opinie Ars Aequi juni 2012 413
Redactioneel arsaequi.nl/maandblad AA20120413
Het eVRM: Het absolute MiniMuM of Het MaxiMuM aan bescHeRMing?
Judit Altena-Davidsen & Fay Kartner
Het inmiddels demissionaire kabinet Rutte I leek weinig op te hebben met mensenrechten. Zag Nederland de normen van het EVRM eerder als een absoluut minimum waar de Nederlandse rechtsbescherming ver boven uitsteeg, ons laatste kabinet zag het EVRM eerder als het maximum aan bescherming dat Nederland wil bieden.
Als voorbeeld van de veranderde houding kan de harmonisatie van het strafrecht in het kader van de EU worden genoemd. EU-verplichtingen op dit gebied zouden volgens de regering niet verder moeten gaan dan verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM (Kamerstukken II 2011/12 32 317, nr. 95). Eerder wilde Neder- land juist uitsluitend harmoniseren indien dit iets zou toevoegen aan de al bestaande verplichtingen (Kamer- stukken II 1998/99, 26 656, nr. 1), om overlap tussen verdragsrechtelijke verplichtingen te voorkomen.
Ook wilde de regering de mogelijkheden die het EVRM en andere verdragen bieden tot restrictief migratie- beleid ‘zoveel mogelijk benutten‘. In het regeerakkoord stond zelfs in het algemeen dat ’waar nieuw beleid op juridische grenzen stuit, Nederland zich binnen de EU of in ander verband zal inzetten voor wijziging van de betreffende verdragen, richtlijnen of afspraken’. In de motie-Engels (7 december 2010, te vinden op www.
eerstekamer.nl/motie/motie_engels_d66_c_s_over_afzien) riep de Eerste Kamer de regering op om geen initiatieven te nemen om de Unierechtelijke grondrechten en in het EVRM opgenomen mensenrechten te wijzigen. De regering gaf daar gelukkig gehoor aan.
De wetsvoorstellen van de regering gaven ook niet altijd blijk van een bijzondere toewijding aan het EVRM, denk maar aan het wetsvoorstel om supersnelrecht op te nemen als grond voor voorlopige hechtenis (het con- cept-wetsvoorstel is te vinden op www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/richtlijnen/2011/05/20/
wetsvoorstel-uitbreiding-gronden-voor-voorlopige-hechtenis.html). Dit lijkt onverenigbaar met artikel 5 EVRM (het recht op persoonlijke vrijheid), zoals betoogd door Haveman & Van Lent in het februarinummer van Ars Aequi (AA20120094). Ook zou het inmiddels gesneuvelde wetsvoorstel over het boerkaverbod (Kamer- stukken II 2011/12, 33 165, nr. 2) op gespannen voet staan met de godsdienstvrijheid van artikel 9 EVRM (zie bijvoorbeeld C.A.J.M. Kortmann, ‘Open communicatie en het boerkaverbod’, NJB 2012-11, p. 740-742).
De demissionaire regering leek het EVRM te zien als een van buitenaf opgelegde verplichting waaraan met zo min mogelijk moeite moest worden voldaan. Zij beschouwde het EVRM vooral als een externe belemme- ring, een hindernis bij het maken van wetgeving. Alle ruimte moet worden ‘benut’, de ondergrenzen worden opgezocht.
Mogelijk ligt de verklaring hiervoor deels in het ruime bereik dat de mensenrechten hebben gekregen:
het EVRM is veel ruimer uitgelegd dan aanvankelijk werd verwacht. Wij denken dat het goed kan zijn om te discussiëren over de reikwijdte van het EVRM en de vraag te stellen (ook in de Raad van Europa) of alle schendingen die het Hof vaststelt daadwerkelijk ernstige mensenrechtenschendingen zijn, waarbij fundamen- tele waarden die een menswaardig bestaan moeten garanderen in het gedrang zijn gekomen.
Het probleem is echter fundamenteler dan de weerstand tegen internationale invloeden. De regering leek een eigen visie op mensenrechten te ontberen, of ze nu in het EVRM zijn vastgelegd of niet. Het toezicht op mensenrechten is voor een belangrijk deel ‘uitbesteed’ aan Straatsburg; onze Grondwet speelt daarin slechts een beperkte rol door het toetsingsverbod. Dat is anders in bijvoorbeeld Duitsland, waar de eigen grondrech- tencatalogus in combinatie met een sterk Constitutioneel Hof het EVRM deels overbodig maakt.
Wie zich keert tegen internationale bemoeienis met nationale wetgeving, kan dit volgens ons slechts legiti- meren door te bewijzen dat Nederland ook zonder het EHRM de mensenrechten van alle burgers garandeert.
Daar leek de Nederlandse regering de afgelopen tijd echter intrinsiek weinig toe gemotiveerd. Welke mate van grondrechtenbescherming de regering nog wel wenselijk achtte, hebben we niet vernomen. De nieuw te vormen regering moet een eigen visie hebben op grondrechtenbescherming en op basis daarvan een stand- punt bepalen over het EVRM en andere verdragen. Hoe minder de nationale regering de mensenrechten waarborgt, hoe meer belang we hebben bij een supranationaal Hof dat ons af en toe bewust kan maken van het belang van mensenrechten in een democratische rechtsstaat.