• No results found

De toevoeging van een spontane taalanalyse aan een gestructureerde morfosyntactische taaltest voor peuters met een taalontwikkelingsstoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toevoeging van een spontane taalanalyse aan een gestructureerde morfosyntactische taaltest voor peuters met een taalontwikkelingsstoornis"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De toevoeging van een spontane taalanalyse aan een gestructureerde morfosyntactische

taaltest voor peuters met een taalontwikkelingsstoornis

Mayon Hoeks

Afdeling Neurolinguïstiek, Faculteit Letteren, Rijksuniversiteit Groningen, Nederland

Mayon Hoeks, s2765756 Rijksuniversiteit Groningen Department Neurolinguïstiek Faculteit Letteren Mail: m.d.w.hoeks@student.rug.nl

(2)

2 I. Voorwoord

Dit voorwoord wil ik gebruiken om iedereen te bedanken die dit onderzoek mogelijk heeft gemaakt. Allereerst Koninklijke Kentalis en dan vooral De Taaltrein in Zwolle. Als stagiaire heb ik hier veel geleerd over de verdiepende diagnostiek bij taalontwikkelingsstoornissen en taalontwikkelingsstoornissen in het algemeen. Dankzij deze organisatie heb ik ook mijn onderzoek met succes kunnen uitvoeren. Ook mijn stagebegeleidster, Anthea Mulder, wil ik bedanken voor het advies en het meedenken voor de uitvoering van mijn onderzoek.

En als laatst wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun tijdens het uitvoeren van mijn onderzoek en het schrijven van mijn scriptie.

(3)

3 II. Samenvatting

De linguïst wordt steeds meer gekort in werk. De spontane taalanalyses die uitgevoerd worden door de linguïst kosten meer tijd dan een gestructureerde tests, die uitgevoerd kan worden door een logopedist. Om de morfosyntactische ontwikkeling in kaart te brengen bij peuters met een taalontwikkelingsstoornis, wordt daarom vaak een gestructureerde taaltest gebruikt. Door middel van dit onderzoek proberen we de toevoeging van spontane taalanalyses aan gestructureerde taaltests voor de morfosyntaxis te bepalen en dus de toegevoegde waarde van de linguïst.

Aan dit onderzoek hebben zeven peuters met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) meegedaan. Alle kinderen zaten op De Taaltrein. Dit is een peutercommunicatiegroep voor kinderen met een TOS. De spontane taal is geanalyseerd door middel van TARSP. De gestructureerde test, die is afgenomen bij de kinderen, is de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling.

De resultaten en de beoordelingen van beide tests zijn vergeleken met elkaar. Er is een hoge correlatiecoëfficiënt gevonden tussen beide tests. Er zijn ook enkele verschillen gevonden. De participanten maken namelijk of evenveel verschillende zinsconstructies óf meer verschillende zinsconstructies in de TARSP vergeleken met de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Bovendien kregen van de zeven participanten, drie participanten een andere beoordeling uit de beide tests. Twee een slechtere beoordeling en één een betere beoordeling.

De spontane taalanalyses zijn zeker van toegevoegde waarde aan een gestructureerde test voor peuters met een TOS. Niet alleen kan hier meer informatie uitgehaald worden over andere taalaspecten, bepaalde kinderen ervaren ook geen negatiefeffect omdat de inhoud zelf bepaald kan worden en er minder gevraagd wordt van het concentratievermogen. Uit de spontane taalanalyses blijkt bovendien dat kinderen vaak meer én complexere zinsconstructies bezitten dan uit de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling blijkt. Met als deze bevindingen kan met zekerheid gesteld worden dat een spontane taalanalyse een toevoeging is aan een gestructureerde taaltest. Het werk van een linguïst zorgt ervoor dat er meer kennis over de talige ontwikkeling van een kind ontstaat.

(4)

4 Inhoudsopgave I. Voorwoord Blz. 2 II. Samenvatting Blz. 3 1. Inleiding Blz. 5 1.1 Typische taalontwikkeling Blz. 5 1.2 Taalontwikkelingsstoornissen Blz. 6 1.3 Behandeling Blz. 8 1.4 Literaire vergelijking Blz. 9 1.5 Vraagstelling Blz. 11 2.Methode Blz. 11 2.1 Participanten Blz. 11 2.2 Materiaal Blz. 12 2.2.1 Gestructureerde taaltests Blz. 12 2.2.1.1 Schlichting Test voor Zinsontwikkeling Blz. 13

2.2.2 Spontane taalanalyses Blz. 13 2.2.2.1 TARSP Blz. 14 2.3 Procedure Blz. 14 2.4 Scoring Blz. 15 3. Resultaten Blz. 15 4. Conclusie en discussie Blz. 20 4.1 Literaire vergelijking Blz. 20

4.2 Kwantitatieve en kwalitatieve vergelijking Blz. 21 4.3 Beperkingen van het onderzoek Blz. 22

4.4 Vervolg onderzoek Blz. 23

5. Referenties Blz. 24

(5)

5 1. Inleiding

Het werk van de linguïst staat steeds meer op het spel door de bezuinigingen onder andere in de zorg. Daarom is het belangrijk om de waarde van het werk van de linguïst aan te tonen. Zo worden de spontane taalanalyses afgenomen door de linguïst. De linguïst bevat hier meer kennis over dan de logopedisten. Er zijn weinig studies gedaan naar het verschil tussen spontane taalanalyses en gestructureerde taaltests bij peuters met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Door middel van dit onderzoek proberen we de toevoeging van spontane taalanalyses aan gestructureerde taaltests voor de morfosyntaxis te bepalen en daardoor aan te tonen dat een linguïst onmisbaar is bij het diagnosticeren/behandelen van peuters met een TOS op gebied van morfosyntaxis.

1.1 Typische taalontwikkeling

De eerste fase van de typische taalontwikkeling is de prelinguale fase (0;0 tot 1;0 jaar). Tijdens deze fase leert het kind geluidjes maken en de eerste woordjes te begrijpen. Daarop volgt de vroeg-linguale fase (1;0 tot 2,6 jaar). In deze fase gebruiken kinderen één- à tweewoordzinnen. Tijdens deze fase is veel verschil te zien in de taalontwikkeling van de kinderen. Sommige kinderen bezitten in deze fase al 350 woorden, terwijl bij andere kinderen de woordenschat pas net op gang komt (Schaerlaekens, 2010, Hoofdstuk 2 en 3).

Tijdens de differentiatiefase (2;6 tot 5;0 jaar) komt het leren van nieuwe woorden in een stroomversnelling. Niet alleen nieuwe inhoudswoorden worden geleerd, maar ook woorden uit andere klassen (bijvoorbeeld voorzetsels en bijwoorden). Daarnaast worden zinnen steeds langer. In de differentiatiefase komt de ontwikkeling van de morfologie ook opgang. Zelfstandige naamwoorden worden verbogen en werkwoorden vervoegd. Rond het vijfde of zesde levensjaar spreken de meeste kinderen verstaanbaar, maken weinig (opvallende) fouten en maken langere en volledige zinnen (Schaerlaekens, 2010, Hoofdstuk 4).

Van 5;0 tot 10;0 jaar is de voltooiingsfase. Kinderen leren hier een belangrijke taalvaardigheid, namelijk schriftelijke taal. Ook de mondelinge taal wordt verder geoefend. De fonologische ontwikkeling is beëindigd: alle afzonderlijke fonemen en foneemverbindingen kunnen probleemloos gebruikt worden. De woordenschat neemt toe en de meeste basale regels van de syntaxis en morfologie worden beheerst. De morfologie van onregelmatige woorden worden na het vijfde levensjaar geleerd. Ook laten kinderen

(6)

6 metalinguïstische vaardigheden zien; ze verbeteren hun eigen taal of dat van een ander (Schaerlaekens, 2010, Hoofdstuk 5).

1.2 Taalontwikkelingsstoornis

Taalontwikkelingsstoornissen (TOS) komen bij ongeveer vijf tot zeven procent van de jonge kinderen voor (Leonard, 2000). De TOS is hierbij niet veroorzaakt door een blootstellingsachterstand, cognitieve problemen en/of gehoorproblemen (Stephan, Diender, Uilenburg & Wiefferink, 2015). De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (5de editie; DSM-5; American Psychiatric Association, 2013) heeft daarom de volgende vier criteria beschreven:

A. Persisterende moeite met het verwerven en gebruiken van taal in alle modaliteiten (gesproken, geschreven, gebarentaal, of anders) door deficiënties in het begrijpen of produceren van taal, waaronder de volgende kenmerken:

1. Verminderde woordenschat (woordkennis en woordgebruik).

2. Beperkte zinsstructuur (het vermogen om woorden en woorduitgangen samen te voegen om zinnen te vormen volgens grammaticale en morfologische regels). 3. Beperkingen in het voeren van gesprekken (het vermogen om de woordenschat te

gebruiken en zinnen met elkaar te verbinden om een onderwerp of een reeks gebeurtenissen uit te leggen of te beschrijven, of een gesprek te voeren).

B. Het niveau van het taalvermogen ligt substantieel en kwantificeerbaar onder dat wat gezien de leeftijd verwacht mag worden, wat resulteert in beperkingen in de effectieve communicatie, sociale participatie, schoolresultaten of werk gerelateerde prestaties, elk afzonderlijk of in combinatie.

C. Het begin van de symptomen ligt in de vroege ontwikkelingsperiode.

D. De moeilijkheden kunnen niet worden toegeschreven aan gehoor- of visusproblemen of andere zintuigelijke beperkingen, motorische stoornissen, of een andere somatische aandoening, en kunnen niet beter worden verklaard door een verstandelijke beperking of een globale ontwikkelingsachterstand

Kinderen met een TOS kunnen moeite hebben met én de taalproductie én het taalbegrip, maar ook in slechts één van de twee. Zowel bij de productie als het begrip zijn er verschillende taalaspecten die in verschillende mate aangedaan kunnen zijn, namelijk morfosyntaxis, semantiek, fonologie, fonetiek en/of pragmatiek. In Tabel 1 is een overzicht terug te vinden

(7)

7 van de verschillende uitingsvormen van een TOS (Manders, Van den Heuvel & De Bal, 2013; Goorhuis & Schaerlaekens, 2000)

Tabel 1

Overzicht van de verschillende taalaspecten en de bijbehorende problemen.

Taalaspect Problemen met

Morfosyntaxis Het vervoegen van (werk)woorden en het vormen van grammaticaal correcte zinnen.

Semantiek Woordenschat, betekenis van woorden afzonderlijk en de betekenis in grote groepen woorden.

Fonologie Het kunnen onderscheiden van verschillende klanken die in een taal voorkomen.

Fonetiek Het correct kunnen articuleren van klanken.

Pragmatiek De regels voor het gebruik van taal in sociale situaties (communicatieve intenties, conversatievaardigheden, verhaalopbouw).

De ontwikkeling van de verschillende taalaspecten worden afhankelijk van elkaar verworven. Dat wil zeggen dat het vergroten van de woordenschat (semantiek) ervoor zorgt dat er nieuwe zinnen kunnen worden gemaakt (syntaxis). Dit zorgt er weer voor dat de grammatica zich verder kan ontwikkelen (morfologie). Deze taalaspecten kunnen niet worden verworven zonder kennis van de fonologie en fonetiek. In Figuur 1 is een weergave terug te vinden van de chronologische ontwikkeling van de verschillende taalaspecten.

(8)

8 Kouenberg, Vermeij, Spliet en Wiefferink (2016) hebben onderzoek gedaan naar de kenmerken van een TOS bij kinderen van 2;0 tot 5;0 jaar. Hierbij zijn kinderen met alleen productieproblemen (TP) vergeleken met kinderen die begrips- en productieproblemen (TP- TB) hebben. Zij vonden dat de groepen niet alleen op taalbegrip verschilden, maar ook op taalproductie. Peuters met TP problemen maakten namelijk minder fouten in woordproductie dan de TP-TB groep. De groepen verschilden niet met elkaar op zinsproductie. Naast de talige problemen, hebben kinderen met een TOS ook vaak een tekort in het verbale kortetermijngeheugen en het werkgeheugen (Archibald & Gathercole, 2006)

1.3 Behandeling

Er bestaan nog veel vragen over de effectiviteit van behandelingen voor peuters met een TOS. Dit is een belangrijke vraag om te beantwoorden om zo de relevantie van goed diagnostisch materiaal bij peuters te kunnen aantonen.

Figuur 1. Chronologische volgorde van de ontwikkeling van de verschillende taalaspecten (Schaelaerens, 2010)

(9)

9 Law, Garret en Nye (2004) hebben een meta-analyse geschreven over de vroegbehandeling bij kinderen met een TOS. Zij concludeerden dat er een positief effect van de behandeling te vinden was bij kinderen met taalproductieproblemen. Op gebied van de fonologie, syntaxis en semantiek gingen de kinderen vooruit. De effecten van vroegbehandeling op taalbegrip zijn minder duidelijk. De taalbegripsproblemen bij de kinderen die vroegbehandeling kregen, leken niet minder te zijn dan bij de kinderen zonder vroegbehandeling. Ook uit ander onderzoek komt geen duidelijk beeld naar voren over het effect van vroegbehandeling. Glogowska, Roulstone, Enderby en Peters (2000) hebben namelijk Engelse peuters onderzocht bij wie de taal langzaam opgang kwam. Zij vonden geen bewijs dat logopediebehandelingen meer effect hadden dan wachten. Een belangrijk kritiekpunt is dat de kinderen slechts één keer in de maand een behandeling kregen. Brands, Knoors en Aarts (2008) hebben een groep kinderen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden op peuterleeftijd interventie gegeven in een peutergroep. Zij vonden juist wel vooruitgang in zowel de taalproductie als in het taalbegrip. Deze kinderen gingen vier dagdelen naar een peutergroep waar zij groeps- en individuele behandelingen kregen.

Vroegbehandeling kan dus effectief zijn voor peuters met een TOS. Voor een optimale behandeluitkomst is het daarom van belang dat een kind met problemen op het gebied van spraak een taal zo vroeg mogelijk gediagnosticeerd wordt (Manders, Van den Heuvel & De Bal, 2013). De diagnostiek van deze jonge kinderen is lastig, omdat het leren van taal een geleidelijk proces is. Het verschil in taal tussen typisch ontwikkelende kinderen en kinderen met een TOS zal nog niet zo groot zijn dan op latere leeftijd (Locke, 1994). Om een duidelijk beeld te krijgen, is daarom goed diagnostisch materiaal noodzakelijk.

1.4 Literaire vergelijking

Wat bepaalt of een logopedist een spontane taalanalyse gebruikt of kiest voor een gestructureerde test? Zo zijn er voor- en nadelen voor beide tests. Hieronder zal een overzicht gegeven worden van een voor- en nadelen van zowel een spontane taalanalyse als een gestructureerde taaltest.

Julien (2007) stelde dat spontane taalanalyses minder ‘inhouds-, taal- en normbiased’ zijn dan gestructureerde tests. Met ‘bias’ wordt bedoeld dat er geen voordelig of nadelig effect bestaat voor een bepaalde groep kinderen. Een spontane taalanalyse is minder ‘inhoudsbiased’, omdat het kind zelf kan bepalen waar over gepraat gaat worden. Het kind kan zelf de woorden en

(10)

10 interactiepatroon kiezen. Een spontane taalanalyse is minder ‘taalbiased’, omdat rekening gehouden kan worden met de dialecten. Als laatste is een spontane taalanalyse minder ‘normbiased’, omdat er sprake is van een kwalitatieve beoordeling van de taal, in plaats van een kwantitatieve beoordeling.

Een nadeel is dat de uitwerking van een spontane taalanalyse vergeleken met een gestructureerde test veel langer duurt. Zo duurt de afname van de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling ongeveer 15 à 35 minuten (Schlichting & Lutje Spelberg, 2010). De uitwerking is vrij simpel en kan binnen 15 minuten klaar zijn. Bij een spontane taalanalyse moet een sample van de taal worden opgenomen. De uitingen moeten uitgeschreven worden en gescoord op een scoreformulier. Over het algemeen zal dit langer duren dan een gestructureerde testafname.

Daar staat tegenover dat een gestructureerde tests slechts de morfosyntaxis meet. Uit een spontane taalanalyse is informatie te halen over de taalproductie de je door middel van een taaltest niet kunt krijgen (Julien, 2007). Er kan bijvoorbeeld informatie worden ingewonnen over de semantiek en pragmatiek.

Bovendien is het bij een gestructureerde taaltest noodzakelijk dat een kind zijn/haar aandacht bij de test kan houden. Schlichting en Lutje Spelberg (2010) hebben geconcludeerd dat de concentratie bij kinderen nog niet volledig is ontwikkeld. Een gestructureerde test zal meer van de concentratie vergen dan een spontane taalanalyse, omdat kinderen tijdens een spontane taalanalyse kunnen doen wat ze zelf leuk vinden.

Tijdens de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling moet het kind de testleider herhalen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dan een kind een bepaalde zinsconstructie bezit als hij/zij de testleider kan imiteren. Ervin (1984) en Slobin (1967) hebben dit kunnen bevestigen met hun onderzoeken. Zij vonden dat de geïmiteerde taal en de spontane taal gelijk waren qua morfosyntaxis. Aan de andere kant stelde Bohannen (1975) dat het auditieve geheugen van kinderen ervoor zorgt dat zij lange zinnen niet kunnen herhalen. Kinderen vinden het vaak al lastig om een zin te herhalen die zij net daarvoor zelf hadden gezegd (Bloom, Hood & Lightbown, 1974).

(11)

11 1.5 Vraagstelling

Zoals te lezen was in de inleiding, zijn voor gestructureerde taaltests en spontane taalanalyses voor- en nadelen op te noemen. Om hier verder op in te kunnen gaan, zal in huidig onderzoek de zinsontwikkeling van peuters met een TOS worden onderzocht. Allereerst wordt onderzocht welke zinsconstructies peuters met een TOS maken. Vervolgens zullen deze constructies vergeleken worden met de constructies die getest worden in de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling en de TARSP. Uiteindelijk proberen we een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag van dit artikel, namelijk wat de toegevoegde waarde van een spontane taalanalyse aan een gestructureerde taaltest is wat betreft het onderzoek naar morfosyntactische ontwikkeling bij peuters van 3;0 tot 4;06 jaar met een TOS.

De verwachting is dat de kinderen tijdens de spontane taalanalyse meer verschillende soorten zinsconstructies laten horen dan tijdens de gestructureerde taaltest, omdat zij minder beperkt worden in hun taal. Daarnaast is te verwachten dat de constructies complexer zijn tijdens de spontane taalanalyse.

2 Methode

2.1 Participanten

De kinderen van het onderzoek gaan naar De Taaltrein in Zwolle. Dit is een peutercommunicatiegroep van Koninklijke Kentalis. Kinderen krijgen hier vroegbehandeling voor hun taalproblemen. Afhankelijk van de soort en ernst van de taalproblemen gaan de kinderen twee of vier dagdelen naar de peutercommunicatiegroep. Als het kind alleen taalproductieproblemen laat zien, komt het kind twee dagdelen in de week. Zijn er naast de productieproblemen ook taalbegripsproblemen, dan mag het kind vier dagdelen in de week komen. Op de groep staan een logopedist en een pedagogisch behandelaar. In de groep worden groepsbehandelingen gegeven om de spraak en taal te oefenen. Daarnaast worden de kinderen door een logopedist twee keer in de week uit de groep gehaald voor een individuele behandeling of het afnemen van een taaltest.

Aan dit onderzoek hebben achtkinderen (zeven jongens) met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) meegedaan. Dit zijn zowel kinderen met problemen in taalbegrip én –productie (vier dagdelen) als de kinderen die alleen moeite hebben met de taalproductie (twee dagdelen). Bij

(12)

12 alle participanten is de diagnose TOS gesteld door middel van de DSM-5. De gemiddelde leeftijd van de kinderen met een TOS is 3;09 jaar (range 3;07 – 4;02 jaar).

Tabel 3

Overzicht van de participanten.

Participant Sekse Leeftijd Aantal dagdelen Datum TARSP-afname Datum ZO afname M.L. M 4;02 2 23-04-2018 09-04-2018 R.J. M 4;02 2 23-04-2018 12-04-2018 A.D. V 4;02 2 24-04-2018 24-04-2018 D.H. M 3;07 2 26-04-2018 09-04-2018 T.S. M 3;07 2 26-04-2018 22-03-2018 T.E. M 3;08 2 26-04-2018 22-03-2018 L.E. M 3;10 4 07-05-2018 05-04-2018 D.R. M 3;09 4 07-05-2018 26-04-2018 2.2 Materialen

Voor dit onderzoek zijn twee tests afgenomen bij de kinderen, namelijk de TARSP en de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. De Schlichting Test voor Zinsontwikkeling wordt elke drie maanden afgenomen door de logopedist om zo de vooruitgang van het kind te meten. De TARSP wordt afgenomen door de linguïst als verdiepende diagnostiek is aangevraagd.

Hieronder zal het materiaal dat gebruikt kan worden om de morfosyntaxis in kaart brengen bij kinderen van 3;0 tot 4;06 jaar beschreven worden. In de setting waar dit onderzoek plaatsvindt, wordt gebruik gemaakt van de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling als gestructureerde test en de TARSP als spontane taalanalyse. Deze tests zullen daarom uitvoeriger beschreven worden.

2.2.1 Gestructureerde taaltests

Om de zinsontwikkeling te meten wordt vaak een subtest van de preschool-2 Clinical Evaluation of Language Fundamentals (preschool-2 Wigg, Secord & Semel, 2012) of de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling (Sclichting & Lutje Spelberg, 2010) gebruikt. Dit zijn

(13)

13 tests die duidelijk gestructureerd zijn. Er mag (bijna) niet van de voorgeschreven afnameprocedure afgeweken worden. Het kind krijgt per item een score en de totale score geeft een indicatie van het taalniveau. Bij de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling wordt ervan uitgegaan dat een zinsconstructie is verworven als het kind de testleider na kan spreken. Deze zinnen beginnen als simpele éénwoordsuitingen en lopen op in moeilijkheidsgraad. De subtest van de preschool-2 CELF om de zinsontwikkeling te meten, is de subtest zinnen herhalen.

2.2.1.1 Schlichting Test voor Zinsontwikkeling

De Schlichting Test voor Zinsontwikkeling is onderdeel van de Schlichting Taalproductie-II. Andere onderdelen zijn woordontwikkeling, pseudowoorden, verhaaltest en auditief geheugen. De Test voor Zinsontwikkeling wordt afgenomen om de grammaticale of syntactische ontwikkeling te toetsen. De syntaxis van een zin wordt gerealiseerd door middel van intonatie, woordvolgorde en morfologie (Givón, 1984).

De Test voor Zinsontwikkeling meet de actieve syntactische ontwikkeling door het uitlokken van zinnen met ondersteuning van materiaal en/of afbeeldingen. Deze afname gebeurt altijd op een kindvriendelijke wijze.

Er is sprake van een oplopende moeilijkheidsgraad van de uitingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van vier ontlokkingsmechanismen, namelijk het letterlijk naspreken van zinnen in een functionele situatie (16 items), het naspreken van zinnen in een functionele situatie met daarin een variatie (17 items), het aan vullen van een aangeboden zin (5 items) en het beantwoorden van een vraag (2 items).

2.2.2 Spontane taalanalyses

Voor een spontane taalanalyse wordt een stuk spontane taal opgenomen. Een spontane taalanalyse biedt de mogelijkheid om een kwalitatieve beoordeling van de taalbeheersing te maken en zo de fase van de taalontwikkeling te bepalen. Er bestaan verschillende spontane taalanalyses. Zie Tabel 2 voor een overzicht van spontane taalanalyses die bij kinderen in de peuterleeftijd afgenomen kunnen worden, namelijk de TARSP (Schlichting, 2006), GRAMAT (Bol & Kuiken, 1989) en TOAST (Moerman-Coetsier & Van Besien, 1987). Voor kinderen van 4;00 tot 8;00 jaar bestaat ook nog de Spontane Taal Analyse Procedure (STAP)

(14)

14 (Van den Dungen & Verbeek, 1999). Door middel van deze analyse kunnen de taalaspecten semantiek, syntaxis, morfologie en pragmatiek getest worden.

Tabel 2

Overzicht van de spontane taalanalyses bij peuterleeftijd.

Naam Leeftijd Duur

TARSP 1;03 – 3;11 Variabel

GRAMAT 0;00 – 4;00 30 minuten

TOAST 2;06 – 4;06 2 uur

TARSP = Taal Analyse Remediering en Screening Procedure, GRAMAT = Grammaticale Analyse van Taalontwikkelingsstoornissen, TOAST = Taalonderzoek via Analyse van Spontane Taal.

2.2.2.1 TARSP

De TARSP is een spontane taalanalyse voor kinderen tot 6 jaar. De TARSP is genormeerd tot een kalender- en verstandelijke leeftijd van 4 jaar. Door middel van het analyseren van veertig uitingen komt een kind in een bepaalde fase terecht. Een fase is behaald als een kind 5% van de uitingen in die fase heeft gemaakt. Daarnaast wordt de fase bepaald door het milieu waarin het kind is opgegroeid. Milieu B staat voor een HAVO-, vwo-, HBO- of universitaire opleiding van één van de ouders. Milieu A zijn de overige opleidingen. Bovendien zijn er kleine verschillen te vinden tussen de fases van de jongens en meisjes.

2.3 Procedure

Van te voren is er een informatiemail gestuurd naar alle logopedisten en behandelcoördinatoren van De Taaltrein in Zwolle. Hierin is uitleg gegeven over het onderzoek en gevraagd aan de logopedisten om bericht te sturen als zij bij een kind de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling gingen afnemen of als dit net gebeurd was.

Daarna hebben de ouders van de kinderen een mail gekregen met uitleg over de afname van de TARSP, zie Bijlage 1 voor de informatie brief. De ouders hebben vijf werkdagen de tijd gehad om bezwaar te maken. Dit is niet gebeurd. Alle kinderen konden daarom meedoen aan het onderzoek.

(15)

15 De kinderen zijn voor een half uur uit de groep gehaald om de spontane taal te verzamelen. De kinderen waren samen met de logopedist of testleider aan het spelen met blokken, diertjes of auto’s. Dit zijn materialen voorgeschreven in de TARSP.

2.4 Scoring

De video-opnames zijn verbatim uitgeschreven en gescoord. Dit is gedaan volgens de methode van de TARSP. Omdat de testleider niet altijd bekend was voor de kinderen, zijn de eerste tien uitingen niet gebruikt. Daarna zijn de morfosyntactische fases berekend van de kinderen. De resultaten van de TARSP en de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling zullen zowel kwantitatief als kwalitatief vergeleken worden. Omdat uit het onderzoek van Kouenberg, Vermeij, Spliet en Wiefferink (2016) bleek dat kinderen met alleen begripsproblemen gelijk scoren qua zinsontwikkeling tegenover de kinderen met zowel begrips- en productieproblemen, worden deze kinderen samengenomen in de analyses.

3 Resultaten

In huidig onderzoek is de toegevoegde waarde van een spontane taalanalyse op een gestructureerde morfosyntactische test voor peuters met een TOS onderzocht. De spontane taalanalyse is uitgevoerd volgens de TARSP en de gestructureerde taaltest volgens de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling (ZO).

Tabel 5 geeft een weergave van de scores van alle participanten. Participant T.E. wordt niet meegenomen in de verdere analyses, omdat de TARSP niet afgenomen kon worden. Het criterium van veertig uitingen was niet behaald. Alle andere participanten hebben de criteria wel behaald en zullen dus verder geanalyseerd worden.

(16)

16 Tabel 5

Individuele scores op de TARSP en Schlichting Test voor Zinsontwikkeling.

Participant Score ZO Score TARSP

Ruwe Score Quotiënt Aantal verschillende zinsconstructies FASE M.L. 7 73 13 III R.J. 8 75 15 IV A.D. 17 88 17 VI D.H. 5 73 12 III T.S. 8 84 19 IV L.E. 6 73 16 IV D.R. 11 89 19 IV

Allereerst is onderzocht of er een correlatie te vinden was tussen de score van de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling (ZO) en de TARSP. Dit is gedaan door de ruwe score van de ZO te vergelijken met het aantal verschillende zinsconstructies gebruikt in de TARSP. Deze data zijn ingevoerd in SPSS (IBM Corp., 2013) en vervolgens zijn de scores vergeleken door middel van een niet-parametrische correlatietest, namelijk de Spearman’s Rho.

Uit de Spearman’s Rho kwam een correlatiecoëfficiënt van 0,713, p = 0,069. Dit is een hoge correlatie. De ZO score is de ruwe score van de test en de TARSP score is het aantal verschillende zinsconstructies dat het kind gebruikt heeft. Er is dus een verband gevonden tussen de scores van de ZO en de TARSP. Hoe hoger de ruwe score van de ZO, hoe meer verschillende zinsconstructies in de TARSP. In Figuur 2 zijn de scores op de ZO tegenover de TARSP terug te vinden door middel van een scatterplot.

(17)

17 Vervolgens zijn de beoordelingen van beide tests met elkaar vergeleken. De TARSP-beoordeling van de participanten M.L., R.J., en A.D., kunnen niet met zekerheid vastgesteld worden, omdat zij ouder zijn dan de participanten die hebben meegedaan aan het normeringsonderzoek van de TARSP.

Als we met enige voorzichtigheid stellen dat de beoordeling langzaam van de TARSP gelijk staat aan de beoordeling laag van de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling en de score < langzaam gelijk aan de score zeer laag, dan zijn er enkele verschillen in de beoordelingen terug te vinden. Zoals te zien in Tabel 6 scoren participanten R.J. en D.R. lager op de TARSP dan op de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Daarentegen scoort participant L.E. beter op de TARSP dan op de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling.

(18)

18 Tabel 6

Beoordeling van de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling (ZO) en TARSP.

Participant Beoordeling ZO Beoordeling TARSP

M.L. Zeer laag < langzaam

R.J. Laag < langzaam

A.D. Gemiddeld Gemiddeld

D.H. Zeer laag < langzaam

T.S. Laag Langzaam

L.E. Zeer laag Langzaam

D.R. Gemiddeld Langzaam

Daarnaast is naar het verschil tussen de gemaakte constructies gekeken. Dit houdt in dat de zinsconstructies die geïmiteerd moeten worden in de ZO vergeleken zijn met de zinsconstructies uit de spontante taal. In Tabel 7 is een vergelijking van de zinnen terug te vinden. Een plusgetal betekent dat er meer verschillende zinsconstructies worden gebruikt bij de TARSP dan bij de ZO. De woorden van de zinsconstructies mogen hierbij wel verschillen. Bijvoorbeeld item 5 van de ZO: “Die moet eten/die gaat liggen”. Het item bestaat uit een onderwerp, hulpwerkwoord en hoofdwerkwoord. Als het kind dezelfde constructie gebruikt, maar met andere woorden in de spontane taal, wordt de zinsconstructie alsnog als behaald gescoord. Als hetzelfde aantal zinsconstructies zijn gemaakt, is een 0 gescoord. Bij meer ZO-constructies in de ZO vergeleken met de TARSP, is een mingetal gescoord. Het getal staat voor de hoeveelheid constructies die meer of minder zijn gemaakt.

Tabel 7

Verschil in gemaakte morfosyntactische constructies TARSP tegenover ZO. Participant Absoluut verschil Verschil in %

M.L. 0 0% R.J. +2 +13% A.D. +1 +6% D.H. +1 +8% T.S. 0 0% L.E. +3 +19% D.R. 0 0%

(19)

19 Zoals te zien in Tabel 7 hebben alle participanten óf hetzelfde aantal zinsconstructies uit de ZO in de TARSP en de ZO gebruikt óf meer zinsconstructies gemaakt tijdens de TARSP. Het grootste verschil is gemaakt door participant L.E.. Hij heeft drie constructies meer gemaakt in de TARSP vergeleken met de ZO. De percentages geven bovendien verschillen tussen de TARSP en de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Ook hier is het grootste verschil te vinden bij proefpersoon L.E.. Hij heeft 19% meer zinsconstructies spontaan gebruikt dan geïmiteerd in de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling.

Er zijn dus enkele verschillen te vinden tussen de TARSP en de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Een ander veel gebruikte gestructureerde taaltest bij peuters is de preschool-2 CELF. Hieronder is een vergelijking gemaakt tussen de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling en de preschool-2 CELF om te onderzoeken of er ook een dergelijk verschil tussen de TARSP en de preschool-2 CELF te verwachten zal zijn.

De preschool-2 CELF test de zinsontwikkeling door middel van 13 zinnen die nagesproken moeten worden. In vergelijking met de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling, maakt de preschool-2 CELF gebruik van minder zinnen, namelijk 13 tegenover 40 in de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Daarnaast maakt de preschool-2 CELF gebruik van een andere scoring. Als de zin volledig en juist wordt nagesproken, krijgt het kind 3 punten. Bij 1 fout krijgt het kind 2 punten en bij 2-3 fouten krijgt het kind nog 1 punt. Bij 4 fouten of meer krijgt het kind geen punt meer. Een verandering, toevoeging, vervanging en weglating in de zin wordt gerekend als fout.

De zinnen van de preschool-2 CELF zijn langer dan de zinnen van de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Er worden actieve mededelende zinnen (items 1, 2, 3, 8 en 13), actieve mededelende zinnen met nevenschikking (item 4), een betrekkelijke bijzin (item 10), een bijvoeglijk naamwoord (item 13) en een ontkenning (item 6), een actieve vraagzin (item 7), twee passieve vraagzinnen (items 5 en 9) en een passieve mededelende zin met ontkenning (item 12) getest.

De zinsconstructies van de preschool-2 CELF en de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling komen grotendeels overeen. De preschool-2 CELF maakt meer gebruik van passieve constructies. Daarnaast is een groot verschil dat de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling de constructies opsplitst in meerdere items. Bij de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling hoeft

(20)

20 een kind alleen maar “Haar vriendinnetje” te zeggen, terwijl een kind in de preschool-2 CELF de hele zin “Het meisje kocht een boek voor haar vriendin die graag leest” moet herhalen.

4 Conclusie en discussie

In het huidig onderzoek is de toevoeging van een spontane taalanalyse onderzocht in vergelijking met een morfosyntactische gestructureerde taaltest voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Dit is gedaan door de gemaakte zinsconstructies tijdens de TARSP te vergelijken met de gemaakte zinnen tijdens de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling (ZO). Daarnaast zijn beide beoordelingen met elkaar te vergelijken.

4.1 Literaire vergelijking

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat het grootste voordeel van een gestructureerde taaltest is dat dit minder tijd kost om af te nemen en uit te werken. Daartegenover staan vooral voordelen van de spontane taalanalyse. Julien (2007) stelde dat spontane taalanalyses minder ‘inhouds-, taal- en normbiased’ zijn dan gestructureerde tests. Er bestaat geen positief of negatief effect voor bepaalde kinderen, omdat de inhoud zelf bepaald kan worden, er kan rekening gehouden worden met het dialect en het is een kwalitatief onderzoek. Schlichting en Lutje Spelberg (2010) stelden dat het concentratievermogen van kinderen nog vrij laag is. Een gestructureerde taaltest vraagt veel van het concentratievermogen, terwijl een kind bij een spontane taalanalyse vrij kan spelen. Bovendien kan met een spontane taalanalyse meer dan alleen de morfosyntaxis gemeten worden. Ook over de talige aspecten semantiek en pragmatiek kan informatie over worden ingewonnen, terwijl er bij een gestructureerde test hier extra tests voor zouden moeten uitgevoerd worden. Dat een gestructureerde taaltest voor een morfosyntactisch onderzoek minder tijd kost, is zeker waar. Als een algeheel beeld van de taalontwikkeling van een kind geschetst moet worden, zullen alle gestructureerde taaltests bij elkaar niet korter duren dan één spontane taalanalyse.

4.2 Kwantitatieve en kwalitatieve vergelijking

Uit het correlatie-onderzoek kwam een correlatiecoëfficiënt van 0,713, p = 0,069. Dit is een hoge correlatie. Dit betekent dat er een verband te vinden is tussen de scores van de TARSP en de scores van de ZO. Een uitschieter van deze correlatietest is A.D. Deze participant heeft op beide tests een ruwe score behaald van 17, terwijl de andere participanten een hogere score

(21)

21 hadden op de TARSP (vergeleken met de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling). Als gekeken wordt naar de TARSP-fase, heeft A.D. de hoogste fase (VI). Het zou dus kunnen dat hoe complexer de zinnen worden volgens de TARSP, hoe kleiner het verband wordt met de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling.

Over het algemeen werden er meer morfosyntactische zinsconstructies uit de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling wél gebruikt in de TARSP, maar niet in de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat de ZO een afbreekcriterium hanteert. Bij vijf opeenvolgende nulscores wordt de test afgebroken. Vaak kwamen de extra morfosyntactische constructies pas later voor in de test, waardoor ze niet aanbod zijn gekomen. Toch zegt het wel iets over de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling, namelijk dat deze test niet alles naar boven haalt wat er te halen valt. Het kind kan vaak meer en complexere zinsconstructies dan dat uit de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling blijkt.

Ook de verschillen in beoordeling van beide tests valt op. Twee participanten van het onderzoek scoren slechter op de TARSP, één participant scoort juist beter en vier participanten scoren gelijk op de TARSP en de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling. Of het imiteren van zinnen een goed beeld geeft van de zinsontwikkeling van een kind, kan dus niet gesteld worden. Ervin (1984) en Slobin (1967) stelden in hun onderzoeken dat de geïmiteerde taal en de spontane taal gelijk waren qua morfosyntaxis. Aan de andere kant stelde Bohannen (1975) dat het auditieve geheugen van kinderen ervoor zorgt dat zij lange zinnen niet kunnen herhalen. Uit dit onderzoek blijkt wel dat kinderen geen zinsconstructies imiteren die zij nog niet in hun spontane taal laten zien. Het is echter wel zo dat de participanten van dit onderzoek meer verschillende zinsconstructies laten horen in de spontane taal, die niet als behaald gescoord waren in de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling.

Kortom, er zijn enkele verschillen gevonden tussen een gestructureerde taaltests en een spontane taalanalyse. Niet alleen kan er meer informatie uit een spontane taalanalyse gehaald worden dan alleen de morfosyntaxis. Bovendien zijn er geen negatieve effecten voor kinderen, omdat de inhoud zelf bepaald kan worden. Naast deze voordelen van een spontane taalanalyse blijkt uit het onderzoek dat de participanten meer verschillende constructies laten horen in de spontane taal. Ook krijgen de kinderen in beide tests niet altijd dezelfde beoordeling. Dit allemaal genoemd te hebben, is een spontane taalanalyse zeker een

(22)

22 toevoeging aan het onderzoek naar de morfosyntaxis. De verwachtingen dat kinderen tijdens de spontane taalanalyse meer verschillende zonsconstructies laten horen en dat deze constructies complexer zijn, kloppen. Met deze bevindingen kan met zekerheid gesteld worden dat een spontane taalanalyse een toevoeging is aan een gestructureerde taaltest. Het werk van een linguïst zorgt ervoor dat er meer over de talige ontwikkeling naar boven kan worden gehaald. Kijkend naar dit onderzoek, zouden bezuinigingen op het werk van de linguïst het kind ten nadelen zijn.

4.3 Beperkingen van het onderzoek

Zoals in elk onderzoek, zijn ook in dit onderzoek enkele beperkingen die genoemd moeten worden. Allereerst hebben aan dit onderzoek maar zeven participanten meegedaan. De gevonden verschillen gelden dus voor de geteste paticipanten en kunnen niet gegeneraliseerd worden. Daarnaast is er een groot verschil in aantal meisjes/jongens in dit onderzoek. Van de zeven participanten waren er zes jongens. Toch zijn hier weinig implicaties door te verwachten, omdat de TARSP in de beoordeling rekening houdt met de sekse van het kind.

Daarnaast bestaan er meerdere spontane taalanalyses en gestructureerde taaltests om de morfosyntaxis te kunnen analyseren. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling en de TARSP, omdat op de desbetreffende locatie van het onderzoek deze test en analyse uitgevoerd werden. Om te vergelijken met een ander vaak gebruikte gestructureerde taaltest, zijn de zinnen van de preschool-2 CELF vergeleken met de zinnen van de Schlichting Test voor Zonsontwikkeling. Er zijn toch wel enkele verschillen terug te vinden in beide tests. Zo maakt de preschool-2 CELF gebruik van minder zinnen, maar wel langere zinnen. De verschillen en overeenkomsten die gevonden zijn tussen de TARSP en de Schlchting Test voor Zinsontwikkeling hoeven dus niet te gelden tussen de TARSP en de preschool-2 CELF.

De TARSP en de Schlichting Test voor zinsontwikkeling zijn niet in dezelfde week afgenomen. Tussen de tests heeft maximaal een verschil gezeten van 4 weken. Hierdoor is de kans klein dat het kind in de tussentijd meer morfosyntactische constructies is gaan gebruiken.

4.4 Vervolg onderzoek

Vervolg onderzoek zou zich kunnen richten op andere gestructureerde tests en spontane taalanalyses. Zoals in de inleiding te lezen is bestaan er meerdere tests, maar is in dit

(23)

23 onderzoek gericht op de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling en de TARSP omdat deze tests gebruikt worden in de setting waar het onderzoek plaatsvond. Verschillen tussen de preschool-2 CELF en andere spontane taalanalyses, zoals de GRAMAT en TOAST zou daarom als vervolg onderzoek vergeleken kunnen worden.

In dit onderzoek is ervoor gekozen om een gestructureerde taaltest te vergelijken met een spontane taalanalyse qua morfosyntaxis. Er bestaan echter ook spontane taalanalyses en gestructureerde taaltests die de fonologie testen, namelijk de Fonologische Analyse voor het Nederlands (FAN) en de Metaphon. Voor vervolg onderzoek zou het interessant kunnen zijn om deze twee met elkaar te vergelijken en te onderzoeken of er (grote) verschillen bestaan tussen deze tests.

(24)

24 5 Referenties

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Archibald, L., & Gathercole, S. (2006). Short-term and working memory in specific language impairment. International Journal of Language & Communication Disorders, 41(6), 675-693.

Bloom, L., Hood, P. & Lightbown, P. (1974). Imitation in language development: If when and why? Cognitve psychology, 6, 380 – 420.

Bohannen, J. (1975). The relationship between syntax discrimination and sentence imitation in children. Child development, 46, 444 – 451.

Bol, G.W. & Kuiken, F. (1989). Handleiding GRAMAT: Methode voor het diagnosticeren en kwalificeren van taalontwikkelingsstoornissen. Lisse: Swets & Zeitlinger

Brands, T., Knoors, H. & Aarts, G. (2008). Vroegbehandeling voor kinderen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden: doeltreffend of niet? Van Horen Zeggen, 2008, 10 – 18

Clark, E.V. (2004). How language acquisition builds on cognitive development. Trends in Cognitive Sciences, 8, 473 – 478.

Dungen, van den, L. & Verbeek, J. (1999). Stap-handleiding, Stap-instrument gebaseerd op Spontane-Taal Analyse Procedure ontwikkeld door Margreet van Ierland. Universiteit van Amsterdam, Publicaties van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap, nummer 63, tweede herziene druk, november 1999.

Ervins, S. (1964). Imitation and structural change in Children’s language. In E. Lenneberg (Ed.), New directions in the study of language (pp. 163 – 189). Cambridge, MA: MIT Press.

(25)

25 Givón, T. (1984). Syntax. A functional-typological introduction. Volume 1. Amsterdam: John

Benjamin.

Glogowska, M., Roulstone, S., Enderby, P. & Peters, T.J. (2000). Randomised controlled trial of community based speech and language therapy in preschool children. British Medical Journal 321: 908 – 919.

Goorhuis, S.M. & Schaerlaekens, A.M. (2000). Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie bij Nederlandssprekende kinderen. Utrecht, De Tijdstroom.

Hell, J.G. en Weerdenburg, M.W.C. van (2007) Taalontwikkeling en taalproblemen in Verschuren, K. Koomen, H.M.Y. (ed.), Handboek diagnostiek in de leerlingen begeleiding, pp. 89-104. Publisher: Apeldoorn Garant

IBM Corp. Released 2013. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 22.0. Armonk, NY: IBM Corp.

Kouwenberg, M., Vermeij, B., Spliet, A. en Wiefferink, K. (2016). Peuters met TOS in kaart gebracht: Kenmerken van 2-5 jarige kinderen die een TOS-behandelgroep bezoeken. VHZ Artikelen, 2016(10), 14 – 19.

Law, J., Garrett, Z., & Nye, C. (2003). Speech and language therapy interventions for children with primary speech and language delay or disorder. Cochrane Database of Systematic Reviews, 3(3)

Leonard, L.B. (2000). Children with specific language impairment. Bradford, Massachusetts: MIT Press.

Locke, J. L. (1994). Gradual Emergence of Developmental Language Disorders. Journal of Speech Language and Hearing Research, 37(3), 608.

Manders, E., van den Heuvel, E., & de Bal, C. (2013). Taalontwikkelingsstoornissen. Fonemen, onderzoek en behandeling. Apeldoorn: Garant.

(26)

26 Moerman-Coetsier, L. & Besien, van, F.(1987). TOAST, TaalOnderzoek via Analyse van

Spontane Taal, handleiding en normen bij de algemene analyse. Leuven: Acco

Schaerlaekens, A. M. (2010). De taalontwikkeling van het kind. Groningen: Noordhoff Uitgevers bv.

Schlichting, L. (2005). TARSP. Amsterdam: Harcourt Assessment.

Schlichting, L., & Lutje Spelberg, H. C. (2010). Schlichting Test voor Taalproductie-II. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Slobin, D.I. (1967). Imitation and grammatical development in children. In N. Endler, S. Boulter & H. Osser (Eds.), Contemorary issues in developmental psychology. Ney York: Holt, Reinehart & Winston.

Semel, E., Wiig, E.H., Secord, W.A. (2010). CELF-4-NL: Clinical Evaluation of Language Fundamentals Nederlandse versie -Handleiding (Derde herziene druk). Amsterdam: Pearson Assessment and Information B.V.

Speidel, G., & Nelson, K. (1989). The many faces of imitation in language learning (Springer series in language and communication, 24). New York: Springer-Verlag.

Stephan, M., Diender, M., Uilenburg, N., & Wiefferink, C. (2015). Verwijzing van kinderen met een taalachterstand naar een audiologisch centrum. Jgz Tijdschrift Voor Jeugdgezondheidszorg, 47(5), 96-100

(27)

27 6 Bijlagen

Bijlage 1 – Informatiebrief

Beste ouders/verzorgers,

Mijn naam is Mayon Hoeks. Ik loop stage als linguïst bij Anthea Mulder op De Taaltrein in Zwolle.

Voor mijn afstudeerproject zou ik graag bij de kinderen van De Taaltrein een spontane taalanalyse willen afnemen. Dit houdt in dat ik spelenderwijs spontane taal ga uitlokken. Uw kind wordt hierdoor niet belast. Met de resultaten kan de zinsontwikkeling verder in kaart worden gebracht. Dit kan weer gebruikt worden om de logopedische behandelingen voor uw kind zo efficiënt mogelijk te maken.

Mocht u bezwaar hebben dan kunt u voor 20 april dit mailen naar M.Hoeks@kentalis.nl. Ook voor vragen ben ik via dit e-mailadres te bereiken.

Met vriendelijke groet,

(28)

28 Bijlage 2 – Doeluitingen Schlichting Test voor Zinsontwikkeling

Item Doeluiting Syntactische structuur

1 Pop/auto Eénwoordzin

2 Die hier/die ook Onderwerp + Bijwoordelijke bepaling: tweewoordzin

3 Die slapen/die lopen Onderwerp + werkwoord 4 Die water drinken/ die ook drinken Onderwerp + lijdend

voorwerp/bijwoordelijke bepaling + werkwoord

5 Die moet eten/ die gaat liggen Onderwerp + hulpwerkwoord + infinitief

6 Die kan niet Negatief ‘niet’

7 Ook een vis/ ook een eend Bijwoordelijke bepaling + onbepaald lidwoord + zelfstandig naamwoord

8 Die moet hierop/ die hoort hierbij Onderwerp + werkwoord + bijwoordelijke bepaling (ongesplitst voornaamwoordelijk bijwoord)

9 Nou wil ik deze Onderwerp + hulpwerkwoord + lijdend voorwerp + bijwoordelijke bepaling (inversievolgorde)

10 Die heb ik thuis ook Onderwerp + werkwoord + lijdend

voorwerp + twee bijwoordelijke bepalingen 11 Nou zet ik deze hier/ nou moet deze

weer hier

Onderwerp + werkwoord + drie zinsdelen

12 Ik weet waar deze woont/ ik weet waar die moet

Hoofdzin met lijdend voorwerpzin, verbonden door ‘waar’

13 Geen ogen Geen + zelfstandig naamwoord

14 Ik denk dat ik de … neem Hoofdzin met lijdend voorwerpzin, verbonden door ‘dat’

15 (de trap) op Achterzetsel

16 (zit) voor het kleine (raam) Woordgroep van 3-4 elementen met onzijdig zelfstandig naamwoord voorafgegaan door bepaald lidwoord 17 Ik weet hoeveel dit er zijn Afhankelijke vraag met ‘er’

18 Die ik in mijn hand heb is zwart/rood Onderwerpzin

(29)

29 20 Ik geef hem de schaar om te knippen Beknopte bijzin met ‘om te’

21 Deze kan wel vliegen, maar deze niet Nevengeschikte zin met ‘maar’ 22 Het mes moet hier Onzijdig bepaald lidwoord: ‘het’ 23 Huilend kwam hij de kamer binnen Tegenwoordig deelwoord, achterzetsel 24 … zich … wassen/ afdrogen Wederkerend voornaamwoord

25 Doet de gestreepte broek aan Voltooid deelwoord al bijvoeglijk naamwoord

26 Hij heeft/ is vergeten zijn jas aan te doen

Beknopte bijzin met ‘te’ 27 Een man zonder baard Ontkennend voorzetsel 28 Is de sleutel waar je de deur mee

open kam maken

Bijvoeglijke bijzin (verbindingswoord is instrumentele bijwoordelijke bepaling) 29 Die zit te wachten tot de eieren

uitkomen

Tot-bijzin

30 Die is voor haar Persoonlijk voornaamwoord 3e persoon vrouwelijk (niet-onderwerpsvorm) 31 Een klein huis Onbepaald lidwoord + bijvoeglijk

naamwoord zonder –e

32 Ze/ zij huilt, ze/ zij lacht Vrouwelijk persoonlijk voornaamwoord, onderwerpsvorm

33 Op hun paard Bezittelijk voornaamwoord, 3e persoon meervoud

34 Een heel groot/ klein boek Woordgroep: onbepaald lidwoord + bijwoord + bijvoeglijk naamwoord + onzijdig zelfstandig naamwoord

35 Ik vind dat deze er/ d’r mooier uitziet Lijdend voorwerp met ‘er’ + complement (overtreffende trap)

36 Die zijn voor hem Beheersing meervoud tegenwoordige tijd 37 Die doet of ie even groot is als die Vergelijkingszin

38 Dit is een foto van een man met een bloem op zijn hoofd

Driedubbele nabepaling

39 Haar vriendinnetje Bezittelijk voornaamwoord, 3e persoon enkelvoud, vrouwelijk

(30)

30 Bijlage 3 – Profielkaart TARSP

(31)

Referenties