Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting
Samenvatting door een scholier havo
2301 woorden 7 jaar geleden
0
0 keer beoordeeld
Vak Economie
Methode Percent
Economie hoofdstuk 3/7 samenvatting HAVO 4 en 5
3.1 Markten
Welke soorten markten zijn er?
Wat alle markten gemeen hebben, is dat er vragers en aanbieders zijn. Maar behalve dit gemeenschappelijke kenmerk zijn de verschillen tussen markten groot. Om enige ordening in de vele markten aan te brengen,
onderscheiden economen een aantal marktvormen, ook wel marktstructuren genoemd. Daarbij kijken ze onder meer naar de volgende twee vragen:
1. hoe groot is het aantal aanbieders?
2. wat is de aard van het verhandelde product?
Aantal aanbieders
Wat het aantal aanbieders betreft wordt vaak de volgende driedeling gemaakt
* Één aanbieder
* Enkele aanbieders
* Veel aanbieders
Er zijn markten waarop slechts één aanbieder zijn product aanbiedt. Je bent dan gedwongen het product bij die ene aanbieder te kopen.
Op een groot aantal markten zijn enkele aanbieders actief. Doordat er in een bepaald gebied weinig aanbieders zijn,
houden ze elkaar in de gaten en reageren ze op elkaars acties.
Het verschil tussen enkele aanbieders en veel aanbieders is niet scherp. We spreken van veel aanbieders als het er zo veel zijn dat niemand an hen de verkoopprijs kan beïnvloeden.
Aard van het product
Producten kunnen homogeen of heterogeen zijn. Producten zijn homogeen als de vrager geen onderscheid maakt tussen het ene product en het andere. Goederen zijn heterogeen als de consument wel onderscheid maakt tussen de verschillende productvarianten.
Soorten marktvormen
Aantal aanbieders Aard van het product Marktvorm Één Homogeen Monopolie
Weinig Heterogeen Heterogeen oligopolie Weinig Homogeen Homogeen oligopolie
Veel Homogeen Volkomen mededinging / volkomen concurrentie Veel Heterogeen Monopolistische concurrentie
We gaan ervan uit dat het aantal vragers zo groot is dat geen enkele individuele vrager invloed kan uitoefenen op de marktprijs.
Perfecte en niet-perfecte markten
We kunnen de markten ook op een andere manier indelen, namelijk in perfect en niet-perfect. Dit onderscheid is gebaseerd op de invloed die een aanbieder kan uitoefenen op de marktprijs
Op perfect werkende markten kunnen de aanbieders geen enkele invloed op de prijs uitoefenen.
Perfect werkende markten: Volledige mededinging of volkomen concurrentie
Niet-perfect werkende markten: Monopolie, oligopolie, monopolistische concurrentie.
Op een niet-perfect werkende markt kunnen de individuele aanbieders de prijs wel beïnvloeden.
3.2 Hoe werken perfecte markten?
De vraag De prijs stijgt --> De gevraagde hoeveelheid neemt af De prijs daalt --> De gevraagde hoeveelheid neemt toe. De lijn die het verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid weergeeft, noemen we de vraagcurve of vraaglijn.
Het aanbod De prijs stijgt --> De aangeboden hoeveelheid neemt toe De prijs daalt --> De aangeboden hoeveelheid neemt af Het verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid noemen we een aanbodcurve of aanbodlijn.
Evenwicht Onder de evenwichtsprijs verstaan we de prijs waarbij de gevraagded hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Op perfect werkende markten zullen de producten altijd tegen de evenwichtsprijs worden verkocht. Het mechanisme dat daarvoor zorgt is de concurrentie. Verschuiving van het evenwicht Als gevolg van een grotere vraag stijgt, bij hetzelfde aanbod, de evenwichtsprijs. Deze hogere prijs zorgt ervoor dat de aanbieders meer producten op de markt brengen. Zoveel dat de aangeboden hoeveelheid weer in overeenstemming komt met de gevraagde hoeveelheid. Hierdoor stijgt de evenwichtsprijs. Hoofdstuk 4: De consument 4.1 Het consumentensurplus Het bedrag dat mensen maximaal willen uitgeven noemen we de betalingsbereidheid. Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs die je moet betalen. De prijs van een bepaald product is voor iedereen gelijk, maar de betalingsbereidheid verschilt. Oorzaken voor het verschil in betalingsbereidheid zijn onder andere het inkomen en de eigen voorkeuren. 4.2 De vraagcurve nader bekeken De vraagvergelijking in de vraagcurve in een algebraïsche vorm gegoten. qv = -p + 7 qv = de gevraagde hoeveelheid p = prijs in euro's Omdat negatieve prijzen en hoeveelheden te voorkomen zijn p en qv groter dan nul. vraagcurve of vraaglijn De grafiek van de vraagvergelijking noemen we vraaglijn of vraagcurve De vraagcurve verschuift Welke oorzaken zijn er voor een verschuiving van de vraagcurve naar rechts? - Consumenten hebben meer te besteden - De voorkeur van consumenten voor een bepaald product is toegenomen. - De prijs van andere producten veranderd. - Het aantal vragers neemt toe
Substitutiegoederen en complementaire goederen Als bijvoorbeeld bosbessen duurder worden en de vraag naar aardbeien stijgt, dan kunnen bosbessen en aardbeien in de ogen van de consument door elkaar vervanden worden.
We spreken dan van substitutiegoederen. Complementaire goederen worden altijd samen met andere goederen gebruikt. Als er meer auto's worden verkocht, zal er ook meer benzine worden verkocht. Twee soorten verschuivingen We zijn nu twee soorten verschuivingen van de vraagcurve tegengekomen: een verschuiving langs de vraagcurve en een verschuiving van de vraagcurve ( bladzijde 44 ) 4.3 De prijselasticiteit Met de prijselasticiteit kunnen we op een eenvoudige manier bepalen op welke manier de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van de prijs.
Oorzaak: prijsverandering Gevolg: verandering van de gevraagde hoeveelheid Elasticiteit = Procentuele verandering van het gevolg : Procentuele verandering van de oorzaak Als de oorzaak een prijsverandering is en het gevolg een verandering van de gevraagde hoeveelheid, spreken we van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid.
Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid (Ev) = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid :
procentuele verandering van de prijs Procentuele verandering = nieuwe waarde - oude waarde : oude waarde x 100%
Als de gevraagde hoeveelheid in verhouding meer veranderd dan de prijs, spreken we van een elastische vraag. Dit is het geval als de prijselasticiteit kleiner is dan -1 Er is sprake van een inelastische vraag als de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid groter is dan -1 maar wel kleiner dan 0. 4.4 De inkomenselasticiteit Zoals we de invloed van een prijsverandering op de gevraagde hoeveelheid met behulp van een elasticiteit hebben gemeten, zo kunnen we dat ook doen bij een inkomensverandering: De inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid Oorzaak:
Inkomensverandering Gevolg: Verandering van de gevraagde hoeveelheid Ey = inkomenselasticiteit van de
gevraagde hoeveelheid Ey = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid : Procentuele verandering van het inkomen Noodzakelijke goederen Bij een noodzakelijk product neemt de gevraagde hoeveelheid in verhouding aanzienlijk minder toe dan het inkomen. In het algemeen spreken we over een noodzakelijk product, als de
inkomenselasticiteit kleiner is dan 1. Luxegoederen Bij een luxeproduct neemt de afzet aanzienlijk sneller toe dan het inkomen. In het algemeen spreken we van een luxeproduct, als de inkomenselasticiteit groter is dan 1 Inferieure goederen Als een inkomensstijging leidt tot een geringere gevraagde hoeveelheid, spreken we van inferieure
goederen. Meestal worden deze goederen vervangen door iets duurders.
Statusgoederen Sommige mensen kopen goederen omdat anderen dat niet kunnen. Zulke goederen noemen we statusgoederen. We spreken ook wel van opzichtige consumptie als bepaalde producten worden gekocht om aan anderen te laten zien dat geld geen rol speelt. Hoofdstuk 5: De producent 5.1 Kosten en opbrengsten Kosten De constante kosten hangen af van de gekozen productiecapaciteit, de maximaal te produceren hoeveelheid producten.
De variabele kosten hangen af van de werkelijke productie, dus van de benutting van de productiecapaciteit.
TK = TVK + TCK
TVK = variabele kosten per stuk x het aantal geproduceerde eenheden TCK = Totale constante kosten
TVK = totale variabele kosten TK = totale kosten
Als we voldoende gegevens hebben, kunnen we een kostenvergelijking opstellen. Een kostenvergelijking geeft het verband weer tussen de productie en de hoogte van de totale kosten.
Opbrengsten
Onder de opbrengsten verstaan we de omzet.
To = pq
TO = totale opbrengsten P = marktprijs in euro’s Q = afzet
Totale opbrengsten = prijs x afzet
Als we de marktprijs kennen, kunnen we een opbrengstenvergelijking opstellen.
5.2 Berekening van de winst
Totale winst TW = TO – TK
Break-evenpunt
Het punt waarbij het verlies omslaat in een winst, noemen we het break-evenpunt. De afzet waarbij er geen winst en
geen verlies is, noemen we de break-evenafzet. De break-evenafzet komt overeen met het snijpunt van de TO en TK curve.
De break-evenomzet is de omzet die behaald wordt bij de break-evenafzet.
5.3 Het producentensurplus
Het producentensurplus is het verschil tussen de marktprijs en de verkoopbereidheid.
5.4 De aanbodcurve nader bekeken
Als de aanbodcurve in een algebraïsche vorm wordt gegoten, krijgen we de aanbodvergelijking.
De aanbodcurve verschuift
Een verschuiving van de aanbodcurve naar rechts betekent dat bij elke prijs het aanbod is toegenomen. Er zijn verschillende oorzaken waardoor producenten bij dezelfde prijs meer producten willen aanbieden:
* Een afname van de prijs van de ingekochte goederen en diensten
* Een verbetering van de productietechnieken
* Een toename van het aantal producenten
Hoofdstuk 6: Perfect werkende markten 6.1 Evenwicht op een perfect werkende markt Eigenschappen van perfect werkende markten * Er is een groot aantal aanbieders, zodat geen enkele individuele aanbieder invloed heeft op de markt * Er is een groot aantal vragers, zodat geen enkele individuele aanbieder invloed op de prijs kan uitoefenen * Er is sprake van homogene goederen. * Er is sprake van vrije toe- en uittreding. Vrije toetreding wil zeggen dat iedereen die een bepaald product wil kopen of verkopen, hiertoe de gelegenheid is. * De markt is volkomen doorzichtig. Alle vragers en aanbieders kunnen op de hoogte zijn van alles wat er op een markt gebeurt. De evenwichtsvoorwaarde, de aanbodvergelijking en de vraagvergelijking vormen samen het marktmodel. De evenwichtsvoorwaarde zorgt ervoor dat de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Zo komt de evenwichtsprijs tot stand. Om de evenwichtshoeveelheid te vinden vullen we de gevonden evenwichtsprijs in de aanbodvergelijking of in de vraagvergelijking in. Marktomzet = p x q 6.2 Hoe perfect zijn perfect werkende
markten? Totaal surplus = producentensurplus + consumentensurplus. De verschillende redenen voor de overheid om in te grijpen in de prijsvorming: - Het totale surplus wordt alleen vanzelf maximaal bij een perfect werkende markt. - Het komt vaak voor dat de productie en consumptie van bepaalde goederen zogenaamde externe effecten met zich meebrengen. - Het komt voor dat de prijs die op een markt tot stand komt, door politici te hoog of te laag bevonden wordt. 6.3 Minimumprijzen en maximumprijzen Minimumprijzen Goedkope invoer uit niet-Europese landen wordt met een heffing belast, zodat niet-Europese producten minstens even duur worden als Europese. Er wordt een
minimumprijs ingesteld. Als producten door andere landen worden verkocht, betalen die langen exportsubsidie. De minimumprijs is een garantieprijs. Het minimumloon De arbeidsmarkt is geen perfecte markt. De vraagcurve verloopt dalend. Wanneer het loon daalt, zullen werkgevers geneigd zijn meer mensen in dienst te nemen. De aanbodcurve verloopt stijgend. As het loon stijgt, zal het arbeidsaanbod toenemen. Het minimumloon werkt op dezelfde manier als de minimumprijs op goederenmarkten: er ontstaat een overschot.
Maximumprijzen
Minimumprijzen zijn bedoeld om de aanbieders te beschermen, maximumprijzen zijn daarentegen bedoeld om de vragers te beschermen. Niet iedereen kan een bepaald product kopen tegen de evenwichtsprijs, een maximumprijs zorgt ervoor dat de prijs onder de evenwichtsprijs ligt. Omdat er veel mensen zijn die meer willen betalen en kunnen betalen dan de maximumprijs, ontstaat er vaak een zwarte markt.
Hoofdstuk 7: Niet-perfect werkende markten
7.1 Het monopolie
Een monopolist biedt een product aan dat je nergens anders kunt vinden.
Waarom bestaan er monopolies?
Er zijn verschillende oorzaken voor het bestaan van monopolies. De overheid kan een aanbieder het alleenrecht geven voor de verkoop van een bepaald product. We spreken dan van een wettelijk monopolie. Een natuurlijk monopolie ontstaat als de afzetmarkt te klein is voor meerdere aanbieders. Collectieve monopolies ontstaan als meerdere aanbieders samen gaan werken, bijvoorbeeld door afspraken over de prijs te maken. Dit noemen we kartels.
De afzetcurve van een monopolist
Een monopolist is de enige aanbieder van een bepaald product. De gehele marktvraag komt bij hem terecht. De afzetcurve van de monopolist valt dan ook samen met de vraagcurve. Als de monopolist een hogere prijs vraagt, zal de gevraagde hoeveelheid afnemen en daarmee zijn afzet. Omgekeerd zal een lagere prijs een hogere afzet met zich meebrengen.
Prijsdiscriminatie
Prijsdiscriminatie betekent dat een aanbieder hetzelfde product tegen verschillende prijzen aan verschillende kopersgroepen verkoopt. Hetzelfde product wordt tegen verschillende prijzen aangeboden. Belangrijk is dat de
afzetmarkten gescheiden zijn, anders kun je het product op de ene markt goedkoop inkopen en op de andere markt voor meer geld verkopen.
De voorwaarden voor prijsdiscriminatie zijn:
* De deelmarkten moeten gescheiden zijn
* De vraag op de deelmarkt waarop de aanbieder zijn prijs verlaagt, moet voldoende elastisch zijn.
* Als er een deelmarkt is daarop de aanbieder zijn prijs verhoogt, moet de vraag op die deelmarkt niet al te elastisch zijn.
7.2 Marginale kosten en marginale opbrengsten
De marginale kosten zijn de extra kosten bij de uitbreiding van de productie met één eenheid.
Marginale kosten = MK
De marginale opbrengsten zijn de extra opbrengsten als de afzet met één eenheid toeneemt.
Marginale opbrengsten = MO
Toelichting bij figuur 7.3 op bladzijde 76:
* Als het bedrijf zijn prijs laat zakken, neemt het aantal verkochte rondvaarten toe.
* De totale opbrengsten vind je door de prijs met de verkochte hoeveelheid te vermenigvuldigen. Je ziet dat de totale opbrengsten eerst toenemen en later afnemen.
* De marginale de marginale opbrengsten bij een toename van de afzet nemen voortdurend af.
De winst is mxcimaal als de marginale opbrengsten en de marginale kosten even hoog zijn. Dus:
TW is maximaal als MO = MK.
7.3 Andere niet-perfecte marktvormen
Producten die verhandeld worden op markten gekenmerkt door oligopolie of monopolistische concurrentie zijn heterogeen. Aanbieders op dit soort markten doen er veel aan om zich van andere aanbieders te onderscheiden: ze doen aan productdifferentiatie.
Oligopolie
De belangrijkste elementen van een oligopolie zijn:
* Het aantal deelnemers is klein, zo klein dat ze op elkaars acties zullen reageren.
* Vaak is er een marktleider, de grootste aanbieder, die in veel gevallen de toon zet.
* De verleiding om onderlinge afspraken te maken is groot. Dit soort afspraken, ook wel kartelvorming, is echter verboden.
Monopolistische concurrentie
Ook bij deze marktvorm is productdifferentiatie van groot belang. Als je je product wilt verkopen op een markt waarop veel aanbieders actief zijn, is het zeer belangrijk dat je je van andere aanbieders onderscheidt. Aanbieders op een markt met monopolistische concurrentie hebben enige ruimte m de prijd te variëren. In het algemeen is de winst op markten met een monopolistische concurrentie niet hoog.
7.4 Niet-perfect werkende markten en de overheid
Een kartel is een samenwerking tussen juridisch zelfstandige ondernemingen met het doel de onderlinge concurrentie te beperken.
In Nederland en de meeste andere westerse landen zijn kartels verboden. De overheid voert daartoe een mededingingsbeleid.
Tegengaan van ongewenste concentratie.
Concentratie is het verschijnsel dat belastingen over de productie van goederen en diensten door een steeds kleiner aantal ondernemingen worden genomen