• No results found

Transect-rapport 860. Leidschendam, Dobbelaan 10. Gemeente Leidschendam-Voorburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Transect-rapport 860. Leidschendam, Dobbelaan 10. Gemeente Leidschendam-Voorburg"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Transect-rapport 860

Leidschendam, Dobbelaan 10

Gemeente Leidschendam-Voorburg

Archeologisch bureauonderzoek en

inventariserend veldonderzoek (karterende fase)

Bijlage: 6

(2)
(3)

ISSN: 2211-7067

© Transect, Utrecht

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Auteur Drs. T. Nales

Versie Eindversie

Projectcode Transect 16010029

Datum 22-02-2016

Opdrachtgever Gemeente Leidschendam-Voorburg

Postbus 1005

2260 BA Leidschendam

Uitvoerder Transect

Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht

Onderzoeksmelding 3989765100

Bevoegde overheid Gemeente Leidschendam-Voorburg Foto voorblad Situatie Dobbelaan 10 richting Leidsenhage

Autorisatie

Naam Datum Paraaf

Drs. A.J. Wullink (Senior prospector)

23-02-2016

(4)

Samenvatting

In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft Transect in februari 2016 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het projectgebied “Het Huis” aan de Dobbelaan 10 in Leidschendam (gemeente Leidschendam-Voorburg). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van een op te stellen bestemmingsplan, dat de voorgenomen aanleg van nieuwe wooneenheden ten behoeve van begeleid wonen mogelijk moet maken.

In het (nu) vigerende bestemmingsplan is het aspect archeologische verwachtingswaarden niet opgenomen. Mede daarom zal in elk geval voorafgaand aan bodemverstorende activiteiten, dan wel voorafgaand aan het nemen van juridisch-planologische besluiten, de archeologische

verwachtingswaarde van de betrokken gronden vastgesteld moeten worden. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Dit rapport beschrijft de resultaten van het benodigde onderzoek in het plangebied en voorziet in die plicht.

Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat voor het zuidoostelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit het Neolithicum. Het plangebied ligt op de overgang van de strandvlakte naar een (flank van een) duin. In deze zone is de kans groot dat er archeologische resten aanwezig zijn, aangezien in een soortgelijke situatie in de omgeving van het plangebied ook vindplaatsen gevonden zijn. Duinafzettingen zijn in het noordwestelijk deel van het plangebied niet aangetroffen, vanwaar vanwege vermeende natte omstandigheden sprake is een lage archeologische verwachting op de aanwezigheid van

nederzettingsresten. Enkele delen van het plangebied zijn tot slot als gevolg van graafwerkzaamheden in het verleden verstoord geraakt, met name ter plaatse van de (gedempte) sloten in het gebied. Op die plaatsen is geen sprake van een archeologische verwachting. Ter plaatse van de huidige bebouwing is de bodem waarschijnlijk echter niet verstoord geraakt. De funderingen van het gebouw, met uitzondering van de heipalen, reiken niet tot in de archeologisch relevante afzettingen. In bijlage 6 is de ligging van de hoge verwachtingszones binnen het plangebied visueel weergegeven.

Advies

De hoge verwachting leidt ertoe dat in het zuidoostelijk deel van het plangebied vanaf een diepte van 70 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In het kader van een vergunningsverlening betekent dit dat aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is om deze verwachting te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO, waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Na afloop van dit onderzoek kan een deel of het gehele plangebied afgewaardeerd worden, wanneer nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de overige delen worden bepaald of aanvullend onderzoek nodig is en zo ja in welke vorm. Voor een proefsleuvenonderzoek dient evenals ander gravend onderzoek de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Leidschendam- Voorburg dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

Voor wat betreft de sloop van de bestaande bebouwing kan deze in het hele plangebied worden verwijderd. Alleen ter plaatse van het hoge verwachtingsgebied in bijlage 6 kunnen de heipalen vooralsnog niet getrokken worden.

Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht

T: 030-7620705 F: 030-7620706 E: informatie@transect.nl

(5)

Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Leidschendam-Voorburg) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

(6)

Inhoud

1. Aanleiding 1

2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek 2

3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied, huidig gebruik 3

4. Planvorming en consequenties toekomstig gebruik 4

5. Beleidskader 5

6. Landschap, geomorfologie en bodem 6

6.1. Landschappelijke achtergronden 6

6.2. Geomorfologie en geologie 7

6.3. Lithologie 7

6.4. Bodem 7

7. Beschrijving en effecten van het historisch en huidig grondgebruik 10

7.1. Historische situatie 10

7.2. Bodemverstoringen 11

8. Archeologische verwachtingen en bekende waarden 16

8.1. Archeologische verwachtingen 16

8.2. Archeologische informatie in en rondom het plangebied 16

9. Gespecificeerde archeologische verwachting 18

10. Resultaten van het veldonderzoek 20

11. Beantwoording onderzoeksvragen 23

12. Conclusie en advies 25

13. Geraadpleegde bronnen 26

Bijlage 1: Beleidskaart 28

Bijlage 2: Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk 29

Bijlage 3: Hoogtekaart 30

Bijlage 4: Archeologische gegevens rondom het plangebied (Archis) 31

Bijlage 5: Boorpunten- en resultatenkaart 32

Bijlage 6: Archeologische verwachtingskaart 33

Bijlage 7: Foto’s van de boringen 34

Bijlage 8: NEN 5104 35

Bijlage 9: Boorbeschrijvingen 36

(7)

1

1. Aanleiding

In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft Transect in februari 2016 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het projectgebied “Het Huis” aan de Dobbelaan 10 in Leidschendam (gemeente Leidschendam-Voorburg). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van een op te stellen bestemmingsplan, dat de voorgenomen aanleg van nieuwe wooneenheden ten behoeve van begeleid wonen mogelijk moet maken.

In het (nu) vigerende bestemmingsplan is het aspect archeologische verwachtingswaarden niet opgenomen. Mede daarom zal in elk geval voorafgaand aan bodemverstorende activiteiten, dan wel voorafgaand aan het nemen van juridisch-planologische besluiten, de archeologische

verwachtingswaarde van de betrokken gronden vastgesteld moeten worden. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Dit rapport beschrijft de resultaten van het benodigde onderzoek in het plangebied en voorziet in die plicht.

(8)

2

2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een

archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende en karterende fase.

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de

archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Hiervoor is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin de Archeologische MonumentenKaart (AMK) is opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologisch-geomorfologisch kaartmateriaal geraadpleegd. Deze gegevens zijn

aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur en van lokale amateurs of verenigingen.

Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied. Hiermee ontstaat inzicht in de landschapsvormende processen en landschappelijke eenheden uit het verleden. Op basis hiervan kan een oordeel worden gegeven over waar, wanneer en in hoeverre het gebied in het verleden geschikt was voor de mens (verkennende fase). Ook zal gezocht worden naar vondstrijke archeologische vindplaatsen (karterende fase). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).

Het onderzoek probeert hiermee aan de hand van feitelijke informatie antwoord te geven op de volgende vragen:

 Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen?

 Hoe ziet de bodemopbouw eruit en zijn er binnen de bodemopbouw archeologisch relevante bodemniveaus te onderscheiden en hoe diep liggen deze?

 In hoeverre zijn de archeologisch relevante bodemniveaus nog intact (verstoring, erosie, afdekkend substraat)?

 Zijn er archeologische indicatoren aangetroffen?

 Wat is de archeologische verwachting van het plangebied en in hoeverre is deze te differentiëren in laag en hoog?

Het resultaat van het archeologisch vooronderzoek is dit rapport met een conclusie omtrent het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden verstoord als gevolg van de voorgenomen plannen. Op basis van dit rapport neemt het bevoegd gezag een beslissing in het kader van de vergunningverlening of planprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de – verwachte – aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden. Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3 (KNA 3.3). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.3 (KNA 3.3). Voor beide onderzoeken zijn tevens de richtlijnen voor archeologisch onderzoek gevolgd in de gemeente Leidschendam-Voorburg.

(9)

3

3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied, huidig gebruik

Gemeente Leidschendam-Voorburg

Plaats Leidschendam

Toponiem Dobbelaan 10

Kaartblad 30H

Centrumcoördinaat 86.440 / 456.373

In het archeologisch bureauonderzoek wordt onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied beslaat het plangebied en een deel van het omringende gebied.

Het plangebied ligt in het midden van de bebouwde kom van Leidschendam aan de Dobbelaan 10 (gemeente Leidschendam-Voorburg). Het betreft een bouwvlak waarbinnen woningen ten behoeve van begeleid wonen zullen worden gerealiseerd. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied beslaat een oppervlak van circa 3.500 m2. Ten tijde van het onderzoek staan in het plangebied een schoolgebouw en een gymzaal, die in het kader van de herontwikkelingsplannen zullen worden gesloopt.

Figuur 1: Ligging van het plangebied (met rode lijnen weergegeven).

(10)

4

4. Planvorming en consequenties toekomstig gebruik

Kader Opstellen bestemmingsplan

Planvorming Realiseren woningen

Bodemverstorende werkzaamheden Graafwerkzaamheden

De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft het voornemen om de Stichting Hethuis de mogelijkheid te bieden jongvolwassen kinderen met een beperking te helpen om een kleinschalige

woonvoorziening te realiseren in De Heuvel in Leidschendam (gemeente Leidschendam-Voorburg).

Alvorens tot planvorming kan worden overgegaan, dient eerst een bestemmingsplan te worden opgesteld, die deze herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk moet maken. De verwachting is immers dat de werkzaamheden van impact zijn op de bestaande archeologische waarde van het gebied. Hiermee vormt een archeologisch (voor)onderzoek onderdeel van de uitwerking van de nieuwe bestemming van het gebied. Hoe diep voor de aanleg van de nieuwe bebouwing ontgraven zal worden is vooralsnog niet bekend, maar deze werkzaamheden vormen hiermee een bedreiging voor het potentieel aanwezige archeologische bodemarchief in het gebied.

(11)

5

5. Beleidskader

Onderzoekskader Ruimtelijke procedure

Beleidskader Bestemmingsplan

Planregels voor onderzoek Vanaf ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm -Mv

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling en verdere verbreding van deze verplichting.

Het archeologiebeleid van de gemeente Leidschendam-Voorburg staat verwoord in een nota en is gevisualiseerd in een archeologische beleidskaart. Op de beleidskaart is per zone vastgelegd welke archeologische verwachting een gebied heeft. Het plangebied ligt volgens deze kaart in een zone met een hoge archeologische verwachting (bijlage 1). Vanuit de Nota Archeologie (herijking; 2013) zijn voor deze zone planregels geformuleerd. Voor wat betreft de hoge verwachtingszone geldt dat initiatieven die kleiner zijn dan 100 m2 en waarbij bodemingrepen1 niet dieper reiken dan 30 cm –Mv worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Omdat het voorgenomen plan in omvang de planregels van de betreffende verwachtingszone overschrijdt (3.500 m2), geldt een archeologische onderzoeksplicht.

1 Dit is inclusief het aanbrengen van heipalen

(12)

6

6. Landschap, geomorfologie en bodem

Archeoregio Zuid-Hollands kustgebied

Geomorfologie Strandvlakte

Bodem Bebouwd gebied

Maaiveld Circa -0.5 m NAP

6.1. Landschappelijke achtergronden

Leidschendam maakt deel uit van het Zuid-Hollandse kustgebied (Berendsen, 2005). Dit gebied omvat het huidige strand, alle strandwallen, -vlakten en de duinen die aan de oostzijde van het strand voorkomen. Het ontstaan van dit gebied hangt samen met de zeespiegelstijgingen, die reeds vanaf het begin van het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden) het gebied sterk hebben beïnvloed. Vanaf toen stond het kustgebied onder invloed van een sterke zeespiegelstijging. De kust bestond uit een lagune die werd afgeschermd van de zee door een serie zandbanken en -platen. Tussen deze banken en platen lagen een aantal zeegaten – getijdegeulen waardoor zeewater de lagune in kon stromen. Door het alsmaar stijgende zeespiegel werd de lagune met bijbehorende wadden, geulen en banken geleidelijk landinwaarts verplaatst.

Dit stopte toen vanaf circa 5.000 jaar gelegen de stijging van de zeespiegel in snelheid afnam. Hierdoor kon de kust zich in combinatie met een toegenomen sedimentaanvoer vanuit de zee en de rivieren uitbouwen. De zandbanken groeiden zodoende aaneen en vormden een strandwal met aan de zeezijde een strand. De meeste zeegaten raakten daarbij verzand (Hijma, 2010). Dit aanhoudende proces leidde tot een uitbouw van de kust, waardoor een afwisseling van strandvlaktes en -wallen elkaar opvolgden en een gesloten kust ontstond. De strandvlaktes werden gevormd tijdens rustige perioden door een geleidelijke aanwas van zand. De hoger gelegen delen op het strand raakten daarbij geleidelijk begroeid en lokaal ontstonden enkele duinen. Het strand liep daarbij alleen bij springtij onder water. In perioden met toegenomen stormen werd zand vanuit zee op de strandvlakte geworpen, waardoor langs de kustlijn een strandwal ontstond. Het strand, dat achter de strandwal kwam te liggen werd afgesloten van de zee. Door het ontbreken van begroeiing op de strandwallen ontwikkelden zich door verstuiving één tot twee meter hoge duinen, die geologisch gezien tot de Oude Duinen wordt gerekend (Zagwijn en Van Staalduinen, 1975; Van der Valk, 1992). Doordat het

grondwater landinwaarts met de zeespiegel steeg trad in de strandvlaktes (tussen de strandwallen) veenvorming op, evenals in het gebied achter de strandwallen. De uitbreiding van de kust vond op deze manier plaats tot ongeveer 2.500 jaar geleden. Vanaf toen nam de snelheid van de

zeespiegelstijging nog verder af, maar werd er zowel vanuit zee als vanuit de riviermondingen minder zand aangevoerd naar het kustgebied (Late IJzertijd). De afgenomen aanvoer leidde in combinatie met golfwerking en getijdewerking ertoe dat delen van de kust en de rivierdelta’s die voor de kust in zee uitstaken (zoals die van de Oude Rijn) werden geërodeerd. Het zand, dat bij deze erosie vrijkwam, kwam en op het strand terecht kwam, verstoof en leidde tot de vorming van de zogenaamde Jonge Duinen (Zagwijn en Van Staalduinen, 1975). De eerste aanzet vond reeds plaats in de Middeleeuwen, maar de duinvorming was het sterkst in de loop van de Middeleeuwen (Parlevliet, 2002). Het oude kustlandschap van strandwallen en oude duinen raakte daarbij begraven onder een dik pakket duinzand. Dat deze verstuivingen aanzienlijk zijn geweest, blijkt uit de hoogte van enkele duinen langs de kust.

(13)

7 6.2. Geomorfologie en geologie

Het plangebied is op de geomorfologische kaart gekarteerd als bebouwd gebied, waardoor op basis van deze kaart geen uitspraak te doen is over de te verwachten landschapsvormen in het gebied (Alterra, 2010). Op basis van de Nieuwe Geologische Kaart van Den Haag en Rijswijk is het plangebied is dit wel het geval (bijlage 2). Op deze kaart is te zien dat het plangebied midden in de strandvlakte ligt, ingeklemd tussen twee strandwallen. Ten noordwesten van het plangebied bevindt er één parallel aan de Heuvelweg, terwijl er ten zuidoosten van het plangebied één onder de Noordsingel ligt. Deze strandwallen zijn vermoedelijk gevormd tussen circa 3.750 en 3.000 voor Chr. (Dalen e.a., 2008;

Pruissers en De Gans, 1988; Van der Valk, 1996). De strandvlakte tussen de wallen is eveneens in deze periode ontstaan. In de top van de strandwal en bijbehorende oude duinen kunnen dus resten vanaf het Laat-Neolithicum voorkomen. De strandwallen en de duinen waren namelijk in het oude kustlandschap relatief gezien de hoger en droger gelegen plekken. Daarmee vormden ze de meest aantrekkelijke locaties voor (pre-)historische bewoning. Omdat het plangebied deel uitmaakt van bebouwd gebied, zijn echter aan de hand van niveauverschillen aan het maaiveld op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) geen uitspraken te doen over de exacte ligging van de strandwal en de aangrenzende strandvlakte (bijlage 3).

6.3. Lithologie

Uit het Dinoloket van TNO is informatie verkregen over de bodemopbouw in het plangebied. Ten noordoosten van het plangebied zijn twee boringen geregistreerd, te weten B30G2661 en B30G2665.

De ligging van deze boringen en de lithologische beschrijving van beide zijn weergegeven in figuur 2.

Uit de boringen valt af te leiden dat het plangebied (in navolging van de geologische kaart) in een strandvlakte ligt. In boring B30G2665 bevindt het strandzand zich op een diepte van 1,8 m –Mv (circa 2,4 m –NAP), waarop veen en (waarschijnlijk) Wormer-afzettingen gelegen zijn. In zuidoostelijke richting, richting de vermeende strandwal, bevindt het zand zich op een diepte van 0,85 m –Mv (circa 1,35 m –NAP). Het relatief ondiep voorkomen van het zand hier doet vermoeden dat hier reeds sprake is van de flank van de strandwal. Ook valt uit beide boringen af te leiden dat in het plangebied

ophoogzand aanwezig is. Dit pakket varieert in dikte tussen 40 tot 100 cm.

6.4. Bodem

Aan het plangebied is geen bodemtype toegekend vanwege de ligging van het gebied binnen de bebouwde kom van Leidschendam. Ten noorden van de bebouwde kom van Leidschendam zijn (op de strandwallen) beekeerdgronden te verwachten. In het kustgebied zijn dit relatief vochtige bodems, die zich in zandgronden hebben kunnen ontwikkelen, waarbij het grondwater tot aan het maaiveld reikte.

Daarom worden tot in eventuele humeuze deklagen roestvlekken waargenomen. Deze

beekeerdgronden hebben wat betreft hun naamgeving in het kustgebied niets met een beek van doen, maar zijn hier kenmerkend voor oudere strandwallen die in de loop van het Holoceen onder invloed van het stijgend grondwater zijn verdronken. Aan weerszijden van de strandwallen zijn meerveengronden te verwachten. Meerveengronden zijn dalgronden, waarin een veenlaag aanwezig is die dikker is dan 40 cm. De zandige ondergrond bij deze bodems bevindt zich beneden 1,20 m –Mv óf er is onder de maximaal één meter dikke veenlaag geen podzolbodem aanwezig (met in- en uitspoelingslagen). Dergelijke gronden zijn vaak te vinden op plekken waar vroeger meren in het niet afgegraven hoogveen lagen, vandaar de naam (De Bakker, 1966).

Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom zijn ook gegevens over de diepteligging en beweging van het grondwater onbekend. Op basis van informatie ten noordoosten van het plangebied is sprake van een grondwatertrap II. Dit betekent over het algemeen dat er sprake is van relatief natte gronden, waarbij de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) binnen 40 cm –Mv wordt aangetroffen en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) binnen 80 cm –Mv. Vanuit archeologisch oogpunt betekenen dergelijke grondwaterstanden, dat zowel organische (zaken als leer,

(14)

8 hout) als anorganische resten goed in de bodem geconserveerd kunnen zijn gebleven, hoewel

organische zaken door wisselingen in de grondwaterstand wel enigszins kunnen zijn aangetast.

(15)

9 Figuur 2: Twee boringen uit het Dinoloket bij het plangebied.

(16)

10

7. Beschrijving en effecten van het historisch en huidig grondgebruik

Landschapstype Duingebied

Historische bebouwing Nee

Historisch gebruik Weg

Huidig gebruik Weg

Bodemverstoringen Onbekend

Het grondgebruik, dat over de jaren heen in het plangebied heeft plaatsgevonden, kan zijn sporen in de ondergrond hebben achtergelaten. Dit kan worden afgeleid aan de hand van historisch

kaartmateriaal. Enerzijds herbergen oude kaarten informatie omtrent voormalig landgebruik die inzicht kan geven in de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen (bijvoorbeeld historische boerenplaatsen of wegen), maar anderzijds ook omtrent de negatieve effecten, die landgebruik op de oorspronkelijke bodem heeft gehad (en daarmee op eventueel aanwezige archeologie). Met dit laatste wordt niet alleen gedoeld op omwerking van de bodem door omwoeling, egalisatie, ontgraven en sanering, maar ook ophoging en ontwatering kunnen geleid hebben tot verkleuring, verdroging en verstikking van de bodem.

7.1. Historische situatie

De oudst geraadpleegde kaart waar het plangebied op staat, dateert uit 1687. Deze kaart geeft een goede, doch globale indicatie van de inrichting van het plangebied en de directe omgeving ervan. In figuur 3 is te zien dat het plangebied toentertijd niet bebouwd was en ten noorden van de

Dobbewetering gelegen heeft. Ten zuidwesten staat een molen. Ook op later kaartmateriaal blijft het plangebied onbebouwd, zoals op de kaart van Krukius (1712, figuur 4), de kadastrale Minuut uit 1811- 1832 (figuur 5) en kaartmateriaal en luchtfoto’s uit de eerste helft van de 20e eeuw (figuur 6, 7 en 8).

Pas vanaf 1966 beginnen in de directe omgeving van het plangebied veranderingen plaats te vinden, beginnende met de aanleg van de wijk De Heuvel, waarbij in het plangebied het huidige schoolgebouw en het gymlokaal reeds te zien zijn. Deze situatie is tot op de dag van vandaag niet meer veranderd.

(figuur 1).

(17)

11 7.2. Bodemverstoringen

Het plangebied is thans gedeeltelijk bebouwd en maakt deel uit van de bebouwde kom. Hiermee zijn in het gebied verschillende verstoringen te verwachten.

 Allereerst zijn tijdens de ontginningen van het gebied, mogelijk al in de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd sloten aangelegd. Het is de verwachting dat deze dwars door de natuurlijke afzettingen heen zijn aangelegd. Aan de hand van topografisch kaartmateriaal en op basis van luchtfoto’s zijn deze geïnventariseerd. De ligging van deze sloten in het gebied is

weergegeven in figuur 10.

 Van de huidige bebouwing in het plangebied zijn bouwtekeningen beschikbaar. Aan de hand van deze tekeningen valt af te leiden dat onder de bebouwing funderingen zijn aangelegd tot een diepte van (naar schatting) 90-100 cm –Mv (zie figuur 11). De bodem is hiermee tot deze diepte in ieder geval vergraven. Gezien de bodemopbouw kunnen de graafwerkzaamheden zich echter mogelijk beperkt hebben tot het opgebrachte zand (zie 6.3). Een kleine kelder in het pand zal vermoedelijk wel tot verstoring hebben geleid, maar de geringe omvang maakt de impact ervan op de bodemopbouw in het plangebied verwaarloosbaar. Tevens zijn heipalen aanwezig, die iedere 3,8 m onder het schoolgebouw zijn aangebracht. Op de tekening van het gymlokaal in het noordelijk deel van het plangebied staan geen gegevens van funderingen.

 Er is kabel- en leidinginformatie opgevraagd omtrent het gebied. Er zijn daarbij geen diepe kabels of leidingen in het gebied aanwezig.

Figuur 3: Uitsnede van een historische kaart uit 1687. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.

(18)

12 Figuur 4: Uitsnede van de kaart van Kruquius uit 1719. Het plangebied is met rode lijnen

weergegeven.

Figuur 5: Uitsnede van de kadastrale Minuutplan uit 1811-1832. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.

(19)

13 Figuur 6: Uitsnede van een topografische kaart ui 1925. Het plangebied is met rode

lijnen weergegeven.

Figuur 7: Luchtopname uit 1945 (bron: gemeente Leidschendam-Voorburg)

(20)

14 Figuur 8: Luchtopname uit 1954. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.

Figuur 9: Luchtopname uit 1966. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.

(21)

15 Figuur 10: Kaart met de ligging van de (voormalige) sloten.

Figuur 11: Dwarsdoorsnede van het schoolgebouw (rechterzijgevel). Een exacte maatvoering is niet op de tekening opgenomen.

(22)

16

8. Archeologische verwachtingen en bekende waarden

Wettelijk beschermd monument Nee

AMK-terrein Nee

Verwachting gemeentelijke beleidskaart Hoog Archeologische waarnemingen /

vondstmeldingen

Nee

8.1. Archeologische verwachtingen

Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status en is ook niet opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Op de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland (CHS) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is aan het plangebied een middelhoge archeologische verwachting toegekend (bijlage 5). De middelhoge

verwachting op deze kaarten is gebaseerd op de vermeende ligging van het plangebied in een strandvlakte. Strandwallen, vertegenwoordigd door hoge verwachtingszones, liggen aan weerszijden van het plangebied. Op de gemeentelijke verwachtingskaart is de verwachting in het plangebied uitsluitend gedefinieerd als hoog. Deze kaart maakt namelijk geen (archeologisch) onderscheid tussen strandwallen en –vlaktes, vermoedelijk omdat beide eenheden over een eigen archeologische potentie beschikken.

8.2. Archeologische informatie in en rondom het plangebied

Om de potentie van een gebied en het uiterlijk (typering) van een eventuele vindplaats in het plangebied te kunnen bepalen, is onder meer afhankelijk van de aanwezigheid van vindplaatsen en reeds uitgevoerde onderzoek in de omgeving van het plangebied. Door deze te inventariseren en de aangetroffen vindplaatsen te karakteriseren en typeren, wordt inzicht verkregen in de aard en de uiterlijke kenmerken van en mogelijke site in het plangebied.

In de omgeving van het plangebied hebben diverse archeologische onderzoek plaatsgevonden, waarbij enkele vindplaatsen van met name nederzettingen uit de Vlaardingen-cultuur zijn gevonden, een prehistorische cultuur uit het Midden tot Laat Neolithicum (4.200 – 2.000 v. Chr.).

 Het eerste onderzoek betreft een boor- en proefsleuvenonderzoek ter plaatse van het

winkelcentrum Leidsenhage, waar een relatief grote hoeveelheid vondstmateriaal en grondsporen zijn aangetroffen die op een nederzetting uit die tijd duiden. Het vondstmateriaal bestond daarbij met name uit aardewerkfragmenten, dierlijk bot, enkele fragmenten vuursteen en veel gebroken kwarts. Het vondstmateriaal bevond zich daarbij in de top van het duinzand en een daarboven gelegen, met veen bedekte, donkergrijze cultuurlaag. In de loop van 2016 zal in dit gebied een opgraving plaatsvinden, die meer inzicht zal bieden in de exacte aard van dit complex (Nales, 2015; Kerkhoven, 2015). Dit onderzoek volgt op een onderzoek van Engelse (2013;

onderzoeksmelding 48.020)

 Ter plaatse van het Zijdepark, direct ten zuidwesten van Leidsenhage, is tijdens archeologisch vooronderzoek bewerkt vuursteen, aardewerk en een donkergrijs-gekleurde vondstlaag

aangetroffen uit het Midden-Neolithicum (Vlaardingen-cultuur; Leijnse, 2004a; Leijnse, 2004b). De resultaten van de onderzoeken van Leijnse (2004) hebben tot de uiteindelijke opgraving van een deel van het gebied geleid (Halverstad, 2012, onderzoeksmelding 43.969). Uit dit laatste onderzoek volgden de volgende constateringen:

(23)

17

 In de laagst gelegen gebieden is sprake van een opeenvolging van strandzand, zeeklei, gyttja en veen. Van veenvorming is uitsluitend sprake geweest in de lager gelegen en vochtigere delen van het landschap (daar waar de top van het zand zich op circa 2,4 en 1,8 m –NAP bevindt;

 Op de iets hoger gelegen delen (waar de top van het strandzand zich op circa 1,6 tot 1,5 m – NAP bevindt) was het te droog voor de vorming van veen. Wel kon hier bodemvorming optreden, getuige het aantreffen van een humeuze bovenlaag in de top van het strandzand;

 Op 1,4 m –NAP is tijdens het onderzoek een grijze, houtskoolrijke zandlaag gevonden met een dikte van 10 cm. Deze laag werd richting de strandwal dikker en is tot onder een dunne laag veen intact bewaard gebleven. Onder de laag zijn enkele sporen aangetroffen, bestaande uit een greppel en twee mogelijke paalsporen. De laag betreft vermoedelijk geen akkerlaag, maar betreft het vermoedelijk een tredniveau;

 De top van het intacte duinzand is op een diepte van 0,9 tot 1,2 m –NAP gevonden;

 De aangetroffen vondsten en sporen wijzen vermoedelijk op periferie van een nederzetting, waarvan de kern op de top van de strandwal heeft gelegen. Resten ervan zijn als gevolg van latere verstoring verdwenen.

 Op grond van de resultaten van bovenstaand onderzoek is de top en flank van de strandwal, die zich tussen 1,0 en 1,8 m –NAP bevinden, het meest kansrijk gebleken op de aanwezigheid van archeologische resten. De plaatsen waar het zand zich op deze diepte bevindt, hebben een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Neolithicum –Middeleeuwen. De plaatsen waar het zand zich dieper dan 1,8 m –NAP bevindt, zijn naar verwachting te nat geweest voor bewoning.

Tot slot hebben ten noorden van de Heuvelweg, ten noordwesten van het plangebied, diverse onderzoeken plaatsgevonden in het kader van de renovatie en herontwikkeling van het ziekenhuis (op de kruising met de Burgemeester Banninglaan). Daar zijn tijdens archeologisch begeleidende

werkzaamheden weinig aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen gevonden. De vondsten beperkten zich tot een tweetal mogelijk prehistorische staaksporen. Andere aanwijzingen op een vindplaats of nederzettingsterrein ontbreken (bron: evaluatierapport: T.

Goossens, 27-03-2015).

In de omgeving van het plangebied hebben twee andere kleine archeologische onderzoeken

plaatsgevonden, in het kader van kleinschalige initiatieven (onderzoeksmeldingen 42.286 en 64.100).

Deze onderzoeken zijn niet via Dans Easy ontsloten, maar leveren geen nieuwe inzichten in de archeologische verwachting in het gebied. Er kan gesteld worden dat het plangebied in een strandwallenlandschap ligt, op de flank van een strandwal die zich ten zuiden van het plangebied uitstrekt. Dergelijke flanken zijn archeologisch gezien interessant, aangezien er aantoonbaar archeologische resten uit het Neolithicum gevonden zijn. Tevens zijn jongere resten, zelfs tot in de Middeleeuwen niet uit te sluiten.

(24)

18

9. Gespecificeerde archeologische verwachting

Kans op archeologische waarden Hoog

Periode Neolithicum –Middeleeuwen

Complextypen Nederzettingen, sporen van landgebruik

Stratigrafische positie In de top van duin- en strandwalafzettingen In/op veraarde veenlagen

Diepteligging Tussen circa 0,8 tot 1,3 m –Mv

Aanwezigheid en dichtheid

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek ligt het plangebied naar verwachting op de overgang van de flank van een strandwal naar een lager gelegen strandvlakte, die beide zijn afgedekt met veen. Het is niet exact bekend waar in de ondergrond sprake is van een flank van een strandwal of van een strandvlakte. Indien in het plangebied (intacte) strandwal- en/of duinafzettingen aanwezig zijn, betekent dit dat in het plangebied archeologische resten aanwezig kunnen zijn vanaf het Neolithicum. Ten zuidwesten van het plangebied is reeds op een afstand van 200 m een vindplaats aangetoond op de flank van de strandwal (Leidsenhage-Berberis; Kerkhoven, 2015). De lagere strandvlaktes zijn echter vanaf de Midden-Bronstijd als gevolg van een voortdurende

grondwaterspiegelstijging vernat (als gevolg van de zeespiegelstijging). Daardoor trad hier veenvorming op. Het veen is te drassig voor bewoning, waardoor juist geen archeologische

(nederzettings)resten worden verwacht. Bewoning in een veengebied kon echter wel bij uitzondering plaatsvinden. Daarvan is sprake wanneer veen lokaal ontwaterd wordt door de aanwezigheid van een geul. Hierdoor vallen delen van een veengebied droog, waardoor bewoningsmogelijkheden

bestonden. Hiervan kan met name sprake zijn in de IJzertijd en Romeinse tijd.

Vanaf de Romeinse tijd vernat het gebied echter verder. Daardoor vernatten ook oudere, lager gelegen strandwallen en duinen, zoals die ter hoogte van het plangebied. Theoretisch kunnen op de strandwal archeologische resten aanwezig zijn uit de Middeleeuwen. De kans dat dit

nederzettingsresten betreffen is echter kleiner, aangezien op basis van het te verwachten bodemtype (beekeerdgrond) sprake was van relatief natte omstandigheden. Nederzettingen uit die perioden moeten vermoedelijk juist gezocht worden bij de oude woonkernen rondom het plangebied (zoals de historische boerderijen). Het is echter niet uitgesloten dat er helemaal geen sporen uit die tijd aanwezig zullen zijn. Sporen van landgebruik zijn namelijk niet uit te sluiten. Het aantreffen van nederzettingsresten uit de Nieuwe tijd in het plangebied is eveneens niet waarschijnlijk aangezien op basis van historisch kaartmateriaal vanaf de 17e eeuw geen oude bebouwing verwacht.

Stratigrafische positie

Het archeologische niveau in het plangebied betreft de top van de eventueel aanwezige strandwal en duinafzettingen, waarop resten vanaf het Neolithicum tot mogelijk in de Middeleeuwen te verwachten zijn. Deze kunnen zich naar verwachting aan de basis van een veendek liggen, dat zich onder een pakket ophoogzand bevindt. In dat geval zullen de archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Bronstijd op strand- of duinafzettingen gelegen zijn. Resten uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd zullen zich dan bevinden in de (intacte, veraarde) top van het veen of eventueel aanwezige gerijpte klei. Deze laatste verwachting geldt ook wanneer het plangebied in de strandvlakte zou liggen.

De kans dat een bodemarchief in het plangebied is verstoord, is aanwezig, aangezien ter plaatse van het plangebied reeds bodemingrepen hebben plaatsgevonden in het kader van de aanleg van de huidige bebouwing en sloten.

(25)

19 Complextypen

De te verwachten complextypen zijn direct afhankelijk van welke landschappelijke eenheden zich in de ondergrond van het plangebied bevinden. Deze zijn op basis van het bureauonderzoek nog

onvoldoende met zekerheid kon worden vastgesteld. Indien in de ondergrond de flank van een strandwal (al dan niet met duinafzettingen) aanwezig is, kunnen in het plangebied

nederzettingsterreinen en sporen van landgebruik voorkomen. Nederzettingscomplexen kunnen zich kenmerken door een vondstlaag of dichte vondstenstrooiing van onder andere fragmenten aardewerk en bewerkt vuursteen, hetgeen met name afhankelijk is van de langdurigheid en/of intensiteit van eventuele bewoning op die plek. De donkergrijze cultuurlaag, die gevonden is bij het archeologisch onderzoek in Leidsenhage en in het Zijdepark vormen hiervan voorbeelden Wanneer dit het geval is, zou theoretisch gezien een vindplaats met behulp van boringen zijn op te sporen. Daarentegen zullen sporen van kortstondige bewoning en landgebruik zich eerder kenmerken door (kleinschalige) grondsporen dan door de aanwezigheid van vondstmateriaal. Derhalve kan over de aanwezigheid van laatstgenoemde complexen enkel uitspraken gedaan worden op basis van de opbouw en de mate van intactheid van de bodem. Wanneer echter strandwal- en duinafzettingen ontbreken zullen alleen sporen van landgebruik worden verwacht en wel specifiek afvallagen in het veen. Deze zal zich kenmerken door het voorkomen van een sterk donkergekleurde veenlaag met daarin diverse archeologische indicatoren, bijvoorbeeld brokken houtskool, al dan niet verbrand bot en eventueel aardewerk.

.

(26)

20

10. Resultaten van het veldonderzoek

Onderzoeksmethodiek

Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn gebruikt om de mate van intactheid van de bodem te bepalen en inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de exacte landschappelijke ligging van het plangebied. Ook is getracht op basis van monstername vondstrijke archeologische vindplaatsen op te sporen ter plaatse van relevante niveaus. In totaal zijn in het plangebied 6 boringen gezet (boring 1 tot en met 6).

De boringen zijn handmatig gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een zuigerboor met een diameter van 4 cm tot een maximale diepte van 270 cm -Mv. De boringen zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB;

SIKB 2008). Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in bijlage 8. Van relevante archeologische niveaus, i.e. de top van het oude duinzand, is de grond bemonsterd met een 12 cm-Edelmanboor en nat gezeefd. Na drogen zijn de residuen gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen, bewerkt vuursteen en houtskool). De boringen zijn zo gelijkmatig mogelijk verdeeld in het plangebied. De ligging van de boringen is opgenomen in bijlage 6. De hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN, www.ahn.nl).

Veldwaarnemingen

Het plangebied betreft een verlaten schoolgebouw en een gymzaal, waar ten oosten ervan het terrein betegeld is en ten westen sprake is van grasland. Aan het maaiveld zijn ter plekke van het grasland reliëfverschillen waar te nemen, die vermoedelijk direct indicatief zijn voor het verloop van de zanddiepte in het plangebied. Aan de Dobbelaan, in het zuidoosten, ligt het maaiveld relatief het hoogst. Er is vervolgens in noordwestelijke richting een duidelijk aflopend maaiveld te zien. Ook is sprake van een relatief sterke zetting in dit deel van het terrein. Als gevolg van deze zetting was het zelfs mogelijk onder de funderingen van het huidige schoolpand te kijken. Dit blijkt een betonnen fundering op palen te zijn, waarmee niet de verwachting bestaat dat er voor de aanleg van de bebouwing in het plangebied diep gegraven is. Enkele foto’s van het plangebied ten tijde van het veldonderzoek zijn weergegeven in figuur 12.

Figuur 12: Enkele foto's in het plangebied.

(27)

21 Lithologie en bodemopbouw

 Onder in de boringen is in het plangebied (donker)grijs tot blauwgrijs zand aangetroffen op een diepte van 218 tot 250 cm –Mv (-2,7 tot -3,0 m NAP). Dit zand betreft vermoedelijk afzettingen, die als onderdeel van een strandvlakte in het plangebied zijn gevormd. Het zand is relatief matig grof en matig slecht gesorteerd. Ook is het kalkhoudend en kenmerkt zich het door het

voorkomen van schelpresten. Opvallend is dat het zand, dat in boring 4 vanaf een diepte van 250 cm –Mv (-3,0 m NAP) is aangetroffen, zelfs uiterst grof is. Op de grijszandige afzettingen ligt in het noordwestelijk deel van het plangebied lichtbruingrijs zand vanaf een diepte van 186-204 cm –Mv ( -2,4 - -2,6 m NAP). Ook dit zand is matig gesorteerd en hiermee (ook) geïnterpreteerd als strandzand. De bruinige kleur van het zand is vermoedelijk het gevolg van interne verwering van het sediment (verbruining), toen het de top van het voormalige strand vormde.

 In het zuidoostelijk deel van het plangebied bevindt zich op een diepte van 130-133 cm –Mv matig fijn, beigegeel tot beigegrijs zand (boring 4 en 5). Dit zand ligt daarbij direct op de strandafzettingen. Ook is dit zand kalkloos, goed gesorteerd en ontbreekt het erin aan

schelpmateriaal. Vermoedelijk betreft het hier (oud) duinzand, dat op de strandvlakte langs een strandwal is afgezet. Deze strandwal bevindt zich waarschijnlijk ten zuidoosten van het

plangebied.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek, die zijn aangevuld met lithologische gegevens uit het DINO-loket, is een zanddieptekaart gemaakt. Deze is weergegeven in bijlage 5. Hieruit valt af te leiden dat er sprake is van een sterk verhang in de diepteligging van de top van het zand in het plangebied. In het zuidoosten bevindt zich duinzand op een diepte tussen circa -1,7 en -1,9 m NAP, terwijl in noordwaartse richting uitsluitend strandafzettingen gevonden zijn op dieptes tussen -2,4 en -2,6 m NAP.

 In de top van het duinzand is in boring 4 een zwak ontwikkelde humeuze bovengrond aanwezig (Ah-horizont). Deze heeft een dikte van 35 cm. In de overige boringen zijn geen sporen van bodemvorming in de top van het duinzand herkend. De vorming van een dergelijke horizont wijst op voormalige droge omstandigheden, waarbij bodemvorming en inspoeling van humusstoffen heeft plaats kunnen vinden.

 In het noordwestelijk deel van het plangebied bevindt zich direct op de strandafzettingen een dunne laag gyttja. Deze afzetting valt te omschrijven als een groenbruin-gekleurde organische modder, die ontstaat in open water als gevolg van het bezinken van alg-skeletten en

plantenresten. De laag is circa 5-15 cm dik en aangetroffen in boringen 1, 2 en 3. De

aanwezigheid van een dergelijke afzetting wijst veelal op de aanwezigheid van een plas of meer en hiermee op zeer natte omstandigheden ter plaatse.

 Bovenop het duinzand, het strandzand en de gyttja bevindt zich in het plangebied een circa 40- 100 cm dik pakket veen. Dit veen is over het algemeen aanwezig vanaf een diepte van 70-100 cm –Mv en bestaat doorgaans hoofdzakelijk uit riet- en houtresten (hoofdzakelijk elzenhout). Er is geen sprake van enige vertering of veraarding in het veen, waaruit val af te leiden dat het droog genoeg is geweest voor bewoning. Wel is in de top van het veen sprake van enige vertering, maar dit hangt samen met de voormalige ontginning en ontwatering van het veen, toen sloten zijn gegraven, waardoor het natuurlijk grondwaterpeil verlaagde en vertering van de top optrad.

 Op het veen bevindt zich tot slot een ophogingspakket bestaande uit een modern aangebracht zandpakket en een pakket donkerbruingrijze sterk zandige klei. Beide zijn aangebracht ter verbetering van de vochthuishouding en toegankelijkheid van het gebied evenals het aanbrengen van bebouwing in het gebied. Het ophogingspakket reikt vanaf het maaiveld tot een diepte variërend van 60 tot 112 cm –Mv.

(28)

22 Archeologische indicatoren

De top van het duinzand in boringen 4 en 5 is aanvullend op de boorbeschrijvingen bemonsterd en gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 1 mm. Er zijn hierin geen directe aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats (i.e. aanwijzingen in de vorm van aardewerk, bewerkt vuursteen, bot). Wel is in boring 4 een viertal stukken houtskool gevonden, een fragment gebakken klei en twee kleine stukjes hoekig kwarts (op 130 cm –Mv). Hoewel dit alles niet primair op een vindplaats hoeft te wijzen, is het ook niet uit te sluiten. Onderzoek op 200 m ten zuidoosten van het plangebied (in Leidsenhage) heeft aangetoond, dat met name hoekig kwarts wel degelijk een goede primaire indicator kan zijn voor archeologische activiteit (Kerkhoven, in prep). Dit materiaal werd immers gebruikt voor de verschraling voor de vervaardiging van aardewerk. In boring 5 is uitsluitend houtskool gevonden (tabel 1).

Archeologische interpretatie

Op grond van de resultaten van het onderzoek is op basis van de zanddieptekaart en de aangetroffen afzettingen een archeologische verwachtingskaart gemaakt. Hierbij zijn de volgende constateringen gedaan:

 Het zuidoostelijk deel van het plangebied, ter plaatse van boringen 4 en 5 heeft op grond van de aanwezigheid van intact duinzand, een relatief hoge ligging ervan (circa -1.7 tot -1.9 m NAP, circa 130 tot 133 cm -Mv) en het aantreffen van “secundaire” indicatoren vooralsnog een

archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Deze resten dateren hierbij vermoedelijk in het Neolithicum. Daarna is veenvorming ingetreden en is het gebied te nat voor bewoning geworden.

 Het noordwestelijk deel van het plangebied betreffen strandafzettingen waarin sprake is van natte omstandigheden. De aanwezigheid van gyttja en een dik veenpakket wijzen hierop. In dit deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting op de aanwezigheid van nederzettingsresten. Wel kunnen resten aanwezig zijn, die te relateren zijn aan de natte omstandigheden als veenwegen en deposities. Deze resten kunnen aanwezig zijn met name wanneer vlakbij (op de aangrenzende duinen c.q. strandwallen) nederzettingen aanwezig zijn.

Dergelijke resten zijn echter moeilijk te voorspellen of middels regulier archeologisch onderzoek op te sporen.

Voor wat betreft de periode Bronstijd-Late Middeleeuwen geldt een lage archeologische verwachting.

Sinds de vorming van het veen is het gebied dermate vernat dat het doorgaans onbewoonbaar is geweest. In het veen zijn immers geen veraarde veenlagen aangetroffen, die op periodieke bewoonbare omstandigheden wijzen. Resten uit die periode zijn daarom niet te verwachten. De aanwezigheid van intact veen, zowel in de strandvlakte als op het aanwezige duinzand biedt goede mogelijkheden voor het reconstrueren van het oorspronkelijke lokale landschap, met name gericht op de datering van de verdrinking ervan middels C-14 dateringen.

Tabel 1: Archeologische indicatoren, gevonden tijdens het veldonderzoek

(29)

23

11. Beantwoording onderzoeksvragen

1. Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen?

Het plangebied heeft oorspronkelijk in een strandvlakte gelegen tussen de strandwallen onder de Noordsingel en de Heuvelweg in (respectievelijk ten zuidoosten en noordwesten van het plangebied). De vlakte is daarbij met veen bedekt geraakt. In het zuidoostelijk deel van het plangebied is tijdens het veldonderzoek duinzand gevonden. Dit duin, dat zich vermoedelijk parallel aan de strandwal in de vlakte heeft kunnen vormen, is eveneens met veen overgroeid.

2. Hoe ziet de bodemopbouw eruit en zijn er binnen de bodemopbouw archeologisch relevante bodemniveaus te onderscheiden en hoe diep liggen deze?

De ondergrond in het plangebied bestaat van onder naar boven uit strandafzettingen, oude duinafzettingen en veen. De strandafzettingen kenmerken zich als matig grof, schelphoudend zand, terwijl het duinzand fijn en goed gesorteerd is. De top van het bodemprofiel bestaat uit een humeus en opgebracht pakket zand met onder meer baksteenresten.

De top van de oude duinafzettingen – in het zuidoostelijk deel van het plangebied – vormt het archeologisch relevante bodemniveau en is volledig intact. Dit viel af te leiden aan de

aanwezigheid van sporen van bodemvorming in de top van de oude duinafzettingen evenals het voorkomen van ongeroerd veen erboven. De oude duinafzettingen bevinden zich op een diepte tussen 1,30 tot 1,33 m –Mv. Andere relevante niveaus zijn in het plangebied niet gevonden.

3. In hoeverre zijn de archeologisch relevante bodemniveaus nog intact (verstoring, erosie, afdekkend substraat)?

Archeologisch gezien is de top van de oude duinafzettingen nog intact. Zie het antwoord op vraag 2. Dit geldt evenzeer voor de plaatsen waar het plangebied bebouwd is. De funderingen (met uitzondering van de heipalen) zijn relatief ondiep en reiken vermoedelijk niet tot in het duinzand.

4. Zijn er archeologische indicatoren aangetroffen?

Er zijn aanwijzingen gevonden, dat in het plangebied mogelijk sprake is van een vindplaats.

Deze vindplaats concentreert zich in het zuidoostelijk deel van het plangebied, op de plek waar tijdens het veldonderzoek duinafzettingen zijn gevonden. Het betreffen enkele fragmenten gebroken kwarts, enkele brokken houtskool en een klein fragment gebakken klei. Aanwijzingen als bewerkt vuursteen en aardewerk zijn daarentegen niet aangetroffen.

5. Wat is de archeologische verwachting van het plangebied en in hoeverre is deze te differentiëren in laag en hoog?

Het zuidoostelijk deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting. De exacte begrenzing ervan is weergegeven in bijlage 7. Dit deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit het Neolithicum, omdat de top van de oude duinafzettingen intact is gebleken. Ook zijn enkele

“secundaire” archeologische indicatoren gevonden die mogelijk op de aanwezigheid van resten wijzen. In het noordwestelijk deel is sprake van een lage archeologische verwachting, vanwege het ontbreken van duinafzettingen. Ook was dit deel van het plangebied in die tijd al te nat voor bewoning getuige het voorkomen van gyttja (lacustrien organo-klastisch sediment). Vanaf het Neolithicum is de verwachting op nederzettingsresten in het gehele plangebied laag. Als gevolg van de toen ingetreden vernatting van het gebied en daaraan gerelateerde veenvorming

(30)

24 werd het plangebied onbewoonbaar. In het veen zijn eveneens geen veraarde niveaus

gevonden, die op mogelijk bewoonbare omstandigheden wijzen.

(31)

25

12. Conclusie en advies

Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat voor het zuidoostelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit het Neolithicum. Het plangebied ligt op de overgang van de strandvlakte naar een (flank van een) duin. In deze zone is de kans groot dat er archeologische resten aanwezig zijn, aangezien in een soortgelijke situatie in de omgeving van het plangebied ook vindplaatsen gevonden zijn. Duinafzettingen zijn in het noordwestelijk deel van het plangebied niet aangetroffen, vanwaar vanwege vermeende natte omstandigheden sprake is een lage archeologische verwachting op de aanwezigheid van

nederzettingsresten. Enkele delen van het plangebied zijn tot slot als gevolg van graafwerkzaamheden in het verleden verstoord geraakt, met name ter plaatse van de (gedempte) sloten in het gebied. Op die plaatsen is geen sprake van een archeologische verwachting. Ter plaatse van de huidige bebouwing is de bodem waarschijnlijk echter niet verstoord geraakt. De funderingen van het gebouw, met uitzondering van de heipalen, reiken niet tot in de archeologisch relevante afzettingen. In bijlage 7 is de ligging van de hoge verwachtingszones binnen het plangebied visueel weergegeven.

Advies

De hoge verwachting leidt ertoe dat in het zuidoostelijk deel van het plangebied vanaf een diepte van 70 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In het kader van een vergunningsverlening betekent dit dat aanvullende onderzoeksinspanning benodigd is om deze verwachting te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO, waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Na afloop van dit onderzoek kan een deel of het gehele plangebied afgewaardeerd worden, wanneer nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de overige delen worden bepaald of aanvullend onderzoek nodig is en zo ja in welke vorm. Voor een proefsleuvenonderzoek dient evenals ander gravend onderzoek de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Leidschendam- Voorburg dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

Voor wat betreft de sloop van de bestaande bebouwing kan deze in het hele plangebied worden verwijderd. Alleen ter plaatse van het hoge verwachtingsgebied in bijlage 6 kunnen de heipalen vooralsnog niet getrokken worden.

Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Leidschendam-Voorburg) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

(32)

26

13. Geraadpleegde bronnen

Archeologische kaarten en databestanden:

 Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.

 Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.

 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, 3e generatie, IKAW, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), Amersfoort, 2008.

 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

 Beleidskaart van de gemeente Leidschendam-Voorburg

 www.ahn.nl

 www.ruimtelijkeplannen.nl

 www.topotijdreis.nl

 www.bodemloket.nl

 geodan.bagviewer.nl

 www.bodemdata.nl

 www.geschiedenisvanzuidholland.nl

Literatuur:

 Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem voor bodemclassificatie voor Nederland. In: Boor en Spade.

 Berendsen, H.J.A., 2005. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk.

 Berendsen, H.J.A./ E. Stouthamer (eds.), 2001. Palaeogeographical development of the Rhine-Meuse delta, the Netherlands. Assen.

 Dalen, J.H. van/J.H.C. Deeben/D.P. Hallewas/R. Koopstra/Th.J. Maarleveld/J.H.M. Peeters/R. Wiemer, 2008:Indicatieve kaart van Archeologische Waarden 3e generatie, Amersfoort (RACM)

 Engelse, R.F., 2013. Archeologisch onderzoek Leidsenhage te Leidschendam (gemeente Leidschendam- Voorburg). Bureauonderzoek met verkennende boringen. Projectcode A12-179-F. Archeomedia, Capelle aan den IJssel

 Goldberg, P. en R.I. Macphail, 2010. Practical and Theoretical Geoarchaeology. Blackwell Science, Cornwall.

 Halverstad, R.N., 2012. Gemeente Leidschendam-Voorburg, Plangebied Zijdepark te Leidschendam.

Een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven gevolgd door een archeologische opgraving, Amersfoort (ADC-rapport 2616)

 Hijma, M.P., 2010. From river valley to estuary: the early-mid Holocene transgression of the Rhine- Meuse Valley, the Netherlands, Netherlands Geographical Studies, Issue 389. Utrecht University, Utrecht.

 Kerkhoven A.A., 2015. Leidsenhage-Berberis; een vindplaats van de Vlaardingen-Stein groep te Leidschendam. Een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Transect rapport 746, Utrecht.

 Leijnse, K., 2004a. Plangebied Zijdepark, gemeente Leidschendam-Voorburg, een inventariserend veldonderzoek, Amsterdam (RAAP-notitie 746).

 Leijnse, K., 2004b. Plangebied Zijdepark, gemeente Leidschendam-Voorburg; een inventariserend archeologisch onderzoek (proefsleuven), Amsterdam (RAAP-notitie 1090)

 Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten.

(33)

27

 Pruissers, A.P./W. de Gans, 1988: De bodem van Leidschendam, in Daams, F.H.C.M./J.D. de Kort (red.):

Over, door en om de Leytsche Dam, Leidschendam.

 Nales, T., 2015. Leidschendam, Leidsenhage. Een inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase. Transect-rapport 616 , Utrecht.

 Stein J.K. en W.R. Farrand, 2001. Sediments in Archaeological Context. University of Utah Press

 Van der Valk, L., 1996. Geology and sedimentology of Late Atlantic sandy, wave-dominated deposits near The Hague (South-Holland, the Netherlands): a reconstruction of an early prograding coastal sequence, in Coastal studies on the Holocene of the Netherlands (Beets, D.J., Fischer, M.M., en De Gans, W., red.), Mededelingen Rijks Geologische Dienst 57, p. 201-228.

(34)

28

Bijlage 1: Beleidskaart

(35)

29

Bijlage 2: Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk

(36)

30

Bijlage 3: Hoogtekaart

(37)

31

Bijlage 4: Archeologische gegevens rondom het plangebied (Archis)

(38)

32

Bijlage 5: Boorpunten- en resultatenkaart

(39)

33

Bijlage 6: Archeologische verwachtingskaart

(40)

34

Bijlage 7: Foto’s van de boringen

Hieronder volgen opnames van de boringen. De boorkernen op onderstaande foto’s zijn van rechts naar links uitgelegd, waarbij de onderkanten van de boringen naar boven wijzen (per 50 cm).

Foto van boring 4 van 0-1,8 en 1,8-2,7 m -Mv. In de top van het duinzand is een duidelijke humeuze inspoelingshorizont aanwezig. (rode pijl).

Foto van boring 2 van 0-2,0 m -Mv. Kleiig veen op de top van de strandafzettingen (rode pijl)

(41)

35

Bijlage 8: NEN 5104

Textuurindeling (NEN 5104) Hoofdnaam Toevoeging [Org,

Gr]

Gradiënt toevoeging Laaggrens

LG = grind g = grindig 1 = zwak dif = diffuus

Z = zand z = zandig 2 = matig gel = geleidelijk

L = leem s = siltig 3 = sterk sch = scherp

K = klei k = kleiig 4 = uiterst

V = veen h = humeus

m = mineraalarm Karakteristieken en plantenresten

VAM (amorfiteit) Plantenresten (plr) Consist(entie) M50 (mediaan) Alleen voor zand

1 = Zwak amorf ri = riet ST = stevig 75-105 uiterst fijn

2 = Matig amorf ho = hout MST = matig stevig 105-150 zeer fijn 3 = Sterk amorf ze = zegge MSL = matig slap 150-210 matig fijn

wo – wortels SL = slap 210-300 matig grof

plr = ongedef. ZSL = zeer slap 300-420 grof 420-600 zeer grof Nieuwvormingen en grondwater

Ca (kalkgehalte, CaCO3) Fe (roestvlekken) Oxidatie/reductie [o/r] GW (grondwater)

1 = afwezig 1 = afwezig o = oxidatie GW = grondwater

2 = matig kalkhoudend 2 = ijzerhoudend or = oxidatie/reductie GHG = gem. hoogste grondwaterstand 3 = kalkhoudend 3 = sterk ijzerhoudend r = reductie GLG = gem. laagste

grondwaterstand

Classificatie en interpretatie Bodemhorizont (Hor.; volgens De Bakker & Schelling, 1989)

Monstername (M) Lithogenese (lith.)

BHA X (boring) – XXX {diepte in cm) X = verstoord

BHB DZ =duinzand

BHBC STR = strandafzettingen

BHC OMG = omgewerkt

… OPG = opgebracht

HV = veen Bijzonderheden

Archeologische indicatoren en afkortingen in de kolom ‘bijzonderheden’

Omg. = omgewerkt gr = grindje l = leem (verbrand)

Opg. = opgebracht st = steentjes b = bot

fe-c = ijzerconcreties aw = aardewerk gg = goed gesorteerd mn-c = mangaanconcreties vs = vuursteen

mg = matig gesorteerd mn = Mangaan bakst = baksteen/puin

sg = slecht gesorteerd spi = spikkel (+ kleur) fos = fosfaat vl = vlekken (+ kleur) hk = houtskool sch = schelpen

bijm = bijmenging (+ text.)

(42)

36

Bijlage 9: Boorbeschrijvingen

(43)

Projectnaam Leidschendam, Dobbelaan 10 Boorpuntnummer 1 Projectcode

Beschrijver: T. Nales

Boormethode: Edelman|Zuigerboor Boordatum:

Boordiameter: 7|4 cm CIS-code:

X-coordinaat GWS - Landgebruik -

Y-coordinaat Gt - Bodemkaart -

Z-coordinaat -0.7 m NAP GWS na boring - Geom. kaart -

Opmerking:

[-Mv] Textuur Org VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden

30 Kz3 - h3 - - drbr|gegr scherp - - - 1 1 - X - OPG -

80 Zs3 - h3 - - br scherp - - - 3 1 - X - OPG -

90 Kz3 - h2 - - drbrgr scherp - - - 3 1 - X - OPG grind

100 K|Zs1 - - - - gn|gr scherp - - - 1 1 - X - OMG -

160 Vkm - - 2 hr drbr scherp - - - 1 1 120 C - HV -

200 Vkm - - 1 hr drbr scherp - - - 1 1 - - - HV -

220 Zs1 - - - ri librgr scherp - mg - 3 1 - 2C - STR sg, 5 cm gyttja aan basis veen

260 Zs1 - - - - blgr EB - mg - 3 1 - - - STR sg

Projectnaam Leidschendam, Dobbelaan 10 Boorpuntnummer 2

Projectcode

Beschrijver: T. Nales

Boormethode: Edelman|Zuigerboor Boordatum:

Boordiameter: 7|4 cm CIS-code:

X-coordinaat GWS - Landgebruik -

Y-coordinaat Gt - Bodemkaart -

Z-coordinaat -0.7 m NAP GWS na boring - Geom. kaart -

Opmerking:

[-Mv] Textuur Org VAM Gr plr Kleur Laaggrens Consist. M50 o/r Ca Fe GW Hor M Lith. Bijzonderheden

10 Zs1 - - - wo zwgr scherp - - - 3 1 - X - OPG -

60 Kz3 - h3 - - ge scherp - - - 3 1 - X - OMG -

110 Vkm - - 3 hr drbrgr scherp - - - 1 1 - C - HV kleibrokken

140 Vkm - - 2 ho zwgr scherp - - - 1 1 130 - - HV verteerd, niet veraard

180 Vkm - - 1 ho drbr scherp - - - 1 1 - - - HV -

195 Vk3 - - 1 hr br scherp - - - 1 1 - - - HV gyttja-achtig

200 Zs1 - - - - librgr scherp - mg - 1 1 - 2C - STR sch

250 Z - - - - - EB - mg - 1 1 - - - STR -

16010029

86,427 456,392

-

28-4-2016 3989765100

16010029

28-4-2016 3989765100

86,444 456,383

-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De volgende grafiek toont de gemiddelde inkomsten van de parttime werkende klanten voor Samenwerkingsverband Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar en de twee... De

Het bedrijf van de aanvrager dient gevestigd en in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd te zijn op een adres dat ligt binnen de blauwe zone waarvoor de

Taskforce Sociale woningbouw: samenwerking tussen de gemeente en de woningcorporaties om een bijdrage te leveren aan de realisatie van een substantiële uitbreiding van het aantal

 De heer Van Maldegem begrijpt dat de 1.300 verdwenen banen een kaal nummer zijn en vraagt of er andere onderzoeken voor de regio bestaan.. Mevrouw Van der Ark kent geen

Staedion huisvest voor zover mogelijk de halfjaarlijks aan de gemeente opgelegde taakstelling voor de huisvesting van statushouders gelijk aan ieders aandeel in de voorraad

Dat heeft in 2019 geleid tot een positief resultaat, vooral als gevolg van het feit dat de kosten voor activiteiten lager lagen dan in 2018 en een deel van de

In de omgeving van het plangebied zijn diverse archeologische waarnemingen gedaan. Dit zijn over het algemeen vondsten die niet ontdekt zijn bij regulier archeologisch onderzoek,

Door verlaging van de DVO-bijdrage aan Avalex, gebaseerd op de begroting 2018 van Avalex, wordt voorgesteld de tarieven voor 2018 te verlagen zoals in onderstaande tabel