• No results found

In deze scriptie is onderzocht of Guus Kuijer beschouwd kan worden als een publieke intellectueel.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In deze scriptie is onderzocht of Guus Kuijer beschouwd kan worden als een publieke intellectueel. "

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Samenvatting

In deze scriptie is onderzocht of Guus Kuijer beschouwd kan worden als een publieke intellectueel.

Om antwoord te kunnen geven op die vraag zijn elementen uit het viercomponentenmodel van Odile Heynders (2016) gebruikt, aan de hand waarvan Kuijers essays en Twitteraccount en boeken,

artikelen, recensies en radio- en televisiefragmenten over Kuijer zijn geanalyseerd. In het derde, vierde en vijfde hoofdstuk wordt respectievelijk uiteengezet of Kuijer over een zeker prestige beschikt, zich uitlaat over maatschappelijke kwesties en in staat is om zijn opvattingen op een toegankelijke en overtuigende manier te presenteren voor een breed, niet-specialistisch publiek.

Vervolgens wordt in het zesde hoofdstuk Kuijers zichtbaarheid voor dat brede, niet-specialistische

publiek besproken. Al met al luidt de conclusie van dit onderzoek dat Kuijer functioneert als een

publieke intellectueel en bovendien als zodanig erkend wordt.

(3)

Voorwoord

Ik zat in groep zes een deed op mijn kleine dorpsschooltje mee met de landelijke voorleeswedstrijd.

Het verhaal dat ik zou voorlezen, ‘Een rare dokter’ uit Guus Kuijers Het grote boek van Madelief, had ik thuis wel honderd keer geoefend, vooral omdat ik tijdens het lezen elke keer in lachen uitbarstte, zodra die rare dokter aan het woord kwam. En dat moest tijdens mijn voorleesbeurt natuurlijk niet gebeuren. Maar toen het zover was, gebeurde het toch: ik probeerde me in te houden, maar moest alweer lachen om die rare dokter en had daarmee de droge toon en het humoristische effect van het verhaal verpest voor mijn publiek. Tenminste, dat dacht ik. Maar toen mochten mijn klasgenoten stemmen en tot mijn grote verbazing werd ik verkozen tot de nieuwe voorleeskampioen. Kuijers verhaal was overeind blijven staan, ondanks mijn niet zo geslaagde voordracht ervan. Dit jaar kon ik eindelijk iets terug doen voor de schrijver die mij zo veel leesplezier bezorgde: een scriptie schrijven over zijn werk en zijn bijdrage aan het maatschappelijke debat.

Nu die scriptie af is, wil ik deze ruimte graag gebruiken om een aantal mensen te bedanken.

Allereerst mevrouw Van Voorst, die meteen enthousiast was toen ik haar mailde dat ik mijn scriptie graag over Guus Kuijer wilde schrijven en met het idee kwam om Kuijer als publieke intellectueel te onderzoeken: een uitdaging, maar een leuke uitdaging. Bovendien heb ik veel gehad aan mevrouw Van Voorsts feedback, op basis waarvan ik mijn scriptie kon aanscherpen. Hetzelfde geldt voor de feedback van mevrouw Weijermars: dank u wel. Daarnaast wil ik hier de medewerkers van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum noemen, die het mogelijk maakten dat ik een dag in het radio- en televisiearchief kon duiken en mijn studiegenoot en goede vriendin Mieke Slim, die mijn conceptversie nog eens kritisch nakeek. Verder wil ik graag mijn ouders en mijn broer Lars bedanken. Mijn ouders, omdat ze me moed inspraken en kopjes thee bleven brengen en Lars voor zijn fantastische omslagontwerp. En ook mijn vriendinnen en tante Mirjam mogen niet ontbreken in dit rijtje: bedankt voor jullie steun en aanmoediging en ook voor jullie afleiding als ik die even nodig had.

Voor mij is de cirkel nu rond. Toen ik tien jaar was, las ik voor uit Het grote boek van Madelief en nu ik eenentwintig ben, rond ik een belangrijk onderdeel van mijn master Neerlandistiek af met een scriptie over de man die dat geweldige boek heeft geschreven. En daarmee wil ik tot slot nog even benadrukken dat de invloed van kinderboeken niet onderschat mag worden. Ze inspireren jong en oud.

Maureen Poort

Zuidwolde, 23 juli 2018

(4)

Inhoudsopgave

Samenvatting 2

Voorwoord 3

Inleiding 5

Hoofdstuk 1: De publieke intellectueel

1.1. Eigenschappen van een publieke intellectueel 7

1.2. De auteur als publieke intellectueel 11

1.3. Onderzoek naar publieke intellectuelen – 12

het analysemodel van Odile Heynders (2016) Hoofdstuk 2: Methode

2.1. Onderzoeksopzet 14

2.2. Corpus 15

Hoofdstuk 3: Prestige 17

Hoofdstuk 4: Sociale en culturele context

4.1. Kuijers essays 24

4.2. Kuijers Twitteraccount 29

Hoofdstuk 5: Stijl in woord en beeld

5.1. Schrijfstijl en taalgebruik 33

5.2. Zelfpresentatie 37

Hoofdstuk 6: Herkenbaarheid door zichtbaarheid

6.1. Kuijer op de radio en op televisie 39

6.2. Reacties op Kuijers essays 41

6.3. Kuijer op Twitter 44

Hoofdstuk 7: Conclusie 45

Bibliografie 48

(5)

Inleiding

‘Ik ben een bofkont omdat ik kan leven van schrijven. Verder kan ik niks,’ twittert hij. Guus Kuijer:

75 jaar oud en al jaren een geliefde auteur. Hij brak door als kinderboekenschrijver in 1975 met zijn boek Met de poppen gooien, het eerste deel van de Madelief-serie, en won daar meteen een Gouden Griffel mee.

1

Daarna bleven de prijzen binnenstromen. In totaal won Kuijer vier Gouden en vijf Zilveren Griffels, de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur voor zijn oeuvre tot dan toe (1979), een Gouden Uil voor Het boek van alle dingen (2004), de Woutertje Pieterse Prijs voor Ik ben Polleke hoor! (2001) en, als kers op de taart, in 2012, de Astrid Lindgren Memorial Award: de belangrijkste internationale prijs die een kinderboekenschrijver kan winnen. Maar dit is slechts een deel van Kuijers schrijverscarrière. Naast boeken voor kinderen schrijft Kuijer namelijk ook boeken voor volwassenen. Voorafgaand aan Met de poppen gooien (1975) schreef hij al twee verhalenbundels en een roman en hij publiceerde verschillende essays, waaronder Het geminachte kind (1980) over de positie van het kind ten opzichte van de volwassene en Hoe een klein rotgodje God vermoordde (2006), Het doden van een mens (2007) en Waarom kinderen wel cowboytje, maar nooit jezusje of mohammedje spelen (2008) over religie.

2

Religie is ook het thema van zijn serie De Bijbel voor Ongelovigen (2012-2017): zes boeken waarin Guus Kuijer de Bijbelverhalen uit het Oude Testament vanuit het perspectief van bekende en minder bekende Bijbelfiguren navertelt. Met het zesde deel sluit Kuijer zijn 47 jaar lange schrijverscarrière af. Op Twitter plaatst hij op 10 mei 2017 een plaatje van de zes delen op een rij met als bijschrift: ‘Dit dus. Het is af.’

Maar mijn onderzoek begint hier pas. Want na zo’n indrukwekkende schrijverscarrière verdient Guus Kuijer een onderzoek; niet alleen naar zijn werk, maar ook naar zijn positie in de maatschappij. Met zijn visie op maatschappelijke thema’s in zijn essays en op Twitter, waar hij sinds 2010 actief is en maar liefst ongeveer 19.000 volgers heeft, is Kuijer namelijk meer dan een auteur:

hij is ook een man met een mening, die dankzij zijn schrijftalent in staat zou moeten zijn een groot publiek te bereiken. En dat is een interessant onderzoeksgegeven. Odile Heynders (2016) schreef een proefschrift over auteurs als zogenaamde ‘publieke intellectuelen’ – personen die dankzij hun

autoriteit op een bepaald wetenschapsgebied of binnen een bepaalde kunstvorm de kans krijgen en gebruiken om hun mening over allerlei maatschappelijke zaken publiekelijk te presenteren – en noemt als voorbeelden onder anderen George Orwell, Simone de Beauvoir en, in Nederland, Leon de Winter.

3

Zou Guus Kuijer niet ook in dat rijtje passen? In deze scriptie wordt die kwestie onderzocht aan de hand van de volgende onderzoeksvraag:

Welke rol speelt Guus Kuijer, als auteur voor kinderen en volwassenen, in het publieke debat en kan hij op grond daarvan beschouwd worden als een publieke intellectueel?

De bijstelling ‘als auteur voor kinderen en volwassenen’ in die vraag is niet zomaar een toevoeging.

De auteurs die Heynders (2016) als voorbeelden van publieke intellectuelen opvoert, zijn allemaal auteurs die voor volwassenen schrijven. Naar de positie van kinderboekenauteurs in het publieke debat is nog maar weinig onderzoek gedaan. En dat maakt Guus Kuijer, die auteur is van zowel kinder-/jeugdboeken als boeken voor volwassenen – fictie en (literaire) non-fictie – extra interessant en relevant. Als Kuijer de kans krijgt om zich in de media te presenteren als een publieke

intellectueel, wordt hij dan aangekondigd als kinderboekenauteur of als auteur? Met andere woorden: wordt, impliciet, erkend dat een status als kinderboekenauteur Kuijer de legitieme autoriteit biedt om een visie op maatschappelijke kwesties te presenteren of niet? Het antwoord op die vraag kan inzicht verschaffen in de status van kinderboekenauteurs in het algemeen.

1 Dorien Nannings, “Guus Kuijer,” De Bibliotheek Leesplein, s.a.,

https://www.leesplein.nl/LL_plein.php?submenu=set_set&id=23 (20 februari 2018).

2 Singel Uitgeverijen, “Guus Kuijer,” Singel Uitgeverijen, s.a., http://www.singeluitgeverijen.nl/auteur/guus-kuijer/ (20 februari 2018).

3 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 6-22.

(6)

Om te onderzoeken welke rol Kuijer speelt in het maatschappelijke debat en of hij op grond daarvan beschouwd kan worden als een publieke intellectueel, worden elementen uit het analysemodel van Odile Heynders (2016) gebruikt. In het derde, vierde en vijfde hoofdstuk worden Kuijers prestige, opvattingen en schrijf- en presentatiestijl onderzocht – om vast te kunnen stellen of Kuijer als persoon en op basis van zijn werkzaamheden in aanmerking komt voor de positie van publieke intellectueel – en in het zesde hoofdstuk staat zijn zichtbaarheid als publieke intellectueel centraal.

Krijgt Kuijer de kans om zijn opvattingen publiekelijk te presenteren? In de derde paragraaf van het eerste hoofdstuk en in het tweede hoofdstuk worden respectievelijk Heynders’ analysemodel en de bewerking daarvan voor dit onderzoek nader toegelicht. Het onderzoeksmateriaal dat aan de hand van dat analysemodel geanalyseerd zal worden bestaat zowel uit krantenartikelen, recensies, boeken en radio- en televisiefragmenten over Guus Kuijer en zijn werk, als uit boeken van Kuijer zelf.

Bovendien speelt Kuijers Twitteraccount een belangrijke rol. Kuijer twittert bijna elke dag over actuele onderwerpen en met ongeveer 19.000 volgers is zijn mening zichtbaar voor een groot publiek. Leon de Winter, die door Heynders genoemd wordt als een voorbeeld van een publieke intellectueel, heeft ter vergelijking 17.800 volgers.

‘Wat doet de wetenschap? Wat doet de kunst? De moed erin houden,’ twittert Kuijer op 20 januari 2018. Danique Roestenburg schreef vorig jaar, in 2017, een scriptie over Ted van Lieshout als publieke intellectueel en moest concluderen dat Van Lieshout weliswaar aan de meeste

eigenschappen van een publieke intellectueel voldoet, maar niet als zodanig erkend wordt. Dat Van Lieshout wel enkele boeken voor volwassenen heeft geschreven, maar vooral bekend staat als kinderboekenauteur is daarvoor volgens Roestenburg een mogelijke verklaring. Voor Kuijer geldt in principe hetzelfde, dus een logische verwachting zou zijn dat ook hij niet wordt erkend als publieke intellectueel. Maar Kuijer verwierf internationale bekendheid met het winnen van de Astrid Lindgren Memorial Award, schreef meerdere essays over verschillende thema’s en is met zijn ongeveer 19.000 volgers een bekende twitteraar (Van Lieshout heeft 2341 volgers). Zou hij dan niet meer aandacht krijgen in de media en op meer erkenning kunnen en mogen rekenen? Ik houd moed en verwacht dat Kuijer inderdaad functioneert en erkend wordt als publieke intellectueel.

In het navolgende wordt eerst de theoretische achtergrond van het begrip ‘publieke

intellectueel’ besproken. Daarna volgen de methodebeschrijving en de bevindingen, met tot slot de

conclusie die uit die bevindingen kan worden afgeleid.

(7)

Hoofdstuk 1: De publieke intellectueel

De definitie van het begrip publieke intellectueel is niet eenduidig: er bestaan meningsverschillen over de eigenschappen waaraan een persoon moet voldoen om het label ‘publieke intellectueel’ te verdienen. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk worden die eigenschappen besproken, in de tweede paragraaf staat het concept van de auteur als publieke intellectueel centraal en in de derde paragraaf wordt het analysemodel van Odile Heynders (2016) toegelicht, aan de hand waarvan onderzocht zal worden of Kuijer al dan niet functioneert en erkend wordt als publieke intellectueel.

1.1. Eigenschappen van een publieke intellectueel

De intrede van het begrip ‘intellectueel’ wordt vaak in verband gebracht met de zogenaamde

Dreyfus-affaire aan het eind van de negentiende eeuw in Frankrijk.

4

Alfred Dreyfus, een Frans-Joodse officier, werd tot levenslang veroordeeld wegens hoogverraad, maar bleek al snel onschuldig en vooral slachtoffer van het antisemitisme in Frankrijk.

5

Daarom besloten verschillende auteurs, artiesten, journalisten en academici zich te mengen in deze politieke zaak. Ze verenigden zich en zetten hun handtekeningen onder een petitie om te pleiten voor de onschuld van Dreyfus.

6

Het resultaat was de vrijlating van Dreyfus én het ontstaan van de term ‘intellectuelen’, wijzend op kritische, onafhankelijke, culturele figuren die zich inzetten voor een politieke kwestie. Dat de term

‘intellectuelen’ pas aan het eind van de negentiende eeuw in het leven geroepen werd, betekent echter niet dat er voor die tijd geen intellectuelen waren. Er zijn hoogstwaarschijnlijk verschillende personen geweest die de functie van intellectueel vervulden, maar die door het ontbreken van de term niet als zodanig werden benoemd.

Nu, bijna tweehonderd jaar later, kan de meest recente definitie van het begrip publieke intellectueel worden afgeleid uit het proefschrift van Odile Heynders uit 2016. Zij stelt dat een publieke intellectueel iemand is die vanaf de zijlijn ingrijpt in het publieke debat, discussies stimuleert, alternatieve scenario’s biedt en een weloverwogen, soms controversieel standpunt inneemt over politieke, sociale en ethische kwesties.

7

De manier waarop de intellectueel dat doet, kan uiteenlopen van het geven van lezingen en het schrijven van boeken tot het optreden in televisieprogramma’s en het schrijven van tweets, en het publiek dat hij/zij daarmee aanspreekt is breed en niet-specialistisch. Het centrale idee is dat de publieke intellectueel op basis van zijn/haar positie in de samenleving de mogelijkheden heeft en gebruikt om te spreken over zaken die buiten zijn/haar specifieke vakgebied liggen. In zijn boek Absent Minds (2006) noemt Stefan Collini die positie culturele autoriteit.

8

Om culturele autoriteit te verwerven, zo schrijft hij, moet er sprake zijn van werkzaamheden en prestaties in velden die als ‘intellectueel’ beschouwd kunnen worden. Het academische veld en de kunstwereld, inclusief het literaire veld, zijn daar voorbeelden van. De veronderstelling is namelijk dat iemand met prestige in dit soort velden over de wetenschappelijke, analytische en creatieve capaciteiten beschikt om ook iets te kunnen zeggen over zaken van algemeen belang.

Maar wat is dan de voornaamste taak van de publieke intellectueel? Is hij/zij vooral een kunstenaar, auteur of academicus die zich af en toe uitlaat over publieke kwesties, of moet hij/zij zijn/haar bijdrage aan het publieke debat als belangrijkste functie opvatten, met zijn/haar oorspronkelijke beroep als opstapje daarvoor? Volgens filosoof en socioloog Jürgen Habermas mogen publieke intellectuelen zich alleen publiekelijk uitspreken als dingen uit te hand dreigen te

4 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 3.

5 Yuri Visser en Lilian Visser-Ahlers, “Alfred Dreyfus (1859-1935) en de Dreyfus-affaire,” Historiek, 28 mei 2008, https://historiek.net/alfred-dreyfus-1859-1935/1438/ (geraadpleegd op 1 mei 2018).

6 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 3.

7 Ibid.

8 Stefan Collini, Absent Minds (Oxford: Oxford University Press, 2006), 47-52.

(8)

lopen.

9

De intellectueel functioneert daarmee als een soort ‘early warning system.’ Andere wetenschappers wijzen echter op een balans tussen de autonome positie van de intellectueel in zijn/haar functie van kunstenaar, academicus of auteur en zijn/haar publieke taak. Er is volgens hen sprake van een continue paradox tussen autonomie en betrokkenheid. Richard Posner (2009) schrijft bijvoorbeeld dat intellectuelen aan de ene kant worden gezien als buitenstaanders en aan de andere kant, tegelijkertijd, ook als een soort bewustzijn van de samenleving, als personen die belangrijke waarden en idealen moeten vertegenwoordigen.

10

En Bourdieu noemt de publieke intellectueel een

‘bi-dimensional being’: hij/zij behoort tot een autonoom, intellectueel veld, onafhankelijk van religieuze, economische en politieke machten, maar moet zich tegelijkertijd ook mengen in het publieke debat, waarin die religieuze, economische en politieke machten altijd aanwezig zijn.

11

De taak van de publieke intellectueel is het vinden van een balans tussen die autonomie en

betrokkenheid. De vraag die daarbij echter onvermijdelijk om de hoek komt kijken is in hoeverre de publieke intellectueel zijn/haar autonome, onafhankelijke positie kan behouden als hij/zij zich actief gaat mengen in het publieke debat. Sommigen, zo schrijft Helen Small in het boek The Public Intellectual (2002), zijn van mening dat de gedachten en ideeën van een publieke intellectueel hun complexiteit, puurheid en geloofwaardigheid verliezen als de publieke intellectueel bij wijze van spreken ‘afdaalt’ naar het marktplein.

12

Daarbij aansluitend stelt Heynders (2016) dat publieke intellectuelen, om een groter publiek te bereiken, gedwongen worden hun intellectuele ideeën te populariseren.

13

Ten behoeve van objectiviteit moet de publieke intellectueel dan ook af en toe de publieke sfeer ontvluchten en zich terugtrekken in zijn/haar autonome, ivoren toren, schrijft ze.

14

Maar, is dan de volgende vraag, kan dat wel? Kan iemand die als taak heeft zich te mengen in het publieke debat tegelijkertijd ook afstandelijk en objectief zijn? Volgens Collini (2002) niet. Hij stelt dat het hele idee van de autonome, onafhankelijke publieke intellectueel die buiten de samenleving staat een geromantiseerd beeld is.

15

Volledige onafhankelijkheid bestaat niet en de publieke intellectueel is voor de uitoefening van zijn/haar functie in elk geval al zeer afhankelijk van zijn/haar publiek. Kortom: men is het eens over het feit dat de publieke intellectueel te maken heeft met een paradox tussen autonomie en betrokkenheid, maar op de vraag hoe hij/zij daar mee om moet gaan kan geen eenduidig antwoord worden gegeven.

Waar ook onenigheid over bestaat, is over de politieke betrokkenheid van publieke

intellectuelen. Moet de publieke intellectueel zich mengen in politieke zaken of moet hij/zij zich daar juist verre van houden? Een aanhanger van dat laatste is professor politicologie Arthur Melzer (2003).

16

Hij stelt dat publieke intellectuelen ten behoeve van een objectieve blik afstand moeten nemen van politiek, dat ‘buitenstaander-zijn’ een onderdeel is van hun identiteit en dat politieke betrokkenheid die identiteit en hun status beschadigt. Politiek wordt hier geassocieerd met rijkdom en macht en daar moet de publieke intellectueel zich, om het vertrouwen van zijn publiek te winnen, volgens Melzer niet mee inlaten. De meeste andere wetenschappers zijn het hier echter niet mee eens. Professor literatuurwetenschap Edward Said (1994) stelt bijvoorbeeld dat politiek niet alleen een zaak is van de regering, maar onderdeel uitmaakt van en invloed heeft op het dagelijks leven van alle mensen en dat een publieke intellectueel zich daar dus niet afzijdig van kan houden.

17

En Odile Heynders (2016) schrijft dat de functie van de publieke intellectueel juist bij uitstek geschikt is om

9 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 10.

10 Richard A. Posner, Public Intellectuals: A Study of Decline (Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 2009), 33.

11 Odile Heynders, “Individual and Collective Identity – Dutch Public Intellectual Bas Heijne,” Journal of Dutch Literature 4, no. 1 (augustus 2013): 47.

12 Helen Small, The Public Intellectual (Oxford: Blackwell Publishing, 2002), 7.

13 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 9.

14 Odile Heynders, “Individual and Collective Identity – Dutch Public Intellectual Bas Heijne,” Journal of Dutch Literature 4, no. 1 (augustus 2013): 46.

15 Stefan Collini, “Intellectuals as Other People,” in The Public Intellectual, red. Helen Small (Oxford: Blackwell Publishing, 2002): 213.

16 Arthur M. Melzer, J. Weinberger en M. Richard Zinman, The Public Intellectual: Between Philosophy and Politics (Lanham, Md.: Rowman & Littlefield, 2003), 10-11.

17 Edward Said, Representations of the intellectual (New York: Pantheon Books, 1994), 21.

(9)

politici, die onvoldoende tijd hebben om zich in elke kwestie grondig te verdiepen, te informeren.

18

Volgens Collini (2006) zijn intellectuelen in Frankrijk per definitie mensen die ingrijpen in de politieke sfeer, maar is dat in andere landen niet het geval. De rol van een publieke intellectueel in Engeland, Amerika of Nederland kan politiek zijn, maar dat hoeft niet.

19

Een ander punt van discussie in de literatuur over publieke intellectuelen is de zogenaamde

‘oppositionele houding.’ Volgens sommigen, waaronder Posner (2009), worden intellectuelen gekenmerkt door een oppositionele houding: ze spreken vooral uit waar ze tegen zijn en besteden minder aandacht aan zaken die ze steunen.

20

Helen Small (2002) daarentegen schreef zeven jaar eerder in de introductie van het boek The Public Intellectual dat een publieke intellectueel die houding niet in alle gevallen aanneemt.

21

De pluriforme samenleving van vandaag de dag biedt mensen namelijk de mogelijkheid verschillende opvattingen tegelijkertijd uit te dragen, in

verschillende contexten, en de publieke intellectueel kan daarop inspelen door in de ene context een oppositionele en in de andere context een ondersteunende houding aan te nemen.

Het zal de kritische lezer misschien al zijn opgevallen dat in de alinea over de Dreyfus-affaire geschreven wordt over het begrip ‘intellectueel’ en daarna steeds over het begrip ‘publieke

intellectueel.’ De reden daarvoor is dat het woord ‘publiek’ pas aan het eind van de twintigste eeuw is toegevoegd.

22

Over het waarom van die toevoeging lopen de theorieën uiteen. Volgens Posner, die de Amerikaanse situatie voor ogen houdt, heeft de toevoeging te maken met het veranderen van het publiek van de intellectueel.

23

In het verleden sprak de intellectueel per definitie een breed,

algemeen publiek aan, omdat er een gebrek was aan academisch publiek: academische opleidingen waren, door uitsluiting op basis van religie, etniciteit en sekse, maar voor weinig mensen weggelegd.

Later kwam daar echter, door de opkomst van moderne universiteiten, verandering in en kon de intellectueel zowel voor een academisch publiek als voor een algemeen publiek schrijven of spreken.

Om onderscheid te maken tussen die twee verschillende doelgroepen zou volgens Posner de

toevoeging ‘publiek’ in het leven zijn geroepen. De publieke intellectueel is dan iemand die voor een algemeen publiek schrijft en de intellectueel die voor zijn/haar academische vakgenoten schrijft, kan een ‘private intellectueel’ genoemd worden. Collini sluit zich bij dit onderscheid aan, met als enige verschil dat hij de private intellectueel kortweg als ‘intellectueel’ aanduidt.

24

Opvallend is dat Helen Small, die er ook van uitgaat dat de toevoeging ‘publiek’ afkomstig is uit Amerika, een heel andere theorie heeft over het ontstaan van die toevoeging. Zij stelt dat de term intellectueel als te arrogant werd beschouwd, implicerend dat anderen niet-intellectueel, niet intelligent, zouden zijn, en dat

‘publiek’ is toegevoegd om duidelijk te maken dat een intellectueel het publiek dient en zich daar niet boven verheven voelt.

25

Odile Heynders laat zich in haar proefschrift niet uit over de precieze ontstaansgeschiedenis van het begrip, maar haalt wel Posner aan en schrijft dat de specialisatiedrang van universiteiten sinds de twintigste eeuw heeft geleid tot sterk gespecialiseerde, jargonsprekende academici zonder veel belangstelling voor het publiek buiten de universiteit, met als resultaat een sterke behoefte aan ‘publieke’ intellectuelen.

26

‘Publiek’ duidt volgens haar dan op de taak van de intellectueel om zijn/haar ideeën toegankelijk te maken en te populariseren ten behoeve van communicatie met een breder, algemeen publiek. En daar is niet alleen in Amerika, maar ook in Europa behoefte aan, stelt ze. Europese regeringen hebben kennisoverdracht hoog op de agenda staan: ze vinden het belangrijk dat academici hun werk naar buiten brengen.

18 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 3.

19 Stefan Collini, Absent Minds (Oxford: Oxford University Press, 2006), 49-50.

20 Richard Posner, Public intellectuals: a study of decline (Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 2009), 32.

21 Helen Small, The Public Intellectual (Oxford: Blackwell Publishing, 2002), 7-8.

22 Richard Posner, Public intellectuals: a study of decline (Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 2009), 26.

23 Ibid., 24-27.

24 Stefan Collini, “Intellectuals as Other People,” in The Public Intellectual, red. Helen Small (Oxford: Blackwell Publishing, 2002): 210.

25 Helen Small, The Public Intellectual (Oxford: Blackwell Publishing, 2002), 1-2.

26 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 4.

(10)

De specialisatiedrang van universiteiten waar Heynders en Posner over schrijven, heeft niet alleen te maken met de toevoeging van ‘publiek’ aan het begrip ‘intellectueel,’ maar wordt ook vaak in verband gebracht met de ontwikkeling van het uitsterven van de publieke intellectueel. Omdat het intellectuele veld in Amerika voornamelijk uit academici bestaat, is de zorg van Amerikaanse wetenschappers zoals Posner dat er door te specialistische opleidingen een gebrek ontstaat aan studenten met een algemeen perspectief en een brede nieuwsgierigheid: eigenschappen die iemand tot een potentiële publieke intellectueel maken.

27

Helen Small uit dezelfde zorgen. Kan iemand met vooral specialistische kennis wel uitspraken doen over algemene zaken?

28

In Europa is deze kwestie minder aan de orde en wordt vooral geschreven over de invloed van de media op de publieke intellectueel. De uitbreiding van de media met onder andere radio, televisie en social media heeft de functie van de publieke intellectueel een stuk ingewikkelder gemaakt. Door de informatie-overload via al deze media moet de publieke intellectueel namelijk meer dan ooit zijn/haar best doen om zodanig op te vallen dat het publiek kennisneemt van zijn/haar visies en opvattingen.

29

En dat brengt met zich mee dat er keuzes moeten worden gemaakt over de media die hij/zij gebruikt en de

strategieën die hij/zij inzet om zijn/haar ideeën te presenteren.

30

Wat betreft die media is communiceren via social media snel, efficiënt en altijd mogelijk – in tegenstelling tot een

televisieoptreden waarvoor de publieke intellectueel moet worden uitgenodigd–, maar bestaat er ook een aantal nadelen. Heynders schrijft bijvoorbeeld dat het voor een publieke intellectueel moeilijk is om zijn/haar autoriteit en de relevantie van zijn/haar meningen te laten gelden via internet, omdat internetgebruikers heel veel uitspraken en meningen voorbij zien komen en niet altijd in staat zijn om de weloverwogen uitspraken van een publieke intellectueel te onderscheiden van de uitspraken van willekeurige anderen.

31

Daarnaast, zo stelt Said, heeft een publieke

intellectueel veel woorden nodig om zijn/haar complexe, alternatieve kijk op zaken recht te doen en is een tweet of facebookbericht daarvoor niet geschikt.

32

Bepaalde televisie- en radio-optredens bieden die mogelijkheid tot uitgebreide toelichting wel, maar vereisen een zekere uitstraling en flair.

Het vermogen om goed over te komen op de televisie of de radio is volgens Heynders tegenwoordig zelfs een criterium bij het bepalen van intellectuele effectiviteit.

33

In onderzoek naar de publieke intellectuelen van nu maakt Heynders dan ook gebruik van inzichten uit de media- en

beroemdheidsstudies.

34

Welke ‘persona’ creëert de publieke intellectueel van zichzelf? Bij de bespreking van het analysemodel van Heynders komt die kwestie uitgebreid aan de orde. Wat betreft de strategieën die de publieke intellectueel van tegenwoordig in moet zetten om op te vallen, stelt Posner dat de publieke intellectueel zich kan verzekeren van een publiek door een onderwerp aan de kaak te stellen dat leeft onder de mensen.

35

Omdat de spanningsboog van het algemene publiek van nu kort is, is het bovendien van belang dat de publieke intellectueel snel reageert en extreme, controversiële standpunten inneemt. Controversiële standpunten innemen betekent echter niet dat de publieke intellectueel een kant kiest. Zoals uit Heynders’ definitie van een publieke intellectueel aan het begin van deze paragraaf al naar voren kwam, biedt de publieke intellectueel alternatieve perspectieven: hij/zij staat boven tegenstellingen en gaat op zoek naar oplossingen.

36

Op basis van de in deze paragraaf besproken theoretische inzichten kunnen voor dit

onderzoek al met al de volgende eigenschappen van een publieke intellectueel op een rijtje worden gezet. De publieke intellectueel:

27 Odile Heynders, Voices of Europe – Literary writers as public intellectuals (Tilburg: Tilburg University, 2009), 4-5.

28 Helen Small, The Public Intellectual (Oxford: Blackwell Publishing, 2002), 4.

29 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 3.

30 Ibid., 2.

31 Ibid., 11.

32 Edward Said, “The Public Role of Writers and Intellectuals,” in The Public Intellectual, red. Helen Small (Oxford: Blackwell Publishing, 2002), 29.

33 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 9.

34 Ibid., 12.

35 Richard Posner, Public intellectuals: a study of decline (Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 2009), 32.

36 Edward Said, “The Public Role of Writers and Intellectuals,” in The Public Intellectual, red. Helen Small (Oxford: Blackwell Publishing, 2002), 37-38.

(11)

1. beschikt over culturele autoriteit, op basis waarvan hij/zij uitspraken kan doen over algemene maatschappelijke kwesties buiten zijn/haar vakgebied,

2. is autonoom (als kunstenaar/kunstenares, schrijver/schrijfster of academicus/academica) en betrokken – hij/zij mengt zich in het publieke debat – tegelijkertijd,

3. kan zich uitlaten over politieke, maar ook over sociale, culturele en ethische kwesties, 4. neemt in sommige gevallen een oppositionele en in andere gevallen een ondersteunende

houding aan,

5. spreekt een breed, niet-specialistisch, algemeen publiek aan

6. en moet bewuste keuzes maken over de media die hij/zij gebruikt en de strategieën die hij/zij daarbij inzet om dat publiek op een toegankelijke manier toe te spreken, zonder afbreuk te doen aan het alternatieve, complexe karakter van zijn/haar ideeën.

1.2. De auteur als publieke intellectueel

‘[L’auteur] n’est pas intellectual par accident, […], mais par essence,’ schreef Jean-Paul Sartre over de auteur als publieke intellectueel.

37

Of een auteur een publieke intellectueel is, is voor hem dus geen vraag, maar een vaststaand gegeven: de auteur is per definitie een intellectueel. Over de waarheid van die stelling kan gediscussieerd worden, maar een feit is dat auteurs relatief veel voorkomen in onderzoek naar en lijstjes met publieke intellectuelen. In de Britain’s top 300 intellectuals, bestaande uit vijfentwintig categorieën intellectuelen (in 2011 gepubliceerd in The Guardian), is de categorie

‘authors’ na ‘journalists/editors’ bijvoorbeeld de grootste categorie.

38

Maar wat maakt de auteur nu zo geschikt voor de positie van publieke intellectueel?

Volgens Sartre is dat, zoals al uit zijn stelling blijkt, het ‘auteur-zijn’ zelf. De kern van de functie van de intellectueel komt volgens hem overeen met de kern van de functie van de auteur, namelijk worstelen met de tegenstelling tussen het specifieke en het algemene. Zowel de auteur als de publieke intellectueel heeft als taak ‘to remain on the plane of lived experience while suggesting universalization as the affirmation of life on its horizon’ en daarmee is de auteur in essentie, par essence, dus ook een intellectueel.

39

Dit is op zich een mooie verklaring, maar de argumentatie blijft vrij abstract. Een stuk concreter is de theorie van Heynders. Zij stelt dat het publieke debat altijd een zaak van, vooral geschreven, tekst is geweest en dat auteurs beroepsmatig over de capaciteiten beschikken om zich via die (geschreven) tekst te laten gelden.

40

Een geoefendheid in

welsprekendheid, redenatie, stijl en metafoorgebruik, een sterk analyse- en concentratievermogen en het vermogen om zaken met een bepaalde afstand te bekijken zijn voorbeelden van zulke capaciteiten.

41

Daarnaast speelt narratieve verbeelding een grote rol.

42

Je kunnen inleven in andere personen en situaties is van groot belang bij het presenteren van weloverwogen standpunten en alternatieve perspectieven, zoals van een publieke intellectueel gevraagd wordt. Wat auteurs bovendien positief onderscheidt van andere beroepscategorieën die als ‘intellectueel’ beschouwd kunnen worden, is dat het beroep van auteur de mogelijkheden biedt om verschillende rollen te spelen (bijvoorbeeld als romancier en columnist), verschillende activiteiten uit te voeren (schrijven, lezingen geven, plaatsnemen in jury’s, etc.) en individuele opvattingen uit te dragen en daarmee invloed uit te oefenen op het publieke debat.

43

Zo bekeken is de stap van auteur naar publieke

37 Jean-Paul Sartre, Plaidoyer pour les intellectuels (Paris: Gallimard, 1972), 116-117.

38 John Naughton, “Britain’s top 300 intellectuals,” The Guardian, 8 mei 2011,

https://www.theguardian.com/culture/2011/may/08/top-300-british-intellectuals (geraadpleegd op 9 mei 2018).

39 Jean-Paul Sartre, “A plea for intellectuals,” in Between Existentialism and Marxism, vert. John Matthews (London: New Left Books, 1974), 284.

40 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 18.

41 Odile Heynders, “Waarom zwijgen de schrijvers?”, in Waarom zou je (nú) lezen?, red. Dick Schram (Delft: Eburon, 2011), 211, 220-221.

42 Odile Heynders, “De kartelrand van de literatuur – Literaire essays in de Nederlandse politieke context,” in Breuken en bruggen: Moderne literatuur/Hedendaagse perspectieven, red. Lars Bernaerts, Carl de Strycker en Bart Vervaeck (Gent:

Academie Press, 2011), 11.

43 Odile Heynders, Voices of Europe – Literary writers as public intellectuals (Tilburg: Tilburg University, 2009), 9-10.

(12)

intellectueel maar klein. De vraag is alleen of de auteur zich geroepen voelt om zich te mengen in maatschappelijke kwesties buiten de literatuur of dat hij/zij zich liever opstelt als een autonome kunstenaar.

En dat brengt ons opnieuw bij de kwestie van betrokkenheid versus autonomie. Volgens Heynders bestaan er drie soorten auteurs: auteurs die als essayist, columnist of commentator op televisie uitspraken doen over actuele kwesties, auteurs die ‘zich sterk maken voor de autonomie van de roman en pleiten voor het opschorten van de persoonlijke opinie en de actuele problematiek in het kunstwerk’ en auteurs die de roman heel bewust ‘openbreken naar politieke kwesties toe.’

44

Wat betreft de Nederlandse literaire auteurs is er, zo stelt ze, sprake van een toenemende politieke en maatschappelijke betrokkenheid.

45

In 2006 riep Joost Zwagerman in zijn Frans Kellendonklezing nog op tot meer engagement, maar enkele jaren later al constateert Thomas Vaessens in zijn boek De revanche van de roman (2009) dat auteurs de roman nieuw leven proberen in te blazen door zich niet langer afzijdig te houden van het politieke en maatschappelijke debat.

46

Voorbeelden van auteurs die in deze context genoemd worden, zijn onder anderen Joost Zwagerman zelf en Arnon Grunberg. Een ontwikkeling die in verband gebracht kan worden met de grotere maatschappelijke betrokkenheid in de literatuur is volgens Heynders de toenemende diversiteit in de samenleving.

47

Door die toenemende diversiteit wordt de literatuur namelijk meer hybride – literaire teksten zijn steeds vaker een mix van genres, stemmen en fictie en non-fictie, die de lezer uitdagen kritisch na te denken – en dat betekent dat ‘zuiver’ autonome teksten naar de achtergrond verdwijnen. Ook de digitalisering kan een belangrijke factor zijn geweest bij de ontwikkeling van de meer betrokken auteur: in een digitale wereld waarin iedereen met elkaar verbonden is en op de hoogte wordt gebracht van actuele gebeurtenissen, is jezelf terugtrekken in de zogenaamde ivoren toren moeilijker en minder vanzelfsprekend. Dit betekent echter niet dat de auteur omwille van het engagement zijn/haar min of meer autonome positie moet loslaten. De kracht van de auteur is namelijk juist dat hij/zij als kunstenaar een bepaalde autonomie kan claimen die hem/haar de autoriteit biedt uitspraken te doen over algemene zaken.

48

Wat betreft de impact van die uitspraken en zijn/haar erkenning als publieke intellectueel is de auteur volgens Heynders echter sterk afhankelijk van de genres en types van zijn/haar teksten en van de media waarin die teksten verschijnen.

49

1.3. Onderzoek naar publieke intellectuelen - het analysemodel van Odile Heynders In haar proefschrift Writers as Public Intellectuals introduceert Odile Heynders een analysemodel voor onderzoek naar publieke intellectuelen bestaande uit vier componenten: 1) culturele autoriteit, 2) sociale en culturele context, 3) de gemedieerde productie- en receptiecontext en 4) esthetiek en zelfpresentatie.

50

De term culturele autoriteit heeft Heynders ontleend aan Collini’s theorie over publieke intellectuelen in zijn boek Absent Minds, zoals beschreven in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk. Het idee achter die term is, nogmaals, dat de publieke intellectueel op basis van zijn/haar werkzaamheden in een als ‘intellectueel’ beschouwd vakgebied een zeker prestige heeft verworven die hem/haar de autoriteit biedt om te spreken over zaken buiten zijn/haar vakgebied. In aanvulling op Collini stelt Heynders in een artikel uit 2015 dat culturele autoriteit tot stand komt op basis van drie factoren: 1) prestige gebaseerd op werk, talent en opleiding, 2) het vermogen zich duidelijk uit

44 Odile Heynders, “Waarom zwijgen de schrijvers?”, in Waarom zou je (nú) lezen?, red. Dick Schram (Delft: Eburon, 2011), 211, 215.

45 Odile Heynders, Voices of Europe – Literary writers as public intellectuals (Tilburg: Tilburg University, 2009), 7.

46 Odile Heynders, “Waarom zwijgen de schrijvers?”, in Waarom zou je (nú) lezen?, red. Dick Schram (Delft: Eburon, 2011), 211, 212.

47 Ibid., 217, 220.

48 Odile Heynders, “De kartelrand van de literatuur – Literaire essays in de Nederlandse politieke context,” in Breuken en bruggen: Moderne literatuur/Hedendaagse perspectieven, red. Lars Bernaerts, Carl de Strycker en Bart Vervaeck (Gent:

Academie Press, 2011), 14.

49 Odile Heynders, Voices of Europe – Literary writers as public intellectuals (Tilburg: Tilburg University, 2009), 8.

50 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 21.

(13)

te spreken voor een breder, niet-gespecialiseerd publiek en 3) herkenbaarheid door zichtbaarheid.

51

Wat betreft die laatste factor spelen media een grote rol. Wordt de publieke intellectueel

uitgenodigd bij radio- en televisieprogramma’s of kunnen we zijn/haar opvattingen alleen lezen in zijn/haar boeken en op zijn/haar site, blog of Twitteraccount?

Met de component sociale en culturele context wijst Heynders op de ingewikkelde

verstrengeling van de individuele, min of meer autonome schrijverspositie (de culturele context) en de sociale context waarin de publieke intellectueel zich, door het schrijven over maatschappelijke thema’s, beweegt.

52

Waar het bij de vorige component ging om het al dan niet beschikken over culturele autoriteit, gaat het hier om het doen van kritische uitspraken en het stimuleren van discussies over algemene, maatschappelijke kwesties met die culturele autoriteit als legitimatie. Op welke maatschappelijke zaken hebben de visies en opvattingen van de publieke intellectueel betrekking? En wat zijn precies zijn/haar visies en opvattingen? Die vragen staan centraal bij deze tweede component.

De manier waarop de publieke intellectueel zijn/haar visie presenteert en het effect daarvan op het publiek noemt Heynders de gemedieerde productie- en receptiecontext: de derde component van haar analysemodel. Volgens Heynders is elke publieke intellectueel zich bewust van de retorische kracht van taal en is het dus interessant om te bestuderen welke woorden, symbolen, afbeeldingen en argumenten hij/zij gebruikt. Er zijn verschillende manieren om een publiek aan te spreken en elke keuze die de publieke intellectueel in zijn/haar teksten maakt op het gebied van vorm en stijl heeft invloed op de reacties van dat publiek. De laatste component, esthetiek en zelfpresentatie, sluit daarbij aan. Bij deze component gaat het namelijk ook om keuzes, maar nu niet over de tekst, maar over de presentatie van de publieke intellectueel zelf, over zijn/haar zogenaamde ‘persona.’

53

Hoe presenteert de publieke intellectueel zichzelf en wat is het effect daarvan op het publiek? Is de persoon van de publieke intellectueel geloofwaardig, overtuigend en aantrekkelijk? Heeft hij/zij charisma? Dat soort vragen staat hier centraal.

Zelf gebruikt Heynders haar viercomponentenmodel om de activiteiten en strategieën van al erkende publieke intellectuelen te beschrijven en te analyseren, maar met een paar aanpassingen leent het model zich ook goed voor een onderzoek naar de vraag of een auteur, in dit geval Guus Kuijer, als publieke intellectueel functioneert en erkend wordt. De componenten aan de hand waarvan Heynders de publieke intellectueel beschrijft, kunnen namelijk als toetsstenen worden gebruikt. Voldoet Guus Kuijer aan de kenmerken die Heynders per component onderscheidt?

In het volgende hoofdstuk wordt in de eerste paragraaf de onderzoeksopzet met de toepassing van Heynders’ analysemodel beschreven en in de tweede paragraaf de totstandkoming van het corpus.

51 Odile Heynders, “De dichter als publieke intellectuaal: Ramsey Nasr,” Nederlandse letterkunde 20, no. 3 (2015), 292.

52 Odile Heynders, Writers as public intellectuals (Hampshire: Palgrave Macmillan, 2016), 22.

53 Ibid., 23.

(14)

Hoofdstuk 2: Methode

2.1. Onderzoeksopzet

Zoals genoemd leent het analysemodel van Heynders zich met een paar aanpassingen goed voor een onderzoek naar de vraag of Guus Kuijer functioneert en erkend wordt als publieke intellectueel. In het onderstaande worden die aanpassingen besproken.

De eerste component van Heynders’ viercomponentenmodel, culturele autoriteit, bestaat in Heynders’ theorie uit 2015 uit drie factoren – 1) prestige gebaseerd op werk, talent en opleiding, 2) het vermogen zich duidelijk uit te spreken voor een breder, niet-gespecialiseerd publiek en 3) herkenbaarheid door zichtbaarheid – maar in haar proefschrift uit 2016 komt ze niet expliciet op die factoren terug. In het onderhavige onderzoek zullen die factoren desalniettemin wel een rol spelen, om het begrip culturele autoriteit te operationaliseren. De complicatie die optreedt bij die

operationalisering is echter dat de drie factoren verschillende onderzoeksmethoden vereisen.

Prestige gebaseerd op werk, talent en opleiding moet onderzocht worden aan de hand van een bio- en bibliografisch portret van Guus Kuijer en teksten over zijn werk; het vermogen zich duidelijk uit te spreken voor een breder niet-gespecialiseerd publiek moet afgeleid worden uit teksten van Kuijer zelf en of Kuijer herkenbaar is door zichtbaarheid kan alleen worden vastgesteld door op zoek te gaan naar berichten over of interviews met Kuijer in kranten, op televisie en op de radio. Kortom, om de drie factoren op een systematische manier te kunnen onderzoeken moeten ze uit elkaar getrokken worden.

Verder worden in dit onderzoek de componenten gemedieerde productie- en receptiecontext en esthetiek en zelfpresentatie samengevoegd en besproken onder de titel stijl in woord en beeld. In de voorgaande paragraaf werd beschreven dat het volgens Heynders bij de gemedieerde productie- en receptiecontext vooral gaat om de keuzes die de publieke intellectueel maakt wat betreft de stijl van zijn/haar teksten en dat het bij esthetiek en zelfpresentatie meer gaat om de presentatie van de intellectueel zelf, maar de persoon van de publieke intellectueel en zijn/haar teksten kunnen in principe niet los van elkaar gezien worden. Als de publieke intellectueel publiekelijk optreedt, maakt hij/zij immers niet alleen keuzes over zijn/haar performance, maar ook over de uit te spreken tekst.

En een persona komt niet alleen tot stand op basis van uitstraling en uiterlijk, maar ook op basis van de woorden die de publieke intellectueel kiest om zijn/haar visies en opvattingen met het publiek te delen.

Al met al leiden deze aanpassingen dan tot de volgende opzet:

Hoofdstuk 3: Prestige

Hoofdstuk 4: Sociale en culturele context Hoofdstuk 5: Stijl in woord en beeld

Hoofdstuk 6: Herkenbaarheid door zichtbaarheid Hoofdstuk 7: Conclusie

Of Kuijer over prestige beschikt, het onderwerp van het derde hoofdstuk en de eerste factor van culturele autoriteit, wordt onderzocht door zijn schrijverscarrière in kaart te brengen aan de hand van bio- en bibliografische gegevens en boeken, recensies en artikelen over zijn werk. De vraag die daarbij centraal staat, is: hoe worden Kuijer en zijn werk beoordeeld binnen het literaire veld en kan er gesproken worden van een zeker prestige?

Wat betreft het vierde hoofdstuk, sociale en culturele context, gaat het om de vraag of Kuijer kwesties aan de orde stelt die niets te maken hebben met literatuur of zijn professie als

(kinderboeken)schrijver, maar algemeen maatschappelijke zaken betreffen. In dit verband zijn Kuijers essays en zijn Twitteraccount interessant om te onderzoeken. Waar schrijft Kuijer over en wat zijn zijn opvattingen?

De manier waarop Kuijer zijn opvattingen presenteert, staat centraal in het vijfde hoofdstuk,

waarin Kuijers schrijfstijl, taalgebruik en zelfpresentatie in zijn essays, op zijn Twitteraccount en

(15)

tijdens radio- en televisieprogramma’s onder de loep worden genomen. Zijn zijn schrijfstijl en taalgebruik overtuigend en toegankelijk? En weet Kuijer zich zo te presenteren dat hij en zijn opvattingen serieus genomen worden? Uit de antwoorden op die vragen kan afgeleid worden of Kuijer al dan niet over het vermogen beschikt om een breed, niet-specialistisch publiek te bereiken:

de tweede factor van culturele autoriteit.

In het zesde hoofdstuk, herkenbaarheid door zichtbaarheid, de derde factor van culturele autoriteit, wordt vervolgens onderzocht of Kuijer wel de kans krijgt om zijn opvattingen te

presenteren voor dat brede, niet-specialistische publiek. Bij het bestuderen van Kuijers stijl in woord en beeld werden al radio- en televisie-uitzendingen geanalyseerd, waaruit vanzelfsprekend blijkt dat Kuijer dus zichtbaar is in de media, maar de vraag die in dit hoofdstuk daarnaast centraal staat, is hóe zichtbaar hij is. In hoeveel en welke verschillende media worden Kuijers opvattingen besproken? En als Kuijer zelf uitgenodigd wordt om in de media zijn opvattingen toe te lichten, hoe zichtbaar zijn die media dan? Ook Kuijers Twitteraccount is van belang bij deze zichtbaarheidskwestie. Hoe zichtbaar is Kuijer op Twitter?

Tot slot zal in het laatste hoofdstuk uit alle antwoorden op de hierboven gestelde vragen worden afgeleid of Kuijer voldoet aan het profiel van een publieke intellectueel en of hij ook als zodanig erkend wordt.

2.2. Corpus

Secundaire literatuur

De secundaire literatuur die geraadpleegd wordt in dit onderzoek bestaat uit boeken,

krantenartikelen, recensies en radio- en televisiefragmenten over Kuijer en zijn werk. Een zoektocht op internet leverde de volgende bruikbare boeken op:

1. Kuijer mooi en lelijk – samengesteld door Dolf Kohnstamm (1981)

Dit boek bestaat uit elf bijdragen van verschillende auteurs naar aanleiding van Kuijers essay Het geminachte kind. Dolf Kohnstamm is hoogleraar ontwikkelingspsychologie en spreekt de opvattingen van Kuijer sterk tegen, maar in de bijdragen van andere auteurs zijn ook positieve reacties te vinden.

Het boek is vooral van belang bij het onderzoeken van Kuijers zichtbaarheid als potentiële publieke intellectueel.

2. Over de jeugdboeken van Guus Kuijer – Herman Tromp (1982)

Dit boek is vooral belangrijk bij het onderzoeken van Kuijers prestige. Los van een aantal van Kuijers jeugdboeken, bespreekt Tromp namelijk ook Kuijers ontwikkeling als schrijver en gaat hij in op de vraag ‘Waarom aandacht voor Kuijer?’

3. Wat een mooite! – Bregje Boonstra (2009)

Bregje Boonstra portretteert in dit boek acht schrijvers die jeugdboeken hebben geschreven met een, in haar opinie, klassieke status en daartoe rekent ze ook Guus Kuijer. Dat Kuijer in dit boek wordt besproken is al een teken van prestige, maar Boonstra’s portret van Kuijer kan daar nog meer inzicht in bieden.

4. Wijze mannen & wijze vrouwen – Susan Smit (2011)

In dit boek – een vreemde eend in de bijt in dit rijtje van academische publicaties – beschrijft Susan

Smit, zo staat vermeld op de omslag, ‘inspirerende ontmoetingen, gesprekken en levenslessen’ met

en van wijze mannen en vrouwen, waaronder prinses der Nederlanden Irene, biologe Jane Goodall,

actrice Isabella Rossellini, musicalproducent Joop van den Ende én schrijver Guus Kuijer. Dat Smit

Kuijer heeft opgenomen in dit werk is vooral interessant in het kader van de zichtbaarheid van

Kuijers opvattingen.

(16)

Krantenartikelen en recensies over Kuijer en zijn werk zijn gevonden via de programma’s LexisNexis Academic en Delpher. Omdat deze programma’s elke dag nieuwe artikelen opnemen in hun

onderzoeksdatabases, is gekozen voor een afbakening van de periode van het jaar 1971 – het jaar waarin Kuijers eerste boek uitkwam – tot 31 mei 2017: een paar weken na het verschijnen van zijn laatste boek De Bijbel voor ongelovigen deel 6 op 9 mei 2017. Zonder nieuwe boeken in het vooruitzicht zijn er na 31 mei 2017 namelijk weinig tot geen relevante artikelen over Kuijer meer geschreven. Voor de radio- en televisiefragmenten is het archief van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum geraadpleegd, dat in totaal uit 168 fragmenten over en/of met Guus Kuijer bestaat. Wat betreft de selectie van relevante fragmenten zijn alleen de fragmenten waarin Kuijer zelf voorkomt of waarvan het onderwerp Kuijers boeken en/of zijn opvattingen betreft, geselecteerd als onderzoeksmateriaal. Fragmenten waarin door een acteur, actrice of regisseur over de verfilmingen van Polleke en Madelief wordt gesproken en de daadwerkelijk uitgezonden

verfilmingen van die boeken behoren dus niet tot het corpus van dit onderzoek.

Primaire literatuur

Tot de primaire literatuur in dit onderzoek wordt gerekend: Kuijers Twitteraccount, zijn optredens op de radio en op televisie en zijn boeken. Voor de selectie van Kuijers boeken geldt dat uitsluitend de boeken zijn geselecteerd waarin Kuijer expliciet opvattingen over maatschappelijke kwesties verwoordt. Het gaat in dit onderzoek immers om Kuijers rol in het maatschappelijke debat en niet om zijn werk binnen het literaire veld. De consequentie van dat criterium is dat uitsluitend zijn essays relevant zijn en in dit onderzoek bestudeerd zullen worden. Hoewel die essays onderdeel uitmaken van Kuijers oeuvre als auteur en dus niet helemaal onafhankelijk van dat literaire veld functioneren – sommige essays worden vanwege de vorm zelfs als ‘literaire’ non-fictie aangeduid – gebruikt Kuijer het genre van het essay, in de Van Dale gedefinieerd als een ‘subjectief, beschouwend opstel’, namelijk om zijn visie op maatschappelijke zaken als opvoeding en onderwijs, religie, collectivisme, tolerantie en geluk uiteen te zetten. En daarmee mengt hij zich in het maatschappelijke debat, buiten de literaire wereld. In totaal schreef Kuijer, van 1980 tot 2011, zeven essays, die in dit onderzoek allemaal aan bod zullen komen:

1. Het geminachte kind (1980) – over de positie van het kind ten opzichte van de volwassene 2. Crisis en kaalhoofdigheid (1983) – over individualisme en collectivisme, beschreven aan de hand van een parodie op Roodkapje en een absurdistisch toneelstuk

3. Hoe een klein rotgodje God vermoordde (2006) – over religie en de gevaarlijke gevolgen daarvan 4. Het doden van een mens (2007) – over de godsdiensttwisten in de 16

e

eeuw en tolerantie 5. Waarom kinderen wel cowboytje, maar nooit jezusje of mohammedje spelen (2008) (pamflet) – over de tegenstelling tussen het 21

e

-eeuwse moralisme en de wrede moraliteit in de Bijbel en de Koran

6. Hoe word ik gelukkig? een zelfhulpboek (2009) – over de zoektocht naar geluk, geïllustreerd aan de hand van de levens van de schilders Goya en Van Gogh

7. Draaikonten & haatblaffers: over de moeizame geboorte van de tolerantiegedachte (2011) – over

tolerantie, met het leven van Benito Arias Montano als uitgangspunt

(17)

Hoofdstuk 3: Prestige

Zoals genoemd is de factor prestige een van de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van culturele autoriteit: de autoriteit op basis waarvan een publieke intellectueel uitspraken kan doen over zaken die buiten zijn/haar vakgebied liggen. Beschikt Kuijer over die factor prestige? In deze paragraaf wordt Kuijers schrijverscarrière in kaart gebracht aan de hand van bio- en bibliografische gegevens en wordt uit boeken, recensies en artikelen over Kuijer en zijn werk afgeleid hoe Kuijer beoordeeld wordt binnen het literaire veld.

Guus Kuijer wordt geboren in 1942 in Amsterdam als vijfde kind in een gezin met zes kinderen.

54

Zijn vader is belastingconsulent en streng religieus: ‘Mijn vader had God lief boven mij, dat heeft hij ook altijd gezegd,’ zegt Kuijer in een interview met de Volkskrant.

55

De kleine Guus moet iedere zondag mee naar de Katholiek Apostolische Kerk en krijgt op school elke dag les over de Bijbelse

geschiedenis,

56

maar merkt al snel dat hij helemaal niet in de wrede God van zijn vader gelooft:

Als kind wist ik al dat de God van de kruisdood niet de mijne was. Het ouderlijk huis, de school en de kerk deden er alles aan mij bang te maken voor God. Het lukte ze niet. De God waar ik kennis aan had vond het veel leuker dieren te kleien dan zich bezig te houden met gruwelverhalen.

57

Toch luistert hij geboeid naar de tot de verbeelding sprekende, spannende verhalen uit het Oude Testament en is religie hem als ongelovige blijven fascineren, zo blijkt uit de verschillende (kinder)boeken en essays die hij over dat thema heeft geschreven.

58

Hoewel Kuijer verklaart best gelukkig te zijn geweest als kind, had hij thuis niet het gevoel dat hij helemaal zichzelf kon zijn:

Kijk, er is een verschil of ouders houden van het kind of van dit kind. Mijn ouders wilden niet echt weten wie dit specifieke kind was, en ik heb altijd het gevoel gehad dat ik maar beter onder kon duiken en het kind spelen. Dat deed ik dan ook met verve.

59

Op de basisschool voelt hij zich door zijn juf, op wie hij stiekem ‘dodelijk verliefd’ is, wel

geaccepteerd.

60

Maar na de basisschool ontwikkelt Kuijer zich tot een slechte leerling. Hij blijft drie keer zitten en wordt uiteindelijk getest op het Amsterdams Pedagogisch Instituut, waar de professor concludeert dat Guus zo slecht presteert, omdat hij niet volwassen wil worden: opnieuw een thema waarover Kuijer later veel zal schrijven.

61

Om het probleem van Kuijers onvolwassenheid op te lossen wordt hij op zijn zeventiende naar een internaat in Zutphen gestuurd. Kuijer besluit zich aan te passen aan wat men van hem verwacht en wordt de beste leerling van de klas, maar is ongelukkig en noemt zijn internaatjaren ‘twee afschuwelijke jaren.’

62

Op de kweekschool gaat het beter en krijgt Kuijer plezier in leren. Hij belandt in het onderwijs, omdat lesgeven eind jaren zestig vanwege het onderwijstekort geldt als vervanging van de dienstplicht, en werkt zes jaar in Didam als meester op

54 Bregje Boonstra, Wat een mooite! (Amsterdam: Em. Querido’s uitgeverij, 2009), 49.

55 Jan Tromp, “Guus Kuijer verzot op rust en regelmaat, wars van volwassenheid; het Dinsdagprofiel door Jan Tromp,” de Volkskrant, 27 maart, 2012, Uitgelicht.

56 Guus Kuijer, Waarom kinderen wel cowboytje, maar nooit jezusje of mohammedje spelen (Amsterdam: Em. Querido’s uitgeverij, 2008), 5-10.

57 Guus Kuijer, Hoe een klein rotgodje God vermoordde (Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2006), 17.

58 Guus Kuijer, Waarom kinderen wel cowboytje, maar nooit jezusje of mohammedje spelen (Amsterdam: Em. Querido’s uitgeverij, 2008), 5.

59 Bregje Boonstra, Wat een mooite! (Amsterdam: Em. Querido’s uitgeverij, 2009), 52.

60 Ibid.

61 Cathérine van Houts, “Kuijers kleine wereld’- Kinderboekenschrijver wilde niet volwassen worden,” Het Parool, 17 oktober, 1979, PS. kunst.

62 Cathérine van Houts, “Kuijers kleine wereld’- Kinderboekenschrijver wilde niet volwassen worden,” Het Parool, 17 oktober, 1979, PS. kunst.

(18)

een jenaplanschool: een school waar kinderen van verschillende leeftijden in dezelfde klas zitten en elkaar moeten helpen.

63

Een van de redenen dat Kuijer zijn baan als meester uiteindelijk opgeeft, is dat hij niet gelooft in de ‘kantoorachtige aanpak binnen het onderwijs.’ ‘Ik had soms het gevoel dat ik iets onfatsoenlijks zat te doen door kinderen te wennen aan het opgesloten zijn,’ zegt hij.

64

Bovendien voelt Kuijer zich in zijn jaren als meester ongelukkig, eenzaam en angstig: de gordijnen van zijn woning in Terborg houdt hij jarenlang gesloten.

65

Het begin van Kuijers schrijverscarrière loopt ongeveer parallel aan zijn carrière als

basisschoolmeester. ‘Dat ik schrijver ging worden hebben anderen voor mij bedacht,’ vertelt hij over die uiteindelijke beroepskeuze.

66

Kuijer behoorde op zijn vijftiende tot een groep vrienden die zichzelf ‘artiesten’ noemden. Twee schilderden en waren dus schilders, maar Kuijer wist niet wat hij wilde zijn, waarop zijn vrienden besloten dat Kuijer dan maar schrijver moest worden. ‘Waarom niet, dacht ik,’ zegt Kuijer daarover. Hij schreef wat hij zelf noemt ‘pathetische puberverhalen,’ omdat hij dacht dat literatuur vooral treurnis moest zijn, en zijn vrienden vonden het geweldig. Op zijn zesentwintigste stuurt hij een verhaal naar het Hollands Maandblad, dat door oprichter K.L. Poll meteen wordt geaccepteerd, waarna Kuijer tot 1980 verhalen blijft publiceren in dit tijdschrift.

67/68

In 1971 worden zijn Maandbladverhalen tot dan toe gepubliceerd als de verhalenbundel voor volwassenen Rosé, met vrome wimpers.

69

De reacties op die bundel lopen uiteen in het literaire veld.

Recensente Marja Roscam Abbing schrijft in het NRC Handelsblad dat ze de personages ‘te

verwisselbaar’ vindt en dat Kuijer te veel aan de interpretatie van de lezer overlaat

70

en Guus Luijters noemt de bundel in Het Parool ‘verwarrend’, ‘zeurderig geschreven’ en ‘een boek om zo weer te vergeten.’

71

Maar in dezelfde recensie van Marja Roscam Abbing wordt Kuijers stijl als ‘subliem’

beschreven:

Aan die inhoud mag dan iets schorten, de vorm is subliem. Kuijer hanteert de taal economisch, heeft weinig woorden nodig om iets te zeggen; en die woorden staan gewoonlijk precies op de juiste plaats, wat niet betekent op de plaats waar men ze zou verwachten. Praktisch alle verhalen staan vol van die alinea's waarvan men het gevoel heeft dat ze op geen enkele andere manier geschreven hadden moeten zijn — iets wat ik toch niet vaak denk bij een boek.

72

En Ad Zuiderent, recensent van de Volkskrant, noemt Kuijer een ‘ingenieus debutant en knap stilist’

en vindt dat Kuijers manier van schrijven een verrassend effect oplevert.

73

Over Kuijers tweede boek, de roman Het dochtertje van de wasvrouw in 1973, is Zuiderent echter minder te spreken. Hij vindt het verhaal te vaag en stelt dat het te weinig om het lijf heeft.

74

Guus Luijters van Het Parool sluit zich daarbij aan. Hij is positief over het begin van de roman, dat hij als veelbelovend en trefzeker

karakteriseert, maar vindt het verhaal na het eerste hoofdstuk onbegrijpelijk en een stuk minder

63 Bregje Boonstra, Wat een mooite! (Amsterdam: Em. Querido’s uitgeverij, 2009), 54.

64 Ibid., 55.

65 Herman Tromp, Over de jeugdboeken van Guus Kuijer (Amsterdam: Uitgeverij de Arbeiderspers & Wetenschappelijke Uitgeverij B.V., 1982), 15.

66 Bregje Boonstra, Wat een mooite! (Amsterdam: Em. Querido’s uitgeverij, 2009), 48.

67 Cathérine van Houts, “Kuijers kleine wereld’- Kinderboekenschrijver wilde niet volwassen worden,” Het Parool, 17 oktober, 1979, PS. kunst.

68 DBNL, red., “Guus Kuijer,” DBNL, s.a., https://dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=kuij001 (geraadpleegd op 29 juni 2018).

69 G.J. van Bork, red., “Schrijvers en dichters (dbnl biografieënproject I),” DBNL, februari 2007,

https://dbnl.org/tekst/bork001schr01_01/bork001schr01_01_0633.php (geraadpleegd op 29 juni 2018).

70 Marja Roscam Abbing, “Guus Kuijer: veel vorm weinig inhoud,” NRC Handelsblad, 19 november, 1971, Cultureel supplement.

71 Guus Luijters, “Verwarrend debuut,” Het Parool, 30 december, 1971, Boeken.

72 Marja Roscam Abbing, “Guus Kuijer: veel vorm weinig inhoud,” NRC Handelsblad, 19 november, 1971, Cultureel supplement.

73 Ad Zuiderent, “Guus Kuijer, ingenieus debutant en knap stilist,” Trouw, 8 april, 1972, Kunst.

74 Ad Zuiderent, “Nieuwe romans van Guus Kuijer en Martin Hart,” Trouw, 19 mei, 1973, Kunst.

(19)

goed geschreven.

75

Een stuk positiever is Ab Visser van de Leeuwarder Courant: hij noemt Het dochtertje van de wasvrouw een ‘geestig en goed geschreven boek’ met figuren die loskomen van het papier.

76

Na het verschijnen van Kuijers derde roman, De man met de hamer uit 1975, doet zich hetzelfde verschijnsel voor: sommige critici zijn negatief, andere positief. Recensent van het

Nieuwsblad van het Noorden Everhard Huizing schrijft bijvoorbeeld dat de lezer geen vat krijgt op de personages, dat de personages zich niet ontwikkelen en dat het boek al met al niet meer is dan een verzameling ‘willekeurige gedachtespinsels,’

77

maar Guus Luijters, die Kuijers eerste twee boeken niet kon waarderen, noemt deze roman in een korte beschouwing over literatuurkritiek juist ‘echt een goed boek.’

78

Wat de drie eerste werken voor volwassenen van Kuijer volgens Herman Tromp in Over de jeugdboeken van Guus Kuijer (1982) gemeen hebben, is dat de personages in eenzelfde soort situatie verkeren als Kuijer zelf achter de gesloten gordijnen van zijn woning in Terborg. ‘Door over eigen problemen te schrijven probeerde hij die te begrijpen,’ schrijft hij.

79

Vanaf 1973 gaat het echter beter met Guus Kuijer. Hij besluit te stoppen met zijn werk als meester, verhuist naar Varsselder en trouwt met zijn collega Corrie.

80

In diezelfde periode gaat hij zich ook richten op het schrijven van kinder- en jeugdboeken: in eerste instantie een praktische keuze, omdat zijn werk voor volwassenen te weinig oplevert, maar Kuijer heeft gedurende zijn jaren als meester ook gemerkt dat er maar weinig leuke kinder- en jeugdboeken bestaan.

81

Als hij af en toe nog voor de klas staat als invalmeester, leest hij de leerlingen daarom zelfgeschreven verhaaltjes voor. En die vallen in de smaak. ‘Ik ben dus kinderboeken gaan schrijven uit economische noodzaak en dankzij de ontdekking dat ik dat kon,’ concludeert Kuijer.

82

Dat Kuijer dat inderdaad kon, vond ook Tine van Buul van uitgeverij Querido en zo kwam in 1975 zijn eerste kinderboek Met de poppen gooien uit. Vlak daarvoor, ook in 1975, verscheen al het jeugdboek Een gat in de grens, dat over het algemeen positief ontvangen werd – Jan Paul Bresser bijvoorbeeld noemt het in de Volkskrant een

‘voortreffelijk jeugdboek,’

83

– maar Met de poppen gooien betekent voor Kuijer een echte doorbraak.

Het boek met veertig korte verhalen over Madelief en haar vrienden Roos en Jan-Willem wint in 1976 de Gouden Griffel en er verschijnen daarna nog vier delen over Madelief, waarvan Grote mensen, daar kun je beter soep van koken (1976) de Zilveren Griffel krijgt toebedeeld en Krassen in het tafelblad (1978) met de Gouden Griffel wordt bekroond.

84

Vrijwel alle recensenten zijn

enthousiast over Kuijers kinderboeken. ‘Guus Kuijer, de man die dit jaar de gouden griffel kreeg voor zijn kinderboek „Met de poppen gooien", is een Talent met een niet geringe hoofdletter,’ schrijft Elisabeth Tollenaar in het Nieuwsblad van het Noorden

85

en Jan Paul Bresser stelt in de Volkskrant dat Kuijer terecht een ‘favoriete plaats op de hitlijst van de lezertjes’ inneemt.

86

In stilistisch opzicht roemen recensenten vooral Kuijers ‘voortreffelijke dialogen,’

87

zijn ‘dagelijkse taalgebruik’ met

‘geestige dichterlijke vrijheden’

88

en zijn ironie, die zijn boeken ook voor volwassenen de moeite

75 Guus Luijters, “Veelbelovend begin en dan: op…!,” Het Parool, 3 maart, 1973, Boeken.

76 Ab Visser, “Nieuw proza van Martin Hart en Guus Kuijer – Parodie op de misdaad,” Leeuwarder Courant, 7 maart, 1973, Sneon&snein.

77 Everhard Huizing, “De man met de hamer: ga door en vul in-oefening van Guus Kuijer,” Nieuwsblad van het Noorden, 15 augustus, 1975, Kunst.

78 Guus Luijters, “En zo’n criticus, jubelt hij wel eerlijk?,” Het Parool, 15 november, 1975, Boeken.

79 Herman Tromp, Over de jeugdboeken van Guus Kuijer (Amsterdam: Uitgeverij de Arbeiderspers & Wetenschappelijke Uitgeverij B.V., 1982), 15.

80 Ibid., 16.

81 Bregje Boonstra, Wat een mooite! (Amsterdam: Em. Querido’s uitgeverij, 2009), 56.

82 Ibid.

83 Jan Paul Bresser, “Een journalist en zijn zucht naar sensatie,” de Volkskrant, 18 oktober, 1975, Kinderboeken.

84 Dorien Nannings, “Guus Kuijer,” De Bibliotheek Leesplein, s.a.,

https://www.leesplein.nl/LL_plein.php?submenu=set_set&id=23 (30 mei 2018).

85 Elisabeth Tollenaar, “Gouden Griffel voor Guus Kuijer: ‘Met de poppen gooien’ heeft voortreffelijke dialogen,”

Nieuwsblad van het Noorden, 9 oktober, 1976, Kinderboeken.

86 Jan Paul Bresser, “Nieuw boek van Kuijer prikkel voor onderwijs,” de Volkskrant, 14 mei, 1977, Kinderboeken.

87 Elisabeth Tollenaar, “Gouden Griffel voor Guus Kuijer: ‘Met de poppen gooien’ heeft voortreffelijke dialogen,”

Nieuwsblad van het Noorden, 9 oktober, 1976, Kinderboeken.

88 Jan Paul Bresser, “Nieuw boek van Kuijer prikkel voor onderwijs,” de Volkskrant, 14 mei, 1977, Kinderboeken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Welnu, in dit opzicht heeft Tim zich getoond een karakteristieke vertegenwoordiger van wat de doorsnee-Nederlauder zich van de Groninger pleegt voor te

Geef je eindantwoord in

En het kind Marit heeft zich vermoedelijk bij die titel neergelegd omdat kinderen er belang bij hebben zich kinderlijker (vertederender) voor te doen dan ze zijn.. In werkelijkheid

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het

’t Kan zijn op de middag of als reeds bij ’t dalen de zon ’t west verguldt met haar gloedrode stralen, dat Jezus Zijn grens stelt aan ’t zwoegen en dwalen Zijns volks, en

Rotterdam biedt jonge generaties alles wat zij nodig hebben om zich te ontplooien - onderwijs, werk, cultuur, ontmoetin- gen - maar in de stad is veel geweld, weinig ruimte om te

Aldus besloten door de raad yan de gemeente Woer De voorzitt.. ri

‘Galmuggen en gaasvliegen kunnen eveneens heel goed bij lindebomen worden inge- zet, daarin zit geen verschil’, besluit Willemijns. Peter Willemijns Tanja