• No results found

Conceptbeschikking incl beantwoording zienswijzen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Conceptbeschikking incl beantwoording zienswijzen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

op de op 21 oktober 2014 bij hen ingekomen aanvraag van Kovemi B.V., om vergunning ingevolgde de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor de inrichting gelegen aan Dijkstraat 72 te Asten.

(2)

Besluit

OMGEVINGSVERGUNNING

Onderwerp

Wij hebben op 21 oktober 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Kovemi B.V.

voor de activiteit “Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening”. Het betreft het uitbreiden van de mestverwerkingsactiviteit tot 80.000 ton per jaar, het bouwen van een silo en aanleggen van erfverharding buiten het in het geldende bestemmingsplan opgenomen bouwblok op het bedrijf aan Dijkstraat 72 te Asten. De aanvraag is geregistreerd onder OLO nummer 1503039.

Wijziging ten opzicht van de ontwerpbeschikking

Naar aanleiding van de zienswijzen hebben we een extra voorschrift opgenomen voor het in stand houden van reeds gerealiseerde parkeervoorzieningen.

Besluit

Wij hebben besloten om, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

• omgevingsvergunning te verlenen voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wabo;

• aan deze vergunning voorschriften te verbinden;

• dat de volgende documenten deel uitmaken van deze vergunning:

o aanvraagformulier met OLO-nummer: 1503039 d.d. 22 december 2014;

o Ruimtelijke onderbouwing Kovemi bv december 2014 ingediend 18 december 2014, laatstelijk gewijzigd januari 2016;

o ontwerp- verklaring van geen bedenking gemeenteraad Asten dd. 3 februari 2015.

Procedure

Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo.

Eindhoven,

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant namens deze,

<[handtekening]>

(3)

Rechtsmiddelen Beroep

Als u het niet eens bent met dit besluit, kunt u een beroepschrift indienen. Dit kan tot zes weken na de bekendmaking van dit besluit. In het beroepschrift moet u het volgende opnemen: uw naam en adres, de datum, een omschrijving van het besluit waarmee u het niet eens bent en de reden(en) van uw beroep. U moet het beroepschrift ook ondertekenen. Het beroepschrift kunt u richten aan:

Rechtbank Oost-Brabant Postbus 90125

5200 MA ’s Hertogenbosch

Voorlopige voorziening

Bovenstaand besluit treedt in werking, ook al wordt een beroepschrift ingediend. Het is mogelijk om gelijktijdig met of na het indienen van een bezwaarschrift een voorlopige voorziening te vragen. Deze kunt u richten aan:

Voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant Postbus 90125

5200 MA ’s-Hertogenbosch

Een voorlopige voorziening is in feite het nemen van een tijdelijke maatregel, bijvoorbeeld het schorsen van het besluit gedurende een bepaalde periode. Voorwaarde om een voorlopige voorziening te vragen is dat er sprake moet zijn van een spoedeisend belang. Er zijn kosten verbonden aan het vragen van een voorlopige voorziening.

(4)

INHOUDSOPGAVE

Besluit2

Voorschriften 5

Procedurele overwegingen 7

Ter inzagelegging en zienswijzen 9

Inhoudelijke overwegingen 24

(5)

VOORSCHRIFTEN

(6)

VOORSCHRIFTEN

1. Landschappelijke inpassing

Aan het besluit wordt de verplichting gekoppeld dat de landschappelijke inpassing geschiedt conform het in bijlage IX van de bij de aanvraag behorende ruimtelijke onderbouwing opgenomen beplantingsplan.

2. Parkeervoorzieningen

Aan het besluit wordt de verplichting gekoppeld dat de parkeervoorzieningen zoals beschreven in de bij de aanvraag behorende ruimtelijke onderbouwing in stand worden gehouden.

(7)

PROCEDURELE OVERWEGINGEN

(8)

OMGEVINGSVERGUNNING OP AANVRAAG

GEGEVENS AANVRAGER

Wij hebben op 21 oktober 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van Kovemi B.V.

voor de activiteit “Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening”. Het betreft het uitbreiden van de mestverwerkingsactiviteit tot 80.000 ton per jaar en het bouwen van een silo buiten het in het geldende bestemmingsplan opgenomen bouwblok op het bedrijf aan Dijkstraat 72 te Asten. De aanvraag is geregistreerd onder OLO nummer 1503039.

PROJECTBESCHRIJVING

Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: Het uitbreiden van de mestverwerkingscapaciteit tot 80.000 ton per jaar en het bouwen van een silo buiten het in het geldende bestemmingsplan opgenomen bouwblok op het bedrijf aan Dijkstraat 72 te Asten.

Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: Handelen in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo.

Voor deze procedure dient de gemeente Asten een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) af te geven.

In de raadsvergadering van 3 februari 2015 heeft de gemeenteraad besloten een ontwerpverklaring af te geven. Dit besluit hebben we 13 april 2015 ontvangen.

BEVOEGD GEZAG

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo juncto artikel. 3.3 lid 1 van het Bor. De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage I onderdeel C categorie 7.4 van het Bor en daarnaast betreft het een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort.

PROCEDURE (UITGEBREID)

Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Nu deze

uitzonderingsgrond zich niet voordoet hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag anders dan publicatie in de Staatscourant.

VERPLICHT VOOROVERLEG

Op grond van artikel 6.18 Bor juncto artikel 3.1.1. Bro is op de voorbereiding van een

omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1 onderdeel a onder 3º van de Wabo een overlegverplichting met betrokken waterschappen en met diensten van provincie en Rijk.

In de ruimtelijke onderbouwing die aan de aanvraag ten grondslag ligt en die laatstelijk gewijzigd is per januari 2016, zijn de resultaten van het overleg met Rijkswaterstaat en Waterschap Aa en Maas onder andere in bijlage II opgenomen. In paragraaf 3.2.2 van die onderbouwing is per voorschrift uit artikel 7.12 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant verwoord hoe na overleg met de

provincie hieraan voldaan wordt.

(9)

TER INZAGELEGGING – ZIENSWIJZEN

Tussen 5 juni en 17 juli 2015 heeft een ontwerp-beschikking ter inzage gelegen en is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.

Omdat abusievelijk de ontwerp-beschikking niet is gepubliceerd in de Staatscourant is deze ongewijzigd opnieuw ter inzage gelegd van 14 oktober tot en met 25 november 2015. De eerder ingekomen

zienswijzen worden geacht ook binnen deze termijn te zijn ingediend. De betrokkenen zijn hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

De terinzagelegging heeft geresulteerd in vier schriftelijke inspraakreacties:

1.Gemeente Asten

2. Stichting MensDier en Peel 3. SRK namens Van Roosmalen 4. M.J.de Groot

SAMENVATTING ZIENSWIJZEN (CURSIEF) EN REACTIE GEDEPUTEERDE STATEN

Gemeente Asten

Van de provincie wordt een inspanning verwacht om met waterschap Aa en Maas en Kovemi tot een goede landschappelijke inpassing te komen en deze voor 2018 uit te voeren;

Er liggen plannen om te komen tot meandering van de Aa en de daarbij behorende landschappelijke inpassing. Hoewel de provincie hierin geen partij is zal voor de tijdige realisatie wel aandacht gevraagd worden en zo nodig een overleg worden opgestart.

De provincie wordt gevraagd zowel in het vergunningverleningstraject als nadien in het handhavingstraject, de gezondheidsaspecten nadrukkelijk mee te nemen en te bewaken.

Gezondheidsaspecten worden in de omgevingsvergunning milieu en bouwen meegenomen. Indien daartoe opgenomen voorschriften worden overtreden zal hiertegen op de gebruikelijke wijze handhavend worden opgetreden.

Beoordeling: zienswijzen leiden niet tot aanpassing beschikking

MensDier Peel

Mest(be)verwerking draagt niet bij aan het enorme mestoverschot in de Peelregio;

Mest(be)verwerkers leveren geen bijdrage aan het verkleinen van het mineralenoverschot, ze verplaatsen alleen het probleem;

Dit soort installaties houden een te grote veestapel en veedichtheid in stand;

Er gaat een aanzuigende werking van de installatie uit zodat het mestprobleem zelfs toeneemt;

(10)

Het rijksbeleid is erop gericht dat veehouders met een mestoverschot dit overschot laten verwerken.

Verwerking in de regio heeft daarbij de voorkeur. Dat het probleem alleen maar toeneemt, is onjuist aangezien het systeem van dierrechten in stand wordt gelaten. Daarmee is er ook geen toename van het mestprobleem. Doordat bewerkte mest gemakkelijker te exporteren is neemt het mestprobleem eerder af.

Wij merken terzake nog op dat onze bekendmaking van 27 november 2015 dat er geen planologische medewerking meer wordt verleend voor initiatieven voor vestiging, uitbreiding en/of toename van mestbewerking, geen invloed heeft op onderhavig initiatief.

Er is hier immers sprake van een concreet initiatief waarvoor een uitzondering wordt gemaakt nu de ontwerp-beschikking vóór genoemde datum ter inzage heeft gelegen en er sprake is van een volledige en ontvankelijke aanvraag. Voor vergaande initiatieven zou het in strijd met rechtszekerheid zijn indien zij plotseling worden geconfronteerd met het gegeven dat zij niet langer kunnen voldoen aan de voorwaarde als genoemd onder artikel 7.12, lid 3, onder b van de verordening ruimte Het alsnog medewerking verlenen aan deze concrete initiatieven betekent dat er meer mestverwerkingscapaciteit ontstaat dan vanuit de wettelijke plicht noodzakelijk is. Dit is vanuit provinciaal belang bezien echter aanvaardbaar omdat:

- dit veranderingen in de verwerkingscapaciteit kan opvangen;

- niet alle vergunde initiatieven zijn ook feitelijk gerealiseerd, hiervoor wordt bezien of intrekking van deze vergunningen in de rede ligt;

- dit een eventuele aanscherping van de wettelijke norm kan opvangen.

Het plan valt onder het MER besluit onderdeel D lid 18.1; er dient dus een MER-beoordeling plaats te vinden. Het plan valt ook onder onderdeel C 18.6 vanwege de rioolzuiveringsinstallatie die deel uitmaakt van de inrichting; er was dus een MER-rapport nodig;

In onderhavige procedure is sprake van “afwijken bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo. De omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan wordt niet gezien als een wettelijk of bestuursrechtelijk plan. Er is dan ook geen planMER noodzakelijk.

Zuivering met membraanreactoren en het ontbreken van omgekeerde osmose is geen BBT;

In onderhavige procedure is aan de orde of het initiatief van de uitbreiding van de mestverwerking ruimtelijk gezien aanvaardbaar is. Met ander woorden het initiatief moet passen binnen het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Dat dat zo is, wordt aangetoond middels de onderliggende ruimtelijke onderbouwing. Of het initiatief met de voorgenomen installatie voldoet aan BBT komt in deze procedure niet aan de orde maar zal worden beoordeeld bij het verlenen van de omgevingsvergunning milieu en bouwen.

Het is dan ook vreemd dat het waterschap met de methode heeft ingestemd en niet onderbouwt waarom van haar eigen beleidsregel wordt afgeweken en het is eveneens vreemd dat RWS heeft ingestemd nu er niet getoetst is op de lozing van antibiotica en resistente bacteriën op oppervlaktewater;

Zoals bij de beantwoording van de vorige zienswijze aangegeven komen in deze procedure niet de milieuaspecten aan de orde. Los daarvan hebben het waterschap en Rijkswaterstaat een eigen afwegings- en beoordelingskader waar wij niet in kunnen en willen treden.

Waterschap had beleidsregel toe moeten passen op antibiotica en resistente bacteriën omdat eerst op de Aa wordt geloosd.

(11)

Zie beantwoording vorige zienswijze. Overigens merken wij op dat de veronderstelling in deze zienswijze onjuist is aangezien er niet op de Aa wordt geloosd.

Er is onvoldoende rekening gehouden met calamiteiten als gevolg van de lozing van 82.118 m3 afvalwater.

Ook dit aspect is in onderhavige procedure niet aan de orde. Opgemerkt wordt dat in de te verlenen watervergunning door Rijkswaterstaat voorschriften met betrekking tot calamiteiten opgenomen zullen worden.

Er is geen rekening gehouden met circa 40 extra transportbewegingen en de daarmee gepaard gaande extra uitstoot van fijnstof.

Er is getoetst of met het totaal aan vrachtbewegingen inclusief de voorgenomen uitbreiding voldaan kan worden aan de normen voor fijnstof en dat blijkt het geval te zijn.

Er is groot risico op stankoverlast voor Asten en Lierop; de huidige installatie zorgt al voor stankoverlast laat staan bij een vertienvoudiging van de capaciteit.

In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het initiatief inclusief de bestaande varkenshouderij voor wat betreft geur voldoet aan de normen voor de voor- en achtergrondbelasting. De optredende geur bij de omliggende geurgevoelige objecten (ggo’s) blijft in ruime mate onder de vastgestelde geurnormen voor het buitengebied en de kernen. Naast de toetsing van de voor- en achtergrondbelasting met het rekenprogramma V-stacks is de geuremissie getoetst aan de NeR beleidsregel ‘’Beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven’’. Uit de rapportage BL2014.7301.01-V01 ‘’Geuronderzoek mestverwerking en pasteurisatie Kovemi B.V.’’ opgesteld door Buro blauw is blijkt dat de aangevraagde geursituatie voldoet aan het geurbeleid van de provincie Noord-Brabant. Het onderzoek van buro Blauw betreft een geurprognose onderzoek uitgevoerd met behulp van geurkentallen. Het geurkental van de pasteurisatie unit en de hedonische waarde zijn inmiddels door daadwerkelijke metingen bij de installatie vastgesteld, daar deze installatie reeds in bedrijf is. Met behulp van de gemeten gegevens is het

onderzoek van Buro Blauw geüpdate. Dit betekent dat opnieuw verspreidingsberekeningen van geur zijn uitgevoerd, dit betreft rapport EV-01546c “geuronderzoek pasteurisatie unit Kovemi BV te Asten” van Envivice Luchtadvies en – meting. In de aangepaste ruimtelijke onderbouwing (versie januari 2016) is deze rapportage opgenomen in Bijlage XVI.

De berekende geurimmissiecontouren zijn opnieuw beoordeeld op de beoordelingswijze zoals vastgelegd in de beleidsregels geur van de provincie Noord-Brabant. Er is zelfs sprake van een daling van de

geurbelasting ten opzichte van de vigerende milieuvergunning.

Er is een risico van mengen van allerlei resistentie bacteriën in de mest die kunnen leiden tot ontstaan van zoönosen.

In de ruimtelijke onderbouwing is in bijlage XXV beschreven welke maatregelen worden genomen om de gevolgen voor de volksgezondheid zodanig te beperken dat deze aanvaardbaar zijn. De betreffende categorieën en de daarbij getroffen maatregelen komen voort uit de rapportage “Aanvullende

toetsingsinstrument’’ van de GGD’s Brabant en Zeeland (september 2013). Het toetsingsinstrument richt zich op de indicatoren geur, fijn stof en endotoxinen, zoönosen, transport en landschappelijke inpassing.

Ook wordt er beschreven hoe er wordt omgegaan met risico’s ten aanzien van antibiotica resistente bacteriën en medicijnresten.

Wij zijn van mening dat met de voorgenomen maatregelen de risico’s voor de volksgezondheid voldoende worden ingeperkt.

(12)

Het plan is in strijd met het bestemmingsplan; er is geen tijdelijke maar permanente vestiging van de installatie.

Het plan is inderdaad in strijd met het bestemmingsplan. Daarom wordt nu juist de procedure afwijking van het bestemmingsplan gevoerd. De gemeenteraad heeft het primaat bij het bepalen van de ruimtelijke ontwikkelingen op lokaal niveau. De gemeenteraad van Asten heeft zich voor onderhavige ontwikkeling uitgesproken door een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Hiermee staat de gemeenteraad achter de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse.

Vanwege de ligging in het historisch beekdal van de Aa en de aanduiding Historisch geografie(vlak) buiten de cultuurhistorische landschappen” had onderzoek naar archeologische waarden plaats moeten vinden.

In de ruimtelijke onderbouwing is in paragraaf 2.3.5 uitvoerig beschreven binnen welke categorieën van archeologische waarden de voorgenomen bedrijfsontwikkelingen vallen. Daarbij is tevens onderzocht of de voorgenomen (bouw)activiteiten leiden tot een archeologische onderzoeksplicht. Gelet op de omvang en de diepte van de voorgenomen activiteiten bestaat er een vrijstelling van die onderzoeksplicht. Een onderzoek naar archeologische waarden is derhalve niet noodzakelijk.

De berekening van de omvang van het bouwblok is vaag.

In bijlage VII van de ruimtelijke onderbouwing is een tekening opgenomen van het bouwblok inclusief de voorgenomen uitbreiding. Deze tekening is tevens voorzien van een schaalverdeling. Wij zijn van mening dat de tekening voldoende inzicht geeft in de omvang van het bouwblok.

Het plan is in strijd met de Verordening ruimte artikel 7.12.3 want de opslag van het vervuilde

proceswater vindt deels plaats in de open lucht, in het bedrijfsplan staat niet beschreven waar de mest vandaan komt, de afwijking van de Verordening is niet voorgelegd aan PS en er is niet voldaan aan de voorwaarde van de gemeenteraad van Asten dat de herkomst van aangevoerde mest duidelijk moet zijn.

De Verordening ruimte bepaalt in artikel 7.12.3 onder f. dat de opslag van tussenproducten niet in de open lucht plaats mag vinden. De opslag van het proceswater vindt plaats in een silo voorzien van een spankap, ook wel buffertank genoemd. Voor de zuivering van dit proceswater wordt er gebruik gemaakt van een zogenaamde membraanbioreactor ook wel MBR genoemd. De MBR is daarbij in staat is om het proceswater dusdanig te zuiveren dat dit hergebruikt danwel geloosd kan worden op het

oppervlaktewater. De MBR is in de praktijk voor 99,5% gevuld met zuiver water en per uur komt er 0,5%

proceswater bij uit de buffertank dat onder vloeistofniveau wordt ingebracht en zich daarmee direct vermengd met het zuivere proceswater. Daarnaast wordt er per uur 0,5% gezuiverd proceswater (effluent) onttrokken. Gezien het feit dat de MBR voor bijna 99,5% werkt met zuiver water kan er op onderhavige locatie gesproken worden over het zuiveren van water dat niet behoort tot een tussenproduct van de mestverwerking. De waterzuivering op onderhavige locatie is vergelijkbaar met de conventionele MBR’s die opgesteld staan bij diverse (riool)waterzuiveringsinstallaties in ons land, waarbij het

waterzuiveringsproces onder atmosferische druk de beste resultaten geeft en derhalve noodzakelijk is.

In het bedrijfsplan dat eveneens onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing (bijlage XXVI) staat beschreven waar de te verwerken mest overwegend vandaan komt. Dit blijkt binnen een straal van 10 kilometer van het bedrijf te zijn.

De afwijking van het bestemmingsplan hoeft niet voorgelegd te worden aan Provinciale Staten. Het volstaat te motiveren dat de afwijking voldoet aan de eisen zoals die in de Verordening ruimte van de provincie zijn opgenomen.

(13)

Beoordeling: zienswijzen leiden niet tot aanpassing beschikking.

SRK Rechtsbijstand namens Van Roosmalen

Anders dan gesteld draagt het bedrijfsplan voor de mestverwerking slechts beperkt bij aan het oplossen van de mestoverschot omdat de mest alleen beter transporteerbaar gemaakt wordt; de meststof blijft geheel in stand en wordt enkel geconcentreerd; er is geen sprake van sluiting van de kringloop.

Zoals in de ruimtelijke onderbouwing in de inleiding is aangegeven wordt het met de toepassing van de reeds vergunde technieken en de te realiseren membraanbioreactoren mogelijk om 4/5 deel van de drijfmest ‘’het proceswater’’ na zuivering te lozen op het oppervlaktewater. Hierdoor blijft er nog maar 1/5 deel ‘’hoogwaardige vaste fractie’’ van de mest over die geëxporteerd dient te worden. Naar de huidige inzichten levert dit een aanzienlijke bijdrage aan het oplossen van het mestoverschot zoals de rijksoverheid dat voor ogen staat.

Kennelijk is abusievelijk een conceptversie van de ruimtelijke onderbouwing ter inzage gelegd.

Deze constatering is juist. Bij de nieuwe ter inzagelegging van de ontwerpbeschikking met ingang van 15 oktober 2015 is wel de juiste ruimtelijke onderbouwing bijgevoegd. Aan degenen die eerder al

zienswijzen hadden ingediend is de juiste ruimtelijke onderbouwing ook integraal toegezonden. Alle op de eerste ter inzagelegging ingediende zienswijzen worden meegenomen.

Eerder zijn reeds enkele vergunningen verleend mbt dit initiatief; ten onrechte zijn die niet gecoördineerd met dit besluit.

Voor zover hier de Natuurbeschermingswetvergunning wordt bedoeld merken wij op dat ingevolge artikel 47 lid 2 Natuurbeschermingswet 1998 de natuurbeschermingswetvergunning in de omgevingsvergunning (milieu) niet aanhaakt indien reeds een vergunning op grond van die wet voor het betrokken project of de betrokken handeling is verleend of aangevraagd.

Bij de behandeling van de zienswijze over de verleende Natuurbeschermingswetvergunning gaan wij hier verder op in.

Er had een MER moeten worden opgesteld en gegeven de stikstofdepositie ook een passende beoordeling.

Er is in het kader van onderhavige procedure tot afwijking van het bestemmingsplan geen sprake van een plan waarvoor in het kader van de Mer-regelgeving een Mer moet worden opgesteld. Met het oog op de te verlenen omgevingsvergunning milieu en bouwen heeft aanvrager op 1 augustus 2014 een Mer-

aanmeldingsnotitie voor het initiatief ingediend. Op 3 november 2014 hebben wij besloten dat ten behoeve van de voorgenomen activiteit geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld. Dat besluit maakt onderdeel uit van de aanvraag voor de omgevingsvergunning milieu en bouwen die thans in behandeling is.

De geuremissie levert een ernstige bedreiging op voor de leefkwaliteit van omwonenden en er treden risico’s op voor externe veiligheid a.g.v. calamiteuze tankbreuk;

In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het initiatief inclusief de bestaande varkenshouderij voor wat betreft geur voldoet aan de normen voor de voor- en achtergrondbelasting. De optredende geur bij de omliggende geurgevoelige objecten (ggo’s) blijft in ruime mate onder de vastgestelde geurnormen voor het buitengebied en de kernen. Naast de toetsing van de voor- en achtergrondbelasting met het

(14)

rekenprogramma V-stacks is de geuremissie getoetst aan de NeR beleidsregel ‘’Beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven’’. Uit de rapportage BL2014.7301.01-V01 ‘’Geuronderzoek mestverwerking en pasteurisatie Kovemi B.V.’’ opgesteld door Buro blauw blijkt dat de aangevraagde geursituatie voldoet aan het geurbeleid van de provincie Noord-Brabant. Het onderzoek van buro Blauw betreft een geurprognoseonderzoek uitgevoerd met behulp van geurkentallen. Het geurkental van de pasteurisatie-unit en de hedonische waarde is inmiddels door daadwerkelijke metingen bij de installatie vastgesteld. Met behulp van de gemeten gegevens is het onderzoek van Blauw geüpdate. Dit betekent dat opnieuw verspreidingsberekeningen van geur zijn uitgevoerd, dit betreft rapport EV-01546c

“geuronderzoek pasteurisatie unit Kovemi BV te Asten” van Envivice luchtadvies en –meting. In de aangepaste ruimtelijke onderbouwing, versie januari 2016 is deze rapportage opgenomen in bijlage XVI.

De berekende geurimmissiecontouren zijn opnieuw beoordeeld op de beoordelingswijze zoals vastgelegd in de beleidsregels geur van de provincie Noord-Brabant.

Tevens is naar aanleiding van de metingen het rapport Bijlage XVII: Geurbelasting achtergrond geüpdate.

Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de streefwaarde van de achtergrondbelasting. Er is zelfs sprake van een daling van de geurbelasting ten opzichte van de vigerende milieuvergunning.

Wij zijn van mening dat het initiatief geen ernstige bedreiging voor de leefkwaliteit van omwonenden vormt.

Om het bezwijken van procesinstallaties te voorkomen worden er maatregelen getroffen door aan de vervoerszijde van de opslagsilo’s en membraanbioreactoren aanrijdbeveiligingen te plaatsen. De

opslagsilo’s, buffersilo en membraanbioreactoren worden tevens zodanig gesitueerd dat deze als het ware in een grote calamiteitenbak (lekbak) staan. Mocht er dan onverhoopt een ongewoon voorval plaatsvinden dan wordt de inhoud van de betreffende opslagvoorziening opgevangen in deze calamiteitenbak. Voor de berekening van de benodigde opvangcapaciteit wordt er gerefereerd aan artikel 2.4, derde lid van de Activiteitenregeling milieubeheer. Indien een lekbak waarin in meerdere opslagvoorzieningen zijn gesitueerd wordt gebruikt als bodembeschermende voorziening (waarvan in onderhavige situatie sprake van is) dan geldt de volgende eis:

De lekbak heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van de grootste

verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit ten minste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen.

De aanvraag voor de omgevingsvergunning milieu en bouwen zal op deze maatregelen worden aangepast.

In de onderliggende aangepaste ruimtelijke onderbouwing, versie januari 2016 wordt op bladzijde 31 eveneens aan het vereiste van omwalling aandacht besteed. Daar is ook de berekening van de vereiste capaciteit terug te vinden.

Door het treffen van deze voorziening is naar onze mening in voldoende mate het risico van calamiteuze tankbreuk ingedekt.

Uit de BREF Emissions From Storage volgt een BBT eis van omwalling van de silotanklocatie (zie rechtbankuitspraak Gelderland 16 december 2014, Awb 13/3707); er wordt niet voorzien in dubbelwandige silo’s dus is omwallen verplicht maar dit is in de ruimtelijke onderbouwing niet opgenomen.

Wij verwijzen wat dit betreft naar voorgaande reactie. Overigens merken wij hierbij op dat tegen de aangehaalde uitspraak hoger beroep is ingesteld maar hierover tot op heden geen uitspraak gedaan is.

(15)

De economische haalbaarheid van het bedrijfsinitiatief is sterk onzeker omdat Nederland in toenemende mate zich ontwikkelt tot een ongeschikte locatie voor grootschalige varkenshouderij; veel bedrijven zullen staken, er is minder mest beschikbaar dus het middellange en langetermijnperspectief ontbreekt in de afweging.

Het rijksbeleid is erop gericht dat veehouders met een mestoverschot dit overschot in toenemende mate laten verwerken. Verwerking in de regio heeft daarbij de voorkeur. In en rond Asten bestaat er een mestoverschot van 110.000 ton. Niet valt in te zien dat door een veranderende situatie in de

varkenshouderij dit mestaanbod op de middellange of lange termijn aanzienlijk zal verminderen. Wij zijn van mening dat de haalbaarheid van het bedrijfsinitiatief voldoende vast staat.

De ruimtelijke onderbouwing verwijst naar een AAB advies uit 2009 waarvan de actualiteitswaarde laag is; dit had niet betrokken mogen worden in de ruimtelijke onderbouwing nu er zich ingrijpende wijzigingen van beleid en regelgeving hebben voorgedaan.

Het AAB advies in de ruimtelijke onderbouwing dateert inderdaad van 2009. Het AAB advies heeft in de ruimtelijke onderbouwing dan ook geen doorslaggevende betekenis. Het advies moet gezien worden als een informatief document. Relevant daarbij is dat dat advies ook al uitgaat van een regionale rol voor wat betreft mestverwerking. Dat het beleid en de regelgeving zijn gewijzigd mag zo zijn maar dat ziet nu juist op een toename van de verplichte (regionale) mestverwerking zodat de wijziging van het beleid de

noodzaak tot die verwerking alleen maar vergroot.

Gelet op het aantal verkeersbewegingen had een verkeersplan niet mogen ontbreken; tenminste hadden beperkingen moeten worden gesteld aan tijdstip en rijroute mesttransporten; het bedrijfsplan geeft geen duidelijkheid over de transporten; middels tractoren of vrachtauto’s?

In paragraaf 2.3.3. van de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven welke voertuigbewegingen het initiatief met zich mee brengt. Tevens is daar aangegeven hoe de verkeersafwikkeling en het parkeren plaatsvinden. Gelet op de aanwezige infrastructuur van met name de nabij gelegen rijksweg is daarbij terecht de conclusie getrokken dat de vervoersbewegingen geen hinder veroorzaken voor de doorstroom op omliggende wegen.

In het akoestisch rapport dat aan de ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd zijn alle te verwachten transportbewegingen meegenomen en beoordeeld op akoestische relevantie. Dit voor zowel de bestaande varkenshouderij als de uitbreiding van de mestverwerkingscapaciteit.

Er heeft ten onrechte geen coördinatie plaatsgevonden met de Waterwet gegeven de lozing van 82000m3 water op de Zuid-Willemsvaart.

In onderhavige procedure is aan de orde of de afwijking van het bestemmingsplan voor het initiatief ruimtelijk aanvaardbaar is. De coördinatie met de Waterwet zal plaatsvinden in het kader van de procedure tot verlening van de omgevingsvergunning milieu en bouwen.

De geurbeoordeling houdt geen rekening met een worst-case beoordeling gegeven de perceelsvergroting.

In deze procedure wordt enkel en alleen voor het betreffende initiatief afgeweken van het vigerende bestemmingsplan. Met het verlenen van de omgevingsvergunning wordt het bestemmingsplan niet gewijzigd in de zin dat er een perceelsvergroting plaatsvindt waar verdergaande activiteiten ontwikkeld kunnen worden. In de geurbeoordeling is daarom terecht alleen rekening gehouden met de geurrelevante activiteiten die nu aangevraagd zijn.

(16)

De geurbeoordeling is gebaseerd op veronderstellingen die onvoldoende zijn gewaarborgd; de hedonische waarde is niet zorgvuldig vastgesteld en de integrale beoordeling van stal- en mestverwerking is

onvoldoende representatief.

De geurbeoordeling zoals in de ruimtelijke onderbouwing in bijlage XV opgenomen is opgesteld door een daartoe ingeschakeld deskundig en gecertificeerd bureau. Daarnaast is door buro Blauw een

geurprognose-onderzoek uitgevoerd met behulp van geurkentallen. Het geurkental van de pasteurisatie- unit en de hedonische waarde is inmiddels door daadwerkelijke metingen bij de installatie vastgesteld.

Met behulp van de gemeten gegevens is het onderzoek van Blauw geüpdate. Dit betekent dat opnieuw verspreidingsberekeningen van geur zijn uitgevoerd, dit betreft rapport EV-01546c “geuronderzoek pasteurisatie unit Kovemi BV te Asten” Envivice. (Bijlage XVI in de ruimtelijke onderbouwing, versie januari 2016)

Wij hebben geen aanleiding te veronderstellen dat die berekeningen niet juist zijn uitgevoerd. Door de indiener van de zienswijze wordt ook niet aangegeven of onderbouwd dat deze berekeningen

onzorgvuldig of onvoldoende representatief zouden zijn.

Aan de gevolgen voor de Natura 2000 zones kan niet voorbij gegaan worden ondanks de beschikking over een Natuurbeschermingswetvergunning; er had een passende beoordeling gemaakt moeten worden ook met betrekking tot de Limburgse en Belgische Natura 2000 gebieden.

In het kader van dit initiatief is voor de natuurbeschermingswetvergunning de provincie Noord-Brabant het bevoegde gezag. De eventuele gevolgen voor de natuur – de meeste stikstofdepositie - betreffen immers hoofdzakelijk Natura 2000 gebieden in de provincie Noord-Brabant. De provincie neemt bij de

vergunningverlening alle andere Natura 2000-gebieden waar de activiteit een toename op veroorzaakt mee in de besluitvorming. Derhalve ook de gebieden buiten haar provincie en buitenlandse gebieden.

Er is voorts een discrepantie tussen de ruimtelijke onderbouwing en de Nb-wet vergunningaanvraag (zie tabellen blz. 3 en 4); verzocht wordt de verleende Nb-wetvergunning in overeenstemming te brengen met de ruimtelijke onderbouwing;

De Natuurbeschermingswetvergunning haakt ingevolge artikel 47 lid 2 Natuurbeschermingswet 1998 niet aan in de omgevingsvergunning (milieu) indien reeds een vergunning op grond van die wet is

verleend of aangevraagd. Op 20 april 2015 is door de provincie Noord-Brabant vergunning verleend op de aanvraag van 10 november 2011.

De depositie die de nu aangevraagde activiteit veroorzaakt past ruimschoots binnen de reeds verleende natuurbeschermingswetvergunning. Wij zien geen noodzaak om tot aanpassing van de verleende natuurbeschermingswetvergunning over te gaan.

Er is ten onrechte geen beoordeling gemaakt van de worst casesituatie die de bestemmingsplanwijziging mogelijk maakt.

Zoals hierboven bij de beantwoording van de zienswijze over geurbeoordeling in relatie tot de

perceelvergroting is aangegeven gaat het in deze procedure niet om een bestemmingsplanwijziging maar om het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een concreet omschreven initiatief. Er kan dan ook geen sprake zijn van een worstcase situatie die beoordeeld zou moeten worden. De afwijking maakt niet meer mogelijk dan is aangevraagd.

Gelet op de bestemming “beekdal” direct naast de planlocatie ontbreekt ten onrechte een flora- en faunaonderzoek.

(17)

Er is ten behoeve van het initiatief een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage XXII in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

De gang van zaken rondom de in 2008 afgesproken realisatie van de meandering van de Aa vergt nader onderzoek, toelichting en motivering gelet op de opmerking dat Kovemi hiervoor niet verantwoordelijk is.

Voor de vraag of onderhavig initiatief ruimtelijk aanvaardbaar is achten wij een nader onderzoek naar de gang van zaken rondom de in 2008 afgesproken realisatie van de meandering van de Aa niet relevant. Dat initiatiefnemer gronden geruild heeft zodat het waterschap natuurdoeleinden kan realiseren laat onverlet dat het in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen beplantingsplan landschappelijke inpassing moet voldoen aan de daarvoor gestelde vereisten.

Er staan evidente onjuistheden in de ruimtelijke onderbouwing o.a. op pagina 9 en 11 waar wordt gesteld dat de “waarde van mest cruciaal is in de natuurlijke kringloop van onze flora en fauna”; hier wordt ook een nieuw begrip geïntroduceerd nl “ecologische kringloop”; mogelijk is e.e.a een gevolg van de ter inzage gelegde conceptversie.

In de aangepaste ruimtelijke onderbouwing, versie januari 2016 is een en ander gecorrigeerd.

Er wordt niet voldaan aan de eisen voor externe veiligheid vanwege onaanvaardbare risico’s bij tankbreuk;

Om het bezwijken van procesinstallaties te voorkomen worden er maatregelen getroffen door aan de vervoerszijde van de opslagsilo’s en membraanbioreactoren aanrijdbeveiligingen te plaatsen. De

opslagsilo’s, buffersilo en membraanbioreactoren worden tevens zodanig gesitueerd dat deze als het ware in een grote calamiteitenbak (lekbak) staan. Mocht er dan onverhoopt een ongewoon voorval plaatsvinden dan wordt de inhoud van de betreffende opslagvoorziening opgevangen in deze calamiteitenbak. Voor de berekening van de benodigde opvangcapaciteit wordt er gerefereerd aan artikel 2.4, derde lid van de Activiteitenregeling milieubeheer. Indien een lekbak waarin in meerdere opslagvoorzieningen zijn gesitueerd wordt gebruikt als bodembeschermende voorziening (waarvan in onderhavige situatie sprake van is) dan geldt de volgende eis:

De lekbak heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van de grootste

verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit ten minste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen.

De aanvraag voor de omgevingsvergunning milieu en bouwen zal op deze maatregelen worden aangepast.

In de onderliggende aangepaste ruimtelijke onderbouwing, versie januari 2016 (bladzijde 31) wordt eveneens aan het vereiste van omwalling aandacht besteed. Daar is ook de berekening van de vereiste capaciteit terug te vinden.

Er ontbreekt een advies van de GGD; dit is wel nodig gelet op aard en omvang van het initiatief en daarbij dienen ok de omwonenden te worden geraadpleegd;

In bijlage XXV van de ruimtelijke onderbouwing is onder het kopje “Volksgezondheid” beschreven welke maatregelen zijn getroffen ten behoeve van de aanvaardbaarheid van de Volksgezondheid. Die

maatregelen zijn per categorie weergegeven en toegelicht.

De betreffende categorieën en de daarbij getroffen maatregelen komen voort uit de rapportage

“Aanvullende toetsingsinstrument’’ van de GGD’s Brabant en Zeeland (september 2013). Het

toetsingsinstrument richt zich op de indicatoren geur, fijn stof en endotoxinen, zoönosen, transport en landschappelijke inpassing.

(18)

Wij zijn van mening dat met het uitvoeren van de benoemde maatregelen de risico’s voor de volksgezondheid in voldoende mate worden beperkt. Wij merken hierbij nog op dat geen wettelijk voorschrift verplicht tot het voorhanden hebben van een advies van de GGD alvorens tot afwijken van het bestemmingsplan wordt besloten

Het staat niet vast dat van de verordening ruimte kan worden afgeweken; artikel 33 is onverbindend;

Indien het rechtstreeks werkende artikel 33 van de Verordening ruimte onverbindend zou zijn is afwijken van de Verordening ruimte niet aan de orde. In dat geval staat het immers de gemeente vrij om met voorbijgaan aan hetgeen in die Verordening is opgenomen van het bestemmingsplan af te wijken

Er moet minimaal 1995m2 landschappelijk worden ingepast; dit valt niet af te leiden uit de tekening (bijlage IX); gazon kan niet gelden als landschappelijke inpassing; het voorschrift van het beplantingsplan is rechtsonzeker.

In bijlage IX van de ruimtelijke onderbouwing is naast een tekening ook een tabel opgenomen waarin staat vermeld op welke plaats beplanting in een bepaalde omvang wordt opgenomen. Het totaal aan

landschappelijke inpassing bedraagt 2287 m2. Het in de tabel opgenomen gazon is voor het bepalen van de benodigde vierkante meters niet meegenomen. De uitvoering van het beplantingsplan is als

voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het besluit. Hiermee wordt voldoende rechtszekerheid geboden.

Er is geen inzicht in aanbod en afkomst mest; hiermee wordt zelfs bij benadering niet voldaan aan de betrokken eis uit de Verordening ruimte;

In het bedrijfsplan dat eveneens onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing (bijlage XXVI) staat beschreven waar de te verwerken mest overwegend vandaan komt. Dit blijkt binnen een straal van 10 kilometer van het bedrijf te zijn. Ook in het AAB advies staat aangegeven dat de te verwerken mest uit de regio afkomstig is. Wij hebben geen redenen te veronderstellen dat dit niet juist zou zijn.

Het verslag van de dialoog is niet ter accordering aan omwonenden voorgelegd; omwonenden zijn niet betrokken bij het opstellen gespreksverslag; dit is des te urgenter nu er een petitie circuleert waarin de omwonenden hun zorgen uitspreken.

Voor wat betreft de omgevingsdialoog is de beleidsregel van de gemeente Asten gevolgd. Binnen die beleidsregel is accordering van het verslag door de omwonenden geen vereiste. De gemeente Asten heeft de resultaten van de omgevingsdialoog zoals in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen akkoord bevonden. In het raadsvoorstel voor de afgifte van een verklaring van geen bedenking is tevens opgenomen dat de dialoog met de omgeving op een zorgvuldige manier is gevoerd.

Op een aantal punten is de zorgvuldigheidsscore onvoldoende en/of onjuist ingevuld; dit betreft: het ontbreken van een quarantaineafdeling op de staltekening, het niet opnemen van 84 stuks rundvee, onjuiste invulling geurbelasting, fijnstofemissie en ammoniakemissie, ten onrechte 10-15% groen verticale projectieclaim, onjuiste weergave overdekte uitloop voor dieren.

Zoals hierboven ook al vermeld heeft er in eerste instantie inderdaad abusievelijk een conceptversie van de ruimtelijke onderbouwing ter inzage gelegen. Bij de nieuwe ter inzagelegging van de

ontwerpbeschikking met ingang van 15 oktober 2015 is wel de juiste ruimtelijke onderbouwing

bijgevoegd. In de conceptversie is ten onrechte de zorgvuldigheidsscore met betrekking tot de bestaande veehouderij opgenomen. In onderhavige procedure worden de veehouderijactiviteiten niet gewijzigd.

(19)

Er ontstaan in strijd met artikel 7.10 lid 1e ten onrechte twee of meer zelfstandige bedrijven. Er is ten onrechte niet getoetst aan de kaders van het geldende bestemmingsplan; onduidelijk is hoe het plan zich verhoudt tot het gemeentelijk bestemmingsplan en onduidelijk is welke voorschriften op het vergrote bedrijfsperceel gelden.

Er ontstaan planologisch gezien met de voorgenomen uitbreiding geen twee bedrijven. De mestverwerking betreft een nevenactiviteit van het bestaande bedrijf. Dat er een opschaling van die mestverwerking plaatsvindt, doet hieraan niet af. Dat is immers toegestaan mits aan de daarvoor geldende eisen uit de Verordening ruimte wordt voldaan. Het plan past niet in het vigerende bestemmingsplan. Juist om die reden wordt de procedure tot afwijking van het bestemmingsplan gevoerd. Eventueel noodzakelijk voorschriften worden in dat besluit opgenomen.

Beoordeling: zienswijzen leiden niet tot aanpassing beschikking.

M.J. de Groot en ARAG namens M.J. de Groot

De opschaling van de mestverwerking heeft een geweldige impact op de omgeving die nu al hinder ondervindt van de huidige inrichting; deze enorme uitbreiding kan en mag het bevoegd gezag niet toestaan.

Met de onderliggende ruimtelijke onderbouwing is in voldoende mate aangetoond dat met het

voorgenomen initiatief een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft. Uitvoering van het initiatief kan pas plaatsvinden indien ook beslist is op de aanvraag voor de omgevingsvergunning milieu en bouwen. De beoordeling van die aanvraag geschiedt aan de hand van de geldende wet en regelgeving voor de

verschillende onderdelen.

Wij merken hierbij nog op dat eventuele hinder van de huidige inrichting afgenomen is doordat de mestzakken niet meer aanwezig zijn. Voorts verwijzen wij naar de uitkomsten van verrichtte onderzoeken met betrekking tot de geur.

Nergens wordt aangetoond dat de cijfers en beweringen in de ruimtelijke onderbouwing juist zijn.

In de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar cijfers of kengetallen die hetzij uit bestaande documenten komen hetzij zijn gebaseerd op eigen onderzoeken. Laatstgenoemde onderzoeken zijn uitgevoerd door deskundige adviesbureaus die daarvoor gecertificeerd of geaccrediteerd zijn. Dat de cijfers en beweringen in de ruimtelijke onderbouwing niet juist zijn onderschrijven wij dan ook niet en is overigens ook niet aangetoond.

Dat geldt bijvoorbeeld voor de uitstoot van fijnstof; de transportbewegingen nemen toe terwijl volgens de gemeentelijke fijnstofkaart er nu al sprake is van een zwaar overbelaste locatie;

Uit de ruimtelijke onderbouwingen en het daarin opgenomen rapport ten aanzien van de luchtkwaliteit blijkt dat de extra vervoersbewegingen in niet betekende mate zijn ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Intussen is dit rapport ook in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning milieu beoordeeld en is daarbij geconcludeerd dat de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer niet worden niet overschreden.

(20)

Er wordt geen aandacht besteed aan de toenemende risico’s voor de gezondheid van de direct omwonenden (zoönosen).

In bijlage XXV van de ruimtelijke onderbouwing is onder het kopje “Volksgezondheid” beschreven welke maatregelen zijn getroffen ten behoeve van de aanvaardbaarheid van de Volksgezondheid. Die

maatregelen zijn per categorie weergegeven en toegelicht.

De betreffende categorieën en de daarbij getroffen maatregelen komen voort uit de rapportage

“Aanvullende toetsingsinstrument’’ van de GGD’s Brabant en Zeeland (september 2013). Het

toetsingsinstrument richt zich op de indicatoren geur, fijn stof en endotoxinen, zoönosen, transport en landschappelijke inpassing.

Wij zijn van mening dat met het uitvoeren van de benoemde maatregelen de risico’s voor de volksgezondheid in voldoende mate worden beperkt. Wij merken hierbij nog op dat geen wettelijk voorschrift verplicht tot het voorhanden hebben van een advies van de GGD alvorens tot afwijken van het bestemmingsplan wordt besloten.

Nu specifieke normeringen voor gezondheid er niet is kan naar onze mening niet gesteld worden dat een deugdelijk onderbouwde afweging ten aanzien van gezondheidseffecten ontbreekt. Los daarvan is overigens ook niet aannemelijk gemaakt dat die risico’s er wel zijn. De enkele stelling hiervan is niet voldoende nu uit de rechtspraak blijkt dat dit alleen hout snijdt als dat is gebaseerd op algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten.

Hetzelfde geldt voor stankoverlast, deze zou niet toenemen terwijl er nu al regelmatig onacceptabele overlast is;

In de ruimtelijke onderbouwing zijn rapportages opgenomen met betrekking tot geur. Het betreft bijlage XV Geurberekening Buro Blauw, bijlage XVI Rapportage “ Geuronderzoek pasteurisatie unit Kovemi B.V.”

van EnviVice Luchtadvies en –meting en bijlage XVII geurberekening achtergrondbelasting. Uit deze rapportages volgt dat als gevolg van het initiatief de geurbelasting ruimschoots binnen de normen blijft.

Dat geldt voor de voorgrondbelasting maar ook voor de achtergrondbelasting waarin de cumulatieve geurhinder is berekend en waarvan wordt geconcludeerd dat deze binnen de streefwaarden blijft.

Er blijkt uit de ontwerp-omgevingsvergunning niets van enige belangenafweging.

Het criterium om wel of niet mee te werken aan onderhavig initiatief is de vraag of dit past binnen het begrip “goede ruimtelijke ordening”. Daarbij is het van belang dat een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving kan worden gegarandeerd. Uit de diverse onderzoeken die aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggen blijkt dat dit het geval is. Een nadere belangenafweging is dan niet aan de orde en juridisch ook niet mogelijk.

Het ontwerp is tevens in strijd met de Verordening Ruimte omdat het bouwvlak wordt overschreden; op papier is sprake van een vormverandering terwijl de facto het bouwblok wordt vergroot.

Het ontwerp is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om die reden wordt de procedure tot afwijking van het bestemmingsplan gevoerd. Het ontwerp is echter niet in strijd met de Verordening ruimte. Weliswaar wordt de bebouwde oppervlakte vergroot maar die blijft binnen de in de Verordening opgenomen maximale omvang van 1,5 ha.

Het ontwerp is ook in strijd met artikel 7.12.3 Verordening voor wat betreft (f) opslag en verwerking van vervuild proceswater in de open lucht; (h) niet meetbare landschappelijke inpassing die onvoldoende rechtszeker is vastgelegd; (i) een bedrijfsplan dat geen inzicht geeft in de exacte herkomst van de

(21)

aangeboden mest terwijl de gemeenteraad dit wel geëist heeft; (j) ontbreken van een zorgvuldige dialoog met ondergetekende (de Groot) zodat de beschikking onzorgvuldig is voorbereid;

De Verordening ruimte bepaalt in artikel 7.12.3 onder f. dat de opslag van tussenproducten niet in de open lucht plaats mag vinden. De opslag van het proceswater vindt plaats in een silo voorzien van een spankap, ook wel buffertank genoemd. Voor de zuivering van dit proceswater wordt er gebruik gemaakt van een zogenaamde membraanbioreactor ook wel MBR genoemd. De MBR is daarbij in staat is om het proceswater dusdanig te zuiveren dat dit hergebruikt danwel geloosd kan worden op het

oppervlaktewater. De MBR is in de praktijk voor 99,5% gevuld met zuiver water en per uur komt er 0,5%

proceswater bij uit de buffertank dat onder vloeistofniveau wordt ingebracht en zich daarmee direct vermengd met het zuivere proceswater. Daarnaast wordt er per uur 0,5% gezuiverd proceswater (effluent) onttrokken. Gezien het feit dat de MBR voor bijna 99,5% werkt met zuiver water kan er op onderhavige locatie gesproken worden over het zuiveren van water dat niet behoord tot een tussenproduct van de mestverwerking.

De waterzuivering op onderhavige locatie is vergelijkbaar met de conventionele MBR’s die opgesteld staan bij diverse (riool)waterzuiveringsinstallaties in ons land, waarbij het waterzuiveringsproces onder

atmosferische druk de beste resultaten geeft en derhalve noodzakelijk is.

In bijlage IX van de ruimtelijke onderbouwing is naast een tekening ook een tabel opgenomen waarin staat vermeld op welke plaats beplanting in een bepaalde omvang wordt opgenomen. Het totaal aan

landschappelijke inpassing bedraagt 2.287 m2. Het in de tabel opgenomen gazon is voor het bepalen van de benodigde vierkante meters niet meegenomen.

De uitvoering van het beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het besluit.

Hiermee wordt voldoende rechtszekerheid geboden.

In het bedrijfsplan dat eveneens onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing (bijlage XXVI) staat beschreven waar de te verwerken mest overwegend vandaan komt. Dit blijkt binnen een straal van 10 kilometer van het bedrijf te zijn.

Voor wat betreft de omgevingsdialoog is de beleidsregel van de gemeente Asten gevolgd. Binnen die beleidsregel is accordering van het verslag door omwonenden geen vereiste. De gemeente Asten heeft de resultaten van de omgevingsdialoog zoals in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen akkoord bevonden.

In het raadsvoorstel voor de afgifte van een verklaring van geen bedenking is opgenomen dat de dialoog met de omgeving op een zorgvuldige manier is gevoerd.

Nu er afgeweken wordt van de verordening is een verklaring van geen bedenkingen van PS nodig.

De afwijking van het bestemmingsplan hoeft niet voorgelegd te worden aan Provinciale Staten. Het volstaat te motiveren dat de afwijking voldoet aan de eisen zoals die in de Verordening ruimte van de provincie zijn opgenomen.

Er is in het ontwerp geen aandacht besteed aan handhaafbaarheid en evenmin aan de Keur van het waterschap.

In deze procedure is enkel aan de orde of het initiatief ruimtelijke gezien aanvaardbaar is. Om dit te kunnen bepalen is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Handhaafbaarheid is hierbij geen afwegingscriterium. Of voldaan kan worden aan de keur van het waterschap komt in deze procedure evenmin aan de aan de orde. Voordat uitvoering gegeven wordt aan het initiatief zal de aanvrager uiteraard wel moeten beschikken over de eventueel vereiste toestemmingen en vergunningen van het waterschap.

(22)

Er zijn in het ontwerp geen voorzieningen opgenomen om afstromen van mest naar de Aa in geval van calamiteiten te voorkomen.

Ook dit aspect is in onderhavige procedure niet aan de orde. Opgemerkt wordt dat in de te verlenen watervergunning door Rijkswaterstaat voorschriften met betrekking tot calamiteiten opgenomen zullen worden.

Er dient op grond van de MER-richtlijn een mer-beoordeling plaats te vinden gelet op overschrijding van de drempelwaarde van 50 ton per dag; hierbij dient betrokken te worden de situering direct aansluitend aan de Aa, het geluid, de verkeersbewegingen, emissies naar lucht en oppervlaktewater en calamiteiten (waterverontreiniging).

In onderhavige procedure is sprake van “afwijken bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo. De omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan wordt niet gezien als een wettelijk of bestuursrechtelijk plan. Er is dan ook geen planMER noodzakelijk. In het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning milieu en bouwen heeft is overigens wel nagegaan of een Mer- beoordeling noodzakelijk is. Daartoe is een Mer-aanmeldnotitie ingediend en wij hebben 3 november 2014 besloten dat uit de toetsing van die aanmeldnotitie is gebleken dat het opstellen van een milieueffectrapport niet nodig is.

Er is geen vertrouwen dat er nu wel controles worden uitgevoerd en indien nodig gehandhaafd wordt; ook nu al wordt er buiten het bouwblok gebouwd en het toekomstige maximale bouwblok niet gerespecteerd.

De mate waarin er al dan niet handhavend is opgetreden bij het bedrijf van aanvrager kan niet bepalend zijn voor de beoordeling van onderhavig initiatief. Zoals hierboven al opgemerkt is enkel aan de orde of het initiatief past binnen het criterium van “goede ruimtelijke ordening”.

Milieuaspecten getoetst. Dat er een mer-beoordeling heeft plaatsgevonden wil allerminst zeggen dat de milieuaspecten in deze vergunning buiten beschouwing kunnen blijven.

De milieuaspecten zijn in onderhavig besluit niet buiten beschouwing gebleven. In de ruimtelijke onderbouwing is aan alle milieuthema’s aandacht besteed c.q. zijn daarvoor de nodige onderzoeken gedaan en rapporten overlegd. Door de inspreker wordt niet aangegeven welke milieuaspecten buiten beschouwing zijn gebleven dan wel onvoldoende zijn belicht.

De ruimtelijke onderbouwing kan niet bijdragen aan de stelling dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening aangezien:

A niet blijkt dat het initiatief noodzakelijk is vanwege de wettelijke plicht tot mestverwerking van het mestoverschot in Noord-Brabant;

Buiten kijf staat dat er in Noord-Brabant sprake is van een mestoverschot. Het rijksbeleid is erop gericht dat veehouders met een mestoverschot dit overschot laten verwerken. Verwerking in de regio heeft daarbij de voorkeur.

B het beplantingsplan dat als voorschrift bij de vergunning is opgenomen onvoldoende duidelijkheid geeft wanneer de verschillende onderdelen zullen worden uitgevoerd waarmee de landschappelijke inpassing onvoldoende is geborgd;

Door het opnemen van het beplantingsplan als voorwaardelijk verplichting is voldoende gewaarborgd dat dit ook als zodanig wordt uitgevoerd. Het is gebruikelijk om hierbij aan te sluiten bij het gereedkomen

(23)

van de bouwactiviteiten. In dit specifieke geval is voorts van gereedkomen van de meandering van de Aa van belang.

Van belang is slechts de vraag of derden met een verwijzing naar de voorwaardelijke verplichting

handhaving kunnen afdwingen. Wij zijn van mening dat door de opgenomen formulering dat voldoende is geborgd.

C niet afdoende is geborgd dat de infiltratiesloot wordt verlegd zodat de ontwikkeling hydrologisch neutraal kan geschieden;

Voor het verleggen van de infiltratiesloot zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning milieu en bouwen tevens vergunning voor een aanlegactiviteit (voorheen: aanlegvergunning) worden aangevraagd.

Hiermee wordt vastgelegd waar deze sloot zich zal worden gerealiseerd en op welke wijze.

D niet duidelijk is wat de toename is van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie; de genoemde aantallen in tabel 2.3 zijn niet onderbouwd en verschillen met het aantal verkeersbewegingen waarop het akoestisch onderzoek is gebaseerd;

Het gehanteerde aantal vervoersbewegingen in tabel 2.3 betreft alle vervoersbewegingen van de gehele inrichting. In het akoestisch onderzoek zijn deze bewegingen ingedeeld op de momenten daar waar deze kunnen plaatsvinden. Tabel 2.3 geeft een worst-case scenario weer, waarbij alle voertuigbewegingen die in de praktijk over diverse dagen van de week plaatsvinden op dezelfde dag zouden plaatsvinden. De

genoemde aantallen voertuigbewegingen in tabel 2.3 zijn in overeenstemming met het akoestisch onderzoek.

E onvoldoende duidelijk is hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn en hoe de aanleg hiervan wordt geborgd;

Binnen de planlocatie zijn reeds voldoende opstelplaatsen gerealiseerd voor vrachtwagens die mest aan- en afvoeren of goederen komen laden en/of lossen. Specifiek kan daarbij worden vermeld dat de drijfmest gelost wordt bij de mestsilo’s, de vaste fractie inpandig in de mestverwerkingsloods wordt geladen en de aan- en afvoer van goederen en hulpstoffen ook inpandig in de mestverwerkingsloods plaatsvinden.

Daarnaast is er reeds parkeergelegenheid aanwezig voor het parkeren van de bedrijfsvoertuigen en auto’s van werknemers en bezoekers. Zoals weergegeven op de milieutekening zijn er inpandig in de loods een zestal parkeerplaatsen voor vrachtwagens en een drietal parkeerplaatsen voor trekkers, hakselaars en loaders. Daarnaast zijn er een veertiental parkeerplaatsen voor personenwagens en bestaat er de mogelijkheid om aan de westzijde van de loods diverse voertuigen te parkeren. De aangegeven

parkeergelegenheden zijn reeds aanwezig. Zodoende zal de Dijkstraat en de Busselseweg te allen tijde vrij blijven van stilstaande voertuigen en blijft de verkeersdoorstroom gewaarborgd.

Ter meerdere zekerheid dat de reeds gerealiseerde parkeerplaatsen in stand gehouden worden zullen wij in de definitieve beschikking hiertoe een voorschrift opnemen.

F uit het in bijlage XXII opgenomen bedrijfsplan onvoldoende blijkt waar de te verwerken mest vandaan komt en dat het aanbod gedurende vijf jaar is gegarandeerd.

In het bedrijfsplan dat eveneens onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing (thans bijlage XXVI) staat beschreven waar de te verwerken mest overwegend vandaan komt. Dit blijkt binnen een straal van 10 kilometer van het bedrijf te zijn. Het aanbod van mest is voldoende gegarandeerd op basis van de huidige contracten. In het bedrijfsplan wordt naar deze contracten verwezen. Om concurrentieredenen wordt op de inhoud van deze contracten niet ingegaan.

(24)

Beoordeling: zienswijzen leiden niet tot aanpassing van de beschikking anders dan dat een extra voorschrift wordt opgenomen voor het in stand houden van reeds gerealiseerde parkeervoorzieningen.

(25)

INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN

Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening

Inleiding

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008 zijn de gronden aan Dijkstraat 72 gelegen in gebied met de bestemming “agrarisch-landschappelijk waarden”. Op het agrarische bouwblok is naast een intensieve veehouderij (varkenshouderij) als nevenactiviteit een loonwerkbedrijf toegestaan. Daarnaast biedt het huidige bestemmingsplan mogelijkheden voor mestbewerking. Hierbij wordt mestbewerking van eigen producten gezien als een bij het agrarisch bedrijf behorende (neven)activiteit. Dit gebruik is

rechtstreeks toegestaan. Indien naast de eigen mest ook producten van derden (andere agrarische bedrijven) worden bewerkt, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 4.5.2 afwijken van het bestemmingsplan. Afwijken van het bestemmingsplan in mogelijk indien ten minste 50% van de mest van het eigen bedrijf afkomstig is en de totale hoeveelheid niet meer bedraagt dan 25.000 ton mest per jaar.

Conform het geldende bestemmingsplan beschikt Kovemi bv gevestigd aan Dijkstraat 72 in Asten over een vergunning voor mestbewerking (hygiënisatie) tot een hoeveelheid van 6.000 ton per jaar (3.000 ton van eigen bedrijf en 3.000 ton van derden). Het bedrijf wil deze hoeveelheden opschalen tot een maximale capaciteit van 80.000 ton per jaar. Om dit te realiseren is door het bedrijf een omgevingsvergunning ingediend.

Naast opschaling van de mestbewerking in de bestaande loods op het bouwblok voorziet de aanvraag tevens in de bouw van een nieuwe mestsilo en het aanleggen van erfverharding buiten het vigerende bouwblok. In de aanvraag is hiervoor een verzoek om vormverandering van het bouwblok opgenomen.

Medewerking aan dit onderdeel van de aanvraag wordt echter eveneens mogelijk gemaakt met toepassing van artikel 2.12 lid 1, sub a onder 3 van de Wabo waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan.

Ruimtelijke onderbouwing

Het college van de gemeente Asten staat in beginsel positief tegenover het plan van Kovemi bv voor opschaling van de mestverwerkingsactiviteiten, omdat hiermee wordt bijgedragen aan het terugdringen van het mestoverschot. Zij achten het echter wel van belang dat het plan inpasbaar is in de omgeving.

Afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk indien de aanvraag niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De aanvraag bevat een ruimtelijke onderbouwing om dit te motiveren.

In paragraaf 2.3 van de ruimtelijke onderbouwing zijn de relevante planologische aspecten onderbouwd.

Het college overweegt hierbij dat de verschillende milieuaspecten (bodem, geluid, luchtkwaliteit) al in het kader van de m.e.r.-beoordeling zijn getoetst. Hieruit volgt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot significant negatieve effecten voor het milieu. Vanuit het oogpunt van verkeer is relevant dat de locatie goed ontsloten wordt via Dijkstraat op A67 en N266. Gezien de ligging van het bedrijf in het beekdal van de Aa hecht het college, vanuit ecologische en landschappelijk oogpunt, veel waarde aan een goede landschappelijke inpassing van het bouwblok. De aanvraag voorziet hierin. Ter meerdere zekerheid hebben wij de uitvoering van het bij de aanvraag behorende beplantingsplan als voorschrift aan dit besluit gekoppeld. Het college oordeelt ten slotte dat de activiteiten ook op de aspecten archeologie en

cultuurhistorie en externe veiligheid niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdstuk 3 is de aanvraag getoetst aan het relevant beleid. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van mestbewerking is zoals hiervoor omschreven vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Zoals uit het

(26)

voorgaande blijkt is de aanvraag in strijd met dit beleid. Dit beleid is gebaseerd op het provinciale beleid zoals dit ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008 gold. Het huidige provinciale beleid bevat meer mogelijkheden voor mestbewerking in het buitengebied. In artikel 7.2 van de Verordening ruimte 2014 (Vr2014) zijn hiervoor expliciete regels opgenomen. De provincie concludeert dat de aanvraag voldoet aan gestelde voorwaarden. De aspecten bijdrage kwaliteitsverbetering,

landschappelijke inpassing en zorgvuldige dialoog dient de gemeente te beoordelen. Het college oordeelt dat de aanvraag voorziet in een goede landschappelijke inpassing, waarmee tevens een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt gerealiseerd. Ook is de dialoog met de omgeving op een zorgvuldige manier gevoerd. De ruimtelijke onderbouwing gaat ten slotte in op het rijksbeleid. Op rijksniveau is met name de Meststoffenwet relevant. Deze bepaalt dat veehouderijen in toenemende mate zelf verantwoordelijk zijn voor het verwerken van hun mest.

Op grond van het bovenstaande heeft het college bij voorstel van 23 december 2014 met zaaknummer AST/2014/016572 aan de gemeenteraad voorgesteld een (ontwerp) verklaring van geen bedenking af te geven voor realisatie van onderhavig initiatie. De gemeenteraad van Asten heeft bij besluit van 3 februari 2015 aan ons de (ontwerp) verklaring van geen bedenking verleend.

Conclusie

Wij conformeren ons aan de conclusie van het college en de gemeenteraad van de gemeente Asten dat de beoogde uitbreiding van de mestbewerking aan Dijkstraat 72 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De beantwoording van de zienswijzen wordt nu aan u voorgelegd alsmede het verzoek aan uw raad voor een verklaring van geen bedenkingen (bijlage 3).. De pinbox wordt immers

Gezien de voorgrondbelasting op de bebouwde kom welke lager is dan 0,5 mol kan worden aangenomen dat het bedrijf hier geen substantiële bijdrage aan levert.. In bijlage 6 is de

luchtwasser, die toegepast worden binnen de inrichting zijn noodzakelijk en kunnen niet vervangen worden door niet gevaarlijke stoffen.. De dimensionering van de

De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik De voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet niet in een functieverruiming in relatie tot het vigerend

In het kader van een goede ruimtelijke ordening voor het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat moet de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30

Een plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, dient bij te dragen aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van

De plannen van initiatiefnemers voor het projectgebied aan de Gezandebaan 29a te Heusden passen (nog) niet binnen de huidige kaders van het bestemmingsplan ‘Heusden Gezandebaan 29

is ISO 14001: 2004 gecertificeerd door TÜV en erkend door het Vlaamse Gewest (OVAM en Dep. LNE), het Brusselse Gewest (BIM), het Waalse Gewest (DGRNE-OWD) en door de overheid