bron
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1. D. van Lier, Den Haag z.j. [1857]
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ned034nede01_01/colofon.php
© 2017 dbnl
Scheveningsche vischvrouw.
Krimp Schol en Tong en Schellevisch, Brengt zij hier voor des Haagnaars disch;
Zij heeft de mande vol belaân, Die gij op haar hoofd ziet staan.
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1
Slagters knecht.
Die slagter heeft een hondenwagen, Om het vleesch naar huis te dragen, Vermoeid ligt het trouwe beest daar neêr, Want zulk een last is wis geen veêr.
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1
Friesch wafelmeisje.
Versche wafelen, Jufvrouw?
Deze kreet verzelt u trouw, Op de kermis telken keer, Of 't verandert in: mijnheer!
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1
Rotterdamsche zakkendrager.
Zware kisten en zakken, Of ontzettende pakken, Ziet gij hem steeds dragen, Geen ander zou 't wagen.
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1
Weesmeisje der gereformeerde gemeente te Amsterdam.
De weduwe of arme wees, Kent in Nederland geen vrees;
Zij weet dat de weldadigheid, Een toevlugtsoord voor elk bereidt.
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1
Noord-Hollandsche kaasboer.
Van Edam, Purmerend of Hoorn, Is het hoofdproduct geen koorn Maar kaas, die komt er gestaâg.
Bij veel ponden aan de waag.
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1
Bruid van het eiland Marken.
Op zonderlinge wijs getooid,
Met muts en kleed zoo vreemd geplooid, Gaat 's visschers bruid ter kerke meê, Op 't eiland in de Zuiderzee.
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1
Boer van Zuid-Beveland.
't Is een zoon der ronde Zeeuwen, Eertijds zulke waterleeuwen, Met zijn pijpje in de hand, Die daar rond ziet over 't land.
Nederlandsche kleederdragten. Deel 1