• No results found

Plangebied Kazernelaan 128 in Weert

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Plangebied Kazernelaan 128 in Weert"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

150 na Chr.

150 na Chr.

700 voor Chr.

700 voor Chr.

320 na Chr.

320 na Chr.

250 na Chr.

250 na Chr.

2200 voor Chr.

2200 voor Chr.

3750 voor Chr.

37 .

RAAP-NOTITIE 5619

Plangebied Kazernelaan 128 in Weert

Gemeente Weert

Archeologisch vooronderzoek: een proefsleuvenonder- zoek

(2)

Colofon

Opdrachtgever: De heer Van Ruth

Titel: Plangebied Kazernelaan 128 in Weert, gemeente Weert; archeologisch vooronder- zoek: een proefsleuvenonderzoek

Status: eindversie Datum: 20 juli 2016

Auteur: M.H.P.M. Ruijters MA Projectcode: WEKAZ2

Bestandsnaam: NO5619_WEKAZ2 Projectleider: M.H.P.M. Ruijters MA Projectmedewerker: J. Hanssen ARCHIS3-zaaknummer: 39800602100

Bewaarplaats documentatie: RAAP Zuid-Nederland Autorisatie: drs. G. Tichelman

Bevoegd gezag: gemeente Weert

ISSN: 0925-6369

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.

Leeuwenveldseweg 5b 1382 LV W eesp Postbus 5069 1380 GB W eesp

Telefoon: 0294-491 500 telefax: 0294-491 519 E-mail: raap@raap.nl

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2016

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

(3)

Samenvatting

In opdracht van de heer Van Ruth heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 26 november 2015 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in verband met een bestemmingsplanwijziging in de gemeente Weert. In het plangebied zijn zes proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 618 m2.

Het centrale- en westelijke deel van het plangebied worden gekenmerkt door een zeer natte bodem die voor bewoning niet geschikt was. Er was in dit deel sprake van smeltwaterafzettingen uit de laatste IJstijd met daarop een laag stuifzand uit de Middeleeuwen of Nieuwe tijd en boven- op een dik akkerdek. Dit akkerdek is in korte tijd opgebracht om het van oorsprong natte deel van het plangebied voor landbouw geschikt te maken.

Het oostelijke deel was aanmerkelijk droger. De enige archeologische resten werden in dit deel van het plangebied aangetroffen: drie greppels die vermoedelijk als perceelscheiding gediend hebben. De greppels kunnen in de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd gedateerd worden.

Tijdens een telefonisch overleg met de gemeente en diens adviseur tijdens het veldwerk heeft RAAP geadviseerd dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. De gemeente heeft dit advies overgenomen en het plangebied werd vrijgegeven voor de archeologie.

(4)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

Inhoudsopgave ... 4

1 Inleiding ... 5

1.1 Administratieve gegevens ... 5

1.2 Aanleiding en doelstelling ... 5

1.3 Randvoorwaarden ... 5

2 Voorgaand onderzoek ... 6

3 Doel van het onderzoek ... 9

4 Methoden ... 11

5 Resultaten ... 12

5.1 Fysisch geografisch onderzoek ... 12

5.2 Archeologie ... 13

6 Conclusies en aanbevelingen ... 16

6.1 Conclusies ... 16

6.2 Selectieadvies ... 17

6.3 Aanbevelingen... 17

Literatuur ... 18

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ... 18

Bijlage 1. Sporenlijst ... 19

(5)

1 Inleiding

1.1 Administratieve gegevens

locatie: plangebied Kazernelaan 128 - plaats: Weert

- gemeente: Weert - provincie: Limburg

- toponiem: Kazernelaan 128 - oppervlakte plangebied: 7.804 m2

- kaartblad topografische kaart Nederland 1:25.000: 57H - centrumcoördinaten (X/Y): 175092 / 361548

- hoekpunten plangebied (X/Y):

zuidwest: 175056 / 361499 zuidoost: 175153 / 361523 noordwest: 175032 / 361557 noordoost: 175105 / 361597

bevoegde overheid: gemeente Weert

onderzoekskader: bestemmingsplanwijziging

datum veldonderzoek: 26-11-2015

beheer en plaats documentatie: archief RAAP-zuid

ARCHIS3-zaaknummer: 39800602100

1.2 Aanleiding en doelstelling

In het plangebied zijn bodemingrepen gepland die mogelijk bedreigend zijn voor eventuele ar- cheologische resten. In het kader van de Archeologische Monumenten Zorg is volgens het door de bevoegde overheid goedgekeurde PvE (Verhoeven, 2015) een proefsleuvenonderzoek uitge- voerd. Het doel van dit onderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespecificeerde archeo- logische verwachting met betrekking tot het onderzochte plangebied, waarbij de waardering (fy- sieke en inhoudelijke kwaliteit) van eventuele vindplaatsen voorop stond. Zie tabel 1 voor de in de tekst genoemde perioden.

1.3 Randvoorwaarden

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroepsgroep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeolo- gie (KNA, versie 3.3), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtlijn. RAAP beschikt over een opgravingsvergun- ning, verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

(6)

Geologische perioden Archeologische perioden

HoloceenPleistoceen Prehistorie

Chronozone

Tijdvak Datering Tijdperk Datering

Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.

tabel1_standaard_GeoBioArcheo_RAAP_2014

Paleolithicum

(O ude Steentijd)

Mesolithicum

(M idden S teentijd)

Neolithicum

(N ieuwe Steentijd)

Middeleeuwen Nieuwe tijd Recente tijd

Romeinse tijd

IJzertijd

Bronstijd

Laat Midden Vroeg

Vroeg

Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat B Laat A A B

C: Karolingische tijd B: Merovingisch tijd A: Volksverhuizingstijd D: Ottoonse tijd

Subboreaal

Atlanticum

Boreaal Preboreaal

Denekamp

Hengelo

Moershoofd

Odderade

Eemien Weichselien PleniglaciaalVroeg GlaciaalLaat GlaciaalLaatMiddenVroeg

Belvedère/Holsteinien

Elsterien Brørup

Saalien II

Saalien I

Glaciaal x Bølling Allerød Late Dryas

Vroege Dryas

Vroegste Dryas Vroeg

Subatlanticum Laat Subatlanticum

Oostermeer

Holsteinien

- 1945

- 1500 - 1250 - 1050 - 900 - 725 - 525 - 450 - 1650

C - 1850

- 270 - 70 na Chr.

- 15 voor Chr.

- 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700

- 35.000 - 12.500

463.000

- 250.000 - 16.000

Midden Jong A Jong B

Oud Laat - 9700

- 450 voor Chr.

- 0

- 3700

- 7300 - 8700 - 1150 na Chr.

- 11.050 - 11.500 - 12.000

- 60.000

- 71.000 - 30.500

- 114.000 - 126.000 - 236.000 - 241.000 - 322.000

- 384.000 - 416.000 - 13.500 - 12.500

- 336.000

(7)

2 Voorgaand onderzoek

In 2011 heeft in het plangebied een bureau- en verkennend booronderzoek plaatsgevonden (Boots & Stiekema, 2011). Hierin werd aangegeven dat het plangebied aan het begin van de 19e eeuw in gebruik was als heide en dennenbos. Nadere bestudering van historische kaarten heeft uitgewezen dat dit niet juist is. Het westelijk deel van het plangebied was volgens de Oorspron- kelijke Aanwijzende Tafel van het Kadastrale Minuutplan uit 1811-1832 namelijk in gebruik als weiland, terwijl de oostelijke rand als akker in gebruik was. Een heel klein stukje in het zuiden van het plangebied was als dennenbos in gebruik. De huidige kadastrale grenzen gaan overi- gens nog gedeeltelijk terug op de oude grenzen van het Minuutplan.

Het grondgebruik is tot aan de Tweede Wereldoorlog niet of nauwelijks veranderd: alleen het dennenbos wordt gekapt en wordt heide. In het bureauonderzoek staat tevens omschreven dat er een landweg door het plangebied loopt (Boots & Stiekema, 2011). Deze landweg kan op kaarten echter niet teruggevonden worden. Misschien wordt de houtwal/bomenrij langs het zuidelijke heideperceel bedoeld? In de jaren 1950-1960 wordt de Kazernelaan aangelegd en raakt de om- geving van het plangebied steeds meer bebouwd, al blijft het plangebied zelf nog altijd in gebruik als akker- en weiland.

Uit de directe omgeving van het plangebied is maar één vindplaats bekend. Het betreft een waarneming (nummer 34229) van een urnenveld uit de Late Bronstijd en IJzertijd. Deze vind- plaats is echter “administratief geplaatst”. Dit houdt in dat de exacte locatie van de vondsten onbekend is. Aan deze melding mag zonder verdere verificatie van de vindplaats geen grote waarde gehecht worden. Direct naast het plangebied, aan de Kazernelaan 126, is in een archeo- logische begeleiding uitgevoerd (Mostert, 2012). Tijdens de begeleiding werden enkele greppels en een palenrij aangetroffen, die aan het landbouwkundig gebruik van het gebied worden toege- schreven. Vondsten werden niet aangetroffen, maar op basis van de vulling werden de sporen in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd gedateerd. De bodem bestond uit een akkerdek met daar- onder een vrijwel intact podzolprofiel (Mostert, 2012).

Uit het booronderzoek (Boots & Stiekema, 2011) in het plangebied bleek dat in het noordelijke deel van het plangebied een dik akkerdek aanwezig is, tot een dikte van 130 cm. Langs de oos- telijke grens met huisnummer 126 is het akkerdek het minst dik. In het zuidwestelijk deel was sprake van een bouwvoor met daaronder de C-horizont en daaronder een ABC-horizont. De be- graven Ah-horizont bestond uit een veenlaag, wat wijst op natte omstandigheden in dit deel van het gebied (Boots & Stiekema, 2011). Op basis van de bevindingen van het bureau- en booron- derzoek werd een gespecificeerde verwachting voor het plangebied opgesteld. Vanwege de deels droge en deels natte situatie in het plangebied gold een hoge verwachting voor vindplaat- sen uit de Laat Paleolithicum en Mesolithicum. Vanwege het oude akkerdek in het plangebied werd ook een hoge verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Romeinse

(8)

tijd uitgesproken. Aan het gebied werd een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd toegekend (Boots & Stiekema, 2011).

Op basis van de bevindingen van het vooronderzoek werd geadviseerd de aard, kwaliteit en omvang van (mogelijk aanwezige) archeologische resten middels een proefsleuvenonderzoek nader te onderzoeken. Het bevoegd gezag (gemeente Weert) heeft dit advies overgenomen.

(9)

3 Doel van het onderzoek

Het proefsleuvenonderzoek werd aanbevolen naar aanleiding van de resultaten van het vooron- derzoek, met als doel te bepalen wat de aard, omvang, datering, kwaliteit en diepteligging van de mogelijk aanwezige archeologische resten is. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn bepalend voor de vraag hoe verder met deze archeologische waarden dient te worden omge- gaan. Al voor het proefsleuvenonderzoek was duidelijk dat vanwege nieuwbouw en de aanleg van een waterpartij behoud in situ voor een deel van het plangebied niet mogelijk was. Daarom werd het PvE zo opgesteld dat een doorstart naar een opgraving ook mogelijk was.

Het voornaamste doel van het proefsleuvenonderzoek was het toetsen en aanvullen van de ge- specificeerde archeologische verwachting met betrekking tot het onderzochte gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het (al dan niet) vaststellen van de aanwezigheid van archeologische grondsporen. Teneinde een goed afgewogen beslissing (selectiebesluit) door het bevoegd gezag mogelijk te maken, diende het onderzoek zicht tevens te richten op aanvullende aspecten ten aanzien van de archeologische grondsporen/resten. In het Programma van Eisen (Verhoeven, 2015) zijn hiervoor specifieke onderzoeksvragen geformuleerd die door middel van het proef- sleuvenonderzoek beantwoord dienen te worden:

Algemeen:

1. Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht mogen worden?

2. Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven?

3. In hoeverre komen de onderzoeksresultaten uit het vooronderzoek overeen met de resulta- ten uit het proefsleuvenonderzoek?

4. Is er een verwachting dat buiten het nu onderzochte gebied nog resten van de aangetroffen sites aanwezig zijn en wat is de verwachting omtrent de fysische en inhoudelijke kwaliteit daarvan?

Gaafheid en conservering van de vindplaatsen:

5. In welke lagen, zones of gebieden bevinden zich gave en goed geconserveerde archeolo- gische resten of waar zijn ze te verwachten?

6. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?

Perioden en sites:

7. Indien er archeologische resten aanwezig zijn, kunnen er binnen de vindplaats aparte sites onderscheiden worden, en zo ja, op welke gronden?

(10)

8. Wat is de begrenzing en de ruimtelijke spreiding, zowel in horizontale als verticale zin, van de sites en wat is de onderlinge samenhang?

9. Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:

a. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing b. de geologische en/of bodemkundige eenheid c. de omvang (inclusief verticale dimensies) d. aard /complextype / functie

e. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) f. de vondst- en spoordichtheid

g. de stratigrafie

h. de ouderdom, periodisering, typo-chronologische classificatie

10. Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, perceelsinde- ling, akkers, grondstofwinning, vennen, et cetera?

11. Zijn er aanwijzingen voor agrarische en/of ambachtelijke activiteiten? Zo ja, waaruit blijkt dat en welke kenmerken zijn hieraan naar analogie van vraag 9 te geven?

12. Kunnen meerdere bewoningsfasen (relatief en absoluut) onderscheiden worden?

13. Wanneer en waarom zijn de sites en de vindplaats in zijn geheel verlaten of in onbruik geraakt?

Landschap en bodem:

14. Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de sites (geologie, bodemkunde, geomorfolo- gie, afstand tot water, reliëf)?

15. Hoe is de opbouw van het profiel in bodemkundige zin? Wat zijn de kenmerken van de stratigrafische eenheden? Is er sprake van loopvlakken, begraven bodems, ophogings- lagen of cultuurlagen?

16. Wat is het paleo-ecologische potentieel van het onderzoeksgebied? Liggen in de omgeving locaties die voor analyse bemonsterd kunnen worden?

17. Kan aan de hand van archeologisch vondstmateriaal uit het akkerdek een uitspraak worden gedaan over de ouderdom en/of de vorming van dit akkerdek?

18. Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan op de archeologische resten?

Bovenstaande vragen zijn gericht op een proefsleuvenonderzoek en een opgraving. Omdat al- leen een proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd en geen vindplaats is aangetroffen, kunnen een aantal vragen niet meer beantwoord worden. Vragen 1 t/m 3, vraag 10 en vraag 15 blijven ook voor onderhavig onderzoek relevant en zullen in de conclusies beantwoord worden.

(11)

4 Methoden

Plaatsing, aantal en afmetingen

Het onderzoek betrof een proefsleuvenonderzoek met doorstart naar opgraving. De proefsleuven zijn zoveel conform het Programma van Eisen aangelegd (figuur 2). In totaal zijn zes proefsleu- ven aangelegd, ieder met een lengte van 25 meter en een breedte van 4 meter. Put 1 bleek na- genoeg op de perceelgrens te liggen en werd 2 m naar het oosten verplaatst. Put 4 lag op een steilrand (ophoging) en werd daarom 4 m naar het westen verplaatst. Ter plekke van put 6 lag een stapel hout en een greppel, waardoor deze sleuf circa 3 m naar het oosten is verplaatst ten opzichte van het PvE.

In totaal is 618 m2 proefsleufoppervlak aangelegd; dit is een dekkingsgraad van 7,9 %. Een op- graving heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden (zie ook hoofdstukken 5 en 6).

Opgravingsvlakken en profielen

In alle proefsleuven is met een rupskraan met gladde bak één opgravingsvlak aangelegd in de top van de fluvioperiglaciale afzettingen. De diepte van de sleuven varieerde van circa 0,6 tot 1,3 m -Mv. De vlaktekeningen zijn digitaal vervaardigd met behulp van een GPS. Dit omvat het digi- taal inmeten van sporen, spoornummers, vondsten, kolomprofielen, coupelijnen, vlakhoogtes (ingemeten in één raai centraal in de put) en maaiveldhoogtes. De hoogte van de aangelegde vlakken is ingemeten ten opzichte van NAP.

De sporen en bodemlagen zijn in een reeks genummerd. De beschrijving en interpretatie van sporen en lagen is opgenomen in de RAAP-database.

In de proefsleuven zijn telkens twee kolomprofielen beschreven vanaf het maaiveld in het RAAP boorbeschrijvingssysteem (Deborah), geïnterpreteerd, ingemeten (met X-, Y- en Z-coördinaat) en gefotografeerd. De nummering van de kolomprofielen betekent het volgende: het eerste cijfer duidt de put aan, het tweede cijfer de zijde (1= noord, 2= oost, 3= zuid, 4= west) en het laatste cijfer het volgnummer, gezien van noord naar zuid.

Afwerking en behandeling van sporen en vondsten

De grondsporen zijn 1:1 digitaal ingemeten en beschreven in een database. Bij de aanleg van het opgravingsvlak zijn de verschillende bodemlagen onderzocht op vondsten. De grondsporen zijn allemaal gecoupeerd, in profiel getekend op schaal 1:20, en indien relevant, gefotografeerd en afgewerkt. Na afloop van het veldwerk zijn de tekeningen gedigitaliseerd.

Bemonstering

Er zijn geen monsters genomen omdat geen voor bemonstering relevante sporen werden aange- troffen.

(12)

5 Resultaten

5.1 Fysisch geografisch onderzoek

Geologie en geomorfologie

Gedurende de laatste ijstijd had de wind vrij spel in het verplaatsen van zand en silt. Over een groot deel van Nederland werd een pakket dekzand afgezet.Dekzandafzettingen die zijn afgezet tijdens het Laat-Glaciaal zorgden voor nivellering van het landschap door laagtes in het land- schap op te vullen. Het dekzand wordt ook wel het Laagpakket van Wierden genoemd, welke behoort tot de Formatie van Boxtel. Het plangebied bevindt zich volgens de geologische kaart binnen een gebied met afzettingen van de Formatie van Boxtel met een dek van het Laagpakket van Wierden: fluvioperiglaciale afzettingen (leem en zand) met een zanddek (W eerts et al, 2006:

code Bx6). Fluvioperiglaciale afzettingen zijn zanden en lemen die door water zijn afgezet in een zone rondom het landijs dat in de laatste ijstijd het noordelijke deel van Nederland bedekte.

Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat het Laagpakket van Wierden ontbreekt in het plangebied. De fluvioperiglaciale afzettingen liggen meteen aan het (pleistocene) oppervlak. Dit uit zich in grindjes tot wel 1,5 cm in de B-horizont en een (voor dekzandbegrippen) slechte sorte- ring van het zand, een teken dat het verspoelde afzettingen betreft. De fluvioperiglaciale afzet- tingen hebben niet tot de dag van vandaag aan het oppervlak gelegen. Op een zeker moment raakte het pleistocene oppervlak met de daarin aanwezige bodemvorming afgedekt door een sterk gelaagd zandpakket. Het zandpakket bestaat uit matig fijn, goed gesorteerd zand en wordt gekenmerkt door een zeer fijne gelaagdheid. De laagjes hierbinnen zijn goed te herkennen om- dat deze veel humus bevatten, weinig humus bevatten of helemaal geen humus bevatten, wat zich in duidelijke kleurverschillen uit (figuur 3). De dikte van afdekkende het zandpakket varieert tussen 20 cm (put 1) en 32 cm (put 6). Op basis van deze kenmerken kan het zand als stuifzand geïnterpreteerd worden. Het stuifzand komt alleen voor in het westelijke, lager gelegen en natte deel van het plangebied voor. In principe kan de geologie in het plangebied dan ook tot de For- matie van Boxtel gerekend worden met een Laagpakket van Kootwijk (stuifzand).

Het oostelijke deel van het plangebied lag oorspronkelijk (voor de afzetting van stuifzand) aan- merkelijk hoger: in put 6 ligt het pleistocene maaiveld op een hoogte van 32,9 m +NAP, terwijl het oude maaiveld in put 4 op een hoogte van 33,8 m +NAP ligt: een hoogteverschil van 90 cm over 50 m afstand. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geomorfologisch sprake is van een reliëfrijk pleistoceen oppervlak met dekzandruggen en bijbehorende laagten. Van dit reliëfver- schil is tegenwoordig niets meer te zien. Allereerst heeft het stuifzand het oorspronkelijke reliëf al vervlakt doordat in het laaggelegen natte deel het stuifzand makkelijk bleef liggen. Het lage deel is vervolgens door menselijk toedoen snel opgehoogd om dit voor landbouwkundig gebruik geschikt te maken, waardoor het maaiveld tegenwoordig nagenoeg waterpas ligt. Alleen langs de grens met huisnummer 126 is sprake van een kleine steilrand omdat dit perceel wat is opge- hoogd.

(13)

Bodem

De hoogteverschillen in het plangebied hebben ook hun weerslag gehad op de bodemvorming. In het hooggelegen deel (putten 3 en 4) is sprake van een relatief droge bodem waarin een veld- podzol tot ontwikkeling is gekomen (figuur 4). Deze is onder de bouwvoor nagenoeg helemaal bewaard gebleven. Zoiets is alleen mogelijk als het pleistocene oppervlak werd afgedekt voordat het plangebied de eerste keer geploegd werd. Mogelijk was er dus ook in het hoge deel van het plangebied sprake van een dunne laag stuifzand. Het stuifzand kan tegenwoordig helemaal in de bouwvoor zijn opgenomen.

In het westelijk, lager gelegen en nattere deel is de oude bodem ook bewaard gebleven. De bo- dem is hier echter onder een veel hogere grondwaterstand tot ontwikkeling gekomen. Er is nog wel sprake van een veldpodzol, maar de moerige A-horizont gaat meteen in de Bhs-horizont over (figuur 3). Een grijze E-horizont ontbreekt. Dit is typisch voor podzolgronden die zich in afvoerlo- ze laagten ontwikkelen (De Bakker & Edelman-Vlam, 1976). Als de omstandigheden nog net iets natter waren geweest, was er vermoedelijk sprake geweest van een veengrond.

Het vlak werd over het algemeen een stukje in de (ongeroerde) pleistocene afzettingen aange- legd. De A- en de E-horizont (in de hoge delen) werden langzaam verdiepend afgegraven tot het vlak uiteindelijk een stukje in de B-horizont lag.

De bodem was overigens overal intact. Er zijn slechts twee kleine verstoringen waargenomen in putten 4 en 6 (figuur 5), waarvan de oorzaak niet bekend is.

5.2 Archeologie

Sporen

Tijdens het onderzoek zijn drie spoornummers uitgedeeld aan antropogene sporen (bijlage 1).

Het betreft in alle gevallen greppels. Twee greppels (sporen 1 en 2; figuur 5) liggen in put 3, één greppel (spoor 3; figuur 5) ligt in put 4.

Spoor 1 betreft een donkergrijsbruine greppel met een breedte van 2 m. De vulling is humeus en bevat enkele kleine fragmenten baksteen. Het spoor werd gecoupeerd waaruit bleek dat het een komvormige doorsnede had en een diepte van 40 cm.

Spoor 2 ligt parallel aan spoor 1 en heeft een grijze vulling en een breedte van 0,5 m. Insluitsels werden in de vulling niet waargenomen. De greppel was nog maar 2 cm diep in de coupe. Vond- sten ontbraken.

Spoor 3 is een greppel met een grijze, humeuze vulling en een breedte van 0,6 m. Uit de coupe bleek dat de greppel een komvormige doorsnede had met een diepte van 8 cm. De vulling werd gekenmerkt door dunne zandlagen. Insluitsels werden ook in deze greppel niet waargenomen.

(14)

Een blik op het Kadastrale Minuutplan (figuur 6) biedt een aanknopingspunt voor de datering en functie van de greppels. Spoor 1 en 2 vormen de grens tussen percelen 102, 103 en 104 ooste- lijk van de greppels en perceel 105 westelijk van de greppels. Deze twee parallel lopende grep- pels kunnen daarom als perceelscheiding gezien worden. Spoor 3 ligt niet op en ook niet parallel aan een perceelgrens van het Minuutplan, maar wel in het verlengde van de perceelgrens tussen percelen 101 en 105 (figuur 6). Vermoedelijk dat deze greppel dus ook iets met de perceelinde- ling van het gebied te maken heeft, maar zijn functie in de loop van de tijd verloren heeft.

Vondsten

Het onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd.

Vergelijking met de resultaten van het vooronderzoek

Nog kort een herhaling van de resultaten in het vooronderzoek (Boots & Stiekema, 2011):

- Dik akkerdek in het hele plangebied, 70 cm in oostelijk deel tot 130 cm in noordelijk deel;

- In het zuidwestelijke deel is sprake van een dunne bouwvoor met daaronder de C-horizont?, vervolgens de begraven ABC-horizont? waarvan de Ah-horizont uit een veenlaag bestaat;

- Middelhoge verwachting voor vuursteenstrooiingen uit het Paleolithicum en Mesolithicum;

- Hoge verwachting voor nederzettingssporen, grafvelden e.d. uit het Neolithicum tot en met Romeinse tijd;

- Middelhoge verwachting voor nederzettingssporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd;

Uiteindelijk kan er geconcludeerd worden dat er inderdaad sprake is van een dik akkerdek in het hele plangebied. In het zuidwestelijk deel is sprake van een begraven bodem met een moerige tot venige bovengrond (punt 2 in de opsomming). Deze bodem is echter met humeus stuifzand en een humeus akkerdek afgedekt, het betreft dus geen C-horizont onder de bouwvoor. Boven- dien is dit bodemprofiel in het hele centrale en westelijke deel van het plangebied aangetroffen.

Hier is de bodem net zo nat als in de zuidwestelijke boring. In boringen 3 en 4 is het profiel dus niet goed geïnterpreteerd.

Deze misinterpretatie heeft belangrijke gevolgen voor de archeologische verwachting. Voor het Paleolithicum en Mesolithicum wordt een middelhoge verwachting uitgesproken vanwege de deels natte bodem en de deels droge bodem in het plangebied (Boots & Stiekema, 2011). De middelhoge verwachting is nog deels te begrijpen, al zijn 90% van alle laat-paleolithische en Mesolithische vindplaatsen te vinden waar sprake is van een uitgesproken gradiënt (forse hoog- teverschillen met open water). Daarvan is rondom het plangebied (zover bekend) geen sprake:

de bodem in het westelijke en centrale deel heeft vermoedelijk maar een klein deel van het jaar onder water gestaan.

Wat dat betreft is het ook onbegrijpelijk dat er een hoge verwachting voor bewoningssporen wordt uitgesproken door Boots en Stiekema. Het centrale en westelijke deel is namelijk zo nat dat bewoning niet mogelijk was. Alleen de oostelijke rand van het plangebied had bewoond kun-

(15)

nen zijn. En dan is het maar de vraag of voor de oostelijke rand sprake is van een hoge verwach- ting. De meeste vindplaatsen uit de Late Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen in de om- geving van Weert liggen namelijk op droge plekken met middeleeuwse ontginningen. Deze oude- re ontginningen hebben plaatsgevonden op plekken waar de bodem voor dekzandbegrippen van nature al vruchtbaar was (hoger leemgehalte). Na de Middeleeuwen werden ook van nature min- der vruchtbare delen van het landschap ontgonnen, wat resulteerde in veldpodzolen met een akkerdek. Het is bekend dat in deze minder vruchtbare delen veel minder nederzettingen en grafvelden uit de Prehistorie tot en met de Middeleeuwen liggen. Een middelhoge verwachting was voor het oostelijke hoge deel van het plangebied dan ook het hoogst haalbare geweest.

Al met al wordt de archeologische verwachting in het vooronderzoek wat overschat. Als verkla- ring voor het ontbreken van een vindplaats kan dus gesteld worden dat het plangebied niet de meest geschikte bewoningslocatie in de omgeving was. In dit soort marginale gebieden zijn be- woningssporen, grafvelden e.d. weliswaar niet helemaal uit te sluiten, maar de dichtheden aan vindplaatsen zijn zo laag dat de kans heel klein is dat er daadwerkelijk een vindplaats in een plangebied zou liggen.

(16)

6 Conclusies en aanbevelingen

Het onderzoek bestond uit een proefsleuvenonderzoek met een eventuele doorstart naar opgra- ving. Omdat in het plangebied geen behoudenswaardige vindplaats is aangetroffen (zie § 6.2), heeft een opgraving niet plaatsgevonden.

6.1 Conclusies

De conclusies van het onderzoek worden hieronder weergegeven in de vorm van de beantwoor- ding van de onderzoeksvragen.

Hoe is de opbouw van het profiel in bodemkundige zin? Wat zijn de kenmerken van de stratigrafische eenheden? Is er sprake van loopvlakken, begraven bodems, ophogingsla- gen of cultuurlagen?

In bodemkundige zin is er in het westelijke, lager gelegen deel sprake van een zwarte lage enkeerdgrond. In het oostelijke hogere deel is sprake van een hoge bruine enkeerdgrond.

Het pleistocene oppervlak in het plangebied bestaat uit fluvioperiglaciale afzettingen waar- in een veldpodzol tot ontwikkeling is gekomen. Daarop heeft de wind een laag stuifzand afgezet. Vervolgens werd het gebied ontgonnen en werd het natte westelijke deel snel met plaggen opgevuld om het voor landbouw geschikt te maken. Ook in het oostelijk deel raak- te de oude bodem afgedekt, maar ging de ophoging vermoedelijk langzamer gezien het dunnere akkerdek. Er is dus zeker sprake van oude loopvlakken: het oude pleistocene op- pervlak en dan nog eens het stuifzand. De begraven bodems bestaan uit de veldpodzol in de pleistocene afzettingen en de bodemvorming (humusophoping) in het stuifzand. De cul- tuur- en ophogingslaag is het akkerdek.

Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, perceelsindeling, akkers, grondstofwinning, vennen, et cetera?

Ja, er zijn drie greppels aangetroffen die mogelijk als perceelscheiding te interpreteren zijn.

Vermoedelijk zijn de greppels in de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd te dateren.

Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht mogen worden?

Er zijn alleen sporen van landgebruik in de vorm van greppels aangetroffen. Archeologische resten in de vorm van nederzettingsresten, grafvelden e.d. worden in het plangebied niet meer verwacht.

Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bij- voorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven?

Het westelijk deel van het plangebied was veel te nat voor bewoning, grafvelden e.d. Het oos- telijk deel lag wel wat hoger, ook hier is geen sprake van een zeer aantrekkelijke vestigingslo-

(17)

catie. Die zijn op relatief korte afstand (vruchtbare dekzandeiland van W eert) veel meer voor- handen.

In hoeverre komen de onderzoeksresultaten uit het vooronderzoek overeen met de resultaten uit het proefsleuvenonderzoek?

De resultaten van het vooronderzoek komen niet helemaal overeen met die van het proefsleu- venonderzoek. In het vooronderzoek wordt eraan voorbij gegaan dat ongeveer tweederde van het gebied zo nat is dat bewoning niet mogelijk was. De archeologische verwachting wordt daarom flink overschat. Zelfs voor het hoger gelegen oostelijke deel had de archeologische verwachting wat lager geschat kunnen worden.

6.2 Selectieadvies

Tijdens een telefonisch overleg met de gemeente en diens adviseur tijdens het veldwerk heeft RAAP geadviseerd dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats.

6.3 Aanbevelingen

De resultaten van het onderzoek tonen aan dat bij de bestaande planvorming geen waardevolle archeologische resten verstoord zullen worden. Er gelden zodoende geen restricties ten aanzien van de verdere planvorming.

Tijdens het telefonisch overleg in het veld heeft de gemeente Weert besloten dat in het plange- bied geen nader onderzoek nodig is. Het plangebied werd vrijgegeven voor de archeologie.

(18)

Literatuur

Bakker, H. de, A.W. Edelman-Vlam, 1976. De Nederlandse bodem in kleur. Wageningen.

Boots, G.J. & M. Stiekema, 2011. Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronder- zoek Kazernelaan ong. te Weert in de gemeente Weert. Econsultancy, Swalmen.

Mostert, M., 2012. W eert, Kazernelaan. Archeologische begeleiding (AB) – protocol opgraven.

BAAC rapport A-12.0058. BAAC bv., ’s-Hertogenbosch.

Verhoeven, M.P.F., 2015. Programma van Eisen proefsleuven met eventuele doorstart naar opgraving, Kazernelaan 128 te Weert, gemeente Weert. RAAP-PvE 1541, RAAP Ar- cheologisch Adviesbureau, Weesp.

Weerts, H., J. Schokker, K. Rijsdijk & C. Laban, 2006. Geologische overzichtskaart van Neder- land. TNO Bouw en Ondergrond, Utrecht.

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen

Figuur 1. Ligging plangebied (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster).

Figuur 2. Puttenplan.

Figuur 3. Nat bodemprofiel (profiel 242 in put 2) met onderin fluvioperiglaciale afzettingen (FP).

Figuur 4. Droog bodemprofiel (profiel 342 in put 3) met onderin fluvioperiglaciale afzettingen (FP).

Figuur 5. Sporenoverzicht met locatie gedocumenteerde profielen.

Figuur 6. Proefsleuven op het Kadastrale Minuutplan van circa 1811-1832.

Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.

Bijlage 1. Sporenlijst.

(19)

Tra nche

eweg Suffolkweg Zuid

Ringb

aan -We

st

Kazernelaan Parklaan

KMS Kanaalzone II

Z w a n e n v e n

W e e r t b e e k G r o t e I J z e r e n M a n

E e n d e n v e n De Kempen

174 175 176

361

361 362

362 © Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2015

88 8 88 8 8888888888888888888888888888888888888888888

Figuur 1. Ligging plangebied (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster).

(20)

361500

175050 175100 175150

361500 361550

361550

50 40 30

1:1000 0

m 20 10

Figuur 2. Puttenplan.

MR1/wekaz2_mr

(21)
(22)
(23)

361500

175050 175100 175150

361500 361550

361550

3

5 1

2

4

6

50 40 30

1:1000 0

m 20 10

Figuur 5. Sporenoverzicht met locatie gedocumenteerde profielen.

MR1/wekaz2_mr

grens plangebied putnummer kolomprofiel spoornummer

5 overig

3

(24)

361500

175050 175100 175150

361500 361550

361550

50 40 30

1:1000 0

m 20 10

Figuur 6. Proefsleuven op het Kadastrale Minuutplan van circa 1811-1832.

MR1/wekaz2_mr

(25)

Bijlage 1. Sporenlijst

Textuur

Code Omschrijving

Zs1 zand zwak siltig

Zand- en grindmediaan

Code Referentiewaarde Omschrijving

MF Zs1 matig fijn

Humus

Code Omschrijving

- geen humusbijmenging

h2 matig humeus

Puin

Code Omschrijving

0 afwezig

4 wei nig middelgrof pui n

Soort puin

Code Omschrijving

- nnb

rb rood baksteen

(26)

pu t

vo rm in v lak

vo rm in co up e

die pte

in te rp re tat ie

vu lli ng

te xtu ur

med iaan

kle ur

ge vle kt

hu mus

pu in

so ort p uin

3langwerpig/lineairkomvormig40greppel0Zs1MFDYUwitgrijsh24rb- 3langwerpig/lineairkomvormig40greppel1Zs1MFdonkergrijswitgrijsh20-- 3langwerpig/lineairkomvormig40greppel2Zs1MFbruingrijsgeelgrijs-0-- 3langwerpig/lineairniet nader beschreven0greppel0Zs1MFgrijsbruin-0-bijna uit vlak verdwenen 4langwerpig/lineairkomvormig8greppel0Zs1MFdonkergrijswitgrijsh20-veel spoellaagjes 1Niet van toepassingniet van toepassing0Bhs-horizont0Zs1MFbruin--0-- 1rechthoekigniet van toepassing0recente verstoring0Zs1MFdonkerbruingrijslichtgeelh20--

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Algemeen: aard bovengrens: diffuus (3-10 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: klei, uiterst siltig, lichtgrijs, enkele zandlagen, matig stevig,

Voor het bepalen van deze verrijkte verkeersintensiteiten is gebruik gemaakt van de 2014 en 2023 werkdag-verkeersintensiteiten berekend met het verkeersmodel

opgespoten zand oftewel kunstmatig strand (zie figuur 2).H oge dichtheden aan foeragerende vogels worden hier niet verwacht gezien de verstoring vanaf de dijkzone en oostelijke

[r]

[r]

(sw-vab) specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bebouwing

[r]