Vraag nr. 183 van 15 februari 1999
van de heer JOHAN MALCORPS
Provinciaal ruimtelijk structuurplan Antwerpen – Gebiedsafbakening
1. De provincie Antwerpen maakt in snel tempo werk van de opstelling van een provinciaal ruimtelijk structuurplan. In het overleg met ge- meentebesturen en bevolking is het wel bijzon- der storend dat nog niets bekend is over de af- bakening van het grootstedelijk gebied Antwer- pen, of de afbakening van het havengebied.
Voor beide afbakeningsprocedures is het Vlaams Gewest verantwoordelijk.
Voor wanneer zijn deze afbakeningsprocedures gepland ? Tegen wanneer kunnen ze zijn afge- rond ? In hoeverre is een afstemming op het proces van provinciale structuurplanning nood- zakelijk ?
2. Eén concreet voorbeeld : in de taakstellingen voor gemeenten (buiten het stedelijk gebied) op het vlak van woningbouw, wordt in het voorlig- gend ontwerp van provinciaal structuurplan geen rekening gehouden met die delen van ge- meenten welke gedeeltelijk in en gedeeltelijk buiten het stedelijk gebied zullen vallen.
De opstellers van het provinciaal structuurplan gaan er voorlopig vanuit dat de woningen in het buitengebied van gemeenten die gedeeltelijk ook in stedelijk gebied zijn gelegen, niet meetel- len in de taakstelling en het vastgelegde percen- tage voor het buitengebied, maar worden verre- kend in het aantal woningen binnen het stede- lijk gebied. Daardoor kan natuurlijk een belang- rijke verschuiving optreden in de procentuele verdeling tussen stedelijk en buitengebied zoals vastgelegd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.
Deze interpretatiewijze zou bij de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monu- menten en Landschappen (Arohm) bespreek- baar zijn.
Volgt de minister deze redenering ? Zo ja, komt daardoor het evenwicht stedelijk-landelijk niet in het gedrang ?
Werden terzake reeds nadere richtlijnen ver- strekt ? Zo neen, blijkt dat niet nodig ?
Antwoord
1. De afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen is dermate complex en alomvattend dat er in eerste instantie voor werd geopteerd om uit het leerproces van het grootstedelijk ge- bied Gent de nodige lessen te trekken. In de loop van 1999 zal worden geoordeeld wanneer het afbakeningproces voor Antwerpen kan wor- den aangevat. Rekening houdende met de thans aan de gang zijnde afbakeningsprocessen kan men stellen dat voor de afbakening van een grootstedelijk gebied een procesperiode van 1,5 à 2 jaar een realistische inschatting is.
De afbakening van de zeehaven van Antwer- pen, het zogenaamde ruimtelijk uitvoeringsplan voor de zeehaven, is vandaag reeds aangevat voor het gedeelte op de Linkeroever in het kader van het strategisch plan voor de Waas- landhaven. Op basis van de voortgang van de werkzaamheden op de Linkeroever kan worden geoordeeld om ook met het proces voor het uit- voeringsplan voor de zeehaven op de rechteroe- ver te starten. Op basis van de voortgang van de werkzaamheden voor het proces in de Waas- landhaven kan een realistische procesperiode voor het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de ge- hele zeehaven op circa twee jaar worden ge- raamd.
Voor de afbakeningsprocessen in het grootste- delijk gebied en de zeehaven is in een sterke be- trokkenheid van de provinciale overheid voor- zien. Dit is vandaag reeds het geval bij het afba- keningsproces voor de regionaalstedelijke ge- bieden Turnhout en Mechelen en voor de op- maak van het strategisch plan voor de Waas- landhaven. Op deze wijze zou een degelijke in- houdelijke afstemming en doorwerking naar het provinciaal structuurplanningsproces aanwezig moeten zijn.
2. Redenering
De vermelde redenering inzake verdeling van de woningbouw tussen stedelijke gebieden en het buitengebied kan niet worden onderschre- ven.
Inzake de taakstelling voor woningbouw in de groot- en regionaalstedelijke gebieden wordt de volgende redenering gevolgd, die ook door mijn administratie aan de provincie Antwerpen is ge- meld. In het afbakeningsproces voor de groot- en regionaalstedelijke gebieden wordt voor het geheel van het stedelijk gebied een taakstelling inzake woningbouw als hypothese vooropge- steld. Deze taakstelling is afgeleid uit (1) het aandeel dat de provincie heeft in de totale wo- ningvoorraad van Vlaanderen, (2) de verdeling van de woningvoorraad tussen de gemeenten
die geheel zijn gelegen in het buitengebied en die welke geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in de stedelijke gebieden – dit zijn de gemeenten die zijn opgesomd in het richtinggevend gedeel- te van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen – en (3) het aandeel dat het betrokken groot- en regionaalstedelijk gebied heeft in de woning- voorraad van de stedelijke gebieden in de be- trokken provincie.
Deze taakstelling geldt alleen voor het gedeelte van de betrokken gemeenten dat effectief tot het stedelijk gebied zal behoren. Op basis van de resultaten van het afbakeningsproces zal de vooropgestelde hypothese – al dan niet bijge- steld – als een effectieve en definitieve taak- stelling moeten worden beschouwd. Voor het gedeelte van de gemeenten dat tot het buitenge- bied zal behoren, geldt uiteraard het procentu- eel aandeel voor het buitengebied gedifferen- tieerd per provincie zoals aangegeven in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.
Evenwicht stedelijk-landelijk
Bij het verder uitwerken van dit procentueel aandeel inzake woningbouw in het buitengebied zal de provincie bij het opstellen van haar ruim- telijk structuurplan ook de gemeenten waarvan delen tot het buitengebied kunnen behoren, in rekening moeten brengen. De provincie zal aldus voor ieder van deze gemeenten met kwali- tatieve ontwikkelingsperspectieven moeten aan- geven welk aandeel de gemeente binnen het provinciaal aandeel voor het buitengebied maximaal mag innemen.
Op deze wijze wordt voorkomen dat er een scheeftrekking zou plaatsvinden in de verdeling inzake woningbouw tussen het stedelijk gebied en het buitengebied zoals aangegeven in de bin- dende bepalingen van het Ruimtelijk Structuur- plan Vlaanderen.
Deze redenering wil echter niet zeggen dat in het buitengebiedgedeelte van gemeenten die deels tot het stedelijk gebied behoren, niets meer kan. Er wordt met name van uitgegaan dat aan de eigen behoeften van de gemeente moet kunnen worden voldaan. De berekening van de eigen behoefte en de locatiekeuze voor woning- bouw blijft evenwel een zaak voor de gemeente.
Richtlijnen
Vermits zowel de provincie als de gemeente als volwaardige partner in het afbakeningsproces voor het stedelijk gebied deelnemen, kennen zij de vandaag gevolgde redenering en zijn geen bijkomende richtlijnen hiervoor noodzakelijk.
Indien nodig kan ook de betrokken gemeente hierover bijkomend overleg vragen met Arohm, onder andere naar aanleiding van de bespreking van de woningbehoeftestudie of het gemeente- lijk structuurplan.