• No results found

Archeologienota Antwerpen Kipdorpvest 44

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologienota Antwerpen Kipdorpvest 44"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologienota Antwerpen Kipdorpvest 44

Programma van Maatregelen

Bert ACKE en Maarten BRACKE 10-11-2020

(2)

1. Gemotiveerd advies

De archeologienota kadert in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013. Naar aanleiding van een geplande aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het stedenbouwkundige handelingen te Antwerpen Kipdorpvest 44 (provincie Antwerpen), gelegen binnen woongebied en binnen een archeologische zone, en waarbij de totale oppervlakte van de betrokken percelen 300m² of meer bedraagt en de bodemingreep 100m² of meer bedraagt, dient de initiatiefnemer een archeologienota toe te voegen aan de vergunningsaanvraag. De archeologienota dient opgemaakt te worden onder supervisie van een erkend archeoloog.

Deze archeologienota is een aangepaste versie van de in akte genomen archeologienota met ID 15826 (zie https://loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/archeologienotas/15826). Omdat de geplande werken zoals opgenomen in die archeologienota gewijzigd zijn, dient er een nieuwe archeologienota opgesteld te worden. Behalve de bespreking van de geplande werken verschilt deze archeologienota inhoudelijk niet van de in akte genomen archeologienota, ook de projectcode is behouden.

Het plangebied is 1105m² groot en kent een onregelmatige, oost-west georiënteerde vorm. In het oosten grenst het terrein aan de Kipdorpvest, op het plangebied is het gebouw nr. 44 gevestigd. Zo goed als volledig het terrein is bebouwd, met uitzondering van 2 smalle groenstroken aan de west- en noordzijde. Het gebouw is aan de straatzijde en in het noordelijke deel onderkelderd. Het is vastgesteld als bouwkundig erfgoed en wordt op de Inventaris Onroerend Erfgoed als een “kantoorgebouw in beaux-artsstijl gebouwd naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1909”.

Op de locatie van de Kipdorpvest werd rond 1375 een uitbreiding van de toenmalige stadsomwalling aangelegd, opgebouwd uit een gracht met een wal waarop de stadsmuur stond. De exacte positie van de deze omwalling ter hoogte van de Kipdorpvest is niet gekend, omdat deze verdween bij de aanleg van de Spaanse vesten in het midden van de 16de eeuw en nog niet archeologisch werd vastgesteld op deze plek. De straat Kipdorpvest ontstond waarschijnlijk in de tweede helft van de 16de eeuw als binnenweg langs de Spaanse vesten, na het verdwijnen van 14de-eeuwse omwalling, en was enkel aan de westzijde bebouwd; bij het slopen van de vesten en het aanleggen van de boulevards in 1865-69 werd deze straat gerevaloriseerd en ook de oostzijde werd bebouwd en aanvankelijk

"Kipdorppoortvest" genoemd. Op de kaart van Bononiensis uit 1565, opgemaakt korte tijd na het aanleggen van de Spaanse vesten, is de Kipdorpvest te zien, het plangebied maakt deel uit van een ommuurde tuin. De bebouwing in het bouwblok concentreert zich rand Hopland en Leysstraat. Op de stadskaart van Braun en Hogenberg uit 1596 is ter hoogte van het terrein zowel bebouwing aan de straatzijde als open ruimte/tuinen gelegen. Ten oosten is de stadsomwalling gelegen. De kaart van Blaeu uit 1652 toont eenzelfde beeld: verspreide bebouwing aan de westzijde van de Kipdorpvest, afgewisseld met open ruimte/tuinen die zich uitstrekken tot tegen de bewoning langsheen de Otto Veniusstraat. Op de Ferrariskaart is de bebouwing toegenomen, maar blijven er ook nog open ruimtes over langs de Kipdorpvest en op de binnenruimte tussen deze straat en de Otto Veniusstraat. De Vandermaelenkaart uit midden 19de eeuw toont nog de stadsvesten maar geen detail van de bebouwing op het plangebied, op de topografische kaart van 1879 zijn de vesten gesloopt en is de Kipdropvest nu ook aan de oostzijde bebouwd. De bebouwing aan de westzijde ter hoogte van het plangebied bestaat uit een smalle rij woningen met erachter open ruimte. Deze situatie is ook

(3)

afleesbaar op de topografische kaart van 1902. In 1909 wordt het huidige gebouw opgetrokken, sindsdien is het uitzicht van het plangebied niet meer gewijzigd.

Er gebeurde in het bouwblok waartoe het plangebied behoort tot op heden nog geen archeologisch onderzoek. De stadswal uit 1375 werd reeds archeologisch geattesteerd bij een opgraving langs de Tabakvest (ten zuidwesten van het plangebied). Deze omwalling bestond uit een 5m brede gracht met een wal aan de stadzijde. Of aan de buitenzijde ook een wal aanwezig is geweest, is niet te zeggen.

Mogelijk zijn restanten van deze stadsomwalling nog bewaard op/vlakbij het terrein. De 16de-eeuwse vestingsmuur bevindt zich ten oosten van het terrein. Andere archeologische locaties intra muros in de nabijheid van het plangebied getuigen van het rijke middeleeuwse en latere verleden van de stad, dat weerspiegeld wordt in diverse archeologische sites met sporen van bewoning, religie, ambachten,… Daarnaast duiken er onder de middeleeuwse niveaus ook soms sporen uit een verder verleden op, zo werden bij een opgraving ter hoogte van Meir 77-79 enkele kuilen uit de late ijzertijd aangetroffen. Afgaande op de historische en archeologische situering kan aan het plangebied een hoge archeologische verwachting gegeven worden voor sites uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd, en er is steeds een mogelijkheid voor het aantreffen van oudere sporen. Er moet rekening gehouden worden met een complexe stratigrafie.

Het bestaande gebouw wordt intern verbouwd en vergroot. Centraal zuidelijk wordt een deel afgebroken en heringericht als gemeenschappelijke tuin. De bestaande kelder wordt uitgebreid aan de zuidelijke zijde en krijgt extra toegangen langs de groenzones in het noorden en westen. Op de locatie van de noordelijke uitbreiding (5m², liftput) is reeds een septische put aanwezig en is de bodem verstoord. De oppervlaktes en dieptes van de andere uitbreidingen aan de kelder zijn:

- Uitbreiding zuid: 125m², diepte 2,80m - Toegang west: 20m², diepte 2,80m

Daarnaast worden nabij de zuidelijke uitbreiding van de kelder ook een infiltratiebekken (20m², ca.

60cm diep), 2 hemelwaterputten (ca. 8m²) en een septische put (ca. 4m²) voorzien. Nog in het zuidelijke deel van het plangebied worden enkele nutsleidingen in smalle sleuven aangelegd, die zorgen voor de aanvoer/afvoer van het bekken en de putten.

De zuidelijke en westelijke uitbreiding van de kelder en de aanleg van het bekken, de putten en de nutsleidingen in het zuidelijke deel van plangebied zijn de enige bodemingrepen die plaatsvinden op mogelijk onverstoorde grond. De andere werken vinden plaats op verstoorde zone (liftput noord) of hebben geen impact op de bodem (werken in het gebouw op het gelijkvloers of op de verdiepingen, deze werken worden niet behandeld in deze archeologienota).

Hoewel deze werken beperkt zijn in oppervlakte, is de diepte ervan over het algemeen aanzienlijk en vinden ze plaats op een zone met een hoge archeologische verwachting. Omdat er in het bouwblok waartoe het plangebied behoort – dat teruggaat tot minstens midden 16de eeuw – nog geen archeologisch onderzoek plaatsvond, is de diepte waarop een eerste archeologisch niveau zich kan manifesteren niet gekend. In dergelijke stadscontexten kan een eerste relevant archeologisch niveau zich soms echter heel ondiep onder het huidige loopniveau bevinden. Dit kan ook het geval zijn voor het plangebied, hoewel de kans ook bestaat dat er bij de bouwcampagne in 1909 is opgehoogd, of dat er archeologische niveaus zijn weggegraven. De kans dat er bij de uitbreiding van de kelder en de andere werken echter archeologische sporen of sites worden vernield, is reëel. Ondanks de eerder

(4)

beperkte oppervlakte van deze grondwerken, kan het registreren van archeologische waarden vooraleer ze vernield worden veel kenniswinst betekenen. Zo kan het al dan niet aantreffen van de gracht/omwalling uit 1375 cruciale gegevens aanbrengen over de exacte loop ervan. Anderzijds kan een verder onderzoek, zelfs van een beperkte locatie, nuttige informatie aanleveren voor de algemene historische ontwikkeling van dit stadsdeel net binnen de 16de-eeuwse stadsomwalling, de graad van verstoring, eventuele ophogingspakketten,…; deze informatie kan vervolgens geëxtrapoleerd worden voor archeologische adviezen die horen bij toekomstige bodemingrepen die in het bouwblok zouden plaatsvinden.

Een verder vooronderzoek door middel van enkele proefputten zou een eerste inzicht kunnen geven in de aanwezigheid, aard en diepte van de archeologische niveaus en sporen, maar toch wordt voorgesteld om de fase van vooronderzoek in het kader van de geplande werken over te slaan. Omdat het zo goed als zeker is dat er archeologische sporen aanwezig zijn ter hoogte van de geplande werken, zou een verder vooronderzoek in dit opzicht een overbodige stap zijn en vooral resulteren in een bijkomende verstoring van deze site en de initiatiefnemer opzadelen met onnodige kosten. Daarnaast is het uitvoeren van proefputtenonderzoek tot op 2,80m diepte in een sterk bebouwde omgeving, in werkzones die relatief beperkt zijn in oppervlakte, technisch moeilijk uit te voeren. Anderzijds is een verder onderzoek door middel van een volwaardige opgraving eveneens technisch bijna niet uitvoerbaar: het uitgraven van een opgravingsput op een beperkte oppervlakte voorafgaand de eigenlijke werken, naast gebouwen van meerdere verdiepingen hoog en met eventuele bijkomende risico’s van verzakkingen, grondwaterproblemen,… is niet aan te raden. Voor dit dossier lijkt een archeologische werfbegeleiding de meest aangewezen onderzoeksmethode; dit is een specifieke vorm van opgraving, waarbij het archeologisch onderzoek wordt ingeschoven in de algemene werfplanning.

De te volgen strategie en de onderzoeksvragen worden hieronder besproken.

(5)

2. Afbakening van de zone voor werfbegeleiding

Locatiegegevens: provincie Antwerpen, stad Antwerpen, Kipdorpvest 44

Lambertcoördinaten: X: 153089,41 en Y: 211398,19; X: 153157,16 en Y: 211970,37 Kadastergegevens: Antwerpen, afdeling 3, sectie C, perceel 255K (zie figuur 12) Oppervlakte plangebied: 1105m²

De zuidelijke en westelijke uitbreiding van de kelder (resp. 125 en 20m² die tot 2,80m diep) en de aanleg van het infiltratiebekken (20m², ca. 60cm diep), 2 hemelwaterputten (ca. 8m²), de septische put (ca. 4m²) en de nutsleidingen in het zuidelijke deel van plangebied komen in aanmerking voor werfbegeleiding. Deze werfbegeleiding beperkt zich tot de bodemingrepen die gebeuren in het kader van de geplande werken. Er worden geen bijkomende onderzoekssleuven of - putten aangelegd op locaties waar geen bodemingrepen gebeuren; op deze locaties primeert het behoud in situ.

Figuur 1 Projectie van de geplande werken op kelderniveau geprojecteerd op het kadasterplan (bron: initiatiefnemer en geopunt.be), met aanduiding van de advieszones voor werfbegeleiding. Ook de nieuw uit te graven sleuven voor de nutsleidingen dienen archeologisch begeleid te worden, de schaal van bovenstaande figuur is te klein om deze duidelijk aan te duiden.

(6)

Figuur 2 Aanduiding van de advieszones voor werfbegeleiding op het kadasterplan (bron: geopunt.be). Ook de nieuw uit te graven sleuven voor de nutsleidingen dienen archeologisch begeleid te worden, de schaal van bovenstaande figuur is te klein om deze duidelijk aan te duiden.

(7)

3. Vraagstelling

Het doel van het onderzoek is om de archeologische sporen te karteren en onderzoeken. Volgende niet limitatieve vraagstellingen dienen hierbij vooropgesteld te worden:

- Hoe is de bodemopbouw?

- Wat is de verstoringsgraad veroorzaakt door de huidige bebouwing?

-

Wat is de aard, omvang, datering en conservatie van de aangetroffen archeologische resten?

- Welke spoorcategorieën zijn aanwezig? En tot welke functie behoren deze (bewoning, begraving, artisanaal, …)? Welke structuren kunnen onderscheiden worden (gebouwen, grachten, waterputten, kuilen, …)?

- Zijn er sporen aanwezig die te relateren zijn aan de stadsomwalling van 1375?

- Kunnen de aangetroffen sporen gerelateerd worden aan het cartografische bronnenmateriaal?

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere erven? Wat is de onderlinge samenhang/fasering? Hoe zijn de erven ingedeeld en afgebakend?

- Hoe is de opbouw van de chronologie van de aanwezige archeologische resten?

- Kunnen er uitspraken gedaan worden over de evolutie van het plangebied? Van wanneer dateren de oudste bewoningssporen?

-

Welke specifieke activiteiten hebben in het onderzoeksgebied plaatsgevonden? Wat zijn de materiële aanwijzingen hiervoor? Zijn er sporen van artisanale activiteiten aanwezig?

-

Waaruit bestaat de materiële cultuur en kan dit iets leren over het gebruik van de site en de bewoner(s)? Tot welke groep, type, baksel, … behoort het aardewerk?

-

Lenen vondsten zich tot een conservatie? Wat is hun meerwaarde?

- Kunnen bepaalde sporen verder natuurwetenschappelijk onderzocht worden? Wat is hun meerwaarde? Welke vormen van natuurwetenschappelijk onderzoek zijn van toepassing (14C- datering, macrobotanisch, pollen, dendrochronologie, houtsoortbepaling, antracologie, petrografie, archeozoölogie, …)?

- Levert het organische en anorganische vondstmateriaal nieuwe inzichten inzake ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de site, eventueel ook over de materiële cultuur?

- Kan de site in een ruimer archeologisch kader geplaatst worden? Hoe verhoudt de site zich tot de archeologische onderzoeken in de directe omgeving?

(8)

- Kunnen eventuele patronen en/of sporen van lokale, regionale en transregionale economie onderscheiden worden?

- Zijn de grenzen van de archeologische site behaald binnen het plangebied of lopen de erven door buiten het terrein?

- Kan op basis de onderzoeksresultaten een algemeen advies geformuleerd worden dat van toepassing kan zijn op toekomstige bouwprojecten in het bouwblok (bvb. diepte eerste archeologisch niveau)?

Gezien de eerder beperkte diepte van de bodemingrepen, is de kans reëel dat niet alle onderzoeksvragen beantwoord kunnen worden.

(9)

4. Plan van aanpak (onderzoeksstrategie, -methode en –technieken)

De bodemingrepen voor het realiseren van de zuidelijke en westelijke uitbreidingen aan de kelder en de aanleg van het infiltratiebekken, 2 hemelwaterputten, de septische put en de nutsleidingen in het zuidelijke deel van plangebied worden archeologisch begeleid. Dit betekent dat alle werken die op deze locaties dieper gaan dan het huidige maaiveld gebeuren onder archeologische begeleiding. De bovengrondse sloop kan gebeuren zonder werfbegeleiding, maar de uitbraak van de funderingen kan enkel onder archeologische werfbegeleiding plaatsvinden. Verbouwingswerken in de woning waarbij geen bodemingrepen gebeuren alsook de grondwerken voor de noordelijke uitbreiding kunnen plaatsvinden zonder begeleiding.

De archeologische werfbegeleiding houdt in dat er bij de grondwerken op de geselecteerde locaties minstens 2 archeologen aanwezig zijn, die de werkzaamheden opvolgen en eventueel aanwezige archeologische sporen registreren. Indien nodig kunnen deze archeologen ook assisteren bij de handmatige uitgravingen. Bij het aantreffen van archeologische sporen worden de graafwerkzaamheden tijdelijk stopgezet, zodanig dat het archeologisch team de nodige tijd krijgt om deze sporen te kunnen registreren conform de bepalingen in de Code van Goede Praktijk. Deze periode van stilstand kan gaan van enkele uren tot enkele dagen. Bij het aantreffen van complexe sporen of sporencombinaties wordt het onderzoeksteam uitgebreid, ten einde de periode van stilstand zo beperkt mogelijk te houden. De opmetingen gebeuren zo veel als mogelijk direct met GPS of Total Station, teneinde het tijdsverlies tot een minimum te beperken. Na registratie kan er onder begeleiding verder verdiept worden. Het aanleggen van meetsystemen en van opgravingsvlakken, en het registreren van putwandprofielen zal mogelijk afwijken van de gangbare technieken bij een archeologische opgraving gezien de werkomstandigheden en de beperkte ruimtes.

Indien de graafwerken machinaal gebeuren, dan worden hiervoor een ervaren kraanmachinist ingeschakeld, en een kraan voorzien van een platte bak. De grondwerkers leggen het nodige respect aan de dag voor het archeologisch team en schikken zich naar de richtlijnen van de veldwerkleider.

Indien er op interessante archeologische lagen of sporen gestoten wordt, dan gebeurt de afgraving gelaagd zoals aangegeven door de veldwerkleider. Indien de veldwerkleider merkt dat er op sommige locaties zodanig veel verstoring is dat er geen archeologische sporen meer bewaard kunnen zijn, of dat het onderste archeologische niveau geregistreerd is, dan kan de veldwerkleider toestaan dat de graafwerken op deze locaties verder kunnen gebeuren zonder archeologische begeleiding. Dit wordt gemotiveerd in het archeologierapport en het eindverslag.

Indien sporen aangetroffen worden op het laatste niveau van de uitgravingen worden deze geregistreerd en afgedekt met geotextiel voor een in situ behoud. Indien een bepaald spoor aangesneden wordt op het onderste niveau waarbij enkel een coupe dieper dan de uitgraving duidelijkheid kan brengen in de aard en functie, dan kan dit gebeuren, tenzij dit omwille van technische en veiligheidsredenen niet mogelijk is. Indien de moederbodem niet is bereikt op de maximale uitgravingsdiepte, worden één of meer boringen uitgevoerd om de onderliggende archeologische niveaus in kaart te brengen.

De opgraving vindt plaats op een site met complexe stratigrafie. Er worden getracht minstens 1 lengte- en 1 breedteprofiel te bekomen van het plangebied. Indien dit niet mogelijk is, worden enkele

(10)

verspreide profielen geregistreerd. Indien nodig dient de veldwerkleider een aardkundige in te schakelen om de ontstaansgeschiedenis van de site beter in kaart te kunnen brengen.

Het archeologisch onderzoek dient conform de Code van Goede Praktijk uitgevoerd te worden. Sporen dienen geregistreerd en onderzocht te worden.

Indien een deel van de grondwerken niet archeologisch begeleid kan worden omwille van de technische uitvoeringswijze (bvb. inheien van palen), dan wordt dat gemotiveerd in het archeologierapport en het eindverslag.

(11)

5. Strategie voor staalname, natuurwetenschappelijk onderzoek en conservatie

Indien sporen zich lenen tot natuurwetenschappelijk onderzoek kunnen stalen genomen worden. De staalname en conservatie gebeurt volgens de bepalingen zoals beschreven in de Code van Goede Praktijk. De staalname en de verdere selectie van stalen voor verder onderzoek, gebeurt met het oog op het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Voorafgaand, tijdens en na het veldwerk overlegt de veldwerkleider met de betrokken natuurwetenschapper(s) en de conservator.

Voor dit project, waarbij een werfbegeleiding wordt geadviseerd zonder dat een vooronderzoek met ingreep in de bodem is uitgevoerd, is het niet mogelijk om een precieze inschatting te maken van het potentieel voor natuurwetenschappelijk onderzoek. Mogelijk wordt de stadsgracht aangesneden;

indien dit zo is en er zijn lagen bewaard die teruggaan tot de gebruiksfase van de gracht, dan wordt aangeraden om staalname van deze lagen te doen voor bvb. 14C-dateringen, macrobotanisch onderzoek en pollenonderzoek. In de raming wordt een vast bedrag voorzien dat ter beschikking wordt gesteld voor het uitvoeren van natuurwetenschappelijk onderzoek en conservatie.

(12)

6. Criteria niet uitvoeren onderzoekshandelingen

Het onderzoek moet niet uitgevoerd worden indien de werken waarop deze archeologienota betrekking heeft niet doorgaan.

(13)

7. Schatting tijdsduur (indicatief)

De tijdsduur van de werfbegeleiding is afhankelijk van de voortgang van de werken en de aangetroffen archeologische sporen (aard en aantal) en kan op voorhand niet exact ingeschat worden. Er wordt verwacht dat dit kan gaan van een aantal werkdagen tot 2 à 3 weken.

(14)

8. Kostenraming op basis van de geraamde tijdsduur (excl. BTW, indicatief)

Per dag graafwerken moeten 2 archeologen voorzien worden. Indien er archeologische sporen worden aangetroffen, dan kan het team worden uitgebreid. Indien nodig dient een aardkundige ingeschakeld te worden om de ontstaansgeschiedenis van de site beter in kaart te kunnen brengen. Indien menselijke begravingen worden aangetroffen, wordt een fysisch antropoloog betrokken bij het onderzoek. Andere specialisten worden ingeschakeld naargelang de noodzaak tijdens het onderzoek.

Per werkdag moet uitgegaan worden van een kostprijs van 400 à 500 euro per archeoloog, mogelijk liggen de tarieven voor de specialisten hoger.

Voor de verwerking en rapportage wordt 3/4 van het totale aantal mandagen voor de begeleiding voorzien, met een minimum van 7 werkdagen.

Voor conservatie en natuurwetenschappelijk onderzoek moet een bedrag gereserveerd worden van 2500 euro.

(15)

9. Gewenste competenties

- De veldwerkleider die de werfbegeleiding uitvoert heeft minstens 200 werkdagen ervaring met onderzoek op middeleeuwse stadskernsites en heeft een gedegen kennis van (post)middeleeuws vondstenmateriaal. Deze persoon beschikt over voldoende leidinggevende capaciteiten om de grondwerker aan te sturen.

- De betrokken natuurwetenschapper en aardkundige dienen ervaring te hebben met onderzoek in stadscontexten.

(16)

10. Bewaring archeologisch ensemble

Gedurende het onderzoek worden de vondsten als geheel bewaard in een veilige, droge en klimaatgeschikte omgeving. Na afronding van het onderzoek wordt het archeologisch ensemble overgedragen aan de eigenaar. Deze kan het op diens beurt en indien gewenst overdragen aan een erkend onroerenderfgoeddepot.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om de participatie van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt daadwerkelijk te vergroten en bovendien een vorm van duurzame arbeidsparticipatie te realiseren moeten

Bij aanvaarding van het arbeidsongeval door Ethias zal jouw bemiddelaar wijk- werken ook het formulier 6 (of 7 voor OCMW) invullen en meegeven. Jouw bemiddelaar wijk-werken vult

Voor zover niet kan worden uitgemaakt of geschillen betrekking hebben op de werken ten laste van de ene of andere partij, zullen de partijen de gebeurlijke aansprakelijkheid op

Pagina 8 De stad Antwerpen wordt vertegenwoordigd in de raad van bestuur door minstens één afgevaardigde per fractie uit de gemeenteraad aangevuld met een

In Spanje zijn bedrijven met meer dan vijftig werknemers wettelijk verplicht om minimaal 2 procent mensen met een arbeidsbeperking in dienst te hebben.. Aan die verplichting

Veel insecten zijn nuttig, ze zorgen voor de bloemen en planten in je tuin en zijn voedsel voor vogels en kleine zoogdieren. In de afgelopen 50 jaar zijn al 80% van

Mannen zijn de laat- ste vijf jaar iets minder gaan wer- ken (-1u), ze besteden iets minder tijd aan ‘persoonlijke verzorging, eten & drinken’ (-27’), ze doen iets

Als de gebruiker op één apparaat iets verandert in een document, wordt deze wijziging automatisch naar alle andere apparaten van de gebruiker gepusht, bijvoorbeeld naar zijn