• No results found

A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk · dbnl"

Copied!
737
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk

A.J. van der Aa

bron

A.J. van der Aa,Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk. J.J. van Brederode, Haarlem 1869

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/aa__001biog15_01/colofon.php

© 2009 dbnl

i.s.m.

(2)

[Jacob van Meteren]

METEREN (JACOB VAN), ook d e M e t e r en D e m e t r i u s genoemd, geboren te Breda, was de zoon van C o r n e l i s v a n M e t e r e n . In zijne jeugd leerde hij letterzetten, en was begaafd met de kennis van verschillende talen en andere fraaije wetenschappen. Hij bekostigde de overzetting van den Engelschen Bijbel, te Antwerpen gedrukt, waartoe hij de dienst van een geleerd student M i l e s C o u e r d a l inriep.

Hij huwde O r t e l i a O r t e l s , dochter van W i l l e m O r t e l s v a n A u g s b u r g , grootvader van den beroemden wereld beschrijver A b r a h a m O r t e l i u s . ZieLev. v.J.v. Meteren vóór de uitg. van E m a n . v a n M e t e r e n 's Historien van 1748, bl. 1, 2.

[Emanuel van Meteren]

METEREN (EMANUEL VAN), ook d e M a î t r e , d e M e t e r , D e m e t r i u s , zoon van den vorige, werd 9 Junij 1535 te Antwerpen geboren. Zijne ouders van de protestantsche godsdienst, bestelde hem van jongs af te Antwerpen en vervolgens te Doornik ter schole, in welke laatste plaatst hij in 1547 was. Hij voleindigde zijn letteroefeningen te Duffel, van waar hij in 1549 naar Antwerpen terugkeerde om tegenwoordig te zijn bij de blijde inkomst van P h i l i p s II. Zijn vader, die hem voor den koophandel bestemde, bragt hem in het volgende jaar naar Londen, en bestelde hem bij den Hollandschen koopman S e b a s t i a a n D a n c k a e r t s .

Na den dood zijner ouders zich te Londen gevestigd hebbende, begaf hij zich van tijd tot tijd om zijne zaken naar Antwerpen, waar hij 2 Mei 1575, als verdacht van verstandhouding met den vijand, werd gevangen genomen. Na achtien dagen in een akeligen kerker, elk oogenblik de pijnbank of den dood te gemoet ziende, gezucht te hebben, wisten zijne vrienden zijn ontslag als Engelsch onderdaan te bewerken. Hij vertrok nu spoedig in gezelschap van zijn neef A b r a h a m O r t e l i u s naar Londen, doorreisde geheel Engeland en Ierland en werd in 1583 hoofdman of consul der Nederlandsche kooplieden te Londen, welken post hij 30 jaren met den grootsten lof en ijver bekleedde, en stierf den 8 April 1612 (o. st.). Hij werd in de kerk van St. Dionysius begraven. Zijne weduwe en negen kinderen lieten een latijnsch grafschrift op zijn zerk plaatsen, dat men in zijn leven, door S i m o n R u i t i n k , leest. P a q u o t vermeldt nog twee andere grafschriften, waarvan er een door J a c o b u s C o l i u s , neef van O r t e l i u s , vervaardigd werd. J a c o b u s

V i v e r i u s maakte een gedicht op zijn overlijden. Hij huwde twee maal, te Antwerpen in 1562 M a r i a v a n L o o b r o e k , die 13 December 1563 overleed. Zij was een protestantsche, vroeger op 't Steen geplaatst, wijl zij bij een preek te Hoboken geweest was, doch zij was door een gat in den muur ontsnapt; in 1564 E s t h e r v a n d e n C o r p u t , dochter van N i c o l a a s v a n d e n C o r p u t , secretaris van Breda, die

(3)

hem 13 kinderen schonk, van welke 9, 3 zonen en 6 doch ters hem overleefden.

Zijn slecht gegraveerd portret vindt men vóór de uitgaven van eenige drukken zijner Nederlantsche Historie met de woorden: Aet. 76 mens. 3 Obiit 1612, aprilis 8. Zijn zinspreuk was:Quis contra nos. Rom. 8.

V a n M e t e r e n was van nature een snuffelaar, een navorscher, liefhebber en verzamelaar van curiosa van allerlei soort, van schelpen, munten, medaljes, boeken en blaauwboekjes, vooral verzamelde hij wat betrekking had op de geschiedenis van zijn vaderland en zijn tijd, zoo kreeg hij allengskens een schat van bouwstof, waaruit hij een soort van jaarboeken wilde zamenstellen. De beroemde O r t e l i u s , wekte hem op zijne krachten aan zulk een werk te beproeven. Hij liet zich gezeggen, en zond een copie van zijn handschrift aan een graveur in Duitschland, om tegen den tijd der uitgaaf een stel koperen platen gereed te maken, doch de graveur stierf en zijne erfgenamen lieten een Duitsche overzetting vervaardigen, die in 1596 te Neurenberg, en met de naam van den auteur te Keulen in het Hoogduitsch en in het Latijn verscheen. De drukker V e n n e c o o l te Delft kreeg een exemplaar dezer vertaling in handen, besloot ze weder in het Hollandsch over te zetten, waartoe hij 23 Aug. 1597, privilegie van de Staten verkreeg.

V a n M e t e r e n , intusschen uit Engeland in Holland gekomen, vernam met tegenzin het plan van V e n n e c o o l , stelde zich met hem in rapport en kwam met hem overeen niet de vertaling van het werk maar het oorspronkelijke zelve te drukken. Omstreeks nieuwjaar 1599 zag het werk te Delft in 4o. het licht met den titel:Historie der Nederlandsche ende haerder Naburen oorlogen en

Geschiedenissen, waarin de gebeurtenissen van den laatsten tijd, bepaaldelijk die van 1598, het best en uitvoerigst beschreven waren. Veel opzien maakte dit werk en het mishaagde den Staten Generaal, wijl hij van de laatste ambassade naar Engeland een breed en juist verslag had gegeven, dat hij ontegenzeggelijk van dezen of genen moest hebben bekomen. De Staten ontboden den roekeloozen schrijver en vroegen hem door wien hij de instrumenten, ‘emmers van de saecken een jaer herwaerts gepasseerd, had becomen?’ Na eenige aarzeling noemde v a n M e t e r e n zijne begunstigers, en beleed ‘dat een van de heeren (C h r i s t i a a n H u y g e n s ?) met hem considererende over sekere munimenten, hem die naerder onderrichtinge had gegeven.’ De Staten verboden het verder verbreiden en

verkoopen van het werk en legden beslag op de exemplaren die bij den drukker voorhanden waren. Een half jaar later werd de verkoop toegestaan, doch zonder het octrooi, dat als verbeurd, van den titel was weggelaten. Op aanzoek der predikanten, wie het aanstoot had gegeven omdat er ‘verscheyde onware vertellingen tot nadeel van sommige kercken en kerckendienaars in voorkwamen,’

(4)

verboden de Staten, bij resolutie van 26 Nov. 1603, den drukker V e n n e c o o l het boek, gelijk het lag, zonder hun voorkennis uit te geven. Zonder op verlof en op een octrooi der Staten te wachten legde v a n M e t e r e n zijn veel vermeerderd en verbeterd werk ter perse. Het verscheen in de eerste helft van 1609 (om de censuur der Staten te ontgaan werd de ware drukplaats (Amsterdam?) verzwegen. ‘Op Schotlandt buyten Damswyck by H e i n e s v a n l e v e n ’1)2 d. fol.

Ook verscheen er een afzonderlijke 4o. uitgaaf der laatste boeken, beginnende met het achttiende, in 1611 gedrukt op Schotlandt buyten Danswyck by H e r m e s v a n L o v e n (Dordrecht?).

Na de uitgaaf in 1609 is er aan de eerste boeken weinig of niets meer veranderd;

de latere drukken bevatten gedurig nieuwe vervolgen, maar geven het ligchaam van het werk nagenoeg onveranderd weer.

Verder verscheen het werk: Arnhem 1614 fol., (waarin de zaken voorkomen zoo als de Staten ze wilden beschouwd hebben,) 's Gravenhage 1623 fol., Amst, 1608 fol., ibid. 1647 fol., ibid. 1652 fol., ibid. 1663 fol., Gorinchem 1748-63, 10 vol. 8o., zoo wel in te taal als stijl verbeterd.

In het Fransch Haye 1618 fol., Amst. 1670 fol.; in het Hoogduitsch Arnhem 1604 fol. 2 vol., Amsl. 1640 fol., Amst. (Frankf.) 1669 2 vol. fol.

Overal ziet men dat v a n M e t e r e n goede bouwstoffen heeft verzameld, hulp van vele personen, liefhebbers van historiën, en historieschrijvers in beide partijen had. Bepaaldelijk beroept hij zich op P o n t u s H e u t e r u s , B o r , de memorien v a n J a c q u e s d e G r i j z e , gewezen generaal van de vivres en van Mr.

A n d r i e s D u y c k , gewezen fiscaal van de Generaliteit. Voor geheel onpartijdig wordt hij niet gehouden, ten minste de Belgische letterkundigen verwijten hem dat hij moedwillig de verdienstelijke Roomschgezinden zwart maakt en hun schandelijke daden te last legt, waaraan zij onschuldig zijn. Doch dit oordeel is voorzeker zelve niet vrij van partijdigheid. V a n R e y d t toch oordeelde, ‘dat hij om eenige te behagen en anderen niet te verbitteren, overal milder is met prijzen als met laken.’

Zijn stijl is droog en stroef, doch minder langdradig dan die van B o r . Op denCatal. d. Hands. van Ds. v. V o o r s t , bl. 73 komt voor:

Belgica oft Nederlantsche Historie van onzen tijde met de Nederlantsche

geschiedenisse, oorloghe ende veranderinge in de religie ende des lantsregeeringhe etc. (voornam. van 1583-96) 4o. 196 pp. ‘Ms. de la fin du XVIIesièclé. Comme

(5)

le titre et la preface (dont la feuille manque) ont beaucoup de ressemblance avec ceux de la 1eedition de v a n M e t e r e n (Delft 1599) et comme deux panegyriques de ce ms. sont les mêmes que dans cette edition, ce ms. est probablement une copie des notes que v a n M e t e r e n avait rassembleés etc.’ opCat. van P.

M u s s s h e n b r o e k bl. 9 E.v.M.Historiën der Nederlanden, Amst. 1663 met mss.

aantt. vanP. van Musschenbroek.

Zie S i m e o n R u y t i n c k ,Lev. v.E. van Meteren voor en achter de uitgaven van het werk; S w e e r t i i ,Ath. Belg. p. 60; V a l . A n d r e a s , Bibl. Belg. p. 202;

F o p p e n s ,Bibl. Belg. T. I. p. 260; P a q u o t , Mém. T. II. p. 645 suiv.; D e w e z , Hist. Gén. de la Belg. T. VII. p. XXVIII; R e y d t , Voorred. zijner Ned. Hist.; Hist.

Boekzaal IIIe st. bl. 3 volgg.; P a r s , Bat. schrijv. bl. 262, 263; B e a u f o r t , Lev. v.

Willem I, D. I. Voorr. bl. 55; D. II. bl. 75; v a n W i j n , Bijv. op de Vad. Hist. IX d. bl.

3 n. (e) verg. bl. 24 n. (e) v a n K a m p e n ,Bekn. Gesch. d. Lett. D. I. bl. 232-234;

S i e g e n b e e k ,Gesch. d. Ned. Lett. bl. 90-92; d e W i n d , Bibl. d. Ned, Geschieds.

D. I. bl. 257, 561; B a l e n ,Beschr. v. Dordr. bl. 1018; P.G. W i t s e n G e y s b e e k , Redev. over E. van Meteren in Rec. v.d. Rec. XXII. 1829. D. II. bl. 1; J, J. D o d t v a n F l e n s b u r g ,Iets over het Geschiedk. werk van E.v.M., ook met betrekking tot de Utrechts. zaken. in v.d. Monde Tijds. D. VII. bl. 417; D. VIII. bl. 262; Dr. R.

F r u i n ,Over de verschillende uitgaven van E.v.M. Historien, in N i j h o f f , Bijdr. tot de Vad. Gesch. en Oudheidk. N.R.D. IV. St. II.; G r o e n , Arch. T. I. p. 37 sv.; Fr.

M u l l e r ,Historieprenten, I, bl. 40; Tijdschr. voor Gesch. van Utrecht; J a n s e n en v a n D a l e n ,Bijdragen, D. IV. bl. 292; S c h o t e l , Kerkel. Dordr. D. I. bl. 497; Dez.

Gesch. Lett. en Oudheidk. Avondst. D. I. bl. 407; B l o m m a e r t , Ned. schrijv. van Gend, bl. 176; Nav. D. IV. bl. 167; D. V. bl. 43; Bijbl. 1855, bl. LXV; L u i s c i u s , H o o g s t r a t e n , K o k , N i e u w e n h u i s ,Woordenb. d. Zamenl.; K o b u s en d e R i v e c o u r t ,Dict. Biogr. Biogr. Univ.

[Mr. Dirk Metting]

METTING (Mr. DIRK) of METSING, te Winschoten geboren, leerling van J.D. v a n L e n n e p en N.W. S c h r o e d e r , verdedigde in 1757 te Groningen eenDiatribe de authentia quorumdam Octhibim. (Gron. 1757. 4o.) Ook gaf hij in het licht:

Verhandeling over den oorsprong en de Natuure der taalen in 't gemeen beschouwd. Groningen 1771. 8o.

Zie E. S c h e i d i i ,Animadv. ad Jo. Dan. à Lennep, Librum de Anal. Linguae Graecae, p. 257; S a x e , Onom. T. VII. p. 192; Bibl. Hag. Cl. V. p. 679; Cat. d.

Maats., v. Ned. Letterk. D. I. bl. 104.

[A.S. Methorst]

METHORST (A.S.). Deze kunstenares bloeide van 1791-1820. Zij schilderde vogelen.

Eenvogelnestje met jongen, in kleuren, als studiebladen geteekend, met het jaartal 1787-1811, op de Tentoonstelling te Amsterdam 1820, zag men van haar eenstil leven, zij woonde toen te Vreeland.

Zie K r a m m , t.a.p. bl. 1103.

[C. Methorst]

(6)
(7)

toonstelling te Amsterdam 1840,een binnenhuis en een landschap, die algemeene goedkeuring wegdroegen, zij woonde te Maarsen, en overleed aldaar omstreeks 1850.

Zie K r a m m , t.a.p.

[S.E. Methorst]

METHORST (S.E.). Van deze kunstenares was op de Tentoonstelling te Amsterdam 1820,een bloemstuk met sapverw. Zij woonde toen te Vreeland.

Zie K r a m m , t.a.p.

[Johan Methurst]

METHURSTOFMEDHURST (JOHAN), 20 Jan. 1712 te Bremen geboren, studeerde daar aan de school en het gymnasium, werd in 1735 candidaat in de Godgeleerdheid, bezocht de Universiteit te Utrecht, werd hulpprediker van den kranken predikant W i l l e m s e n te Middelburg, in 1738 predikant te IJsendijke in Vlaanderen, in 1743 aan de Rembertus kerk in de voorstad te Bremen, verkreeg in 1769 eershalve de waardigheid van theol. doctor te Harderwijk, en overleed 14 Julij 1779. Hij schreef:

Diss. de Cinere sacro allaris exterioris, sub Praesid. Dav. Millii habita. Traj. ad Rhen. 1736.

Observatt. in histor. passionis Christi ut a Johanne est tradita in Bibl. Brem. Nova Cl. I Fasc. I Class. III Fasc. 3.

Observatt. in Psalm. XXX:16. Fasc. 2.

Observatt. in Epist. ad Titum Cap. II:11-12. Class. II Fasc. 2.

Observatt. miscellan., Ib. p. 493. Ib. Class. VI. Fasc. 5.

Observatt. in Psalm. LXII:16. Class. V. Fasc. I.

Conjectura de verbis vaticinii Jacobi. Gen. 49:10 in Bibl. Hag. Cl. II. Fasc. II.

Diss. de vera δίαθηϰης in Scriptura significatione et testamentificatione ap.

Hebraeos. Ib. Fasc. III.

Observatt. miscellan. ad varia Script. loca. etc. Class. IV. Fasc. I.

Observatio in Jes. XXIV:21-23. Ib. Fasc. 2.

De aedibus in Oriente, observatio ad illustranda quaedam Script. loca. Ib. Class.

V. Tasc. 2.

Observatt. miscellan. In Symbolis liter. Haganis Class. I.

Diss. qua Psalmos XXXVI explicatur, et simul notatu quaedam digna virtutum divinarum documentae lucidantur. Ib. Class. II. Fasc. I.

Prüfung der Gedanken, welche Nathan Lardner über die Besessenen, derer in N.T. gedicht wird, geäussert hat. Hinter Lardners Buch von den Besessenen. übers von Cassel. Bremen 1760.

Opstellen van hem inBremischen Magazin. Thl. I p. 680, Th. II. p. 38, 241, Th.

III. p. 87 en 181, 189, 323, Th. IV. p. 305, Th. VII. p. 27.

Zie C o r n . B u h l ,Leichenpred. Bremen 1779 fol.; A d e l u n g u. R o t e r m u n d , o.h.w.; B o u m a n ,Gesch. d. Geld. Hooges. D. II. bl. 418, 419; Boekz. 1772 b. bl.

269.

(8)

[Walter Henry Methurst]

METHURSTOFMEDHURST (WALTERHENRY), werd in 1796 te Londen geboren en genoot zijne eerste opleiding op de kathedrale school van St. Paul aldaar. Van zijne jeugd is weinig bekend; met zijne verwanten naar Gloucester verhuisd, kwam hij daar onder de godsdienstige leiding van den predikant W. B i s h o p . In de lente van 1816 bood hij zich voor den zendingsarbeid den bestuurders van het Londensche zendeling-genootschap aan en werd hij, als zendings-boekdrukker, in September van dat jaar, tot hulp van den godvruchtigen en geleerden Dr. M i l n e naar Malaka gezonden, waar toen de Engelschen het middenpunt wilden vormen hunner grootsche en edele, geheel oostelijk Azië omvattende, zendingswerkzaamheden en waar M e d h u r s t , over Madras reizende, in Junij 1817 aankwam. Terstond bereidde hij zich daar voor tot den gewigtigen werkkring, die de taak van zijn geheel zoo werkzaam leven is geweest, de Evangelieverbreiding onder de Chinezen en Maleijers. In de lente van 1819 bezocht hij eerst Poelo Pinang, waar hij zich met de uitdeeling van godsdienstige schriften en de oprigting van scholen bezig hield en vestigde hij zich later, op het eind van 1820, aldaar te Jamestown. Weldra echter gevoelde zijn groote geest behoefte aan een meer eentraal punt en aan uitgebreider arbeidsveld, waar zijn onvermoeide ijver in onderscheidene rigtingen kon werkzaam zijn, en in het begin van 1822 kwam hij naar Java, waar hij zich te Batavia vestigde en terstond op vier plaatsen zijne evangelieprediking in de Chinesche taal begon.

Gedurende het grootste deel zijns levens was hier de hoofdzetel zijner werkzaamheid, die het eerst en bovenal de Chinezen, te Batavia en elders in Nederlandsch Oost-Indie gevestigd, omvatte, maar waarbij hij ook door Engelsche en Maleische godsdienstoefeningen voor anderen nuttig trachtte te zijn1).

1) Dr. P.P. R o o r d a v a n E y s i n g a zegt daaromtrent in zijneVerschillende reizen en lotgevallen, 3ed. 1832: ‘Achter Wel te Vreden, bij den viersprong (parapatan), staat eene Engelsche perk, waarin door den achtingwaardigen zendeling M e d h u r s t gepredikt wordt.

Deze man verdient, dat hij meer en meer gekend en gewaardeerd worde. Doordrongen van den echten geest van het Christendom, werkt hij op het voetspoor van het Evangelie. Bij algemeene werelden menschenkennis kent hij verscheidene talen, die hij immer ten voordeele van verspreiding van waarheid en deugd aanwendt. Des morgens predikt hij in het Engelsch, daarna in het Maleisch en des namiddags begeeft hij zich naar het Chinesche kamp, alwaar hij in het Chineesch de grondbeginselen van het Evangelie aan de huisgezinnen mededeelt.

In zijnen huisselijken kring is hij immer nuttig werkzaam. Zijne echtgenoot, die het Maleisch, met Arabisch karakter, zeer goed leest, ondersteunt hem in zijnen arbeid, en zijne zuster had, bij mijn vertrek van Batavia, reeds zulke groote vorderingen in de Chineesche taal gemaakt, dat zij er reeds met gemak in kon lezen, en het voornemen had om aan de dochters der Chinezen onderwijs te geven. De heer M e d h u r s t verzamelt des avonds, zonder eenig opzien te baren, verscheidene Javanen, Bengalezen en anderen in zijne woning, doet een kort gebed, laat zingen, en verklaart een gedeelte van het Nieuwe Testament op den eenvoudigste en voor de toehoorders allergeschikte wijze, waarna weder gezongen en gedankt wordt. Nimmer woonde ik eene godsdienstoefening met zooveel aandoening bij, als in zijne

(9)

Zoolang hij op Java was, stond hij op alle wijzen andere zendelingen ten dienste, spoorde hij door zijne togten geschikte werkkringen voor den zendingsarbeid op, wist hij daarvoor de belangstelling en den ijver op te wekken, en was hij daarbij zelf steeds onvermoeid met raad en daad werkzaam. Terwijl de zoo zeer door hem gewenschte zending op Bali mislukte, had die der Rijnsche zendelingen in

Zuid-Borneo haar ontstaan vooral aan hem te danken. Met den predikant te Batavia, Dr. L e n t i n g , nam hij een werkzaam aandeel in de revisie der zoogenoemde laag Maleische vertaling des Nieuwen Testaments. Sedert 1833 rigtte hij te Parapattan, bij Batavia, een opvoedingsgesticht op voor wezen en verlaten kinderen van christenouders (Parapattan Orphan Asylum), waarmede hij in 1139 zijne Chinesche kweekschool verbond. Maar meer misschien nog dan door iets anders, was hij van zijne komst op Java af zegenrijk werkzaam door de drukpers, die hij medebragt, waaraan hij zelf arbeidde, waarvoor hij inlanders opleidde, en waardoor de eerste christelijke drukkerij op Java ontstond, die gedurende eene reeks van jaren zoo rijke en gezegende vruchten gedragen heeft. Daar zagen eenige zijner eigene Chinesche godsdienstige schriften, eenige hoogstgewigtige werken over Chineesch, Japansch en Coréasch, voor Europeanen bestemd, het licht; daar werden een aantal

geschriften in de Javaansche taal, door den waardigen zendeling B r u c k n e r vervaardigd, met Javaansch karakter, zeer vele Maleische geschriften met Arabische en Hollandsche letters, Lettinesche, Hollandsche, Engelsche en Fransche geschriften gedrukt, die, in talrijke exemplaren over Java en de andere eilanden verspreid, aan talloos velen ten zegen zijn geworden. Behalve zijn eigen zendingsarbeid, zijne letterkundige werkzaamheden en het bestuur zijner altoos voor het Godsrijk werkzame pers, ondernam hij ook van daar herhaalde christelijke

onderzoekingstogten, in 1825 met de Engelsche afgevaardigden T y e r m a n en B e n n e t naar Oost-Java, weder in 1826 derwaarts, in 1827-28 naar het Maleische schiereiland en Borneo, in

(10)

1829 met den zendeling T o m l i n naar Oost-Java en Bali, terwijl hij in Junij 1835 zijn onderzoekingstogt langs de kusten van China begon en in April 1836 van Batavia naar Europa kwam. In November 1828 keerde hij naar Batavia terug, maar de man, die zooveel had gedaan voor het geestelijk heil der inlandsche bevolkingen, die om zijne godsvrucht en uitstekende talenten door een verlicht bestuur hoog had moeten gewaardeerd worden, vond aldaar eene min gunstige stemming, dan onder het welwillend bestuur van den gouverneur-generaal v a n d e r C a p e l l e n . Hij kreeg weldra de al dan niet gegronde overtuiging, dat het Nederlandsch-Indisch bestuur de verspreiding des Christendoms vijandig was en hij besloot zich liever in het heidensche China te vestigen. Door het tractaat van 1842 waren vijf Chinesche havens voor vreemdelingen geopend en in 1843 vertrok M e d h u r s t naar Shanghai, waar hij al de laatste jaren zijns levens werkzaam bleef. Ook daar was zijn arbeid even ijverig en onvermoeid en openbaarde zich die even als vroeger zoowel in prediking, onderwijs, vervaardiging, druk en verspreiding van geschriften tot bekeering der Chinezeu, als in het toegankelijk maken der kennis van China, zijne taal en letterkunde voor de Europeanen en ook hier vestigde hij de eerste christelijke drukkerij in die plaats en het noordelijk China. In Maart 1845 begon hij zijnen merkwaardigen togt naar de zijde- en theedistricten van China, waarvan hij een belangrijk verhaal heeft uitgegeven. Op een zijner reizen in het binnenland werd hij, den 8 Maart 1848, met twee andere zendelingen in de nabijheid der stad Tsing-pú door een woesten hoop zwaar gewond en ontkwam hij op wonderbare wijze het doodsgevaar. In de langdurige onderhandelingen tusschen de verschillende protestantsche zendelingen, aangaande de beste wijze van overzetting van een aantal bijbelsche uitdrukkingen en vooral van den naam van het hoogste wezen in het Chineesch, nam hij een zeer werkzaam aandeel en lokte dit gewigting onderwerp verschillende afzonlijke geschriften en artikelen van zijne hand in het tijdschrift ‘The Chinese Repository’ uit. In December 1855 kwam het verontrustend berigt te Londen, dat zijne gezondheid zeer wankelend was geworden, en al mogten de bestuurders van het zendelinggenootschap, de waarde van dien getrouwen en hoogbegaafden arbeider diep gevoelende, hem uitnoodigen terstond tot zijne herstelling naar zijn vaderland te komen: het was reeds te laat. Met zijn gezin vertrok hij den 10en September 1856, met het schipAnglo-Saxon van Shanghai, maar hij kwam in geheel hopeloozen toestand den 22enJanuarij 1857 te Londen aan en weldra, den 24en Januarij II., ontsliep de ijverige dienaar des Heeren. Den 30enJanuarij werd hij te Abney Park begraven,

Wanneer wij kortelijk het oog slaan op een wel gering,

(11)

maar voor allen meest zigtbaar deel zijner werkzaamheid, zijn' letterkundigen arbeid, dan moeten wij ons evenzeer verwonderen over het aantal, als over het gewigt zijner geschriften. In de eerste plaats moet wel de herziening der Chinesche vertaling des Bijbels genoemd worden, die hij met de afgevaardigden van de andere

protestantsche zendingen in China tot stand bragt, maar waarvan het voornaamste aandeel aan hem wordt toegeschreven. Van de groote menigte godsdienstige tractaten, in verschillende oostersche talen door hem vervaardigd of gedrukt, heeft hij zelf eene lijst gegeven, die echter slechts tot het jaar 1835 is voortgezet (verg.

China. Toestand en vooruitzigten van dat rijk. Rott. 1839, 2edl. bl. 298 en volg.

Chinese Repository, XVI. 373.). Van zijne hand kwamen, vooral in 1819,

verschilleude stukken in het Chinesche tijdschrift:Chinese Monthly Magazine, en later in het Engelsche tijdschrift:The Chinese Repository, dat van 1833 tot 1851, in 20 deelen, te Canton uitgegeven, eene zoo rijke bron is voor de kennis van

Oost-Azie. Ook de vroegere jaargangen van hetTijdschrift voor Nederlandsch-Indie tellen eenige opstellen van zijne hand, als: ‘Over den naam van J e z u s ’, 2ejaarg bl. 474. Bat. 1839; ‘Over een Favorlangsch woordenboek’, 2ejaarg. bl. 4321);

‘Chronologische geschiedenis van Batavia door een Chinees. Uit het Chineesch vertaald’, 3ejaarg. bl. 1. Bat. 1840. ‘Over het Parapattan orphan Asylum’, 3ejaarg.

bl. 456.

Afzonderlijk zagen verder van hem het licht:

Journal of a tour through the settlemens on the eastern side of the peninsula of Malacca in 1828. Printed at Singapore.

An English and Japanese, and Japanese and English Vocabulary, compiled from native works. Batav. 1830. 8o.

Dictionary of the Hok-këèn dialect of the Chinese language, according to the reading and colloquial idioms etc. Macao. 1832-1839. 4o.

Translation of a comparative vocabulary of the Chinese, Corean and Japanese languages. Batav. 1835. 8o.

China: its state and prospects, with special reference to the spread of the Gospel, London 1838. 8o., van welk werk de bovengenoemde, zeer onnaauwkeurige vertaling in het Hollandsch, te Rotterdam, in 1839 in 2 deelen verscheen.

G i l b e r t u s H a p p a r t ,Dictionary of the Favorlang dialect of the Formosan language, written in 1650, translated by W.H. M e d h u r s t , Batavia 1840.

Chinese and English Dictionary, containing all the words in the imperial dictionary, arranged according to the radicals. Batavia 1842-43. 2 deelen in 8o. en waarvan het vervolg:

1) Zie ook zijne: ‘Aanteekeningen op eene reis naar Bali in 1829,Tijds. voor Ned. Indie 1858, e

(12)

English and Chinese Dictionary, mede in 2 deelen door hem te Shangai in 1847-48 werd uitgegeven: - zijn hoofdwerk en misschien een der nuttigsten voor de kennis van China.

Chinese Dialogues, questions and familiar sentences, rendered into English to assist beginners in the language. Shanghae. 1844, het eerste voortbrengsel zijner drukkerij aldaar.

Ancient China. The Shoo king, or the historical classic: being the most ancient authentic record of the Annals of the Chinese empire: illustrated by later

commentators. Shanghae. 1846. 8o.

A Dissertation on the Theology of the Chinese, with a view to the elucidation of the most appropriate term for expressing the Deity, in the Chinese language.

Shanghae. 1847. 8o.

An Inquiry into the proper mode of rendering the word God in translating the Sacred Scriptures into the Chinese language. Shanghae. 1848. 8o.

On the true meaning of the word Shin, as exhibited in the Quotations under that word, in the Chinese Imperial thesaurus, called The Pei-wan-yun-foo. Shanghae.

1849. 8o., waarop hij mede aldaar in 1850 liet volgen:An Inquiry into the proper mode of translating Ruach and Pneuma, in the Chinese Version of the Scriptures.

In 1849 begon hij een werk uit te geven, onder den gemeenschappelijken titel:

The Chinese Miscellany, designed to illustrate the Government, Philosophy, Religion, Arts, Manufactures, Trade, Manners, Customs, History and Statistics of China, waarvan ons 3 stukken bekend zijn: No. 1.A Glance at the Interior of China, obtained during a Journey through the Silk and Green Tea Districts. No. 2.The Chinaman abroad: or, a desultory account of the Malayan Archipelago. By Ong-tae hae. No. 3.On the Silk manufacture, and the cultivation of the mulberry.

Deze stukken zijn niet slechts belangrijk om den inhoud, maar ook merkwaardig door de verbinding der Europesche en Chinesche drukkunst. Van No. 1 en 2 zagen nieuwe titel-uitgaven, te Londen, in 1850 het licht en van No. 2 verscheen eene Hollandsche vertaling, maar zonder vermelding der bron, waaruit zij geput was, in hetTijdschrift voor Neerl. Indie, 14ejaarg. 2edeel, Zalt-Bommel. 1852.

In Dr. M e d h u r s t heeft de Protestantsche zending in China, waarin hij naast Dr. R. M o r r i s o n , Dr. W. M i l n e en Dr. C. G u t z l a f f eene zoo waardige plaats vervulde, den laatsten harer vier groote grondleggers verloren en van allen was het hem vergund het langst, 40 jaren ! op dien moeijelijken akker te arbeiden. Van de genoemden was Dr. G u t z l a f f het langst zijn tijdgenoot, deels zijn medearbeider, en in beide uitstekende mannen was groote overeenkomst en toch weder niet minder groot verschil van aanleg, gaven en vorming. Bezat G u t z l a f f meer het

buitengewone, geniale,

(13)

wegslepende: in M e d h u r s t vertoonde zich bovenal de natuurlijke, langs den gewonen weg voortgezette, maar tot uitstekende hoogte gestegen ontwikkeling;

trof in G u t z l a f f het krachtige, vurige en toch onbekrompen geloof: in M e d h u r s t openbaarde zich meer de vaste, gegronde, bepaalde overtuiging; in den eersten het geloof meer in het gemoed, bij den laatsten meer op het verstand werkzaam.

Bezat hij boven G u t z l a f f de gave van het kalme, nuchtere, doordringende oordeel, hij miste misschien te zeer diens tact van menschen te winnen en welligt heeft zekere stroefheid en ernst schade toegebragt aan de vruchten zijner zoo trouwe en rustelooze evangelieprediking. Onder de zendelingen werd hij voor den grootsten Sinoloog gehouden en zijne geleerdheid, zoowel als zijn opregte godsvrucht en strenge zedelijkheid deden hem aller hoogachting verwerven. Groot waren zijne gaven, maar wat nog beter is, hij heeft ze trouw gebruikt in de dienst des Heeren, en al zijn ook in den laatsten tijd de stormen der verwoesting, krijg van binnen en krijg van buiten, over China losgebroken, al valt het ons kortzigtigen vaak zwaar den weg des Heeren in de donkerheid des onweders te erkennen: wij hebben het goede vertrouwen; dat de ijverige geloofsarbeid van M e d h u r s t en zoovele anderen van boven bekrachtigd zal worden en eenmaal vruchten van vrede en zegen zal dragen voor het Rijk van het Midden.

ZieAlg. Konst- en Letterb. 28 Maart 1857 en Part. berigt.

[Metius]

METIUS. De eerste die wij van dit geslacht aantreffen, is Mr. A d r i a a n

A n t h o n i e s z o o n , soms Mr. A r r i a a n T h o n i s z ., en ook wel Mr. A d r i a a n D o e d e n s z .1)genoemd. Hij werd in of omtrent het jaar 1527 te Alkmaar geboren en was ten tijde van A l v a lid der regering van zijne geboorte-stad. Op last van deze werd hij den 31 Augustus 1568 met andere regenten gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard. In 1573 vindt men hem weder als presidentschepen vermeld en deed hij als Ingenieur, gedurende het beleg der stad, voortreffelijke diensten. Na dit beleg stond hij veertig jaren lang als Burgemeester aan het hoofd der zaken. Om hem, door zijne wiskundige bekwaamheden, meer dienstbaar te maken tot 's lands welzijn, stelde W i l l e m I hem aan, als Ingenieur en Raad der Fortificatiën, met den titel vanSterktebouwmeester der Vereenigde Nederlanden, ook werd hij in 1618 door prins M a u r i t s als oud Burgemeester, bij vernieuwing aan het hoofd van de acht oude regenten aangesteld. Hij vormde van tijd tot tijd de ontwerpen tot het aanleggen van sterkten, met name: de Bourtange, de Bellingwolder

(14)

schans, de Schenkenschans, alsmede van Enkhuizen, van Lingen, van Harlingen en andere plaatsen, gelijk ook aan hem de zorg voor de beveiliging der zeestranden en der forten te Huisduinen werd opgedragen. Van de door hem vervaardigde kaarten, geteekend met het jaartal 1597, zijn nog aanwezig.1)Als wiskunstenaar komt aan A d r i a a n A n t h o n i u s z o o n de eer toe van de ontdekking der verhouding van de middellijn tot den omtrek van den cirkel, als 113:355, welke vinding naderhand de beoefenaars der wiskunde om strijd met lof vermeld hebben.

Hij heeft bij zijne echtgenoote (S a i d a v a n B r e d e r o d e ) vier zonen verwekt met name: D i r k , A d r i a a n , A n t h o n i j en J a c o b , en is in 1607 in zijne geboorte stad overleden. A d r i a a n A n t o n i e s z o o n schijnt slechts een werkje geschreven te hebben, dat niet gedrukt is, namelijk een boekje tegen de quadratuur van S i m o n v a n E i k of Duchêsne, ook wel S i m o n a Q u e r e u genoemd, in het welk hij heeft aangetoond dat de rede van den omtrek tot de middellijn kleiner is dan 3 17/120 en grooter dan 3 15/106, tusschen welke de middelrede is 3 16/113 of 355/113.

ZieVerslag van 1847-1848 op de algemeene vergadering van het Wiskundig genootschap te Amsterdam, bl. 181 en volgende; v a n S w i n d e n , Meetk. 2de druk, bl. 305 en 306.

[Dirk Metius Adriaansz]

METIUS (DIRK) ADRIAANSZ. De oudste zoon van den voorgaande, was even als zijn vader een zeer bekwaam wiskundige. Als zoodanig nam hij in 1599 deel aan een zeetogt onder de bevelen van den admiraal P. v a n d e r D o e s , om al de

Spaansche havens te blokkeren. Voor de Corunha en voor Lissabon, vond men de Spaansche zeemagt te wel bewaard, om haar aan te vallen; men zeilde naar de Kanarische eilanden, nam het kasteel op groot Kanarië en verspreidde hier, te Gomera en het eiland St. Thomas brand en verwoesting. Hij is op dit eiland, met vele andere, aan eene besmettelijke ziekte gestorven.

Zie verslag 1847-1848 als voren.

[Adriaan Adriaansz Metius]

METIUS (ADRIAANADRIAANSZ.), meer bekend onder den naam van A d r i a a n M e t i u s , tweede zoon van den vorige, de eerste, die den naam van M e t i u s voerde, werd den 9 December 1570 te Alkmaar geboren, bezocht eerst de latijnsche school zijner geboortestad en ontving er het onderwijs van den rector L u d o l p h u s P o t t e r u s , van Groningen, uitgever van hetEtymologicum Belgicum en van den conrector C o n r a d u s A l u t a r i u s , later predikant te Tzum. Op achtienjarigen ouderdom werd hij naar de in 1585 opgerigte hoogeschool te Franeker gezonden, om zijne groote belangstelling en grooten ijver voor de wiskunde gaven zijne medestu-

(15)

denten spottenderwijze hem den bijnaam van M e t i u s , welken bijnaam hij naderhand bleef voeren en sedert heeft beroemd gemaakt. Na zich drie jaren op de wis- en sterrekunde te hebben toegelegd, ging hij naar Leyden om de lessen van R u d o l p h S n e l l i u s en L u d o l f v a n C e u l e n over de wiskunde en van P a u w over de ontleedkunde te hooren. Ook werd hij door zijnen vader naar T y c h o B r a h é gezonden om zich te Oranienburg, op het eiland Hween in de Sont gelegen, in de praktische sterrekunde te bekwamen; vervolgens (na 1597) bezocht hij nog de hoogescholen te Rostock en te Jena, waar hij met goed gevolg openbare lessen gaf. Bij zijne terugkomst in het moederland werd hij door prins M a u r i t s tot het opmeten en in kaart brengen van vestingen en andere belangrijke diensten gebruikt.

Door invloed van graaf W i l l e m L o d e w i j k , stadhouder van Friesland, werd hij eerst (1598) buitengewoon en in 1600 gewoon hoogleeraar in de wiskunde te Franeker. Hij kreeg bij het aanvaarden van die betrekking uitdrukkelijk in last om de wiskunde in de landtaal te onderwijzen en werd hem somtijds, voor het onderwijs in de sterrekunde eene - voor dien tijd - vrij aanzienlijke som toegestaan om sterrekundige instrumenten, onder zijn toezigt, te laten vervaardigen. Gedurende het bestand (1608-1620) kreeg hij aanzoek om te Leuven te komen, hetwelk hij van de hand wees. Zijne ervarenheid in de geneeskunde verschafte hem 8 Nov. 1625 de titel van Med. Doctor. Hij overleed 16 Sept. 1635. Zijn grafschrift leest men bij V r i e m o e t ,Ath. Fris. p. 109, M. W i n s e m i u s hield den 23 Sept. op hem een lijkrede. Hij huwde 1. J e t s k e A n d r e a e , 2. C e c i l i a V e r t e s t . Van 1598 tot 1615 heeft hij een reeks van werken, zoo over de reken-, meet-, sterre- als

zeevaartkunde, gedeeltelijk in het Latijn, gedeeltelijk in het Nederduitsch geschreven.

Wij vinden de volgende vermeld:

Doctrinae Sphaericae libb. V. Franeq. 1598. 8o. niet Francof. 1591. 8o. zoo als F o p p e n s wil.

Astronomiae universae Institutio libris III, quorum I Sphaerae disciplinam tradet:

II Fabricam Planisphaerii et Trigonometriam Astronomicam III. Historiam Astronomicam, astrorum situm ac motum. Franeq. 1605. 8o. Mogelijk dezelfde uitgaaf.

Institutionum Astronomicarum Libri III. Quibus accessit Tractatus de Novis Authoris Instrumentis, et modo, quo stellarum fixarum situs motusque solis per eadem observantur. Franeq. 1606, 1608. 8o.

Institutiones Astronomicae et Geographicae, Fondamentale ende grondelycke onderwysinge van de sterrekonst, beschreven door D. Adrianum Metium,

Alcmarianum Matheseos Professorem in de universiteyt van Frieslandt. Franek.

1614, met zijn fraai portret, vermoedelijk door C h r i s p i j n v a n d e P a s s e . Arithmetica et Geometria Practica. Franeq. 1611 4o. (multo auct.)

(16)

Arithmeticae libri II et Geometriae libri VI. Lugd. Bat. 1626, 1640. 4o.

Geometriae Practicae P.V. Franeq. 1620, 1625. - Geometricae practicae Pars I et II, quae rei cujusvis mensurabilis vim, proprietates et habitudines interpretatur et exercet. Franeq. 1625. 4o. -Geometriae practicae pars quinta, continens problemata astronomica geometricè delineata et arithmeticè resoluta. Franeq. 1625. 4o.

De Gemino usu utriusque Globi 1615. 4o. Dit boek is in het lat. vertaald door B e r n a r d S c h o t a n u s J.U.D. vervolgens hoogleeraar. M e t i u s gaf eene tweede editie van den holl. tekst, getiteld:Fundamenteele onderwyzing van de sterrekonst en beschrijving der Aarde, door het gebruik der Hemelsche en Aardsche globen.

Mitsgaders onderregting van de konst der zee-vaart; met nieuw gepractiseerde instrumenten en regelen. Franek. 1614. 4o. vermeerderd door M e t i u s , inDoctrina sciatericorum, vervolgens op nieuw in het latijn. Franeq. 1624. 4o.

Praxis nova Geometrica per usum circini et Regulae proportionalis. Uit het latijn door P. B a e r d t , met den titel:Maetconstigh Liniael ofte proportionalen rij in de platten passer, alsmede sterckten-bouwinghe. Franeker 1626. 4o.

‘Cujus libri (schreef V r i e m o e t ) in Dedicatione, inventum in Gallilaeo de Gallilaeis usum circini proportionalis, defectu quodam laborantem, transferendo ad Regulam, quod tot saeculis abstrusum et latens fuerat, bono saeculi, quasi nova fati largitione, sua industria patefactum, dicit Queritur vero in Dedic. Arithmet. et Geometriae, an.

1626,hoc novum inventum invidia temporum quosdam per imperitiam non iusto pretio aestimasse, ac magni secreti arcanum magnitudine libelli metiri voluisse.

Additum quoque Tractatum de Arte Navigandi multa iniquitate fati exceptum fuise ab invidis et ignorantiae magistris.’

Astronomiae brevis, civilis delucida constitutio etc. 1606.

Calendarium perpetuum articulis digitorum computandum. Roter. 1627. 8o. Eeuwighe hant-calender. Amst. 1627. 8o.

Liber de trigonometria planorum. Primum mobile, astronomicè sciographicè, et hydrographicè explicatum. Amst. Franeq. 1631. 4o.

Nieuwe Geographische onderwyzinghe. Franek. 1614. 4o. m. pl.

Gebruik van het Astrolabium, Globen. 1627. 4o.

Stok-rekening en Sterkten-bouwing (uit de Geometria practica).

Mensura geogr. et usus globi terr. Fran. 4o.

Het tweede tractaat van de proprieteyt, eygenschappen, solutie ende ontsluytinghe der Sphaerische triangulen, midtsgaders een figuurlycke aenwysinghe, hoe door deselve alle astronomische ende geographische quaestien ofte vnaeghstukken solveert worden. Franek. 1627.

Het derde tractaat van 't opmaken ende het ghebruyck des particulieren astrolabiums. Franek. 1627.

(17)

Opera omnia Astronomica, addito libro de theoria et motu solis. Amst. 1633. 4o. Hij en G e r h . F r e i t a g zouden ook de schrijvers zijn derTabulae Geographicae Frisiae, voor het Chronicum Pierii Winsemii.

Manuale arithmeticae et geometricae practicae. Amst. 1634.

De Munitionibus. L.B.

Zie S w e e r t l i ,Ath. Belg. p. 100; V a l . A n d r . Bibl. Belg. p. 14; F o p p e n s , Bibl.

Belg. T. I. p. 354; V o s s i u s , de Scient. Mathem. C. XVI. § 44, p. 70; B. XXVIII. § 12, p. 116; C. XXXVI. § 51, p. 201; V r i e m o e t ,Ath. Fris. p. 98-112; G. K r a n t s i u s ad Conringium, Saec. XVII. C. II. p. 202-13; S a x e , Onom. T. IV. p. 91; M.

W i n s e m i i ,Orat. Funebr. in obitum celeb. et praest. corr, D.A. Metii, Doct. Med.

et Math. prof. claris., N i c . B l a n c a r d i , Paneg. pro festo Saeculari Acad. Franeq.

p. 23, 24;Kronyck van Alckmaer, bl. 115, 116; S. v a n E i k e l e n b e r g , Alkmaar en zijne Geschiedenissen, D. III. bl. 160; v a n S w i n d e n , Meetkunde 2e druk, Aanwijzing der wiskundigen, bl. XXVII; Verslag 1847-1848 als voren; vun K a m p e n , Bekn. Gesch. d. Lett. en Wetens. D. I. bl. 325, 326; Verslag v.h. Friesch Genoots.

1862-1864, bl. 58; R o t e r m u n d en A d e l u n g , i.v.; M e i j e r s Conv. Lexic.;

P o g g e n d o r f f ,Handw. T. II. S. 139; Cat. Bibl. Bunav. T. I. vol. II. p. 1440; Cat.

Bibl. publ. Leyd. p. 177, 192; Cath. Thys. p. 41; Cat. de Crane, p. 48;

H o o g s t r a t e n , K o k , N i e u w e n h u i s , K o b u s en d e R i v e c o u r t .

[Anthony Adriaansz Metius]

METIUS (ANTHONYADRIAANSZ.), was de derde zoon. Van deze weet men alleen dat hij den naam van M e t i u s als familie-naam heeft aangenomen, het ambt van mathematicus der staten bekleedde en in 1580 den eersten steen van de waag te Alkmaar heeft gelegd. Het tijdstip van zijne geboorte en zijn overlijden schijnt niet bekend te zijn.

ZieVerslag 2847-1840.

[Jacob Adriaansz Metius]

METIUS (JACOBADRIAANSZ), de vierde zoon, heeft den naam van M e t i u s ook aangenomen; men zegt van hem dat hij een zeer zonderling man moet geweest zijn, die afkeerig was van den omgang met menschen, en van alle gezelschap, onwillig om zelfs het gewoon schoolonderwijs te ontvangen, die altijd scheen als verzonken te zijn in overdenkingen en nasporingen. Men leest van hem dat hij bij eenen buurman, een brillenslijper, de kunst van glasslijpen leerde, allerlei soort van brand- en vergrootglazen, zelfs brandspiegels van ijs vervaardigde, waarmede hij allerlei voorwerpen op een ongelooflijk snelle wijze kon in brand steken. Hij moet een brandglas of glazen brandspiegel vervaardigd hebben, welke hij tegen, den buitenkant der stadsvest te Alkmaar plaatste, zoodat hierdoor op den volgenden dag een boom, aan de overzijde van het water, in brand raakte. Elk was begeerig van hem te weten hoe hij zulke glazen vervaardigde; prins M a u r i t s verzocht

(18)

dringend om opening van de zaak; zijn vader, zijne broeders en zijne zuster zelfs, smeekten hem er om, en in eene ziekte welke hem trof, gebruikte zeker predikant allen mogelijken aandrang om het geheim bekend te maken, doch hij bleef

standvastig weigeren, zeggende: ‘als deze kunst bekend werd, niemand zijn leven meer zeker kon zijn.’ Het tijdstip van zijn overlijden vinden wij niet opgeteekend;

doch hij moet vóór het jaar 1631 gestorven zijn.

Zie V r i e m o e t , t.a.p.; J ö c h e r , A d e l u n g , R o t e r m u n d ; F i s c h e r ,Gesch.

d. Physiek, T. II. p. 151; v a n K a m p e n , t.a.p.; Beleg van Groningen, bl. 48, Kronyek van Alckmaer, bl. 116; S. v a n E i k e l e n b e r g , Alkmaar en zijn Geschiedenissen, bl. 160; Verslag, 1847-1848, als voren.

[Dirk Metius]

METIUS (DIRK), onder de schilders, die het Amsterdamsche poorterregt hadden gekocht, wordt door P. S c h e l t e m a op bl. 68 van diens werk over R e m b r a n d v a n R i j n , met bijvoeging van den datum, 15 Februarij 1641, ook opgegevenDirck Metius van Alckmaer. In het burger weeshuis te Alkmaar hangen 2 regentenstukken, het eene gemerkt D.M. en het andere met den vollen naam D. M e t i u s .

ZieNav. D. IV. bl. 63; D. V. bl. 238.

[Mr. Leonard Metman]

METMAN (Mr. LEONARD), werd te Waalwijk, in de provincie Noordbrabant, geboren, op den 2 Mei 1808, voltooide hij, na den veldtogt van 1831 te hebben bijgewoond en dien ten gevolge met het Metalen Kruis te zijn begiftigd, in het jaar 1833 te Utrecht, als doctor in de regten, zijne academische loopbaan en betrad in de residentie de pleitzaal, waarvan hij gedurende ongeveer 27 jaren een sieraad was.

Door Z.M. den koning naar verdienste geschat, werd hij opvolgelijk tot lid van onderscheidene staats commissiën benoemd, inzonderheid van die van 27 September 1852, tot het ontwerpen von wetboeken voor de Ned. W.I. bezittingen.

Ook was hij gedurende drie jaren, van 1850-53, lid van de tweede kamer der Staten-generaal. Behalve deze blijken van onderscheiding werd hem eerst het ridderkruis van de Eikenkroon en later dat van den Nederlandschen Leeuw als onmiskenbaar bewijs van Zr. Ms. bijzondere hulde geschonken.

Bij koninklijk besluit van den 28 Dec. 1859 tot Z.M. commissaris voor de W.I.

wetgeving benoemd, verliet hij den 20stenMaart dezes jaars het vaderland en vertrok uit Southampton den 2denApril daaraanvolgende naar Suriname, ten einde de vereerende taak te volbrengen, die 's konings vertrouwen hem had opgedrrgen.

Op den 26stendierzelfde maand deed hij er zijn plegtigen intogt, en van dat tijdstip af besteedde hij zijne krachten en vermogens aan de taak, waarmede hij was belast, met zooveel belangstelling en ijver; met zulk een talent, zelfstandigheid en

(19)

volharding, dat hij zich ieders bewondering en hoogachting verwierf, terwijl zijn minzaam karakter, zijne ongekunstelde welwillendheid, zijn populaire omgang, elks hart voor hem opende en met liefde voor hem innam.

Zoo mogt hij ruim vier maanden in welstand arbeiden en de gelegenheid aangrijpen, om met schrander doorzigt de koloniale zaken en belangen van nabij waar te nemen en in het ware licht te aanschouwen, tot dat hij, bijna aan liet einde van zijn moeijelijk werk genaderd, ja, de voltooijing er van schier voor oogen ziende, van eene reis naar de Marowijne teruggekeerd, door eene ziekte werd aangetast, die aanvankelijk volstrekt geen gevaar deed vreezen, ja zelfs geweken scheen en eene volkomen herstelling beloofde, doch in den avond van den 4deudezer, plotseling, zulk eene verwoestende wending nam, dat de lijder, op den avond van den volgenden dag, 5 October 1860, te Paramaribo in de ouderdom van 52 jaren en 5 maanden den laatsten adem uitblies. Hij werd plegtig ter aarde besteld, bij welke gelegenheid C. v a n S c h a i c k hulde bragt aan zijne verdiensten.

Part. berigt.

[Metropolus]

METROPOLUS. Bisschop van Tongeren omtrent het jaar 197 of 217. Zijn sterfdag wordt 8 October te Trier gevierd.

Zie v a n G i l s ,Cath. Meijer., Memorieb. bl. 7; v a n G i l s en C o p p e n s , N.

Beschr. v.h. Bisd. van 's Bosch, D. I. bl. 6; L o b e t i u s , Gloria Leod. Eccl. p. 37.

[Jan de Mets]

METS (JAN DE), schepen der stad Oudenaarde. In deMessager des sciences et des arts de la Belgique T. IV p. 422 vindt men een door hem 29 Oct. 1561

geteekende zeer merkwaardige acte nopens de geboorte van M a r g a r e t h a v a n P a r m a .

[G. Metser]

METSER (G.), pastoor te Leefdael, gaf een rijmwerkje in het licht, getiteld:

Verheffinge ende uytstortingh des Herte tot Godt op verscheyde Psalmen van David, met de Lat. psalmen op de kant, 1682.

Zie W i t s e n G e y s b e e k ,B.A.C. Woordenb. o.h.w.

[Laurentius Metsius]

METSIUS ofVANMETS (LAURENTIUS), werd omtrent het jaar 1520 te Geertsbergen in Vlaanderen geboren. Hij was licentiaat in de regten en zeer welsprekend. Nadat hij te Deinze in Vlaanderen pastoor geweest was, werd hij in 1557 plebaan der kerk van de H. Gedule te Brussel. Hij ontving vervolgens in 1563 de waardigheid van kapittel-deken in dezelfde kerk, en woonde in die hoedanigheid de provinciale kerkvergadering bij, welke, in 1565, te Kamerijk werd gehouden. Hij was ook bisschoppelijke officiaal van het distrikt van Brussel, dat, tot het jaar 1568, aan het aartsbisdom van Kamerijk is onderhoorig gebleven, wanneer, op pauselijk

(20)

gezag, aan den aartsbisschop van Kamerijk de inlijving van dit distrikt in het aartsbisdom van Mechelen werd te kennen gegeven. M e t s i u s bleef nogtans hetzelfde ambt van officiaal uitoefenen toen het voorgenoemde distrikt onder de kerk van Mechelen was gesteld, en werd den 24 September van het gemelde jaar daarin bevestigd. Den 13 Junij 1569 verkreeg hij de waardigheid van voorstander der voorregten, die aan de Universiteit van Leuven waren verleend. Ook heeft hij het personaatschap van Rebecque of Roosbeecke in het aartsbisdom van Mechelen bezeten. Om zijne uitstekende deugd en bekwaamheid werd hij, den 16 November 1569, door den koning van Spanje tot bisschop van 's Bosch benoemd. Hij werd, den 13 Maart 1570 door paus P i u s V tot dien zetel verheven; en den 23 April daaraanvolgenden te Brussel in het koor der collegiale kerk van de H. Gedule, door den aartsbisschop van Kamerijk, M a x i m i l i a n u s d e B e r g e s , gewijd, in het bijwezen van F r a n c i s c u s R i c h a r d o t , bisschop van Atrecht, en van

F r a n c i s c u s S o n n i u s , bisschop van Antwerpen. Hij magtigde den deken der kathedrale kerk van 's Bosch om in zijne plaats van het bisdom bezit te nemen, welk bevel door dezen den 28 April werd ten uitvoer gebragt. Nadat M e t s i u s zelf den 4 Mei bezit der abdij van Tongerloo had genomen, deed hij den 7 daaraanvolgenden zijne plegtige intrede in zijne bisschoppelijke stad. Toen hij aan den geregelden gang van het bestaan zijns bisdoms orde gesteld had, vertrok hij weldra naar 's Hage, om daar, op verzoek van den aartsbisschop van Utrecht, F r e d e r i c u s S c h e n c k ; over vier priesters, die de ketterij onverzettelijk aankleefden, uitspraak te doen, en hen van den geestelijken stand vervallen te verklaren (27 Mei 1570).

Hij woonden vervolgens de provinciale kerkvergaderingen in Junij en Julij te Mechelen bij; en in zijn bisdom wedergekeerd deed hij, den 9 Jan. 1571, aan de geestelijkheid der stad 's Bosch in zijne kathedrale kerk de daarin genomene besluiten afkondigen. M e t s i u s was intusschen van wegen de Staten des lands verzocht geworden om de nieuwe koningin van Spanje, die den 14 Augustus 1570 te Nijmegen was aangekomen, te verwelkomen. Vervolgens legde hij zich met grooten ijver toe op het welzijn van het aan hem toevertrouwde bisdom. Te dien einde gaf hij den 29 Maart 1570 een bevelschrift uit, waarbij hij zijne onderhoorigen geestelijken gelastte tegen de maand Mei in zijne bisschoppelijke stad te komen, om aldaar eene kerkvergadering te houden. Deze nam een aanvang den 8 Mei en duurde drie te houden. Deze nam een aanvang den 8 Mei en duurde drie dagen.

Zij werd deels in het koor der kathedrale kerk, deels in de eetzaal der paters predikheeren gehouden. De bepalingen en de besluiten in deze deze kerkvergadering vastgesteld, zijn daarna uitgegeven. Zij werden ten hoogste geroemd, en onder de heilzaamste geacht, welke in de kerken van Nederland

(21)

zijn genomen. Hij gaf ook in 1572 hetManuale Pastorum uit, behelzende eenige voorschriften betreffende de plegtigheden, die bij het bedienen der H. Saeramenten moeten worden in acht genomen, M e t s i u s behartigde wijders, door het ijverig bezoeken van zijn bisdom, de zuiverheid van zeden, regel, tucht en geloofsleer.

Ten dien einde bragt hij in de kloosters en geestelijke genootschappen, die in het bisdom bestonden, vele heilzame verordeningen tot stand; zeer bekeud is het bezoek zijns bisdoms, dat hij, met dit doel, in Augustus en September 1572 ondernam. Hij bezocht toen Heusden met de Langstraat en het land van Altena, Woudrichem met de bijliggende plaatsen, alsmede de steden Geertruidenberg, Bommel, Eindhoven en de dorpen in den omtrek. Tot zijne bittere smart vernam hij kort daarna dat een gedeelte van zijn bisdom door de protestantsche krijsmagt was overmeesterd, waar door zijne goede pogingen werden verijdeld en een groote afval van het ketterlijk geloof werd veroorzaakt. Hij woonde in Mei 1574 de provinciale kerkvergadering van Mechelen bij; doch de onlusten des lands veroorloofden hem niet in zijn bisdom een nieuwe kerkvergadering te beleggen, zelfs vond hij zich eenigen tijd daarna genoodzaakt zijne bisschoppelijke stad te verlaten, om, als lid der staten van Brabant, niet in den wederstand der landstaten aan den koning gewikkeld te worden, die den landvoogd, welken deze had aangesteld, om in zijnen naam de Nederlanden te besturen, niet wilden erkennen. Den 24 November 1577 verliet hij 's Bosch en verwijderde hij zich uit zijn bisdom, dat hij door gevolmagtigde priesters liet besturen.

Nadat hij zich te Kalkar in het Iand van Kleef, te Keulen en te Trier eenigen tijd had opgehouden, begaf hij zich naar Diest, en vestigde hij zich eindelijk te Namen, over welk bisdom hem paus G r e g o r i u s XIII, bij eene breve van den 6 Maart 1579 de zorg opdroeg. Bij dezelfde breve werd M e t s i u s gemagtigd om ook in de plaatsen van andere bisdommen, die van hunne bisschoppen zouden beroofd zijn, tot nadere voorziening, het bisschoppelijk gezag uit te oefenen. Nadat hij den nieuwen herder des bisdoms van Namen, F r a n c i s c u s v a n W a l l e n -C a p e l l e , had gewijd, verviel hij in eene ziekte, waaraan hij den 18 September 1580 overleed. Men begroef hem in het koor der Cathedrale kerk te Namen onder een grooten zerk, die daar tot het jaar 1751, toen deze kerk vernieuwd werd, is gebleven. Zijn grafschrift luidde:

REVERENDISSIMUS D.

LAURENTIUS METSIUS

EPISCOPUS BUSCODUCENSIS E PROPRIA SEDE EXUEANS HIC PIE OBIIT.

MENSIS SEPTEMBRIS DIE XVIII ANNO MDLXXX.

(22)

Behalve de reeds genoemde werken, door M e t s i u s in druk gegeven, heeft hij nog eene geschrevene verhandeling over den waren oorsprong der onlusten in de Nederlanden tijdens de XVIeeeuw nagelaten. Zij voert tot titel:De vera origine et causa tumultuum Belgicorum, en kwam in bezit van v a n H u l t h e m . Zijn portret is bij v. G e s t e l ,Hist. Episc.

Zie F o p p e n s ,Hist. Episc. Sylv. C. VI. p. 91-94; Dez. Bibl. Belg. T. II. p. 810;

H a v e n s i u s ,de Erect. Nov. Ep. L. I. C. XV. p. 72-83; v a n d e V e l d e , Syn. T.

III. p. 836-838; L'a b b e M i g n é ,Conciles. Art. Pays-Bas; Litterae indict. enz.

primae Syn. Busc., te vinden voor de Statuta primae Syn. in de Opusc. Steyaert, T.

VI.; V a l . A n d r e a s ,Bibl. Belg. p. 622, Fast. p. 70; Chronol. Episc. Belg. p. 110, 111; v a n G i l s ,Cath. Meijer. Memorieb. bl. 84 volgg.; v a n G i l s en C o p p e n s , N. Beschr. r. 's Bosch, D. I. bl. 221, volgg.; O u d e n h o v e n , Beschr. v. 's Hertogenb.

bl.; v a n H e u r n ,Beschr. v. 's Hertogenb. D. II. bl. 56; H e r m a n s , Conspect. p.

7; P a q u o t ,Mém. T. XII. p. 322-327; G a z e t , Hist. Eecl. d. Pays-Bas, p. 121;

M u l l e r ,Cat. v. portr.

[Gabriel Metsu]

METSU (GABRIEL). Zie METZU (GABRIEL).

[Jodocus Metsys]

METSYS (JODOCUS), een bouwmeester, die van 1468-1530 te Leuven bloeide. Zijn standbeeld is onder de 18 nieuwe standbeelden opgenomen, die den gevel van het stadhuis aldaar zullen versieren en waarvan de modellen in 1847 geplaatst zijn.

[Quintin Metsys]

METSYS (QUINTIN). Zie MATSYS (QUINTIN).

[Daniel Metz]

METZ (DANIEL), een Fries, vervaardigde de volgende tooneelspelen in dicht:

Theodora Martelaeresse, trsp. op de Regel: Al wien standtvastig blijft in Christo tot haer endt; Verwint Tyrannen, Doodt en ook de Helsche bendt. Leeuw. 1694.

Rampsalige staet des Mensch, schouwsp. op de Regel: Hoe dat te vlieden tracht de Doot, Elk jen Sy komt (in weeld) een Mensch, meest onversien. Gedr. voor den Auth. 1697.

Cecilia, bly-eyndichsp. op de Regel, Een soet gedicht en g'sang verquiken meenich geest, Te meer sy schoeven beyd, op Godes suyv're leest. Ald. 1697.

Dimpna, trsp. gedr. voor den Auth. 1699.

Maria Magdalena en Marinina, kamersp. Gedr. voor den Auth. 1703 m. pl. kl. 8o. Zie W i t s e n G e y s b e e k ,B.A.C. Woordenb. o.h.w.; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk.

D. I b. bl. 145.

(23)

T o l , raad en schepen te Leyden en zijne echtgenoote ten geschenke gegeven.

ZieBoekz. d. Gel. wereld, 1781 b. bl. 113.

(24)

[C.H. Mettger]

METTGER (C.H.) In 1816 bekroonde het Haagsch Genootschap zijne

Verh. over het denkbeeld, hetwelk men zich van de uitstorting des H. Geestes op den eersten Pinksterdag te vormen heeft en het daarop gegrondde bewijs voor de waarheid en goddelijkheid der Evangelieleer, met den gouden eerepenning.

Zie K i s t en R o y a a r d s ,Archief (eerste serie), D. V. bl. 246.

[Henricus Mettecoren]

METTECOREN (HENRICUS), werd te St. Truyen geboren, Licentiaat in de beide regten te Leuven, en kanunnik bij de kerk van St. Dionysius aldaar.

Hij schreef:

De tribus counubiis S. Annae, Matris Dei-parae Virginis.

Vita, miracula et encomium S. Annae.

Tesserae XII verae Ecclesiae.

Catholicae velatio contra haereticos.

Scopae haereticorum ad Gerardum à Groesbeeck, Episc. Leodiensem.

Deze allen werden weleer in hands. te Tongerloo bewaard.

Zie V a l . A n d r e a s ,Bibl. Belg. p. 364; F o p p e n s , Bibl. Belg. T. II. p. 60.

[V. Metteli]

METTELI (V.), teekenaar en middelmatig graveur uit de 2ehelft der 13eeeuw.

K r a m m vermeldt van hem hetportret van Jacobus Hinlopen, predikant te Utrecht del. et sculp. 1778 in fol. en van Frans van Mieris, de jonge en zijne huisvrouw.

Zie K r a m m , t.a.p. bl. 1103.

[Gulielmus Metser]

METSER (GULIELMUS), leefde in de 2ehelft der 17eeeuw. Hij werd te Oirschot geboren en R.C. pastoor te Leefdaal. Volgens v a n d e V e l d e beoefende hij de vaderlandsche kerkgeschiedenis, en liet handschriften er over na.

Zie v a n d e V e l d e ,Synopsis Monum., p. 614, 615; H e r m a n s , Conspectus Onom. liter. p. 19.

[Mr. Thomas Metvorst]

METVORST (Mr. THOMAS), kanunnik der collegiale kerk van St. Martinus te

Middelburg, verscheen als gemagtigde en commissaris van die kerk op de synode van Utrecht, gehouden in 1565, op last van den aartsbisschop F r e d e r i c u s S c h e n c k . Hij nam in die synode ‘de decreten der Trentsche synode, en ieder

(25)

METZLAR (JACOBCASPER), werd 10 Junij 1751 te Hulst geboren, studeerde te Utrecht, vertrok in 1774 als predikant naar Batavia. Na zijne terugkomst in Nederland werd hij predikant te Beuzichem (1785), voorts te Klundert (1790), te Harlingen (1793), te Schiermonnikoog (1810) en te Aduard (1813-1820), vertrok als emeritus naar Groningen, waar hij 14 Sept. 1824 stierf.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van daar vertrok hij in 1789 naar Amsterdam en behoorde tot die predikanten, die in 1796 ontslagen werden, om dat zij weigerden den alstoen gevorderden eed van onderwerping aan

uitdrukkelijke verklaring hunner edel groot mogenden, dat de stukken hun moesten overgegeven worden, voer de hooge raad met de regtspleging voort en stelde de Haarlemsche regenten

JELGERHUIS (R IENK ) werd den 13 den April 1729 bij Leeuwarden geboren, en overleed te Amsterdam, waar hij op het laatst van zijn leven verblijf hield, den 17 den April

A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden.. Hij kwam alzoo in 1793 te Amsterdam terug en vestigde er zich voor goed, zich bezig houdende met schilderen van

Van dien tijd af was hij in bediening te Moordrecht tot een geruimen tijd over 1652, en werd omstreeks dien tijd te Amersfoort beroepen, doch op klagten uit die gemeente 5

Van zijne bekwaamheid in het eerstgemeld vak gaf hij in 1837 eene proeve, door zijne Verhandeling over de bij Domburg gevonden Romeinsche, Frankische, Brittannische, Noordsche en

Zijn huisvrouw op het kantoor komende, meende dat hij dood was, kreeg hem met groote schrik in een andere kamer, en door bekwame hulpmiddelen weder tot zich zelven, doch, ten

Zie Alg. In 1409 echter gaf de graaf als goede man deze uitspraak ‘dat de heer van Egmond het land, daar zijn slot reeds eenige eeuwen opgestaan had en waarover groote twisten