• No results found

A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk · dbnl"

Copied!
838
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk

A.J. van der Aa

bron

A.J. van der Aa,Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk. J.J. van Brederode, Haarlem 1869

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/aa__001biog14_01/colofon.php

© 2009 dbnl

(2)

1

Biographisch woordenboek der Nederlanden.

M.

[Jansdr. Maaiken]

MAAIKEN (JANSDR.), weduwe van F r a n s L a u r e y s z . werd den 2 Mei 1569, als Doopsgezinde, te Middelburg levend verbrand.

Zie 's G r a v e z a n d e ,Tweede eeuwged. der Middelb. Vrijheid, bl. 484.

[Het oude Maaiken]

MAAIKEN (Het oude), eene eerbare Doopsgezinde weduwe, ‘die dubbel eere waardig was,’ is den 20 Mei 1559 op Hoboker heide door den Markgraaf van Antwerpen gevangen genomen en den 11 October te Antwerpen verdronken.

Zie v a n B r a g h t ,Bloedigh Tooneel der Doopsgez. D. II. bl. 249.

[De korte Maaiken]

MAAIKEN (De korte), werd te gelijk met de vorige om den geloove gevangen genomen, en, den 11 October 1559, (tegen gebruik) met het zwaard geregt. Zij schreef een brief aan hare zuster, die bewaard is bij v a n B r a g h t ,Bloedigh Tooneel der Doopsgez., D. II. bl. 250.

[Pieters Maaiken]

MAAIKEN (PIETERS), eene godvreezende Doopsgezinde vrouw, werd in 1585 te Nieuwstad gevangen genomen; naar St.-Vijt gevoerd en tot assche verbrand.

Zie v a n B r a g h t ,Bloedigh Tooneel der Doopsgez. D. II. bl. 753.

[Wouters Maaiken]

MAAIKEN (WOUTERS), eene jongedochter van 24 jaar, werd in 1595 te Souteveen in de Heerlijkheid van Vogelzank, in het land van Luik, wegens hare Doopsgezinde gevoelens, gevangen genomen, naar Luik gevoerd, en den 24 Julij van dat jaar verdronken.

Zie v a n B r a g h t ,Bloedigh Tooneel der Doopsgez. D. II. bl. 791.

[Lambertus Maaldrink]

MAALDRINK (LAMBERTUS), in 1770 te Deventer geboren, legde zich vroegtijdig te Amsterdam op de artsenijmengkunde toe. Tevens ontwikkelde zich zijn smaak voor de poëzij door den omgang met eenige letterkundige vrienden, die in een

(3)

bundel dichtstukken, onder den naam vanVriendenzangen aan de deugd gewijd, proeven van hunne dichterlijke begaafdheden gaven. Te Deventer wedergekeerd, gaf hij, na het ontzet dezer stad,Deventer in staat van beleg, 1813-1814, bij A.J.

v a n d e n S i g t e n h o r s t , 1814. in gr. 8o, zonder vermelding van naam, in het licht. Dit bundeltje, de bijzonderheden welke er gedurende het beleg voorvielen, bevattende, wordt geprezen. ‘Men heeft hier,’ schrijft hij, ‘geen hooge dichterlijke vlugt, stoute denkbeelden of hart doortintelende verzen te wachten, maar ook geen gezwollen wartaal, zinledige uitdrukkingen of sentimenteele wansmaak, die de spotlust opwekken.’

Zie v a n d e r A a ,N. Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. II. bl. 394; K o b u s en d e R i v e c o u r t ,Beknopt Biogr. Handw. b. van Nederl., D. II. bl. 222.

[Cornelis de Maan]

MAAN (CORNELIS DE), zie MAN.

[Jan Maan]

MAAN (JAN), te Rotterdam geboren, leefde ten tijde van S m i t s en d e H a e s , doch stond verre beneden hen in dichterlijke bekwaamheden. Hij schreef twee uitgebreide bijbelsche verhalen in rijm, namelijk:

De gestrafte Hoogmoed, of de Maaltijd van den Koning Belzazar, in dichtmaat.

Amsterd. 1749. 4o.

De Godvrucht op den throon of de Triomph van Daniël in den Leeuwenkuil in dichtmaat uitgebreid. Rott. 1753. 4o.

Voorts:

Dank- Vast- en Bede-offer, den doorluchtigen Landbeschermer der VII vrijgevogten volkeren toegezwaaid. Rott. 1751. 4o.

Rouw-Bazuin, gestoken over den dood en de uitvaart van zijn doorluchtige Hoogheid, Prins Willem den IVden. Amst. 1752. 4o.

In de Bibliotheek van Ned. Letterk. te Leyden berusten van hem elf Godsdienstige Gedichten, Zangen ter eere van het Oranjehuis en Huwelijkszangen. Rott. 1748-1759.

4o.

ZieCat. D. I. bl. 358; W i t s e n G e y s b e e k , Biogr. Anth. Crit. Woordenb. D. IV.

bl. 266; A r r e n b e r g ,Naaml. v. boek., bl. 273.

[C.W. Maan]

MAAN (C.W.) schreef:

(4)

ZieAanh. en verv. op Arrenberg's Naamregister, bl. 131.

[Johannes van Maanen]

MAANEN (JOHANNES VAN), Raadsheer in het Hof van Holland en Zeeland, huwde M a r i a v a n O v e r z e e . Hij stierf den 24 Februarij 1795; zij, den 18 Junij 1820, en lieten na:

C o r n e l i s F e l i x , die volgt.

(5)

P i e t e r J a c o b , die volgt.

G e r a r d u s J o h a n n e s , geboren te 's Gravenhage den 3 Junij 1772, eerst gezantschapssecretaris in Zwitserland en Frankrijk, vervolgens, onder koning W i l l e m I en II, secretaris van het geheim cijfer bij het departement van Buitenl.

Zaken, uit welke betrekking hij den 14 Junij 1842 eervol is ontslagen.

J o h a n n e s P e t r u s , geboren te 's Gravenhage den 25 Januarij 1774, overleden te St. Oedenrode den 13 October 1808 als kapitein bij de artillerie.

F l o r e n t i u s J a c o b u s , Med. Doctor, geboren te 's Gravenhage den 26 December 1777, vervulde de betrekking van Raad-adviseur voor de geneeskundige dienst bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, en werd uit die betrekking in 1848 eervol ontslagen en tevens benoemd tot Staatsraad in buitengewone dienst.

Zie deAanteek. op de levensschets van P.J. v a n M a a n e n , achter de Handel.

der Maatsch. v. Ned. Letterk., 1855.

[Mr. Cornelis Felix van Maanen]

MAANEN (Mr. CORNELISFELIX VAN), werd den 9 September 1769 te 's Gravenhage uit deftige ouders geboren. Zijn vader was Mr. J o h . v a n M a a n e n , Raadsheer in den Hove van Holland en Zeeland, zijne moeder M a r i a v a n O v e r z e e . Hij legde de eerste grondslagen zijner letteroefeningen in zijne geboortestad, zette die aan de Hoogeschool te Leyden voort, en verkreeg, na een vijfjarig verblijf, den titel van doctor in de beide regten, na het verdedigen eenerDissertatio de ignorantiae et erroris natura, praecipue in contractibus et delictis. Hierop vestigde hij zich als advokaat te 's Hage en werd spoedig tot Secretaris dier stad aangesteld. Niet lang na de omwenteling werd hij, reeds om zijne kundigheden beroemd, tot

advokaat-fiscaal en Procureur-generaal bij het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland aangesteld. In deze hoedanigheid had hij weldra de pijnlijke pligt te vervullen, van tegen een man, dien hij hoogachtte, den heer R e p e l a e r v a n D r i e l , in die dagen van hevig ontvlamde driften, van de misdaad van hoog verraad beschuldigd, het daarop door de wet gestelde doodvonnis te eischen; een eisch, welke hem, tot zijne blijdschap, door de koele en onpartijdige regtvaardigheid van het Hof ontzegd werd. De wijze intusschen waarop hij ambtshalve dien pligt vervulde, werd door den heer R e p e l a e r zoo zeer gewaardeerd, dat sedert tusschen beide voortreffelijke mannen eene vriendschap ontstond, welke tot aan het overlijden van R e p e l a e r onafgebroken voortduurde. Koning L o d e w i j k die zich, na zijne gedwongene aanvaarding der kroon, terstond van de verlichtste en eerlijkste staatsmannen zocht te omringen, bevestigde hem in zijnen post, en benoemde hem later tot Minister van Justitie en Politie. Zijne weigering om de

(6)

4

geheime politie in te voeren was oorzaak van zijne verwijdering; doch de vorst, in wiens achting hij daardoor niet was gedaald, leide hem eene aanzienlijke

schadevergoeding voor het gemis der aan zijn post verbondene bezoldiging toe.

Na onze inlijving in het Fransche Keizerrijk werd hij tot eersten President van het Hooge Geregtshof benoemd. W i l l e m I bevestigde hem niet slechts in die

waardigheid, die hij tot de tegenwoordige inrigting der regterlijke magt behield, maar stelde hem ook tot Minister van Justitie aan. Bij de zamenkomst der Notabelen in 1814 door den Souvereinen Vorst bijeengeroepen, om het ontwerp van

Staatsregeling, waaraan hij geen gering deel had, door Hoogstdenzelven der vergadering aangeboden, goed of af te keuren, werd hij door den Vorst met de belangrijke taak vereerd om de bijeenkomst met eene redevoering tot ontvouwing der gronden en beginselen, bij het ontwerp aangenomen en gevolgd, te openen, en kweet zich van die taak op eene allezins waardige wijze en met mannelijke welsprekendheid. Ook was hij lid der Commissie tot herziening der constitutie, welke de vereeniging der Zuid- met de Noord-Nederlanden in den jare 1815 noodzakelijk maakte. Zijne standvastige gehechtheid aan de belangen van zijn geboorteland, waardoor hij weigerde de Noord-Nederlandsche belangen voor die der

Zuid-Nederlanden in de waagschaal te stellen, veelmeer aan dezelve op te offeren, zijn volhardende ijver, om de Nederlandsche taal, welke ook de volkstaal der meeste Zuid-Nederlandsche gewesten was, de zege over de Franschen te doen behalen;

die standvastige getrouwheid, die lofwaardige ijver hadden onzen v a n M a a n e n den haat der jeugdige liberalen en vrijgeesten in de Zuid-Nederlanden, en van hunne onnatuurlijke bondgenooten, schijnheilige geestelijken, die gezamentlijk de geweldige afscheuring der beide Nederlanden in den jare 1830 bewerkten, zoozeer op den hals gehaald, dat zijn hotel te Brussel door het opgehitschte gepeupel in brand werd gestoken. De koning vond wel geraden, dat hij voor den hevigen storm, die tegen hem opstak, voor een poos zou wijken, doch waardeerde zijnen voortreffelijken raadsheer te zeer, om hem niet spoedig in zijn vroegere waardigheid te herstellen, waarin W i l l e m II, bij zijne komst op den troon, hem bevestigde. In 1842 ontving hij een eervolle rust met den rang en de voordeelen van Minister van Staat.

Hij besteedde sedert zijn tijd met de voortzetting zijner nooit geheel afgebroken letteroefeningen. Niet alleen was hij een uitstekend regtsgeleerde, maar ook geen vreemdeling in de wijsbegeerte en christelijke godgeleerdheid; bedreven in de oude en hedendaagsche geschiedenis en fraaije letteren en een vlijtig beoefenaar en kundig waardeerder der vaderlandsche historie en letterkunde. Voor de eerste bezat hij eene kostbare verzameling van echte, ongedrukte bescheiden, afkomstig

(7)

van den heer F. v a n L i m b o r c h , den vertrouwden vriend van W a g e n a a r . Hij was grootkruis der orde van den Ned. Leeuw, Lid van de 2oklasse in het Kon. Ned.

Inst., Lid van verdienste van 't Prov. Utr. Genootschap van kunsten en

wetenschappen en Lid van de Maats. van Nederl. Letterk. te Leyden. Hij stierf den 14 Februarij 1849. Zijn portret door W a a n d e r s geschilderd, is meermalen in prent gebragt. Behalve zijne aanspraak, opgenomen in deJaarboeken voor het Kon. der Nederl. door M. S t u a r t 1steD., schreef hij met J. d e V r i e s , S.J.Z. W i s e l i u s en J.P. v a n C a p p e l l e .Verslag op den 14 Aug. 1823 in het K. Ned. Inst.

uitgebragt, ter zake van het vaartuig in het voorgaande jaar ontdekt in de nabijheid van Capelle op de Langstraat in Noord-Braband, in Werk. van de IIekl. van het Kon.

Ned. Inst. D. III. 1824. 4o. Hij lietMémoires in hds. na, die 25 jaren na zijn dood, mogen geopend en worden uitgegeven.

Zie:Galerie Historique et Contemporaine, T. VI. p. 350. J.A. M o l s t e r , Cornel.

Felix van Maanen geschetst, in de 7eaflev. vanNederl. en de Nederl. in de XIX eeuw 1857; Handel. der Maats. van Ned. Letterk. 1846. bl. 30. Documents historiques par L. B o n a p a r t e , T. II. p. 91. T. III. p. 41. K o b u s en de R i v e c o u r t ,Beknopt Handwoordenb., D. II. bl. 22. Programma van het Prov. Utr. Gen. over 1846. Het Instituut 1846, p. 219-222. S c h o t e l , T o l l e n s en zijn tijd, bl. 272. Chron. v.h.

Hist. Genoots., D. II. bl. 17-50, 125. D. V. bl. 852, 325, D. VII. bl. 404, D. X. bl. 336.

Cat. der Maats. van Ned. Letterk. Bijv. 1853-57. bl. 99. M u l l e r , Cat. v. Portretten.

[Pieter Jacobus van Maanen]

MAANEN (PIETERJACOBUS VAN), zoon van Mr. J a n v a n M a a n e n , Raadsheer in den Hove van Holland en Zeeland, en van M a r i a v a n O v e r z e e , broeder van den voorgemelden, werd den 2 November 1770 te 's Hage geboren. Na het houden eeneroratio de Hippocrate verliet hij het Gymnasium aldaar, om te Leyden de lessen van D a m e n , L u z a c , v a n d e W i j n p e r s s e , E. S a n d i f o r t , V o l t e r e n , O o s t e r d i j k , P a r a d i j s , B r u g m a n s en d u P u i , over verschillende vakken van letteren en wetenschap bij te wonen. Candidaat in de geneeskunde geworden, ondernam hij een geleerde reis naar Engeland, bezocht de voornaamste hospitalen te Londen, en legde zich inzonderheid onder L u c a s en A s t h l e y C o o p e r op de practische heelkunst, en onder L o w d e r en H a i g h t o n op de vroedkunde toe (1793-1794) Na den 20 van Zomermaand 1794 tot tot doctor der geneeskunde bevorderd te zijn, werd hij door de Regering van Kampen tot tweeden Stads-doctor en doctor der ontleed- heel- en verloskunde benoemd, en behaalde te gelijk het eermetaal bij het Bat. Genoots. van proefonderv.

wijsbegeerte te Rotterdam voor zijne latijnsche verhandelingover het regt gebruik van brillen en andere oogglazen, in het XI deel der werken van

(8)

6

dat Genootschap uitgegeven. Reeds in het einde van 1795 werd hem door Curatoren der Hoogeschool te Harderwijk den leerstoel der theoretische genees- ontleed- heel- en verloskunde aangeboden. Den 15 van Zomermaand 1796 aanvaardde hij zijn ambt met eene, voor de heelkunde hoogst belangrijke intreeredeDe studio Chirurgiae nostra in patriâ melius ex colendo et illustrando Hard. 1796, en in 1798 leide hij, met eene voor de tijdsomstandigheden juist gepaste jubelrede,De medico suâ conditione semper contento, etiam aliis bene multis suam conditionem lugentibus, het rectoraat neder. Niet lang daarna zag hij de zorg, door hem voor den

akademischen kruidtuin gedragen, door een zeer vereerend besluit der Curatoren, dankbaar erkend.

Den 13 van Wijnmaand 1806 benoemden hem Curatoren der Hoogeschool te Groningen tot opvolger van den overleden Hoogleeraar M u n n i k s . Op dringend verzoek van hen, wien het welzijn der Geldersche Hoogeschool ter harte ging, werd Koning L o d e w i j k bewogen tot het nemen van een besluit, (27 van Bloeimaand 1807) waarbij bepaald werd, dat v a n M a a n e n in zijne tegenwoordige betrekking te Harderwijk moest blijven. Te vergeefs werden, ook door den beroepene zelven, die de aanbieding der Groningsche Curatoren had aangenomen, pogingen

aangewend tot intrekking van het besluit: hij ontving echter eene aanzienlijke verhooging van jaarwedde en de aanstelling tot 's konings consulterenden geneesheer.

Doch reeds in het volgende jaar werd hij tot Commissaris generaal voor de geneeskundige dienst en tot gewoon lijfarts van den koning benoemd, waarop spoedig de benoeming van Ridder van de orde van de Unie en van Officier van 's Konings huis volgde. Den 29 van Wijnmaand 1808 hield hij eene plegtige

afscheidsrede en legde tevens de betrekking van president der departementale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt neder. Nu vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken in zijne nieuwe betrekking werkzaam was; terwijl hij dagelijks den Koning bezocht en hem op vele zijner buitenlandsche reizen vergezelde. Hij bleef als Commissaris-generaal werkzaam tot dat deze post, bij Nederlands inlijving in Frankrijk, werd afgeschaft.

Den 10 December 1810 werd hij, met goedkeuring van den Hertog van Plaisance, tot gewoon Hoogleeraar in de practische heelkunde aan het Amsterdamsche Athenaeum benoemd, welke bediening hij, den 8 April daaraanvolgenden met een plegtige rede deaudaciâ chirurgicá vere nobili, maxime salutiferâ (Amst. 1811. 4o.) aanvaardde. Na vruchteloos alle pogingen te hebben aangewend om datgene te verordenen en tot stand te brengen, wat hij ter behoorlijke vervulling van zijn post behoefde, verzocht en verkreeg hij, den 19 Februarij 1813 eervol ontslag en wijdde zich geheel aan de uitoefening der

(9)

geneeskundige praktijk, bedankte voor de benoeming totMedecin des épidemies van het Departement der Zuiderzee, voor de herhaalde aanbieding van een leerstoel in de heel- en verloskunde aan de Leydsche Hoogeschool en verzocht zijn ontslag als lid der Commissie tot het examineren van veeartsen. Hij bleef echter werkzaam als secretaris van het te Amsterdam gevestigde Genootschap ter bevordering van genees- en heelkunde en overleed den 16 November 1854, in den ouderdom van 84 jaren. Zijn afbeelding bestaat in prent. Behalve de genoemde geschriften en eenige verhandelingen in Geneesen Heelkundige Tijdschriften, schreef hij:

Dissertatio de absorbtione solidorum, L.B. 1794.

Waarneming van drie met koepokstof ingeënte en naderhand door de natuurlijke kinderpokstofjes besmette kinderen. Harderwijk 1801, gr. 8o.

ZieKonst- en Letterb. 1794, D. II. bl. 42, 1854, No. 47.Amst. Cour. 17 Nov. 1854.

B o u m a n ,Gesch. der Geld. Hooges. D. II. bl. 455, 516, 628, 631; P a r e a u , Orat.

de amico - consortio, Hard. 1801, Cat. à Roy. D. IV. bl. 1011. M u l l e r , Cat. van Portretten. Gedenkboek der plegtige viering van het tweehonderdj. bestaan der Hooge school te Amsterd. bl. 74 en zijn leven door Dr. A. v a n d e r B o o n , Cz.

inHandel. d. Maatsch. v. Letterk. 1855.

[Florentius Jacobus van Maanen]

MAANEN (FLORENTIUSJACOBUS VAN), jongste zoon van Mr. J o h a n n e s v a n M a a n e n en van M a r i a v a n O v e r z e e , werd den 26 December 1777 te 's Gravenhage geboren. Na de Latijnsche scholen zijner geboorteplaats doorloopen te hebben, bezocht hij de Leydsche Hoogeschool om zich aan de studie der Godgeleerdheid te wijden; doch in 1796 veranderde hij van plan en begaf zich naar Harderwijk, om zich aldaar, onder zijn ouderen broeder, den Hoogleeraar R.

F o r s t e n en Chr. P. S c h a c h t , aan de studie der medicijnen te wijden.

Deze laatste was vroeger te Gottingen een toehoorder van den beroemden J.F.

B l u m e n b a c h geweest. V a n M a a n e n had de voorlezingen van S c h a c h t over de natuurlijke geschiedenis met ongemeene belang bijgewoond, 't geen misschien aanleiding gaf tot zijne overzetting van B l u m e n b a c h 's bekend geschrift:

de Variitate nativa generis humani. (Harderw. 1800). Kort hierop werd v a n M a a n e n openlijk tot doctor in de geneesk. bevorderd, na het verdedigen eener Dissertatio de natura humana sui ipsius conservatrice ac mediatrice. Na zijne promotie vestigde v a n M a a n e n zich als geneesheer te 's Hage, waar hij eerst (1802) extraordinair en later (1804) gewoon Stads-doctor werd, terwijl hij ook een korten tijd (1803) de betrekking van medecin en chef van een Fransch hospitaal te Delft bekleedde. De voorlezingen, die hij voor eenige belangstellende toehoorders, ten huize van zijne moeder, over de scheikunde hield, gaven aanleiding dat de Raad hem, den 6 October 1806, tot lector in de schei- en artsenijmengkunde

(10)

8

benoemde, welke benoeming hij den 14 November van dat jaar met eene plegtige redevoeringover de eenvoudigheid der tegenwoordige bespiegelende en

beoefenende scheikunde, in verband met het meer toegepast nut daarvan als de voorname oorzaken van den grooten voortgang dier wetenschap in onze dagen, aanvaardde.

Toen v a n M a a n e n in 1837 tot wethouder der stad 's Gravenhage benoemd was, vroeg hij zijn eervol ontslag van zijne betrekking.

Ook in andere natuurkundige onderwerpen toonde v a n M a a n e n veel

belangstelling. Zoo hield hij, tusschen 1802 en 1805, in het Haagsche Gezelschap ter beoefening van proefondervindelijke wijsbegeerte, zes voorlezingen over de Zoölogie. Het was daarom ook niet vreemd, dat hij, toen R e i n w a r d t in 1808 door Koning L o d e w i j k N a p o l e o n tot Directeur van eenJardin du roi benoemd was, Curatoren van Harderwijk de aandacht op v a n M a a n e n vestigden en hem op de nominatie tot Hoogleeraar bragten. Ondertusschen bleef v a n M a a n e n de geneeskundige praktijk te 's Hage uitoefenen, tot dat hij in 1826, op last der Regering, naar Groningen en Friesland werd gezonden, om in persoon onderzoek te doen naar de aldaar heerschende koortsen. Van daar wedergekeerd, begaf hij zich naar Brussel, om verslag van zijne zending te doen. Hier werd hij zeer ernstig ziek, en na zijne herstelling legde hij zijne betrekking als geneesheer neder. Z.M. Koning W i l l e m I benoemde hem ten gevolge dezer inspectiereis tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw (26 October 1827).

Sedert dien tijd ontbrak het v a n M a a n e n aan geen uiteenloopende werkzaamheden. In 1815 werd hij tot lid van den Raad der stad 's Gravenhage benoemd en Amanuensis bij de Commissie tot herziening der geneeskundige wetten, in 1826 Referendaris tot de zaken der Geneeskunde bij het departement van Binnenl.

Zaken, later (1828) Referendaris der eerste klasse bij den Raad van State en (1831) Raad-Adviseur bij het departement van Binnenlandsche Zaken. Voorts was hij, sedert April 1837, Wethouder der stad 's Gravenhage, welke betrekking hij tot in hoogen ouderdom waarnam en waarvan hij, eerst na de invoering van de nieuwe Gemeentewet, tegelijk met het lidmaatschap van den Raad ontslagen werd. Ook was hij eenige jaren (sedert 1845) Lid der Staten van de Provincie Zuid-Holland. Er was bijkans geen inrigting van wetenschap of algemeen belang, waaraan v a n M a a n e n geen deel nam. Zoo was hij (1818) lid van de 's Gravenhaagsche Sub-Commissie der Maats. van Weldadigheid en van de Commissie van toevoorzigt dier maatschappij; President van de Commissie van admissie van jonge lieden tot het onderwijs der Latijnsche school (1819) en sedert 1829 Curator dier school; lid der Commissie tot de zaken van Scheveningen en van het

(11)

algemeen bestuur der 's Gravenhaagsche teeken-akademie (1821), Bestuurder van het Haagsche departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen; Lid der Schoolcommissie dier Maatschappij, en werkend lid der Maatschappij Diligentia (1805), President van de 's Gravenhaagsche Commissie van bestuur der Nederl.

huishoudelijke Maatschappij; Correspondent van de Maatschappij tot redding van drenkelingen (1822), Lid van 't Instituut voor 't onderwijs van blinden; Commissaris van de Zeebad Inrigting te Scheveningen (1823); Directeur van de Nederlandsche huishoudelijke Maatschappij (1830); Lid der Commissie tot examinatie der vee-artsen (1830), van de Maatschappij voor den Landbouw te Amsterdam (1830),

Districts-Commissaris bij de 's Gravenhaagsche Armen-inrigting (1805); President van de Commissie ter herziening der Geneeskundige wetten (1841).

Ook was v a n M a a n e n Lid van de Hollandsche Maatschappij van

Wetenschappen (1814) en vervolgens van Fraaije Kunsten en Wetenschappen (1828) te Haarlem, van het Provinciaal utrechtsch Genootschap (1822), van het Bataafsch Genootschap van proefonderv. wijsbegeerte te Rotterdam (1805); Lid (1819) en (1836) Honorair lid van het Geneeskundig Genootschap te Hoorn, van de Geneeskundige Maatschappij te Brussel (1828), Buitengewoon lid van het Genootschap ter bevordering der Genees- en Heelkunde te Amsterdam (1840), Corresp. lid van de Société Royale des Sciences, Lettres et Arts te Antwerpen, Honorair lid van de Société Medico Chirurgicale te Brugge (1840), Lid der

Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, en ter bevordering der Geneeskunde, van de Commissie voor de Cholera Morbus (1848-49); van de Hollandsche

Maatschappij van Landbouw, afd. 's Gravenhage (1840), van de Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leyden (1831); Correspondent van het Bataviaansch Genootschap (1835), Lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1842).

Ook was hij Honorair raad adviseur van bestuur der 's Gravenh. teekenacademie, Lid van de Commissie voor het oprigten van het standbeeld van L. C o s t e r en Regent van het H. Geest Hofje te 's Hage. Zijne ongewone bekendheid met geschiedkundige bijzonderheden van ons vaderland en bepaaldelijk met al wat tot de stad zijner geboorte betrekking had, deed hem een werkzaam aandeel nemen in eene in 1851 opgerigte vereeniging ter beoefening der geschiedenis van de stad 's Gravenhage, waarvan hij sedert den dood van Mr. A. D e k e t h , advocaat generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden, het voorzitterschap bekleedde. Zijne langdurige diensten erkende de Hooge Regering door hem in 1848 tot Staatsraad in buitengewone dienst te benoemen.

Hij huwde, den 27 April 1806, M a r g a r e t h a M a r t i n e

(12)

10

v a n d e r M e e r s c h , jongste dochter van Mr. G u i l l i a m v a n d e r M e e r s c h , Advocaat Fiscaal en Procureur Generaal bij het Hof van Holland, Zeeland en West Friesland en van A n n a G e r a r d a v a n d e r C r a g h t , welke echt kinderloos bleef.

Hij overleed, in den ouderdom van bijna 84 jaren, den 14 November 1861.

Behalve de in den tekst gemelde werken, gaf v a n M a a n e n nog in het licht de vertaling van een klein geschrift over deCroup van D e s E s s a r t s , 't welk in 1808, op last van Z.M. L o d e w i j k N a p o l e o n , het licht zag.

Zie B o u m a n ,Geschied. der Geld. Hoogeschool, D. II. bl. 554. J. v a n d e r H o e v e n 'sLevensschets door de Maats. v. Ned. Letterk. uitgegeven achter de Hand. van 1861; Partic. berigt. M u l l e r , Cat. v. Portr.

[Luitenant van Maaren]

MAAREN (Luitenant v a n ), voerde in 1799 het bevel over de galei deWeerwraak toen zes gewapende Engelsche vaartuigen, versterkt door negen gewapende barkassen, chaloupen enz. zich onder Schiermonnikoog zich van haar poogde meester te maken.

V a n M a a r e n , ziende met welke geduchte overmagt hij te strijden had, nam het kloekmoedig besluit, om zich tot het uiterste te verdedigen en des noods veel liever het vaartuig in brand te steken dan het over te geven; een besluit, dat hij ook werkelijk ten uitvoer bragt. Na zijn volk onder het gestadig schieten der Engelschen, op drie man na, aan wal gezonden te hebben, verliet hij met deze het brandend vaartuig en kwam met een jol behouden aan land. Later beval hem de Schout bij nacht S t o r y , om vier in het Nieuwe diep gereed liggende snikken met de zijnen te bemannen en met dezelve als kommandant een kruistogt in dat vaarwater te doen, ten einde de vijandelijke sloepen en andere kleine vaartuigen er uit te verdrijven.

Zie C. v a n d e r A a ,Geschied. van den oorlog, 1793-1802. D. II. bl. 364, 400.

[Andries Maarschalk]

MAARSCHALK (ANDRIES), sloot zich, omstreeks 1681, te Leyden aan de de secte der zoogenoemde Hebreën, en werd vervolgens een harer hoofden. Nadat hem door de Regering de stad ontzegd was begaf hij zich naar Middelburg, waar hij in 1694 conventiculen hield bij zekere schoolmatres R a c h e l , van de Waalsche Gemeente.

Zie K i s t en R o y a a r d s ,Archief voor Kerk. Geschied., inzonderheid voor Nederl., D. VIII. bl. 67, 79, 83.

[Cornelis van der Maarsche]

MAARSCHE (CORNELIS VAN DER) advokaat. In deOudheden en Gestichten van Rijnland enz., vindt men van hem eene opgave van Schepenen, Schouten en Burgemeesteren te Leyden, die echter den tijd der benoeming missen, wijl zij getrokken zijn uit hier en daar verspreide Schepenbrieven.

(13)

ZieChron. v.h. Hist. Genoots. D. VI. bl. 62.

[Gerrit van Maarseveen]

MAARSEVEEN (GERRIT VAN), den 18 Julij 1776 te Dordrecht geboren, maakte zich reeds vroeg bekend door eenige overzettingen uit deGazette des Tribunaux en uit de schriften van C l a u r e n , L a u n en anderen. Later schreef hij oorspronkelijke romans in den geest van K i s t , doch zij staan beneden die van zijnen voorganger.

Hij was een vruchtbaar schrijver in het Letterlievend Maandschrift, de

Letteroefeningen, de Nederl. Volks Almanakken en andere tijdschriften en jaarboekjes van zijnen tijd.

Ook beoefende hij de dichtkunst; las zijne gedichten inDiversa sed una en in de Maatschappij van het Nut van 't Algemeen te Dordrecht voor, en plaatste ze, gelijk De waarde der Standvastigheid; Beschouwing van Gods Almagt en Wijsheid in de Werken der Natuur; Troosten; Gedachten bij het in het graf zinken van het stoffelijk overschot van A d r i a a n d e V o g e l ; Bij het lijk van mijn neefje en andere, in het Letterl. Maandschrift. Hij stierf den 24 Mei 1832.

Hij schreef:

Zegezang op de overwinning van den achttienden van Zomermaand 1815 en den gevolgden val van Buonaparte. Dordr. 1815.

Eduard en Lenore of de hand der Voorzienigheid. Dordr. 1825. 8o. Eleonore of de zegepraal der onschuld. Dordr. 1827. 8o.

Albert en Mina of jalousij en onschuld. Dordr. 1827. 8o.

Jeremias Aldorp of de gehechtheid aan het oude. Dordr. 1327. 8o.

De Bloedverwanten of de uitwerking van Grondbeginselen en Opvoeding. Dordr.

1828. 2 d. 8o.

De speelbal van bedrog en belangzucht of de lotgevallen van Samuel tot den Struik. Dordr. 1829. 8o.

De tweelingen of de mislukte ontwerpen. Dordr. 1829. 8o.

Florus Stam en zijne dochter of de gevolgen van de zucht tot het overdrevene.

Rott. 1829. 8o.

Hendrik en Karel of wat men zaait, oogst men. Rott. 1830. 8o.

De beste zijner kleine stukjes vindt men inNederl. Volks. Almanak voor 1832.

Zie S c h o t e l ,Gerrit van Maarseveen in Mengelwerk van het Letterl. Maands.

Jaarg. XXXII. bl. 45.2.Vriend des Vaderl. D. V. No. 12. bl. 873.

[H. van Maarseveen]

MAARSEVEEN (H. v a n ), een Amsterdamsh Kunstliefhebber, aldaar in 1792

(14)
(15)

[Maarten van Rossem]

MAARTENVANROSSEM. Zie ROSSEM.

[Jansz. Maarten]

MAARTEN JANSZ., een Korendrager van zijne handteering, werd, om zijne

doopsgezinde gevoelens in 1572 gevangen genomen en den 5 Februarij 1572 aan een staak verbrand.

Zie v a n B r a g h t ,Het bloedigh Tooneel der Doopsgezinden, D. II. bl. 606.

[Pietersz. Maarten van Maasland]

MAARTEN PIETERSZ.VANMAASLAND, werd in 1569 om het geloof in den Briel met den zwaarde onthoofd.

Zie v a n B r a g h t ,Het bloedigh Tooneel der Doopsgez., D. II. bl. 303.

[Maarten]

MAARTEN, een saaiwever van zijn ambacht, werd in 1557, als doopsgezinde, te Antwerpen op de markt ter dood gebragt.

Zie v a n B r a g h t ,Het bloedigh Tooneel der Doopsqez., D. II. bl. 184.

[Maarten]

MAARTEN, de schoenmaker, van Winkel, werd in 1558 als doopsgezinde te 's Hage gedood.

Zie v a n B r a g h t ,Het bloedigh Tooneel der Doopsgez., D. II. bl. 202.

[Maarten]

MAARTEN, uit Vilgraten, in 1538 te Michielsberg in Priesterdal, om de goddelijke waarheid gedood.

Zie v a n B r a g h t ,Het bloedigh Tooneel der Doopsgez., D. II. bl. 43.

[Arend Maartensz.]

(16)

volgende jaar tot schepen. Door drie onderscheidene huwelijken, groote rijkdommen verworven hebbende, stichtte hij, in 1625, met zijne vrouw, C l e m e n t i a v a n B e a u m o n t , te Dordrecht een vrouwen hof, bekend onder den naam van A r e n d M a a r t e n s s e H o f . Ook fundeerde hij ‘sekere Institutie van twee ofte meer beursen, te saamen totf 600 jaerlicx, tot onderhoud van eenige studenten in de Theologie.’ Hij stierf in 1629.

Zie B a l e n ,Beschrijv. van Dordrecht, bl. 367, 375. V a n d e W a l l , Privil. v. Dort., D. III. bl. 1667. S c h o t e l ,Illustreschool, bl. 56.

[Abraham Maas]

MAAS (ABRAHAM), Predikant bij de Remonstrantsche ge-

(17)

meente te Vlaardingen (1756), Waddingsveen (1759), Zegwaard en Zoetermeer (1760), Delft (1770), wederom te Zegwaard en Zoetermeer in 1777. Uithoofde van de politieke gebeurtenissen legde hij in 1787 zijn ambt neder, en overleed in 1804 te Alkmaar in hoogen ouderdom.

Hij was een niet onbevallig en geestig dichter, blijkens zijneGedichten, alle gelegenheidstukjes tot een gedachtenis voor zijne familie en vrienden aan de pers overgegeven. Voor het tooneel schreef hij, onder de zinspreuk:Kunst wordt door ijver aangekweekt.

De opening van Apolloos Tempel, zinneb. voorspel, met zang en dans. Amst.

1773.

Brief van een Rotterdamsch Heer over het openen van het Toneel, ald. 26 May 1773,wanneer de Amsterd. Acteurs en Actrices, onder direktie van J. P u n t , begonnen zyn, met te vertoonen, de Opening van Apolloos Tempel enz. Rott. 27 May 1773 (get. N.N.).

Het Juichende Nederland, zinneb. voorspel, met zang en dans, ter geleg. der gelukkige bevalling van H. Kon. Hoogh. Mevr. de Prinsesse van Oranje en Nassau, op den 15den van Sprokkelmaand 1774. Rott. 1774.

De Maskerade, blsp. (n.h. Hgd. van H o l b e r g .) Rott. 1777. n. pl.

De Graaf van Olsbach, of de Belooning der Deugd, trsp. (n.h. Hgd van B r a n d e s ) Rott. 1778.

Tot Middernacht, of List tegen List, blsp., gev. n.h. Fr. Guerre ouverte ou Ruse contre Ruse. Ald. 1791.

De Man naar de Klok, blsp., gev. n.h. Hgd. Ald. 1792.

De Wantrouwige, blsp. n.h. Hgd. van v a n C r o n e g k . Amst. 1794.

Saint Far en Sophia of de onverwachte wedervinding, trsp., gedeeltelijk gev. naar eene Fransche Vertelling van D e l a D e x m e r l e . Amst. 1799, 82.

W i t s e n G e y s b e e k , noemt deze vier laatste geestelijke tooneelstukken.

Zie W i t s e n G e y s b e e k ,Biog. Anth. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 286; Cat. der Maats. v. Ned. Letterk. D. I b. bl. 139, 263.

[Adriaan Maas]

MAAS (ADRIAAN), een Rotterdamsch landschap- en gezelschapschilder, door v a n S p a e n . in zijneBeschrijv. van Rotterd. en K r a m m , in Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild. D. IV. bl. 1031, vermeld.

[A. Maas met Adriaan Schoonebeek]

MAAS (A.) met ADRIAANSCHOONEBEEK, in dienst bij C z a a r P e t e r I, om voor de vaart op de Neva en Oostzee, naar peilingen op de vaarwaters zelve, kaarten te maken. Hun werk, door P i e t e r P i c k a r t op koper gebragt, wordt zeer

(18)

14

Zie G.T. M u l l e r ,Sammlung, Th. I. St. 1, 2; S c h e l t e m a , Rusland en de Nederl.

D. IV. bl. 195.

[Coenraad Maas]

MAAS (COENRAAD), een bekwamen beeldhouwer te 's Hage. Hij behoorde tot de zeven en veertig kunstenaars, die in 1656 te 's Gravenhage eene Nieuwe Kamer van Pictura oprigtten.

Zie K r a m m ,Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild. D. IV. bl. 1031.

[Dirk Maas]

MAAS (DIRK) werd in 1656 te Haarlem geboren, en ontving zijne eerste opleiding van H e n d r i k M o m m e r s , die gemeenlijk Italiaansche groenmarkten schilderde, vervolgens oefende hij zich onder N i c . B e r c h e m , en zou het verre in diens stijl hebben gebragt, zoo hij zich niet aan het paarden schilderen had gewijd, waarin hij zich H u g t e n b u r g tot model stelde. Zijne jagten, paardenmarkten,

schermutselingen en andere stukken, worden door liefhebbers onder de

voortbrengsels van den tweeden en derden rang gesteld, en doorgaans voorf 100 verkocht. Tijdens de regering van W i l l e m III, stak hij naar Engeland over, vond daar veel aanmoediging en schilderde onder anderen voor den graaf v a n P o r t l a n d de slag bij de Boyne (11 Julij 1690), waarnaar hij een plaat in twee bladen etste, door I m m e r z e e l zeldzaam genoemd, en bij W e i g e l op 30 Thlr.

genoteerd. Tot zijne zeldzame etsen behoorteen Rijder, die zijn paard naar de regterzijde traverseren laat, rakende met zijn karwats de linkerzijde, ook volgens H e l l e r ,le Manège, uit den tijd toen hij H u g t e n b u r g 's leerling was; volgens N a g l e r een landgezigt, zijnde een wagen met vier wielen, links twee paarden, zonder toom enMaria met het Kind en twee Engelen, in aqua forti, dat echter niet zijn, maar het werk van P i e t e r M a a s is. K r a m m vermeld nogeen Ruiter, die zijn paard in de volte rijdt, waaruit blijkt, dat hij, behalve de ets- ook de

mezzo-tint-kunst heeft beoefend.

Men heeft ook van hem een boekje, bevattende 12 stuksSoldaten in verschillende stellingen, ook met den titel:Soldats et Chevaux dessinez et gravez d'après nature, par T h e o d o r e M a a s .

Zie, behalve H o u b r a k e n , v a n d e r W i l l i g e n , I m m e r z e e l ,Lev. en Werk.

van Holl. en Vl. Schild. D. II. bl. 192; K r a m m , Lev. en Werk. van Holl. en Vl. Schild.

D. IV. bl. 1031; W e i g e l ,Kunstlager, Catalog. No. 7276 en 17256.

[Engelbregt Maas]

MAAS (ENGELBREGT) zoon van J a c o b u s M a a s en A l e y d e d e T a s s i s , Raadsheer bij den hoogen raad van Mechelen, daarna voorzitter van den geheimen raad. W i l l e m I noemde hem en J o a n n e s S c h e y f v e , kanselier van Brabant,

‘bedorven regters en raden, die elkander een vijandig hart toedroegen.’ Hij was in briefwisseling met J u s t u s L i p s i u s en E r y c i u s P u t e a n u s . Hij overleed in 1622, 85 jaren oud.

ZieTomb. des Hommes illustr. du Conseil privé, p. 21, Viglii ab

(19)

Aytta,Epp. ad J o a c h . Hopperum, Ep. XCVII, bij H o y n c k v a n P a p e n d r e c h t , Anal. T. I. p.II, p 554, T. I. p. 41, T. I. p.II, p. 554; L i p s i i ,Opera T. II, p. 1039; E.

P u t e a n i ,Epist. app. cent. I. p. 65, cent. II. p. 26, cent. III. p. 103, cent. IV. p. 47, 68; W a g e n a a r ,Vad. Hist. D. VI. bl. 103. Een penning ter zijner eere geslagen, heeft G. v a n L o o n ons bewaard inNed. Hist. Pers. D. II. bl. 142.

[Gerrit Maas]

MAAS (GERRIT) een landschap en gezelschapschilder te Rotterdam, vermeld door van S p a e n in zijneBeschr. van Rotterd. en bij K r a m m , Lev. en Werk. van Holl.

en Vl. Schild., D. IV. bl. 1032.

[Gerrit Maas]

MAAS (GERRIT) een Haagsch burger, de zaal van wiens huis door de Algemeene Staten, tot gewoon verblijf der vreemde Gezanten, werd gebruikt; doch, bij gelegenheid der groote vergadering in 1651, hielden de afgevaardigden van Gelderland in die zaal hunne bijeenkomst.

Zie A i t z e m a ,Herstelde Leeuw, bl. 127; V a n d e r C a p e l l e n , Gedenks., D.

II, bl. 342, 343; V a n W i j n ,Bijv. en Aanm. op W a g e n a a r 's Vad. Hist. D. XII. bl.

71.

[Godfried Arnold Maas]

MAAS (GODFRIEDARNOLD) behaalde als S.S. Min. Cand. in 1759 den prijs voor het antwoord op de vraag door Bestuurders van het Stolpiaansch legaat uitgeschreven:

Het noodzakelijk bestaan van een Opperwezen betoogt uit het werkelijk bestaan van iet. Hij deelde die eer met J o h . M o n n i k h o f f , A. P e r r e n o t en S. J o r d a n De antwoorden (der beide laatsten in de latijnsche taal) zijn te vinden in deVerh.

van het Stolpiaansch legaat voor de Natuurlijke Godgeleerdheid, 1 D., Leyden 1766.

Zie K i s t en R o y a a r d s ,Archief voor Kerk. Gesch. inzonderheid in Nederl. D. V.

bl. 251;Boekzaal der Gel. wereld 1761 a, bl. 24.

[Gerardt Brandt Maas]

MAAS (GERARDTBRANDT) van Utrecht, Predikant der Remonstrantsche gemeente te Zwammerdam en Woerden (1811) en Gouda (1829). Hij is als dichter bekend door twee bundelsGedichten. Amst. 1836, 37. 8o. Ook vertaalde hij B a l w e r s Engeland en de Engelschen. Bommel 1835. In 1828 werd hij te Leeuwarden bekroond wegens zijneLevensschetsen van beroemde Friesche mannen en

(20)

MAAS (HENDRIK) maakte zich in de eerste helft der 18eeeuw als tooneeldichter bekend, door zijn vertaling van M o l i è r e s Burgerlijken Edelman Blsp. Amst. 1700, kl. 8om. pl.

Zie W i t s e n G e y s b e e k ,Biogr. Anth. Crit. Woordenb. D. IV. bl. 267; Cat. der Maatsch. v. Nederl. Letterk. D. I b. bl. 140.

[Henrik Maas]

MAAS (HENRIK) te Amsterdam, beroemd vioolspeler in de eerste helft der XVII eeuw.

J. D u l l a a r t vervaardigde een

(21)

gedicht, getiteld:op het viool speelen van H e n r i k M a a s , Fenix der Violistens te vinden inClio's kraam, D. I. bl. 166.

Zie K o n i n g ,Geschied. v.h. slot te Muiden, bl. 132; S c h o t e l , Geschied. en Letterk. Avondst. bl. 76.

[J. Maas]

MAAS (J.) vervaardigde eenSchriftuurlijk schoolboekje enz. afgedeeld in vier A.B.C.

(met oud-holl., romeinsche, cursive en schrijfletters gedrukt). Dordr. 1764, kl. 8o. Dit boekje werd algemeen op de scholen gebruikt en is ontelbare malen herdrukt.

Zie S c h o t e l ,Illustre school te Dordrecht, bl. 147; Cat. d. Maats. v. Ned. Lett. D.

I. bl. 121.

[Jacob Maas I.U. Dr.]

MAAS (JACOB) I.U. Dr., zoon van J o h a n n e s M a a s en van G o m m a r i n a v a n M e r l e , te Antwerpen geboren, bekleedde een geruimen tijd de betrekking van Syndicus of Pensionaris van Antwerpen. Hij was een man van uitstekende

bekwaamheden en groote geleerdheid, die in belangrijke bezendingen en verrigtingen werd gebruikt. De landvoogdes M a r i a koos hem tot haren bijzonderen raad, en bij de overdragt der Nederlanden, beantwoordde hij de redevoering van K a r e l V uit naam van alle Staten van den lande. In 1556 werd hij Raadsheer in den hoogen raad van Brabant. Ofschoon hij zich mannelijk verzette tegen de strenge placaten van K a r e l , werd hij echter daarom niet vervolgd. Hij stierf te Brussel in 1569, bij zijn huisvrouw A l e y d d e T a s s i s vier zonen nalatende, die allen hooge waardigheden bekleed hebben en op hun plaats vermeld zijn.

Zie Pont. Heut.Rer. Austr. lib. XIV. c. 2; Epp. select Viglîi ab Aytta ad diversos, bij H o y n c k v a n P a p e n d r e c h t ,Analecta T. II. p. 1, p. 349, en Epp. ad Hopperum, bij denz. T. I. p. 11, p. 554; B o r ,Neerl. Hist. B. V. p. 224 vso; S t r a d a , de bello belg. p. 9; G r o e n v a n P r i n s t e r e r , Archives de la maison d'Orange-Nassau, T. I. p. 335; S c h e l t e m a ,Staatk. Nederl. D. II.

[Jacob Maas]

MAAS (JACOB), ervaren regtsgeleerde, raadsheer en griffier der staten van Brabant, werd in 1595 naar Middelburg gezonden tot opening van een nieuwen vredehandel met Spanje. Hij was bevriend met E r y c i u s P u t e a n u s , met wien hij briefwisseling hield.

(22)

Zie J.B. d e T a s s i s ,Cimment. de Tumult. Belg. in Analect. van H o y n c k v a n P a p e n d r e c h t , T. II. p. 1, p. 204.

[Joan Maas]

MAAS (JOAN) Burgemeester van 's Hage en Kolonel der

(23)

schutterij, trachtte den zilversmid V e r h o e f van zijn opzet om het volk op te ruijen, en zich aan de D e W i t t e n te wreken, af te brengen, en ze te redden.

ZieGedenkw. stukken, bl. 6, 7, 8, 9; W a g e n a a r , Vad. Hist. D. XIV. bl. 165, 168.

[Johannes Baptist Maas]

MAAS (JOHANNESBAPTIST), zoon van J a c o b M a a s en A l e y d d e T a s s i s , Regtsgeleerde, Raadsheer bij den Raad van Brabant.

Zie H o y n c k v a n P a p e n d r e c h t ,Analect. T. I. p. II. p. 256.

[Johan Maas]

MAAS (JOHAN) schilderde en teekende in den smaak van den beroemden N i c o l a a s M a a s ; doch zijne kunst is van veel minder waarde.

Zie v a n E y n d e n en v a n d e r W i l l i g e n ,Leven der Schilders, D. I. bl. 296;

K r a m m ,Lev. en werk. der Holl. en Vl. Schilders, D. IV. bl. 1032.

[Johannes Maas]

MAAS (JOHANNES) schreef:

Geldersche Catechismus der Verloskunde. Nijmegen 1782. 8o. Zie A r r e n b e r g ,Naamreg. 2 dr. bl. 331.

[Johannes Maas]

MAAS (JOHANNES) werd te Brugge geboren, en bloeide aldaar in de tweede helft der XVII eeuw. Men vindt van hem te Brugge, in de Collegiale kerk van den Verlosser, De doop van Constantinus; St. Agatha met St. Dorothea en andere Heiligen; Christus die de H. Maagd ten hemel geleid; de Ontvangenis; de Kruisvinding; in de O.L.V.

kerk,St. Joseph, in zijn droom door een Engel vermaand, om uit Egypte te vlugten;

in de St. Jacobs kerk,St. Leonard met andere Heiligen; in de Parochie kerk van St.

Gilles, eenHeilige, die uit de hand eens priesters de H. Communie ontvangt; in die van St. Walburg,het kind Jezus met zijne moeder en andere Heiligen; in de Dominikaner kerk,Paus Pius de II geknield om voor de Christelijke vloot, die tegen die van de Turken strijdt, de overwinning van den hemel af te bidden.

Zie D e s c a m p s ,Voyage pittoresque de la Flandre, Paris 1769, 8o; K r a m m ,Lev.

der Holl. en Vl. Schilders, D. IV. bl. 1033.

(24)

[Koster Maas]

MAAS (KOSTER), dichter uit het laatst der XVII eeuw, blijkens zijnLijkdicht op den dood van M a r i a S t u a r t .

Zie R. H e n n e b o ,Rouwklagt van den Heer J a c o b u s v a n V e e n h u y s e n over het droevig afsterven van zijn Goudvink, Kanarijvogel, Hond en Paard, bl. 6;

V a n d e r A a ,N. Biogr. Anth. Crit. Woordenb. D. II. bl. 396.

(25)

[Ludovicus Cornelius Maas]

MAAS (LUDOVICUSCORNELIUS) was de jongste der vier zonen van den heer L a u r e n s M a a s , Remonstrantsch Predikant te Moordrecht. Alzoo zich bij hem de lust tot de zeedienst reeds vroeg openbaarde, deed hij, na de noodige

voorbereidende wetenschappen beoefend te hebben, zijne eerste reizen met Z.M.

fregat M a r i a R e i g e r s b e r g e n , onder bevel van den heer E v e r d i n g e n v a n d e n N i e u w p o o r t , die later door den kapitein J. d e G r o o t opgevolgd werd.

Onder bevel van den laatstgenoemde woonde hij, op gemelden bodem, de expeditie tegen de Moluksche eilanden bij, en verwierf door zijne uitstekende kundigheden, braaf gedrag en moed, dermate de achting van zijnen kapitein, dat toen deze later een' tweeden togt naar de Oost-Indien moest doen, hij den Minister van Marine verzocht, dat M a a s bij hem in dienst zoude worden gesteld, gevende daarbij een uitmuntend getuigschrift van 's mans wezenlijke verdiensten, zoodat M a a s , met volle ruimte tot Luitenant ter zee 2eklasse werd benoemd. Bij de roemvolle expeditie tegen Palembang, verwierf M a a s , door zijn moed en beleid, in den jare 1822, de militaire Willemsorde 4eklasse; vervolgens deed hij met Z.M. schip van Oorlog W a t e r l o o weder een' togt naar Oost-Indien, daarna twee naar de West, en bij den Belgischen opstand was hij geplaatst op Z.M. fregat P r o s e r p i n a . Bij zijn examen tot Luitenant ter zee 1eklasse, legde hij eene dermate uitstekende bekwaamheid aan den dag, dat de Utrechtsche Hoogleeraar J.F.L. S c h r ö d e r , die hem daartoe onderzocht, van hem getuigde nooit zulk een bekwaam jong mensch geëxamineerd te hebben. M a a s was voorts een streng zedelijk man, meestal ernstig en denkend, doch vatbaar voor vriendschap en aangenaam in gezelschap;

jammer dat zulk een jong mensch zoo vroeg aan het vaderland werd ontrukt. Bij het gevecht op den gedenkwaardigen dag van 27 October 1830, werd deze verdienstelijke man door een kogel zoodanig getroffen, dat hij een half uur daarna overleed, naauwelijks 30 jaar tellende.

Uit Partic. berigt.

[Nicolaas Maas]

MAAS (NICOLAAS) werd in 1632 te Dordrecht geboren; had den beroemden R e m b r a n d t tot leermeester, wiens schildertrant hij, blijkens zijne binnenhuisjes met goed geteekende en fiks en breed geschilderde beeldjes, krachtig, waar en behaaglijk van toon, navolgde. Spoedig legde hij zich echter op het portretschilderen toe, en bragt het hierin tot eene verbazende hoogte; ja, er zou niemand voor en na hem geweest zijn, die gelukkiger was in ‘het schilderen van het menschelijke aangezigt.’

I m m e r z e e l schrijft: dat zijne portretten, helder en behagelijk van koleriet, meesterlijk gepenseeld en van de treffend-

(26)

19

ste gelijkenis zijn; verbazend is het aantal der door hem geschilderde. Men vindt ze o.a. in het Haagsche en Amsterdamsche Museum. In het laatste vindt men ook zijn fraaije stuk, voorstellendeeen jong meisje, uit een vengster liggende en rustende met de hand op een kussen. Op de verkooping van M e y n t s was een kabinetstukje, voorstellendeeen vrouwtje achter een toonbank zittende en bezig aan kantwerk, voorf 765 verkocht. Op de verkooping van B r e n t a n o , golden twee diergelijke stukjesf 799 en f 700, op die van v a n d e r P o t , een straat, f 600, van B l e u l a n d , een jong meisje, f 800, en van G o l l , eene oude vrouw bij een spinnewiel f 1040, thans in het Museum v a n d e r H o o p te Amsterdam. I m m e r z e e l laat het onbeslist of het etswerk op den Catalogus van Grave v o n F r i e s , aan hem of aan D i r k M a a s moet worden toegeschreven.

Behalve zijn portret in prent, zijn er nog twee door hem zelven geschilderde afbeeldsels van hem, die door K r a m m worden beschreven. Hij overleed in 1693 te Amsterdam, waar hij zich in 1678 had gevestigd.

Zie W e i j e r m a n ,Lev. der Schild. D. II. bl. 294-298; H o u b r a k e n , Lev. der Schild.

D. II. bl. 273-276; v a n G o o l ,Lev. d. Schild. D. I. bl. 90; B a l k e m a , Biogr. des peintres Flamands et Hollandais, Gend 1844, p. 195; D e s c a m p s , Vie des peintres Flamands et Holland., T. II. p. 182; I m m e r z e e l , Lev. der Holl. en Vl. Schild. D.

II. bl. 191; K r a m m ,Lev. d. Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1052; Cat. van Mr. J o h a n v a n d e r M a r c k ,van Leyden, No. 423, 424; S c h o t e l ,Geschied. Letter- en Oudh. Avondst., bl. 77. Nouv. Biogr. générale par Dr. H o e f e n .

[Peter Maas of Maes]

MAAS (PETER) of MAES, bloeide omstreeks 1578, en legde zich op het etsen toe.

Er bestaan prenten van hem naar H e n d r i k G o l t z i u s gegraveerd. B r u l l i o t vermeldteen portret van M a r i a S t u a r t .

Eenige prenten aan hem toegeschreven zijn het werk van zijn land- en naamgenoot die volgt.

Zie K r a m m ,Lev. en werk. der Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1033.

[Peter Maas]

MAAS (PETER), volgens l e B l a n c een kunstgraveur en etser, die in de eerste helft der XVII eeuw in Holland bloeide en R u b b e n s tot leermeester had. K r a m m zegt dat hij een beeldsnijder of beeldhouwer, die tevens de schilderkunst beoefende, en als lid van het St. Lucasgild te Antwerpen ingeschreven was. Ook beschrijft hij een ets van hem, voorstellende deH. Maagd met het kind Jezus en twee engelen, door B r y a n S t a n l e y aan den bovengemelden P e t e r , door N a g l e r aan D i r k M a a s toegeschreven. Dit prentje is geheel in den stijl van C o r n e l i s S c h u t t , ja, zoo heerlijk bewerkt, dat het naar de Fransche school zweemt.

(27)

Zie K r a m m ,Lev. en Werk. der Vl. en Holl. Schild., D. IV. bl. 1033.

[Pieter Maas]

MAAS (PIETER), landschap- en gezelschapschilder te Rotterdam, in het midden der XVI eeuw door v a n S p a a n in zijneBeschr. v. Rotterd. vermeld.

Zie V a n E y n d e n en v a n d e r Willigen,Lev. d. Schild. D. I. bl. 296. Aanh. bl.

133, 134. K r a m m ,Lev. en Werk. d. Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1033.

[Philippus Maas]

MAAS (PHILIPPUS), zoon van J a c o b M a a s en A l e y d d e T a s s i s , Griffier der Staten van Brabant.

Zie H o y n c k v a n P a p e n d r e c h t ,Anal. T. I. P. II. p, 573.

[Philippus Maas]

MAAS (PHILIPPUS), leefde in de eerste helft der XVII eeuw, een geletterd man, met wien E r y c . P u t e a n u s , briefwisseling hield.

Zie E r y c . P u t .Epp. app. cent. IV. p. 25.

[Aart van Maas]

MAAS (AART VAN) werd in 1620, of, volgens anderen later, te Gouda geboren, was een leerling van D a v i d T e n i e r s , reisde door Frankrijk en Italië, en overleed kort na zijne terugkomst in 1664. Hij muntte uit in het schilderen van boeren

gezelschappen en boeren bruiloften, en had van zijn grooten leermeester geleerd de eenvoudige natuur na te bootsen.

Hij leerde het etsen van R. P e r s i j n .

Zie I m m e r z e e l ,Lev. en Werk. d. Holl. en Vl. Schild., D. II. bl. 180; K r a m m , Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1034.

[Coenraad van der Maas]

MAAS (COENRAAD VAN DER), portretschilder te Leyden, in het laatst der XVI eeuw.

Hij was de leermeester van J o r i s of G e o r g e v a n S c h o o t e n . Zie K r a m m ,Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1034.

[Evert Krynsz. van der Maas]

(28)

Zie I m m e r z e e l ,Lev. en Werk der Holl. en Vl. Schild., D. II. bl. 190; K r a m m , Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1034.

[Pieter van der Maas]

MAAS (PIETER VAN DER) leefde in de eerste helft der XVIII eeuw en schreef:

Verhandelingh van de overal minnelijke waarheid, 's Gravenhage 1727. 8o. ZieAanhangsel en vervolg op A r r e n b e r g , bl. 131.

(29)

[Willem Maas]

MAAS (WILLEM) werd geboren te Haarlem 8 Mei 1785 en was proponent toen hij 22 Mei 1814 predikant werd te Makkum; waar hij overleed 8 Maart 1827; hij schreef:

De Christen volgens den Heidelbergschen Catechismus, Leeuw. 1824. gr. 8o.

[Maas van Altena]

MAASVANALTENA, een teekenaar uit het eind der 18 eeuw. Naar zijne teekening graveerde W.J. S t r u n c k eene groote prent, voorstellende denAanval op de stad Muiden door de Pruissische troepen in 1787.

Zie K r a m m ,Lev. en Werk. d. Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 15.

[Kapitein Maasbergen]

MAASBERGEN (Kapitein) neef van R a b e n h a u p t , sneuvelde bij het beleg van Grave in 1674.

Zie B o s s c h a ,Heldend. te Land, D. II. bl. 191.

[A. Maasdorp]

MAASDORP (A.) schreef:

Vindinge der lengtens van den geheelen Aardbodem, of het lang gezogte oost en west uitgevonden, waarin de miswijzingen ten klaarste worden aangetoont, met Prant en Cijffertaal opgehelderd. Amst. 1755. 8o.

Zie A r r e n b e r g s ,Naaml. v. Boek. bl. 273.

[van der Maase]

MAASE (VAN DER). Zie MASIUS (GERBERTen GUIL).

[A. van Maaseland]

MAASELAND (A.VAN) schreef:

Godvruchtige betrachtingen in den advent en bij de feestviering van de geboorte van Christus, uitgegeven door J. W i l d t uit het Hgd., 's Bosch 1826. 8o.

Korte levensbeschrijvingen van eenige heiligen uit alle eeuwen des Christendoms, 's Bosch 1826. 4 dn. 8o.

(30)

MAASHOEK (PAULUS), in het laatst der XVII eeuw Nederlandsch en Engelsch vice-consul te St. Jean d'Acre, wist zich door zijn milddadig en innemend gedrag een zeldzamen invloed bij de inwoners des lands, en inzonderheid bij de Arabieren van Palestina te verwerven.

Het kwam den Hoogleeraar H a m a k e r voor, dat deze M a a s h o e k hierin niet zou geslaagd zijn, zoo hij de Arabische taal niet magtig geweest ware, en van tijd tot tijd uitstapjes in het binnenland gemaakt had om vriendschapsbetrekkingen met de Arabische Scheiks te onderhouden, of aan te knoopen. Op eene dezer reizen schijnt hij Sichem en de Samaritanen, aldaar wonende, bezocht te hebben, die hem onder anderen naar J o b L u d o l f en hunne Engelsche geloofsgenoo-

(31)

ten vroegen. Hij verklaarde hen onbewimpeld, dat L u d o l f , dien zij voor eenen Samaritaan gehouden hadden, een onbesnedene was. De andere vraag beantwoordde hij zoodanig, dat de Samaritanen, echter misschien buiten zijne schuld en tegen zijnen wil, in hun vroeger vooroordeel bevestigd werden, en zich inbeeldden dat hij met hunne stamgenooten en derzelver steden in het land der Franken bekend was. Zij aarzelden dan ook niet om van zijn aanbod gebruik te maken en, door zijne tusschenkomst, eenen brief naar Europa af te zenden.

Deze brief, waarschijnlijk uit de nalatenschap van den Hoogleeraar H e y m a n , voert tot titelto the Samaritan Jews in England, en is uitgegeven door Prof.

H a m a k e r in K i s t en R o y a a r d s ,Archief voor Kerkelijke Geschied. inzonderheid van Nederl. D. V.

Zie ald. bl. 18; H e y m a n ,Reizen, D. I. bl. 411 en D. II. bl. 6.

[E. Maaskamp]

MAASKAMP (E.), in het begin dezer eeuw, Boek- en Prenthandelaar te Amsterdam.

Hij schilderde en teekende portretten, zoo als dat van den Admiraal d e W i n t e r , door H o d g e s gegraveerd, ook teekende en ordonnanceerde hij titelvignetten en gaf vele landkaarten in het licht. Daarenboven schreef hij:

Beschrijving der Stad Amsterdam met deszelfs haven, IJstroom en ommestreken met den platten grond, Amst. 1818. gr. 8o.

Geschiedkundige beschrijving van de overstrooming der rivieren in den aanvang van het jaar 1820 met eene kaart, Amst. 1820. gr. 8o.

De veldslag van het Schoon Verbond, op den 18 Junij, uit officiëele berigten en aanteekeningen van ooggetuigen, Amst. 1815. 8o.

Silhouetten of Karakteristieke biographien uit den Belgischen opstand in 1830, in 2 stukken, Amst. 1831. gr. 8o.

Handleiding voor jonge Kunstenaars in het teekenen van landschappen naar de Natuur. Nieuwe uitg. Amst. 1837. kl. 8o.

Zie K r a m m ,Lev. en Werk. d. Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1034. Cat. der. Maats.

v.N.L., Bijv. 1853-1857, bl. 88.

[Panoracius Maaswyck]

MAASWYCK of MAASVICIUS (PANORACIUS), te Leyden in 1658 geboren, Rector te Breda (1680) te Delft (1686), daarna (1692) te 's Hage, waar hij later Lector en in Augustus 1726 emeritus werd en den 17 October 1729 stierf, bezorgde, in 1691 eene uitgaaf derStratagemata van P o l y a e n u s met zijne aanteekeningen en die van I s . C a s a u b o n u s (L.B. 8o). Deze uitgaaf wordt voor een der beste gehouden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van daar vertrok hij in 1789 naar Amsterdam en behoorde tot die predikanten, die in 1796 ontslagen werden, om dat zij weigerden den alstoen gevorderden eed van onderwerping aan

uitdrukkelijke verklaring hunner edel groot mogenden, dat de stukken hun moesten overgegeven worden, voer de hooge raad met de regtspleging voort en stelde de Haarlemsche regenten

JELGERHUIS (R IENK ) werd den 13 den April 1729 bij Leeuwarden geboren, en overleed te Amsterdam, waar hij op het laatst van zijn leven verblijf hield, den 17 den April

A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden.. Hij kwam alzoo in 1793 te Amsterdam terug en vestigde er zich voor goed, zich bezig houdende met schilderen van

Van dien tijd af was hij in bediening te Moordrecht tot een geruimen tijd over 1652, en werd omstreeks dien tijd te Amersfoort beroepen, doch op klagten uit die gemeente 5

METHURST OF MEDHURST (W ALTER H ENRY ), werd in 1796 te Londen geboren en genoot zijne eerste opleiding op de kathedrale school van St. Van zijne jeugd is weinig bekend; met

Zijn huisvrouw op het kantoor komende, meende dat hij dood was, kreeg hem met groote schrik in een andere kamer, en door bekwame hulpmiddelen weder tot zich zelven, doch, ten

Zie Alg. In 1409 echter gaf de graaf als goede man deze uitspraak ‘dat de heer van Egmond het land, daar zijn slot reeds eenige eeuwen opgestaan had en waarover groote twisten