantwoorde resultaat in de jaarrekening. Wat in lijn ligt met de focus van het 

informatieperspectief, die zich vooral op het resultaat van de onderneming richt. De accountant  speelt een belangrijk rol bij het informatieperspectief. De accountant moet er voor zorgen dat  de informatie in de jaarrekening betrouwbaar en bruikbaar is. 

 

2.6.2 Meetperspectief 

Tegenover het informatieperspectief staat het meetperspectief. Deze theorie veronderstelt dat  de bezittingen en schulden tegen de reële waarde in de jaarrekening worden weergegeven. Het  belangrijkste verschil met het informatieperspectief is dat er geen sprake kan zijn van een  efficiënte markt. Er is zelfs sprake van een inefficiënte markt. Ook de vorm waarin de informatie  bekend wordt gemaakt is in tegenstelling tot het informatieperspectief wel belangrijk. Tevens  wordt ten opzichte van het informatieperspectief meer waarde gehecht aan de verwerking van  informatie in de jaarrekeningposten dan in de toelichting van de jaarrekening. Dit is ook wat in  het onderzoek van Yu (2013) naar voren is gekomen. 

Op het moment dat de reële waarde wordt toegepast in de jaarrekening zal dit tot significante  veranderingen op de aandelenkoers leiden (Ahmed, Kilic & Lobo. 2006). Waarderelevantie kan  tevens uit dit perspectief worden verklaard, IFRS waaronder IAS19R valt, schrijft voor dat  bezettingen en schulden tegen de reële waarde in de jaarrekening moet worden weergegeven. 

Door de invoering van IAS19R in de pensioenverslaggeving, waardoor actuariële resultaten 

(16)

direct in het resultaat en het eigen vermogen moeten worden meegenomen, is de waarde van  de jaarrekening gelijk aan de reële waarde. 

Een belangrijk model dat van toepassing is op het meetperspectief is het Ohlson‐Model (1995). 

De waarde van de onderneming wordt weergegeven als een lineaire functie van de boekwaarde  en de winst. Informatie wordt als waarderelevant geïdentificeerd wanneer deze een relatie  heeft met de aandelenkoers. 

 

2.6.3 Waarderelevantie achtergrond 

Waarderelevantie is te definiëren als: de mate waarin financiële informatie een significante,  sterke, voorspellende relatie met de aandelenkoers heeft (Amir, 1993). Het onderzoek van  Fama en French (1992) heeft het bestaan van markt inefficiënties laten zien. Door middel van  Ohlson‐ Model is er een accountingmodel gecreëerd waarin de relatie tussen winstcijfer,  boekwaarden en marktwaarden wordt aangetoond. 

Waarderelevantie is een punt waar de regelgever de laatste jaren steeds meer aan werkt. Waar  voorheen de focus lag op opbrengsten en kosten heeft dit een tendens gemaakt naar een ‘asset  en liability’ benadering (Glaum, 2009). Deze nieuwe benadering is gericht om alle vorderingen  en schulden tegen de reële waarde op te nemen in de balans. Dit is een belangrijk speerpunt  van IFRS. Er zijn een tweetal soorten onderzoeken naar waarderelevantie te onderscheiden: 

Event studies en associatiestudies. Effectstudies (event studies) zijn onderzoeken die  onderzoeken wat de impact is van de bekendmaking van een bepaalde gebeurtenis met 

betrekking tot een groep ondernemingen, op de prijs van de aandelen die deze ondernemingen  hebben uitgegeven (Brown & Warner, 1985). Event studie zijn te verklaren aan de hand van het  informatieperspectief. Holthausen en Watts (1999) hebben prijsreacties als waarderelevant  geïdentificeerd. De prijsreactie heeft ervoor gezorgd dat de gebruiker van de jaarrekening  relevante informatie krijgt over de positie van de onderneming. Francis en Schipper (2001)  hebben associatiestudies gedefinieerd als de relatie tussen boekhoudkundige informatie en de  aandelenkoers, voor een lange periode. Waarderelevantie kan worden aangemerkt wanneer de  financiële informatie een significante relatie heeft met de aandelenkoers (Amir, 1993). 

Wijzigingen in de financiële gegevens worden direct gereflecteerd in de aandelenkoers. In  tegenstelling tot de event studies, behoren de associatiestudies tot het meetperspectief. Op  moment dat de reële waarde wordt toegepast in de jaarrekening zal dit tot significante  veranderingen op de aandelenkoers leiden(Ahmed, Kilic & Lobo. 2006). 

Holthausen en Watts (2001) hebben drie wijze van onderzoeken naar waarderelevantie  onderscheiden: Relative association studies, Incremental association studies en Marginal  information content studies. 

1. Relative Assocation: hierbij wordt de associatie tussen beurskoersen en ‘‘bottom‐line’’ 

maatregelen vergeleken. Door middel van een regressieanalyse kan er een verklaring  worden gezocht tussen deze twee factoren. Bottom‐line maatregelen zijn verschillende  uitkomsten van accounting regels. 

Wanneer de regressie is uitgevoerd, wordt de verklarende kracht (R²) vergeleken tussen  de verschillende implementaties van accounting maatregelen. Hoe hoger de R² des te  waarderelevanter wordt hij beschouwd. 

2. Incrementele assocatie studies: hierbij ligt de focus of een specifiek ‘’acounting 

number’’ van meerwaarde is om de ‘’value of return’’ te verklaren. Waarderelevant 

(17)

wordt geconcludeerd wanneer een ‘’acounting number’’ de geschatte coëfficiënten  significant afwijken van 0. 

3.  Marginal information content studies: hierbij ligt de focus op de accounting informatie  die bij het maken van economische beslissingen wordt vermeld. Wanneer daardoor de  aandelenkoers reageert, kan de verstrekte accounting informatie als waarderelevant  worden beschouwd. 

In dit onderzoek baseer ik mij op de Relative association studies. Centraal staat de relatie  tussen de invoering van IAS19R en de impact op de beurskoers van de onderneming. 

 

2.6.4 Waarderelevantie en pensioenen 

Verschillende onderzoeken zijn er geweest naar de waarderelevantie van pensioenen in de  jaarrekening. Er zijn verschillende meningen of pensioenen in de jaarrekening daadwerkelijk  een mate van waarderelevantie bevatten (Glaum, 2009). 

Uit onderzoek van Barth (1993) is gebleken dat er een relatie bestaat tussen de aandelenprijs  en de contante waarde van de pensioenverplichting. Dit onderzoek heeft geen significante  relatie ontdekt tussen de pensioenlasten en variabiliteit van de aandelenkoers. Dit is in  overeenstemming met het onderzoek van Beaver en Landsman (2001). 

Fasshauer en Glaum hebben het ‘’smoothing’’ mechanisme onder IAS19 onderzocht. Het  onderzoek van Fasshauer & Glaum (2012) heeft aangetoond dat niet opgenomen actuariële  winsten en verliezen incrementeel als waarde relevant kunnen worden beschouwd. Belangrijk  bij dit onderzoek was het gebruik van informatie van Duitse ondernemingen tussen 1999 en  2006. Deze ondernemingen waren zowel onderhevig aan US GAAP alsmede IFRS. De conclusie  luidde dat de waardering van de pensioenverplichting en fondsbeleggingen belangrijker zijn dan  de waardering van de pensioenlasten, voor het vaststellen van de waarderelevantie. Ook uit  onderzoek van Barth (1998) kwam naar voren dat de pensioenkosten niet correleren met de  aandelenkoers. Deze twee onderzoeken zijn in overeenstemming met de conclusie van Hitz en  Glaum(2009), waarbij vaststellen met betrekking tot de waarderelevantie een omkanteling  heeft gemaakt van een focus op opbrengsten en kosten naar een ‘asset en liability’ benadering. 

Waarbij het onderzoek van Fasshauer en Glaum gebaseerd was op onderneming die US GAAP  of IFRS hanteerde, heeft Robu (2015) onderzoek gedaan naar het verschil in waarderelevantie  tussen verslaggevingstandaarden. Robu concludeerde dat de toepassing van IFRS voor een  verhoogde mate van waarderelevantie zorgt. 

Een belangrijke verandering van IAS19 naar IAS19R betreft de wijziging in de verwerking van de  actuariële resultaten. Morais (2008) heeft op basis van empirisch onderzoek vastgesteld dat  verwerking van de actuariële winst of verliezen via de winst‐ en verliesrekening of middels de  OCI waarderelevanter is, dan de verwerking middels de corridormethode, welke gehanteerd  werd onder IAS19. Belangrijk is hier te vermelden dat de steekproef zich baseerde op Europese  bedrijven die aan de EURONEXT waren verbonden. Ook werd er in dit onderzoek de verwerking  via de OCI en de winst‐ en verliesrekening vergeleken. Naar voren kwam dat verwerking via de  OCI de meeste mate van waarderelevantie bevat. 

Het Ohlson model (1995) wordt vaak gebruikt naar onderzoeken in waarderelevantie van  pensioenen. De pensioenkosten en de pensioenverplichtingen worden in dit model 

meegenomen, waarin een link wordt gemaakt tussen financiële parameters en de waarde van 

(18)

de onderneming. De waarde van de onderneming wordt weergegeven door middel van de  aandelenkoers 

De hiervoor genoemde onderzoeken zijn onderzoeken geweest op basis van Amerikaanse,  Duitse en Europese ondernemingen. Ook was er geen eenduidige conclusie te herkennen in de  mate van waarderelevantie in de pensioenverslaggeving. Er is tot op heden nog geen onderzoek  geweest naar de waarderelevantie van pensioenverslaggeving voor Nederlandse 

ondernemingen. Daarom zal dit onderzoek zich voornamelijk richten op Nederlandse  ondernemingen. 

Door de ingevoerde nieuwe standaard IAS19R in 2013 is er afscheid genomen van de  corridormethode. Actuariële resultaten moeten direct op worden genomen in het eigen  vermogen en worden verwerkt middels de winst‐ en verliesrekening of in de OCI. 

Onderzoek van Yu (2013) heeft bewezen dat verwerking van financiële informatie in de 

jaarrekening als waarderelevanter kan worden beschouwd, dan alleen het vermelden van deze  informatie in de toelichting van de jaarrekening. Gegeven het onderzoek van Morais (2008),  waarbij de verwerking van de actuariële resultaten via de OCI als het meest waarderelevant zijn  en het onderzoek van Yu kom ik tot volgende hypothese: 

 

H2: De invoering van IAS 19R zal tot een verhoogde waarderelevantie van de onderneming  leiden. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(19)

3. Onderzoeksmethode 

In dit hoofdstuk wordt het onderzoeksmodel beschreven voor de hypothese die beschreven zijn  in het theoretisch kader. De wijze waarop dataverzameling zal plaatsvinden, zal tevens in dit  hoofdstuk worden beschreven. Hieronder worden bovenstaande hypothesen visueel 

weergegeven middels het conceptueel model. 

  3.1 Onderzoeksmodel 

De in hoofdstuk 2 genoemde hypothesen zijn gericht op de toepassing van IAS19R. Welke  gevolgen dit heeft gehad op de mate van earnings management en de waarderelevantie van de  jaarrekeninginformatie. Voor het onderzoek naar earnings management zal gebruik worden  gemaakt van het model van Barth (2008). Het onderzoek naar waarderelevantie zal middels het  Ohlson‐model (1995) worden uitgevoerd 

 

3.1.1 Onderzoeksmodel Earnings Management 

Barth (2008) heeft een onderzoeksmodel opgesteld, waarin de mate van resultaat ‘’smoothing’’ 

kan worden onderzocht. Resultaategalisatie (smoothing) kan op drie manieren worden 

onderzocht: de variabiliteit van de wijzigingen in netto resultaat, de variabiliteit van wijzigingen  in netto resultaat ten opzichte van de operationele kasstroom en de negatieve correlatie tussen  accruals en operationele kasstroom (Christensen et all. 2015). In dit model zal de variabiliteit  van de wijzingen in het netto resultaat worden gebruikt. Dit model zal ook bijdrage aan de  vergelijkbaarheid met eerdere onderzoeken, aangezien onderstaande regressieanalyse in  meerdere literatuur is gebruikt. 

 

H1: De invoering van IAS19R zal tot een vermindering van earnings management leiden. 

 

∆ 19

   

 

 

 

 

(20)

Variabelen Earnings 

Management   

ΔNI  = Verandering van totaalresultaat, geschaald door  totale activa per balansdatum. 

IAS19R  = Dummy waarbij uitkomst ‘0’ is bij jaren met  toepassing van IAS 19 en ‘1’ bij toepassing van IAS  19R. 

SIZE  = Natuurlijk logaritme van de marktwaarde van het  eigen vermogen per balansdatum. 

GROWTH  = Relatieve verandering van de omzet: omzet nieuwe  jaar – omzet oude jaar gedeeld door omzet oude jaar. 

EISSUE  = Indicator welke gelijk is aan ‘1’ als de onderneming  een uitgifte van aandelen heeft verricht. 

LEV  = Verhouding tussen totaal van de schulden en de  boekwaarde eigen vermogen per balansdatum. 

DISSUE  = Relatieve verandering van totaal van de schulden: 

schulden nieuwe jaar – schulden oude jaar gedeeld  door schulden oude jaar. 

TURN  = Verhouding tussen omzet en totale activa per  balansdatum. 

Tabel 1: Afhankelijke en onafhankelijke variabelen Earnings Management. 

 

In hoofdstuk 4 zullen twee verschillende regressies worden uitgevoerd, namelijk één regressie  met invloed van de IAS19R dummy en één zonder deze dummy. Op basis van alle bovenstaande  literatuur is de verwachting dat de verandering van het totaalresultaat minder onderhevig zal  zijn aan het ‘’smoothing’’ mechanisme onder IAS19R dan onder de oude situatie van IAS19  (Blake et alll. 2008). 

 

3.1.2 Onderzoeksmodel Waarderelevantie 

Barth (2001) heeft vastgesteld dat het meest gebruikte model in onderzoeken naar 

waarderelevantie het model van Ohlson(1985). is Kirkpatrick(2012) heeft het Ohlson‐model  gerelateerd aan het meetperspectief. Het meetperspectief is ook in dit onderzoek naar de  waarderelvantie gerelateerd en vormt dus een goed uitgangspunt. Belangrijk in dit model is het  vaststellen van de marktwaarde van de onderneming. Om deze vast te stellen wordt de 

boekwaarde van de onderneming verhoogd met de ‘’abnormal earnings’’. Voor dit onderzoek  betekenen deze earnings de nettowinst. Het model in formulevorm luidt als volgt: 

 

MWE = α0 + α1BWE + α2NW. 

Daarbij: 

MWE    Marktwaarde van de onderneming per aandeel. 

BWE    Boekwaarde van de onderneming per aandeel van het eigen vermogen. 

NW    =   Nettowinst per aandeel. 

 

(21)

Onderzoek van Morais (2008) heeft drie wijze van verwerking van actuariële resultaten 

beschreven: door middel van de corridormethode, direct in de winst‐ en verliesrekening en de  verwerking in de OCI. Dit onderzoek richt zich op de verschillen tussen IAS19 en IAS19R voor  Nederlandse ondernemingen, daarom is besloten om verwerking via de winst‐ en 

verliesrekening buiten beschouwing te laten. In navolging van het model van Morais (2008)  zullen alle variabelen gedeeld worden door het aantal uitstaande aandelen, om zo verschillen in  schaal te voorkomen. 

Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen IAS19 en IAS19R, waarbij Dummy uitkomst 

‘0’ is bij jaren met toepassing van IAS 19 en ‘1’ bij toepassing van IAS 19R wordt gehanteerd. De  jaren 2011 en 2012 betreft de periode onder IAS 19, 2013 en 2014 in dit onderzoek betreft de  vernieuwde IAS19, IAS19R. Het volgende model wordt daarom daarbij gehanteerd om 

hypothese 2 te verklaren: 

 

H2: De invoering van IAS 19R zal tot een verhoogde waarderelevantie van de onderneming  leiden. 

 

Model Morais(2008): 

MW = α + β1 NW + β2 BW + β3 IAS19R+ εit   

Variabelen waarderelevantie  α  = intercept 

MW  = De marktwaarde per aandeel van het eigen  vermogen, drie maanden na het einde van het  boekjaar. 

NW  = Nettowinst per aandeel aan het einde van het  boekjaar. 

BW  = De boekwaarde per aandeel van het eigen vermogen  aan het einde van het boekjaar: eigen vermogen  gedeeld door totaal uitgegeven aandelen. 

IAS19R  = Betreft een jaardummy, waarbij dummy uitkomst '0'  is bij jaren met toepassing van IAS19 en '1' bij 

toepassing van IAS19R. 

εit  = storingsterm 

Tabel 2: Afhankelijke en onafhankelijke variabelen waarderelevantie 

 

Uit voorgaande hoofdstukken is de verwachting dat de invoering van IAS19R voor een toename  van de waarderelevantie zal zorgen. De meetbaarheid van waarderelevantie wordt door Amir  (1993) als volgt beschreven: waarderelevantie kan worden aangemerkt wanneer de financiële  informatie een significante relatie heeft met de aandelenkoers. 

In hoofdstuk 4 zullen twee verschillende regressies worden uitgevoerd, 1 zonder invloed van de  IAS19R dummy en 1 inclusief de IAS19R dummy. De verwachting die hiervoor geschetst is  betekent dat in de regressie met de IAS19R een significantere relatie te herkennen is ten  opzichte van de regressie waarin de IAS19R dummy niet is meegenomen. 

 

(22)

3.2 Populatie 

Zoals in hoofdstuk 1 is beschreven is de aanleiding voor dit onderzoek de rapportage van de  AFM waaruit naar voren gekomen is dat ondernemingen die aan de EuroNext zijn genoteerd  tekort schieten in de kwaliteit van pensioenverslaggeving (Van Beest, 2014). Daarom is er  gekozen om de populatie te baseren op ondernemingen welke zijn genoteerd aan de EuroNext  gedurende de jaren 2010 tot en met 2014. Om de vergelijking tussen de situatie onder IAS19 en  IAS19R goed in kaart te kunnen brengen, zijn alleen ondernemingen meegenomen in de 

populatie welke gedurende 2010 tot en met 2014 waren genoteerd aan de EuroNext. De  tweede voorwaarde is dat de ondernemingen over een DB‐pensioenregeling moeten 

beschikken. Wanneer er niet sprake is van een DB‐pensioenregeling, zal deze onderneming uit  de populatie worden gehaald en verder niet worden meegenomen in de regressie. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(23)

4. Onderzoeksresultaten 

Hieronder zullen de onderzoeksresultaten worden weergegeven. Dit onderzoek bestaat uit  twee delen, namelijk uit de invloed van IAS19R op earnings management en de invloed van  IAS19R op de waarderelevantie van de onderneming. Er zijn dan ook twee verschillende  onderzoeksmodellen gebruikt, zoals in hoofdstuk 3 is te lezen. Op basis van dit onderscheid  worden ook de resultaten separaat weergegeven. De opbouw van de resultaten zal voor beide  als volgt zijn: eerst zal de beschrijvende statistiek worden weergegeven om een beeld te krijgen  van de verkregen data. Vervolgens wordt er een correlatieanalyse en een autocorrelatie‐test  uitgevoerd om de betrouwbaarheid van lineaire regressieanalyse te waarborgen. Na deze twee  analyses zullen de resultaten van de regressie worden samengevat. 

 

4.1 Dataverzameling 

De selectie van ondernemingen is op basis van de aan de Euronext genoteerde ondernemingen  waarbij een DB‐pensioenregeling is opgenomen in de jaarrekening. Om de invloed van de  invoering van IAS19R te onderzoeken is gekozen voor 2 jaren waarin sprake was van IAS19  namelijk 2011 en 2012, en twee jaren waarin IAS19R van toepassing was: 2013 en 2014, Op  basis van deze selectiecriteria komen hier 50 ondernemingen per jaar naar voren. De totale  dataset bestaat derhalve uit 200 items. 

De kwantitatieve cijfermatige data is verkregen via Orbis. Wanneer data niet beschikbaar is, is  de jaarrekening geraadpleegd en waar mogelijk aangevuld. Betrouwbaarheid van Orbis data is  gewaarborgd door steekproefsgewijs aansluiting te maken met financiële data uit de 

jaarrekening. 

 

4.2 Onderzoeksresultaten Earnings Management 

Het onderzoek op het gebied van earnings management zal hieronder worden weergegeven. 

Als eerst zal hieronder de beschrijvende statistiek worden beschreven om de data die in de  populatie is gebruikt in kaart te brengen. 

 

  Gemiddelde  Std. Deviatie  Minimum  Maximum 

∆NI  0,77  12,59  ‐22,90  176,33 

SIZE  2.076.160,290  3.537.314,290  ‐686.000,000  15.949.000,000 

GROWTH  49  681  ‐78  9634 

LEV  1,448  3,0789  ‐20,000  19,000 

DISSUE  ‐9,05  92,44  ‐1.164,90  92,80 

TURN  473,013  4.980,839  0,040  63.494,100 

Tabel 3. N=200 De variabelen ∆NI en Turn zijn variabelen die zijn geschaald door de totale activa per balansdatum. 

De waardes zijn weergegeven in Euro’s. 

 

Te zien is dat de verandering van het totaalresultaat(∆NI) gemiddeld 0,77 Euro betreft. Deze 

mutatie is geschaald door de totale activa per balansdatum. Hierdoor is de spreiding van deze 

afhankelijke variabele niet groot en zijn de uitschieters beperkt. 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nieuw te vormen regering moet een eigen visie hebben op grondrechtenbescherming en op basis daarvan een stand- punt bepalen over het EVRM en andere verdragen. Hoe minder

Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden Inrzijn openbare yej^adering, gehouden op 24 novembejr^016 De griffier/ 7 / "

krachtens artikel 36a, lid 2 Gemeentewet, deze wethouder voor de duur van een jaar ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap3. Aldus besloten door de raad van

een zienswijze in te dienen op het ontwerp programmabegroting 2019 en kadernota 2019- 2022 van het Recreatieschap Stichtse Groenlanden, overeenkomstig bijgevoegde brief (18U.

Veel mensen die in detentie komen, hebben problemen?. Bureau Nazorg helpt u

In de beschrijving wordt vermeld dat het traject geen prioriteit heeft voor een inrichting als broedgebied voor plevieren, dat is de potentiele ontwikkeling en niet de huidige

het AUTEURSCHAP (de persoon die God gebruikte om het boek te schrijven – zie 2 Petrus 1:21), de DATUM (de tijd wanneer het boek geschreven werd – zie Hebreeën 1:1), en de

Alle stappen van de onder C toegelichte procedure gelden voor de aanmelding van een nieuwe standaard voor lijst open standaarden. Ook alle criteria zoals beschreven in deel 2 zijn van