• No results found

Inzicht in onzekerheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inzicht in onzekerheid"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

Inzicht in onzekerheid

‘Onderzoek naar de risicoverslaggeving in de jaarverslagen 2010 van Nederlandse

ziekenhuizen’

Groningen, juni 2012 Rijksuniversiteit Groningen Naam: Berber Popken Studentnummer: 19945122 Master Scriptie Accountancy Collegejaar 2011/2012

(2)

Administratieve gegevens Student: B.M. Popken Studentnummer: 1945122 E-mail: berber65@hotmail.com Datum: juni 2012 Plaats: Groningen Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Opleiding: Msc. Accountancy en Controlling

Titel afstudeeropdracht: Inzicht in onzekerheid: ‘Onderzoek naar risicoverslaggeving in de jaarverslagen 2010 van Nederlandse ziekenhuizen’

Centrale vraag: ‘Welke organisatiekenmerken zijn van invloed op de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen?’

(3)

VOORWOORD

Na een lange weg met pieken en dalen bied ik trots mijn eindresultaat ter afronding van de master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen aan. In deze scriptie is onderzoek gedaan naar mogelijke ondernemingsfactoren welke van invloed zijn op risicoverslaggeving in het jaarverslag 2010 van Nederlandse ziekenhuizen.

Bij deze wil ik mijn dank uitspreken voor mijn begeleider vanuit de Rijksuniversiteit, dr. R.B.H. Hooghiemstra. Dankzij de kritische blik, interesse en expertise op het gebied van

risicoverslaggeving heeft hij mij gedurende het traject waardevolle feedback kunnen geven. Naast mijn afstudeerbegeleider mogen mijn vriend(inn)en, ouders, collega’s en studiegenoten niet ontbreken in dit voorwoord. Allen bedankt voor de steun en betrokkenheid ten tijde van het schrijven van deze scriptie.

Hopende dat dit onderzoek uw interesse zal wekken, wens ik u veel leesplezier toe!

 

Berber Popken, Juni 2012, Groningen.

(4)

SAMENVATTING

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar organisatiekenmerken welke mogelijk van invloed zijn op de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen. De centrale vraagt luidt als volgt:

“Welke organisatiekenmerken zijn van invloed op de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen?”

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er een significant verband bestaat tussen het soort en de grootte van een ziekenhuis in relatie tot de hoeveelheid risicoverslaggeving aangetroffen in jaarverslagen van Nederlandse ziekenhuizen. Uit dit onderzoek blijkt dat academische

ziekenhuizen meer risico-informatie opnemen in hun jaarverslag dan algemene ziekenhuizen. De belangrijkste reden voor dit verband kan gevonden worden in de stakeholder theorie (Davis et. al, 1997). Wegens de activiteiten van een academisch ziekenhuis, te denken valt aan

wetenschappelijk onderzoek en scholing, hebben academische ziekenhuizen te maken met meer stakeholders dan algemene ziekenhuizen. Door de diversiteit van en het aantal stakeholders neemt de informatiebehoefte vanuit het maatschappelijk verkeer toe. De resultaten uit dit onderzoek bevestigen dat academische ziekenhuizen meer vrijwillige risicoverantwoording afleggen in hun jaarverslag dan algemene ziekenhuizen. Om eenzelfde reden als hierboven beschreven, blijkt dat grotere ziekenhuizen (totale bedrijfsopbrengsten in euro’s), meer risico-informatie opnemen in hun jaarverslag dan kleinere ziekenhuizen. Des te groter een ziekenhuis des te meer stakeholders, waardoor er een grotere informatiebehoefte ontstaat. Daarnaast beschikken grotere ziekenhuizen veelal over meer (financiële) middelen om te voorzien in de informatiebehoefte en bijbehorende kosten.

Naast het soort ziekenhuis en de grootte is er in dit onderzoek gekeken of er een verband bestaat tussen het aantal medische specialisten en het totaal aantal medewerkers binnen ziekenhuizen. Naar aanleiding van de agency theorie en eerder verricht onderzoek door Eng en Mak (2006) kan verondersteld worden dat indien de verhouding medisch specialisten ten opzichte van het totale personeel kleiner is, er meer vrijwillige informatie verschaft wordt. De afgelopen jaren is een verschuiving van het personeelsbestand van ziekenhuizen zichtbaar (NZa, 2009). Reguleerde marktwerking en wet- en regelgeving op het gebied van ‘good governance’ leiden ertoe dat de verhouding medici ten opzichte van het totale personeel kleiner wordt. Waar in het verleden de beslissingsbevoegdheid bij de medici lag worden nu beleidscommissies aangetrokken om het ziekenhuis te besturen. Uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat er een relatie bestaat tussen de samenstelling van het Bestuur en/of de Raad van Toezicht van een

onderneming en de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag (Eng en Mak, 2006; Lim et. al, 2007; Li et. al, 2012). Eng en Mak, 2006, vonden een positief verband tussen de omvang van de Raad van Bestuur en de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het

jaarverslag van beursgenoteerde ondernemingen. De resultaten van dit onderzoek tonen deze relatie niet aan, er is geen verband gevonden tussen de verhouding medici ten opzichte van het totale personeel in relatie met de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag. De inconsistentie met eerder onderzoek en de agency theorie vindt mogelijk haar oorzaak in het feit dat tijdens dit onderzoek is gekeken naar de verhouding medici ten opzichte van het totale personeel. Het totale personeel omvat naast leden met een beleids-, besturende-, ofwel

toezichthoudende functies ook administratie- en facilitaire medewerkers welke geen invloed uitoefenen op informatie in het jaarverslag.

(5)

Uit de beschrijvende statistiek in dit onderzoek kan geconcludeerd worden de

risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen voor verbetering vatbaar is. Uit dit onderzoek blijkt dat Nederlandse ziekenhuizen gemiddeld 11 punten hebben behaald van de maximaal 27 ( is 39%) punten welke aan de hand van de Zorgbrede Govennance Code zijn opgesteld om de disclosure index weer te geven. Dit resultaat wordt mede veroorzaakt vanwege het principe ‘pas toe of leg uit’ waaronder de code is opgesteld. De risico informatie in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen is hierdoor grotendeels vrijwillig.

Ondanks dat in dit onderzoek geen verband is aangetoond tussen de verhouding medisch specialisten ten opzichte van het totaal personeel, ben ik van mening dat corporate governance hierbij uitkomsten biedt. Immers is er tijdens dit onderzoek wel een positief en significant verband gevonden tussen de aanwezigheid van een audit committee en de risicoverantwoording in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen. Door het instellen van verschillende beleids- toezichthoudende- en bestuurscommissies zal de risicoverantwoording in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen in mijn optiek verbeteren.

(6)

INHOUDSOPGAVE Paginanummer 1 INLEIDING 6 1.1 Aanleiding en hoofdvraag 6 1.2 Wetenschappelijke bijdrage 7 1.3 Structuur scriptie 8

2 THEORIE EN FORMULERING HYPOTHESEN 9

2.1 Regulering inzake risicoverslaggeving bij Ziekenhuizen 9

2.1.1 Regeling Verslaggeving WTZi 9

2.1.2 De Zorgbrede Governancecode 10

2.2 Agency theorie 11

2.3 Stakeholder theorie 12

2.4 Voluntary disclosure theorie 14

2.5 Hypothesen 15 3 ONDERZOEKSOPZET 17 3.1 Steekproefselectie en dataverzameling 17 3.2 Variabelen 17 3.2.1 Afhankelijke variabele 17 3.2.2 Onafhankelijke variabelen 19 3.2.3 Controle variabelen 20 3.3 Analyse 20 4 RESULTATEN 21 4.1 Beschrijvende statistiek 21 4.2 Correlatiematrix 22 4.3 Toetsing hypothesen 23 4.4 Discussie hypothesen 25 5 SAMENVATTING EN CONCLUSIE 26 5.1 Conclusie 26 5.2 Beperkingen onderzoek 27

5.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek 27

(7)

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en hoofdvraag

“Wiegel: Sluit ziekenhuizen (Algemeen Dagblad, 2011)”

“Ziekenhuis het LangeLand in financiële problemen (Telegraaf, 2011)” “Ophef over gouden handdruk directeur Maasland (Volkskrant, 2011)”

“Noodklok om financiering zorgsector; banken zijn terughoudend (NRC, 2011)”

Bovenstaande krantenkoppen zijn maar een kleine greep uit de commotie rondom ziekenhuizen de afgelopen tijd. Forse bezuinigingen en vernieuwde regelgeving, met als doel de marktwerking en concurrentie te verbeteren hebben geleid tot een sterke toename van (financiële) risico’s voor ziekenhuizen (Van den Haak en Karlas, 2009).

Vanwege de huidige kredietcrisis, boekhoudschandalen en economische onrust worden bestuurders en commissarissen steeds meer uitgedaagd door het maatschappelijk verkeer om transparant te zijn over het gevoerde risicobeleid. Waar de focus vroeger lag op de financiële cijfers in de jaarrekening, ligt heden ten dagen de nadruk op de niet-financiële informatie in het jaarverslag. Door middel van het jaarverslag legt een onderneming verantwoording af over het door haar gevoerde beleid en verstrekt zij informatie ten behoeve van de oordeels- en

besluitvorming van de gebruikers van de jaarrekening (Bos en Slagter, 2007).

Risicoverslaggeving is een onderdeel van het jaarverslag en is bedoeld om de gebruikers van het jaarverslag te ondersteunen bij het maken van beslissingen.

Met ingang van 2006 is de jaarverslaggeving van Nederlandse ziekenhuizen geregeld in de Regeling Verslaggeving WTZi (hierna: de RVW). De RVW stelt dat zorginstellingen dienen te voldoen aan de bepalingen over jaarverslaggeving in het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ). Volgend uit het Burgerlijk Wetboek en de RJ zijn Ziekenhuizen verplicht verantwoording af te leggen over de voornaamste risico’s waarvoor zij zich geplaatst ziet. Ondanks invoering en aanscherping van wet- en regelgeving inzake risicoverantwoording blijkt uit verschillende onderzoeken, o.a. Lajili, Zéghal (2005) dat er grote verscheidenheid bestaat in de risicoparagrafen van verschillende instellingen. Om deze variatie binnen de

zorgsector in te perken is de Zorgbrede Governancecode ontwikkeld. Deze code dient opgevat te worden als een samenbundeling van moderne en breed gedragen, algemene opvattingen in de zorg over goed bestuur, toezicht en verantwoording (Brancheorganisaties Zorg, 2010). In de code worden handvaten, ook wel ‘best practices’ aangereikt inzake het jaarverslag van

zorginstellingen. Echter wegens het principe ‘pas toe of leg uit’, waaronder de code is opgesteld blijft de risicoverslaggeving van ziekenhuizen in het jaarverslag grotendeels vrijwillig. Van der Beek et. al hebben in 2011 onderzoek gedaan naar verslaggeving van ziekenhuizen in Nederland, waaronder specifiek de verantwoording inzake risico’s. De Zorgbrede Governancecode schrijft voor dat ziekenhuizen in de paragraaf ‘bedrijfsvoering’ van het jaarverslag over de voornaamste risico’s, een beschrijving van het risicobeheersings- en controlesysteem en de door haar

genomen beheersingsmaatregelen rapporteert. Van der Beek et. al hebben in hun onderzoek getoetst in welke mate Nederlandse ziekenhuizen deze ‘best practices’ toepassen. Uit het onderzoek resulteert dat slechts 2% van de ziekenhuizen een beschrijving heeft opgenomen van het door haar gevoerde risicobeheersing- en controlesysteem, dat 70% van de ziekenhuizen kort

(8)

en bondig aandacht besteed aan risico’s en 53% van de ziekenhuizen benoemen maatregelen die genomen zijn om de risico’s te beheersen.

De keuze om bepaalde informatie wel of niet te verstrekken door middel van publicatie in het jaarverslag kan worden beïnvloed door bepaalde kenmerken van een organisatie. In deze scriptie doe ik onderzoek naar organisatiekenmerken welke mogelijk van invloed zijn op de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen. De hoofdvraag van mijn onderzoek luidt als volgt:

1.2 Wetenschappelijke bijdrage

Door de toenemende behoefte aan verantwoording over risico’s en de invoering en aanscherping van wet- en regelgeving hieromtrent, heeft de afgelopen jaren regelmatig (wetenschappelijk) onderzoek plaatsgevonden naar risicoverslaggeving. Vanuit verschillende invalshoeken is

onderzoek gedaan. Zo is onderzoek gedaan naar de inhoud van risicoverslaggeving. Hieruit blijkt dat er grote variatie in risicoverslaggeving bestaat tussen verschillende beursgenoteerde

ondernemingen en dan voornamelijk in de vrijwillige risicoverslaggeving in het jaarverslag (Beretta en Bozzolan, 2004; Lajili en Zéghal, 2005). Andere onderzoekers hebben getracht een relatie te leggen tussen de mate van risicoverslaggeving en ondernemingsspecifieke factoren, zoals de grootte van een onderneming (Mohobbot, 2005; Linsley en Shrives, 2006), de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de aanwezigheid van institutionele aandeelhouders (Abraham en Cox, 2007) en het resultaat van een onderneming (Meek et al, 1995; Ho en Wong, 2001). De grootte, de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen, de aanwezigheid van institutionele beleggers en het resultaat van een onderneming blijken uit bovengenoemde onderzoeken allen een positief effect te hebben op (vrijwillige)

informatieverschaffing in het jaarverslag.

Een groot deel van de onderzoeken naar risicoverslaggeving heeft, net als bovenstaande onderzoeken, betrekking op beursgenoteerde ondernemingen (in het buitenland). Onderzoeken binnen de publieke sector zijn in mindere mate uitgevoerd (Droogsma, 2009), terwijl ook deze ondernemingen vanuit wet- en regelgeving verplicht zijn verantwoording af te leggen over de risico’s welke zij lopen. In deze scriptie wordt daarom onderzoek gedaan naar een onderdeel van de publieke sector, namelijk Nederlandse ziekenhuizen. Heden ten dagen opereren ziekenhuizen in een zeer dynamische omgeving. De invoering van marktwerking om te stimuleren dat

collectieve middelen zo efficiënt mogelijk ingezet worden, technologische ontwikkelingen, individualisering en de veranderende financieringssystemen zijn hiervan voorbeelden. Deze ontwikkelingen brengen risico’s met zich mee. Ziekenhuizen zullen maatregelen moeten nemen ter beheersing van deze risico’s en hierover verantwoording afleggen in hun jaarverslag. In het verleden is onderzoek gedaan naar risicomanagement in de publieke sector. Omdat de overheid zowel risicoveroorzaker als risicobeheerser is, staat het dilemma van de afweging

“Welke organisatiekenmerken zijn van invloed op de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen?”

(9)

tussen de opbrengsten en de mogelijke schade op de maatschappij veelal centraal (Smith en Toft, 1998). Vrij recentelijk hebben Van der Beek et. al (2011) onderzoek gedaan naar de (vrijwillige) risicoverslaggeving van Nederlandse ziekenhuizen. Gebleken is dat de verantwoording over risico’s, het risicobeheersings- en controlesysteem en de getroffen beheersingsmaatregelen sterke verbetering behoeft. Uit het onderzoek resulteert dat slechts 2% van de ziekenhuizen een

beschrijving heeft opgenomen van het door haar gevoerde risicobeheersing- en controlesysteem, dat 70% van de ziekenhuizen kort en bondig aandacht besteed aan risico’s en 53% van de ziekenhuizen benoemen maatregelen die genomen zijn om de risico’s te beheersen. In dit onderzoek zal getracht worden of er bepaalde relaties zijn te onderkennen tussen (vrijwillige) risicoverslaggeving en ondernemingsspecifieke kenmerken van Nederlandse ziekenhuizen. 1.3 Structuur scriptie

In dit eerste hoofdstuk zijn de aanleiding, recente onderzoeken en de relevantie van dit onderzoek besproken welke hebben geresulteerd in de hoofdvraag van dit onderzoek. In hoofdstuk 2 zullen verschillende theorieën uiteen worden gezet welke het belang van het

(vrijwillig) publiceren van niet-financiële informatie beschrijven. Aan de hand van de besproken theorie zullen hypothesen worden afgeleid. In hoofdstuk 3 zullen de onderzoeksopzet en de variabelen besproken worden. Hoofdstuk 4 bevat de onderzoeksresultaten, per hypothese zullen de uitkomsten besproken en bediscussieerd worden. Ten slot volgt in hoofdstuk 5 een

samenvatting en conclusie van het onderzoek. Daarnaast zullen de beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek aan bod komen in dit laatste hoofdstuk

(10)

2 THEORIE EN FORMULERING HYPOTHESEN

Dit hoofdstuk behandelt allereerst de regulering inzake risicoverslaggeving bij ziekenhuizen. Daarna zullen achtereenvolgens de agency theorie, de stakeholder theorie en de voluntary disclosure theorie behandeld worden, welke alle drie ingaan op het belang van het publiceren van (vrijwillige) informatie. Ten slot zullen aan de hand van de verscheidene theorieën

hypothesen gevormd worden welke mogelijk van invloed zijn op de verscheidenheid van risicoverslaggeving van Nederlandse ziekenhuizen.

2.1 Regulering inzake risicoverslaggeving bij Ziekenhuizen

Door middel van het jaarverslag legt een onderneming verantwoording af over het door haar gevoerde beleid en verstrekt zij informatie ten behoeve van de oordeels- en besluitvorming van de gebruikers van de jaarrekening (Bos en Slagter, 2007). Risicoverslaggeving is een onderdeel van het jaarverslag en is bedoeld om de gebruikers van het jaarverslag te ondersteunen bij het maken van beslissingen. In dit verband zijn er twee regelingen van belang: De Regeling Verslaggeving WTZi en de Zorgbrede Governancecode.

2.1.1 Regeling Verslaggeving WTZi

Met ingang van het verslagjaar 2006 is de jaarverslaggeving van ziekenhuizen geregeld in de Regeling Verslaggeving WTZi (hierna: de RVW). De RVW stelt dat zorginstellingen dienen te voldoen aan de bepalingen over jaarverslaggeving in het Burgerlijk Wetboek (BW 2 titel 9) en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) en dan in het bijzonder RJ 655, Richtlijn

Zorginstellingen. In deze subparagraaf wordt duidelijk wat de RVW, het BW2 titel 9, de RJ en RJ655 voorschrijven inzake risicoverslaggeving in het jaarverslag.

In de Regeling Verslaggeving WTZi staat dat het jaarverslag van een zorginstelling opgesteld dient te worden overeenkomstig de Voorschriften voor de inrichting van het Jaarverslag Zorginstellingen. Hierin staat in het hoofdstuk drie Governance onder de paragraaf bedrijfsvoering het volgende met betrekking tot de verantwoording over risico’s: “Governance bevat gedragsregels voor goed bestuur, goed toezicht en adequate verantwoording. Governance dient transparant te worden gemaakt door informatie te

verstrekken over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden in de organisatie en de wijze waarop deze zijn verankerd in managementsystemen. Daarnaast is ook het proces van

vaststellen van de bedrijfsstrategie, inclusief risico's en kansen voor de organisatie van belang en de wijze waarop hier toezicht op wordt gehouden.”

In BW 2 titel 9 artikel 391 lid 1 staat het volgende met betrekking tot de verantwoording over risico’s:

“Het jaarverslag geeft een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.”

In de RJ is de verantwoording over risico’s opgenomen in richtlijn 400: Jaarverslag. In deze richtlijn is het volgende opgenomen met betrekking tot verantwoording over risico’s:

(11)

“Informatie over voornaamste risico's en onzekerheden

110a. Op grond van artikel 2:391 lid 1 BW geeft de rechtspersoon een beschrijving van de voornaamste risico's en onzekerheden waarmee de rechtspersoon (en de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in de jaarrekening zijn opgenomen) wordt geconfronteerd. Het gaat niet om het geven van een uitputtende uiteenzetting van alle mogelijke risico's en

onzekerheden, maar om een selectie en weergave van de belangrijkste risico's en onzekerheden waarvoor de rechtspersoon zich ziet geplaatst”. Bij de selectie van de voornaamste risico's en onzekerheden kan gedacht worden aan de volgende categorieën, maar ook andere categorieën zijn denkbaar: ‐ Strategie; ‐ Operationeel; ‐ Financieel; ‐ Financiële verslaggeving; ‐ Wet‐ en regelgeving

In de RJ 655 Zorginstellingen wordt ingegaan op verantwoording over onzekerheid omtrent integrale vergoedingen (JR655, 309). Aangezien de verantwoording hierover afgelegd dient te worden in de toelichting van de jaarrekening en niet in het maatschappelijk verslag, wordt dit verslaggevingvereiste niet meegenomen in dit onderzoek.

2.1.2 De Zorgbrede Governancecode

Volgend uit de hiervoor beschreven wet- en regelgeving zijn Nederlandse ziekenhuizen verplicht verantwoording af te leggen over de voornaamste risico’s waarvoor zij zich geplaatst ziet.

Ondanks invoering en aanscherping van wet- en regelgeving inzake risicoverantwoording blijkt uit verschillende onderzoeken, o.a. Lajili, Zéghal (2005) en de Groot (2006) dat er grote

verscheidenheid bestaat in de risicoparagrafen van verschillende instellingen. Om deze variatie in te perken is de Zorgbrede Governancecode ontwikkeld. In deze code is de regelgeving zoals beschreven in paragraaf 2.1 over corporate governance voor de zorg uiteengezet. De code dient opgevat te worden als een samenbundeling van moderne en breed gedragen, algemene

opvattingen in de zorg over goed bestuur, toezicht en verantwoording (Brancheorganisaties Zorg, 2010). In de code worden handvaten, ook wel ‘best pratices’ aangereikt inzake het jaardocument van Zorginstellingen. Inzake risicoverantwoording schrijft de code voor dat zorginstellingen in hun maatschappelijk verslag een paragraaf ‘Bedrijfsvoering’ dienen op te nemen met daarin het volgende:

“Beschrijf naast deze gegevens voor welke risico’s, kansen en onzekerheden uw concern zich geplaatst ziet en welke maatregelen u hebt genomen om risico’s te beheersen. Beschrijf op welke wijze u uw activiteiten bewaakt en verantwoordt. Beschrijf interne risicobeheersings- en

controlesystemen. Beschrijf tenslotte welke belangrijke wijzigingen zich in de bedrijfsvoering hebben voorgedaan en geef aan hoe u die met het toezichthoudend orgaan hebt

(12)

De standaarden welke in de code zijn samengebundeld, zijn opgesteld onder het principe ‘pas toe of leg uit’. Dit betekent dat ziekenhuizen de standaarden dienen op te volgen, dan wel te

communiceren waarom ze hiervan afwijken.

Wegens dit principe blijft de risicoverslaggeving van ziekenhuizen grotendeels vrijwillig. Ideeën uit de agency- en voluntary disclosure theorie sluiten hierop aan en zullen in de volgende

paragrafen besproken worden. 2.2 Agency theorie

In de agency theorie staat de principaal-agent relatie centraal. Deze relatie komt voort uit de scheiding tussen de leiding en het eigendom van een organisatie (Jensen en Meckling, 1976). De eigenaar van een organisatie, de aandeelhouder, delegeert het werk naar een andere partij, veelal het management van een organisatie welke over de dagelijkse leiding beschikt. De theorie kent een tweetal basisveronderstellingen; informatieasymmetrie en belangentegenstelling.

Informatieasymmetrie houdt in dat de ene partij over meer informatie beschikt dan de andere partij. Het management (agent), welke de leiding over de dagelijkse ondernemingsactiviteiten uitvoert beschikt veelal over meer relevante informatie dan de aandeelhouders (principaal). De principaal heeft een informatieachterstand ten opzichte van de agent. Om goede

(investerings)beslissingen te maken en de prestaties van de leiding van de onderneming te meten, is er vanuit de principaal vraag naar informatie (Berle and Means,1932; Fama, 1980).

De tweede veronderstelling waar de agency theorie vanuit gaat is dat sprake is van

belangentegenstelling tussen de agent en de principaal. De aandeelhouder (principaal) heeft een bepaald belang bij zijn investering in de organisatie, namelijk het maximaliseren van de waarde van zijn aandelen en continuïteit van de organisatie. Het management (agent), belast met de dagelijkse leiding van de organisatie, kan een persoonlijk belang hebben dat niet overeenkomt met het belang van de aandeelhouders, hierdoor kan een belangentegenstelling ontstaan. Hierdoor zal het management de organisatie niet leiden in het belang van de aandeelhouder (Jensen en Meckling, 1976).

Kapteijns (1998) onderkent drie mechanismen die de principaal kan gebruiken om het gedrag van de agent te kunnen beïnvloeden en de hierboven beschreven problematiek te minimaliseren. Allereerst kan de principaal financiële prikkels als winststuring of bonussen uitkeren om de agent de juiste doelen na te laten streven. Ten tweede kan de principaal middels het invoeren van regels/voorschriften (regulering) het gedrag van de agent beïnvloeden en deze beperken in zijn vrije handelingsmogelijkheden. Ten slotte kan de principaal middels sturing door overreding en informatie de agent beïnvloeden. In deze scriptie richt ik me uitsluitend op de laatste.

Bovenstaande oplossingen voor de principaal-agent problematiek brengt een drietal kosten met zich mee (Jensten en Meckling, 1976). Bonding costs: Deze kosten komen voort uit het ‘binden’ van het management aan de belangen van de aandeelhouders. Door middel van variabele

beloning die afhankelijk is van het behalen van bepaalde doelstellingen kan het management een prikkel gegeven worden om de organisatie te leiden zoals de aandeelhouders dat graag willen zien. De kosten die deze maatregel met zich mee brengt zijn bonding costs.

(13)

Monitoring costs: De aandeelhouders kunnen ertoe besluiten om een toezichthoudend orgaan aan te stellen die in hun plaats controle en toezicht uitoefent op het management. Door middel van toezicht wordt de kans verkleind dat het management beslissingen neemt die niet in het belang van de aandeelhouders zijn. De kosten van een toezichthoudend orgaan zijn monitoring costs. Residual loss: De maatregelen die zorgen voor de vorige twee kostensoorten verkleinen de kans dat de agent niet handelt in het belang van de principaal. Ondanks de maatregelen zal het

management altijd beslissingen nemen die niet honderd procent de doelstellingen van de principalen nastreven. De kosten hiervan is de residual loss.

Het is voor de principaal dus belangrijk een afweging te maken tussen de ‘benefits’ van het een contract afsluiten met de agent en de transactiekosten (agency kosten) die hieraan verbonden moeten worden.

Hoewel ziekenhuizen uiteraard geen aandeelhouders kennen, is de agency theorie wel van toepassing (Schut, 1999). De agency theorie kan breder getrokken worden dan de scheiding tussen leiding en eigendom. Waar beursgenoteerde ondernemingen worden gefinancierd door aandeelhouders, worden ziekenhuizen gefinancierd door de overheid welke middels wet-en regelgeving taken uitbesteed aan zorgkantoren en zorgverzekeraars. Een ziekenhuis (agent) verzorgt diensten in naam van de overheid, zorgkantoren en zorgverzekeraars (principalen). De overheid streeft in dit geval naar een maximale benutting van zorgmiddelen, een bestuur van een ziekenhuis kan echter andere doelstellingen nastreven, welke niet in lijn liggen met het belang van de overheid. Ook binnen een ziekenhuis kunnen agency problemen optreden indien de medisch specialisten andere belangen hebben als het bestuur. Uit onderzoek van de NZa (2009) is gebleken dat veelal de dagelijkse beslissingsbevoegdheid van een afdeling in handen van de specialisten ligt. Dit is positief als het de individuele patiënt betreft, echter liggen deze belangen (bezuinigingen) soms niet in lijn met de bedrijfseconomische sturing van het ziekenhuis. Het verstrekken van (risico)informatie in het jaarverslag kan bovenstaande agencyproblemathiek verkleinen (Deumes en Knechel, 2008). Door het openbaar maken wordt de

informatieachterstand van de principaal verkleind. 2.3 Stakeholder theorie

De stakeholder theorie erkent dat er ook andere stakeholders zijn dan alleen aandeelhouders. De reden hiervoor is dat organisaties steeds groter worden er hierdoor een steeds belangrijkere positie in de maatschappij innemen (Davis et. al, 1997). Ziekenhuizen hebben een dusdanig groot maatschappelijk belang dat de belangen van de financiers niet meer de enige en belangrijkste zijn. Organisatie, waaronder ziekenhuizen, dienen niet alleen met het financiële belang rekening te houden, maar ook met het sociale en politieke belang (Freeman and Leidtka, 1991). In

onderstaande figuur (niet uitputtend) zijn de belangrijkste stakeholders van ziekenhuizen weergegeven (Schut, 1999).

(14)

Figuur 1: Stakeholders van een ziekenhuis (Schut, 1999)

Volgens Khlifi en Bouri (2010) wordt de mate van vrijwillige informatieverschaffing beïnvloed door de hoeveelheid en verscheidenheid aan belanghebbenden. Niet alle partijen waar een ziekenhuis mee te maken heeft zijn direct stakeholders, om aan deze kwalificatie te voldoen moet minimaal één van de door Mitchell et. al (1997) genoemde kenmerken van toepassing zijn op de partij. Deze kenmerken zijn: macht, legitimiteit en urgentie.

Bij ‘macht’ gaat het volgens Mitchell et. al (1997) erom in hoeverre een stakeholder in staat is zijn wil aan de onderneming op te leggen. Machtige stakeholders voor ziekenhuizen zijn de overheid, banken en zorgverzekeraars waarmee ziekenhuizen contracten afsluiten waarin de stakeholder bepaalde eisen kan opleggen naar het ziekenhuis.

Bij ‘legitimiteit’ gaat het om de vraag of de stakeholder erkend recht heeft (wetgeving, contracten, algemeen aanvaarde normen en waarden) om eisen te stellen aan een organisatie (Mitchell et. al, 1997). Voor Nederlandse ziekenhuizen geldt dat de politiek, het maatschappelijk verkeer, de overheid en zorgverzekeraars beschikken over legitimiteit om ziekenhuizen te

beïnvloeden.

Bij ‘urgentie’ wordt er een tijdselement in de typering van de stakeholders aangebracht. Hiermee kan volgens Mitchell et. al (1997) een organisatie bepalen of er onmiddelijke aandacht is vereist en hoe belangrijk de stakeholder is. Hierbij kan je denken aan de druk van het maatschappelijk verkeer waaraan ziekenhuizen dienen te voldoen om hun imago en bestaansrecht te ontlenen. Op basis van bovenstaande drie kenmerken kunnen stakeholders worden ingedeeld in klassen en kan een organisatie te weten komen wat de belangrijkste stakeholders zijn. De Raad van Bestuur is verantwoordelijk om bij het door hen te voeren beleid rekening te houden met belangen van de stakeholders (belanghebbenden). Een bank stelt bijvoorbeeld eisen aan financiële ratio’s van ziekenhuizen waarover zij dienen te rapporteren. Indien niet wordt voldaan aan deze ratio’s kan een bank de nodige geldkraan dichtdraaien wat vergaande consequenties kan hebben voor een

(15)

ziekenhuis. Hieruit kan worden afgeleid dat stakeholders een belangrijke rol spelen inzake de informatieverschaffing en het gevoerde beleid en keuzes welke gemaakt worden.

Waar Mitchell et. al aan de hand van bovenstaande kenmerken stakeholders indelen in klassen gaan juist Waldmen et. al in op verscheidene relaties welke typerend zijn, afhankelijk van het soort onderneming. Waldmen et. al (2006) onderscheiden bij hun analyse van stakeholders van ondernemingen een drietal dimensies, namelijk:

1) De aandeelhouder/eigenaar dimensie: Deze dimensie beschrijft de verplichting tegenover aandeelhouders om zoveel mogelijk winst te genereren, ofwel waarde te creëren voor de aandeelhouders.

2) De stakeholder relatie dimensie: Betreft de verantwoordelijkheid van een organisatie om rekening te houden met de belangen van identificeerbare niet-financiële stakeholders. Dit betreft het ethisch en verantwoord handelen in de richting van bijvoorbeeld de

werknemers, milieuorganisaties en consumentenorganisaties.

3) De maatschappelijk verkeer dimensie: Deze dimensie overstijgt die van specifieke belanghebbende en betreft de verantwoordelijkheid van de onderneming voor de maatschappij in het algemeen. Hierbij valt onder andere te denken aan deelname aan goeie doelen en sociale projecten.

Wegens het feit dat ziekenhuizen in de publieke sector opereren waarbij het maatschappelijk, ethisch en verantwoord ondernemen centraal staat kan worden geconcludeerd dat de stakeholder relatie dimensie de belangrijkste is. Vanuit verschillende groepen wordt druk gelegd op

ziekenhuizen om aandacht te besteden aan sociale en maatschappelijke aspecten (Guthrie en Parker, 1989). Het toevoegen van vrijwillige (risico)informatie aan het jaarverslag kan een middel zijn om een bepaald signaal af te geven aan het maatschappelijk verkeer, ook hier wordt uitgegaan van informatieasymmetrie (Ross, 1977 en C. Villiers et. al, 2011).

2.4 Voluntary disclosure theorie

Voluntary disclosure, oftewel vrijwillige openbaarmaking, is informatieverstrekking die niet wettelijk verplicht is, het gaat om informatie welke mogelijk van belang is voor bepaalde stakeholders van een organisatie (Meek e.a., 1995), zo ook de informatie inzake risico’s in het jaarverslag van ziekenhuizen. Ondanks dat het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen voor stakeholders openbaar toegankelijk is via de NZa, zijn ziekenhuizen wegens het principe ‘pas toe of leg uit’ in grote mate vrij welke informatie zij opnemen in hun jaarverslag. Stel dat een

ziekenhuis in het bezit is van zekere private risico-informatie, dan bevindt zij zich in de positie te kunnen kiezen deze informatie wel of niet vrij te geven. Voluntary disclosure kan de

informatieasymmetrie verkleinen. De beslissing die een ziekenhuis in zo’n geval neemt wordt ingegeven door verschillende factoren, waaronder de reactie van stakeholders, verwachte kosten en opbrengsten (Deumes en Knechel, 2008). Voordat er over risico-informatie gerapporteerd kan worden is het noodzakelijk, maar ook bijzonder kostbaar om relevante risico-informatie te verzamelen en te evalueren (Solomon en Cooper, 1990), zeker voor kleinere ziekenhuizen waarvoor deze kosten relatief hoger uitvallen (McMullen et al., 1996). Andere kosten kunnen zijn het vrijgeven van concurrentiegevoelige informatie over bijvoorbeeld het omgaan met c.q.

(16)

het managen van belangrijke risico’s van de organisatie (Deumes en Knechel, 2008). Voluntary disclosure kan echter ook opbrengsten voor de organisatie opleveren. Door meer (vrijwillige) informatie vrij te geven kunnen organisaties zich volgens Deumes en Knechel (2008)

onderscheiden van anderen. Hiermee toont een organisatie aan dat ze niks te verbergen heeft en biedt impliciet meer transparantie aan haar stakeholders. Op deze manier wordt een betrouwbare indruk gewekt en dat zal een positief effect hebben op de houding van de stakeholders; “Een bank zal sneller geneigd zijn een ziekenhuis geld te lenen indien zij inzicht heeft in de risico’s en het gevoerde risicobeleid dan wanneer ze deze indruk niet heeft/kan halen uit het jaarverslag”.

2.5 Hypothesen

Vanuit het maatschappelijk verkeer wordt steeds meer druk op organisaties gelegd om haar activiteiten te legitimeren en verantwoording af te leggen over de risico’s die ze loopt

(Patten,1992). Des te groter het maatschappelijk belang en het aantal stakeholders des te groter de druk op deze organisaties om haar bestaansrecht duidelijk te maken aan het maatschappelijk verkeer (Khlifi en Bouri, 2010). Binnen dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen algemene – en academische ziekenhuizen. Over het algemeen zullen academische ziekenhuizen meer

stakeholders hebben dan algemene ziekenhuizen. Veelal wordt dit veroorzaakt door de omvang en de aard van haar activiteiten, academische ziekenhuizen voeren, anders dan algemene ziekenhuizen, ook veel wetenschappelijk onderzoek uit en geven medische scholing. Doordat academische ziekenhuizen meerdere belanghebbenden hebben zal tevens meer sprake zijn van belangentegenstellingen met het management van het ziekenhuis. Dit ligt in lijn met de

veronderstelling binnen de agency- en stakeholder theorie dat er een conflict optreedt tussen personen binnen en buiten de organisatie (Berle en Means, 1932). Waar er volgens de theorie meer agency conflicten spelen zullen managers eerder geneigd zijn om vrijwillige informatie te verschaffen aan haar stakeholders om de continuïteit te waarborgen. Bovenstaande leidt tot de volgende hypothese:

H1: De mate van informatieverschaffing inzake risicoverslaggeving in het jaarverslag zal groter zijn bij academische ziekenhuizen dan bij algemene ziekenhuizen.

In de literatuur zijn al verscheidene onderzoeken geschreven inzake de grootte (totale activa/omzet) van een onderneming op de mate van informatieverschaffing. Een aantal

onderzoekers (Cooke, 1989; Hossain et al, 1994; Linsley en Shrives, 2006) heeft een positieve relatie gevonden tussen deze twee variabelen. De volgende redenen lijken deze positieve relatie te kunnen verklaren. Ten eerste hebben grote organisatie volgens Linsley en Shrives (2006) meestal te maken met de informatiebehoefte van meerdere belanghebbenden. Ten tweede voeren grotere organisatie meestal meer activiteiten waarover zij kunnen rapporteren. Een derde reden, gevonden door Hossain et. al (1994) is de geavanceerde systemen om data te verzamelen waarover grote organisatie vaak wel beschikken en kleinere in mindere mate. Ten slotte beschikken grote ondernemingen vaak over meer (financiële) middelen om informatie te

verzamelen, te presenteren en te verspreiden. In zoverre ziekenhuizen zich hetzelfde gedragen als ondernemingen, veelal beursgenoteerde, in eerder onderzoek is de volgende hypothese

geformuleerd:

H2: De mate van informatieverschaffing inzake risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen zal positief beïnvloed worden door de grootte van het ziekenhuis.

(17)

Met de introductie van gereguleerde marktwerking neemt in ziekenhuizen het belang van centrale sturing vanuit de Raad van Bestuur toe. De gaandeweg toenemende risico’s en concurrentiedruk dwingen ziekenhuizen om efficiëntere zorg te leveren en te opereren als een geïntegreerd medisch bedrijf. Het ziekenhuisbestuur heeft op dit gebied verregaande

verantwoordelijkheden en de wettelijke eisen ten aanzien van ‘good governance’ nemen toe. Raden van bestuur en andere ingestelde commissies om beleid te voeren kunnen deze

verantwoordelijkheden uitsluitend waarmaken als zijn de organisatie vanuit hun visie kunnen sturen (RVZ, 2009; VWS, 2009 en NZa, 2008a). Uit onderzoek van de NZa (2009) blijkt dat ondanks de verscherpte wet- en regelgeving inzake ‘good governance’ veelal de

beslissingsbevoegdheid bij de medische specialisten op de afdeling blijft rusten. Dit is positief als het gaat om de keuzes bij de behandeling van de individuele patiënt, maar kan nadelig werken waar de bevoegdheid ziet op de bedrijfseconomische sturing van het ziekenhuis.

Beredeneerd vanuit de agency theorie ontstaan er belangtegenstellingen tussen de beleidsorganen en medisch specialisten wanneer het bijvoorbeeld gaat over bezuinigingen. Uit eerder

wetenschappelijk onderzoek (Eng en Mak, 2006; Lim et. al, 2007 en Li et. al, 2012) blijkt dat er een relatie bestaat tussen de board composition van een onderneming en de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag (Eng en Mak, 2006; Lim et. al, 2007; Li et. al, 2012). Met de board composition worden in deze scriptie verschillende beleids-, besturende- en toezichthoudende commissies bedoeld. Voorbeelden zijn een Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en een audit committee. Eng en Mak (2006), ondervonden een positief verband tussen de omvang van de board composition en de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag bij beursgenoteerde bedrijven. In 2007 hebben Lim et. al specifiek onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een auditcommittee en de relatie met vrijwillige

informatieverschaffing. Zij concluderen dat de aanwezigheid van een audit committee bijdraagt aan meer vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag. Uit voorgaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de board composition van invloed is op de hoeveelheid

informatieverschaffing in het jaarverslag van beursgenoteerde ondernemingen. Binnen een ziekenhuis zijn de medisch specialisten veelal niet op de hoogte van financiële kennis/risico’s. Hiervoor beschikken ziekenhuizen over personeelsleden welke deze financiële expertise wel beschikken. In hoeverre Nederlandse ziekenhuizen dezelfde tendens vertonen is derhalve de volgende hypothese geformuleerd:  

H3: Des te lager de verhouding specialisten ten opzichte van het totale personeel des te meer risicoverantwoording het ziekenhuis zal afleggen.

In onderstaande tabel zijn bovenstaande hypothesen en de verwachte richting kort samengevat.

Hypothese Onderwerp Verwachte richting

1 Academische ziekenhuizen doen in meerdere mate aan risicoverslaggeving dan algemene ziekenhuizen

Positief 2 Invloed van de grootte van ziekenhuizen op de mate van

risicoverslaggeving

Positief 3 Invloed van het aantal specialisten in relatie tot het totale

personeel op de mate van risicoverslaggeving

Negatief

(18)

3 ONDERZOEKSOPZET

Om de geformuleerde hypotheses uit hoofdstuk twee te toetsen is een goede onderzoeksopzet van belang. In dit hoofdstuk wordt de opzet van het onderzoek beschreven. Allereerst zullen de steekproefselectie en dataverzameling uiteengezet worden. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de variabelen tijdens dit onderzoek en ten slot wordt ingegaan op het regressiemodel welke gehanteerd zal worden tijdens de analyse van de onderzoeksresultaten.

3.1 Steekproefselectie en dataverzameling

In dit onderzoek is de (vrijwillige) risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen onderzocht. Tijdens vooronderzoek is gebleken dat veel ziekenhuizen zich houden aan de modeljaarrekening welke op basis van de Zorgbrede Governancecode is opgesteld. Naar aanleiding hiervan is ervoor gekozen om tijdens het onderzoek enkel de paragraaf

‘Bedrijfsvoering’ grondig door te nemen en de paragraaf ‘Financieel beleid’ te screenen op eventueel genoemde risico’s. Eventuele risicoverantwoording op andere plekken in het jaarverslag zijn buiten beschouwing gelaten tijdens dit onderzoek. Voor de selectie van

Nederlandse ziekenhuizen is gebruik gemaakt van het overzicht welke tijdens het onderzoek van van der Beek et. al (2011) is gehanteerd. Het onderzoek omvat alle Nederlandse ziekenhuizen, uitgezonderd van categorale ziekenhuizen. Er zijn 84 ziekenhuizen onderzocht, waaronder 8 academische ziekenhuizen. Gezien de deponeringsplicht welke Nederlandse ziekenhuizen hebben als gevolg van de regeling WTZi, is in dit onderzoek gekozen om de jaarverslagen van de website van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te halen

(www.jaarverslagenzorg.nl). 3.2 Variabelen

3.2.1 Afhankelijke variabele

Om de hoeveelheid (vrijwillige) informatieverschaffing inzake risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen meetbaar te kunnen maken is gebruik gemaakt van een vragenlijst. Adrem (1999), Hossain et al. (1994) en Marston en Shrives (1991) maakten tijdens hun onderzoek ook gebruik van vragenlijsten waarvan de totaalscore de afhankelijke variabele weergaf. Als uitgangspunt voor deze vragenlijst is de vragenlijst met betrekking tot corporate governace in het jaarverslag van zorginstellingen van Ernst & Young (Ernst&Young, 2010a) gehanteerd, aangevuld met ‘best practice’- bepalingen op basis van bestaande wet-en regelgeving welke in paragraaf 2.1 is behandeld. Aan de hand van de vragenlijst zal aan elk jaarverslag een score (uitgedrukt in %) - totaal behaalde punten gedeeld door totale punten ad. 27- worden toegekend welke de (vrijwillige) informatieverschaffing inzake risicoverslaggeving weergeeft. Deze score is de afhankelijke variabele en zal in dit onderzoek de disclosure-index worden genoemd. In de tabel op de volgende pagina zijn de vragen uiteengezet welke leiden tot de disclosure-index.

(19)

Nr. Vraag Uitkomst Score NB. De vragen 1 t/m 8 hebben betrekking op de paragraaf

‘Bedrijfsvoering’ in het jaarverslag. Vraag 9 heeft betrekking op de paragraaf ‘Financieel beleid’ in het jaarverslag.

1 Wordt er informatie verschaft over de risicohouding van de onderneming?

Ja/Nee 1/0

2 Is er een beschrijving aanwezig van het beheersings- controlesysteem?

Ja/Nee 1/0

3 Hoeveel risico’s worden er genoemd? Aantal

0- 5 5- 10 10-15 > 15 1 2 3 4

4 Zijn de risico’s onderverdeeld in categorieën? Indien ja (1 punt per risicocategorie hieronder)

‐ Strategisch ‐ Operationeel ‐ Financieel

‐ Wet-en regelgeving

*Indien nee, dan stopt de vragenlijst. *Indien ja, dan verder met vraag 5 t/m 7

Nee Ja 0 1 1 1 1 Max. 4 Per risicocategorie:

*De vragen 5 t/m 7 hebben betrekking per risicocategorie. Er

kan een maximale score worden behaald van 4 per vraag indien bevestigend antwoord geldt voor alle in vraag 3 genoemde risicocategorieën.

5 Is minimaal één risico uit de catergorie gekoppeld aan een mogelijke doelstelling?

Ja/Nee 1-4/0

6 Is de kans op het voordoen van minimaal één risico beschreven? Ja/Nee 1-4/0 7 Wordt de impact van minimaal één risico binnen de categorie

besproken? Ja/Nee 1-4/0

8 Wordt er een beheersingsmaatregel genoemd voor minimaal één risico binnen de categorie?

Ja/Nee 1-4/0

9 Wordt er in de paragraaf ‘financieel beleid’ in het jaarverslag ingegaan op risico’s?

Ja/Nee 1/0

Maximale disclosure-index 27

(20)

3.2.2 Onafhankelijke variabelen

In dit onderzoek zijn een drietal onafhankelijke variabelen onderzocht welke mogelijke van invloed zijn op de disclosure-index. In deze paragraaf worden de drie onafhankelijke variabelen nader toegelicht.

Soort ziekenhuis

In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten ziekenhuizen (rapport NZa 2008). In een algemeen ziekenhuis kom je patiënten tegen met diverse

gezondheidsproblemen. Bij de zorg aan deze patiënten hoort het stellen van een diagnose met de daarbij horende onderzoeken en behandeling, begeleiding, verzorging en verpleging. Hiernaast kent men in Nederland acht academische ziekenhuizen, welke verbonden zijn met een

universiteit en waar studenten Geneeskunde worden opgeleid tot arts of medisch specialist. Het bijzondere aan een academisch ziekenhuis is dus dat er niet alleen onderzocht, behandeld,

verzorgd en verpleegd wordt; het is vooral een plaats waar kennis en vaardigheden op het gebied van geneeskunde aan elkaar overgedragen wordt. Alle voorkomende specialistische functies zijn daarom in een academisch ziekenhuis te vinden. Naast algemene en academische ziekenhuizen zijn in Nederland een aantal categorale ziekenhuizen. Categorale ziekenhuizen bieden enkel aan één bepaalde groep diensten aan. Zo’n categorie kan gevormd worden door een leeftijdsgroep, door een bepaalde ziekte/aandoening of door een bepaalde zorgbehoefte.

Tijdens dit onderzoek zijn enkel algemene en academische ziekenhuizen meegenomen,

categorale ziekenhuizen zijn buiten beschouwing gelaten. De maatstaf voor het soort ziekenhuis is weergegeven als dummyvariabele welke een waarde (0) aanneemt indien het een algemeen ziekenhuis betreft en een waarde één (1) aanneemt als het een academisch ziekenhuis is. Grootte van een ziekenhuis

De factor ondernemingsgrootte kan op veel verschillende manieren worden gemeten. Enkel voorbeelden van maatstaven welke tijdens eerder wetenschappelijk onderzoek gebruikt zijn, zijn het aantal werknemers, het balanstotaal, de bedrijfsopbrengsten en de marktwaarde. Tijdens dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van de totale bedrijfsopbrengsten in euro’s als maatstaf voor de omvang van ziekenhuizen, conform verricht onderzoek door Botosan et. al (1998) en Li et. al (2012). Tijdens de toets zal deze waarde als natuurlijk logaritme uitgedrukt worden. Verhouding specialisten ten opzichte van het totale personeel

Als maatstaf voor de verhouding aantal medisch specialisten ten opzichte van het totaal aantal personeelsleden is de volgende formule gehanteerd: aantal specialisten / totaal aantal

medewerkers (Fte’s). Cardinaels (2009) hanteerde tijdens zijn onderzoek naar bestuursbezoldigingen binnen zorginstellingen een soortgelijke maatstaf. 3.2.3 Controle variabelen

Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat er naast de beschreven onafhankelijke variabelen mogelijk meer variabelen zijn welke van invloed kunnen zijn op de mate van vrijwillige informatieverschaffing inzake risicoverslaggeving van Ziekenhuizen. Uit verscheidene

onderzoeken (Barako et al, 2006; Bliss en Balachandran, 2003; Ho en Wong, 2001) blijkt dat er een positieve relatie bestaat tussen het aanwezig zijn van een audit committee en de mate van vrijwillige risicoverantwoording, dit wordt verklaard doordat mét de aanwezigheid van een audit

(21)

committee strakker op de kwaliteit van financiele verslaggeving wordt gezeten. Uit onderzoek blijkt dat organisaties welke een audit committee hebben meer vrijwillige informatie inzake risico’s verschaffen dan organisaties zonder audit committee (Lim et. al, 2007). Ahmed en Courtis (1999) hebben onderzoek gedaan naar een verband tussen de debt ratio (vreemd

vermogen/ totaal vermogen) en de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag van beursgenoteerde ondernemingen. Zij vonden een positieve relatie tussen de hoogte van de debt ratio en de mate waarin beursgenoteerde ondernemingen vrijwillige informatie verschaffen in het jaarverslag. De reden hiervoor kan gevonden worden in het feit dat een hogere debt ratio leidt tot een slechtere solvabiliteit waardoor men over het algemeen meer bereid is om vrijwillige informatie te verschaffen. Tijdens dit onderzoek zijn voor beide controlevariabelen geen

hypothesen gevormd, echter is wel rekening gehouden met de aanwezigheid van een

auditcomittee (wel = 1, niet =0) en de debt ratio. In tegenstelling tot het onderzoek van Ahmed en Courtis wordt tijdens dit onderzoek de debt ratio weergegeven als % eigen vermogen ten opzichte van het totaal vermogen van een ziekenhuis, volgend hierop wordt dan ook een negatief verband verwacht in plaats van positief.

3.3 Analyse

Voor dit onderzoek is gekozen om de relatie tussen de afhankelijke variabele (disclosure-index) en de onafhankelijke variabelen te toetsen door middel van een lineaire regressieanalyse. Met behulp van het statistische analyseprogramma SPSS is het volgende regressie model gebruikt om de hypothesen te toetsen:

Y = β0 + β1X1+ β2X2+ … + βnXn Y = Afhankelijke variabele

β0 = Constante variable

βnXn = Lineair effect van onafhankelijke/ controle variabele X

De Y is de afhankelijke variabele, in dit geval de disclosure- index. De X-variabelen zijn onafhankelijk. In dit onderzoek het soort ziekenhuis, de grootte, de verhouding medisch specialisten ten opzichte van het totaal aantal personeel, de aanwezigheid van een audit committee en de debt ratio. De β0 is de constante variabele en de β’s zijn de

regressiecoëfficiënten (RUG, 2003). De toetsen zullen uitgevoerd worden met een betrouwbaarheid van 95% en dus een significantieniveau van 5%.

(22)

4 RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Allereerst zullen de uitkomsten van de statistische proef geanalyseerd worden. Naar aanleiding van de

onderzoeksresultaten zullen de hypothesen getoetst worden en de uitkomsten vergeleken met uitkomsten van eerder onderzoek.

4.1 Beschrijvende statistiek

In tabel 3 hieronder is de beschrijvende statistiek van de variabelen welke in dit onderzoek zijn gebruikt weergegeven. In totaal zijn 84 jaarverslagen van Nederlandse ziekenhuizen onderzocht. Uitgezonderd van de variabele ‘verhouding medische specialisten ten opzichte van het totaal aantal personeelsleden’ zijn alle variabelen gevonden in de jaarverslagen.

Beschrijvende statistiek

Variabele Aantal Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie

Disclosure-index 84 0 22 10,65 5,761 Soort 84 0 1 0,10 0,295 Loggrootte 84 10,97 13,99 12,142 0,744 Verhouding specialisten/ totaal personeel 61 * 0,014 0,095 0,061 0,014 Audit committee 84 0 1 0,46 0,502 Debt ratio 84 6 33 15,286 5,351

* In niet alle jaarverslagen was de verhouding medisch specialisten ten opzichte van het totaal aantal personeelsleden af te leiden.

Tabel 3: Beschrijvende statistiek

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de hoogst behaalde disclosurescore slechts 22 (81,5%) bedraagt van de maximaal te behalen 27 (100%) punten. Waarvan één ziekenhuis zelf een score van 0 heeft gehaald. Dit betekent dat geen risico-informatie is opgenomen op de voorgeschreven plekken in het jaarverslag. De gemiddelde disclosurescore bedraagt 10,65 punten (39,4%) onder de 84 onderzochte ziekenhuizen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ziekenhuizen nog voldoende ruimte voor verbetering laten op het gebied van risicoverantwoording in het jaarverslag.

De beschrijvende statistiek over het soort ziekenhuis toont aan dat er geen gelijke verdeling is tussen het aantal algemene (0) en academische ziekenhuizen (1). Op deze dummyvariabele kan slechts een 0 of een 1 gescoord worden. Echter laat het gemiddelde van 0,10 zien dat er slechts 8 academische ziekenhuizen onderzocht zijn en 76 algemene. De grootte van het ziekenhuis ( totale bedrijfsopbrengsten in euro’s) is weergegeven als natuurlijke logaritmen van de gevonden resultaten. Omgerekend in euro’s zijn de volgende resultaten gevonden: Het kleinste ziekenhuis heeft een totale bedrijfsopbrengst van EUR 58.223.000 en de grootste EUR 1.192.608.000 met een gemiddelde over 84 ziekenhuizen van EUR 253.149.000. Verder kan uit tabel 3 afgeleid worden dat voor de laatste afhankelijke variabele ‘de verhouding specialisten ten opzichte van het totaal aantal personeelsleden’ slechts voor 61 ziekenhuizen een waarde is gevonden in het jaarverslag. Uit de andere 23 jaarverslagen was deze verhouding niet te herleiden (missing

(23)

values). De laagst gemeten waarde 0,014 toont aan dat er slecht 1,4% van de totale

personeelsbezetting een medisch specialist betreft. De hoogst gemeten waarde bedraagt 9,5%. Gemiddeld is 6,1% van het totale personeel medische specialist.

Naast de (on)- en afhankelijke variabelen is in dit onderzoek rekening gehouden met een tweetal controlevariabelen, te weten: het wel/niet aanwezig zijn van een auditcommittee en de debt ratio. Het wel/niet aanwezig zijn van een auditcommittee is weergegeven met een 1 respectievelijk 0 (dummyvariable). Uit de tabel is te zien dat de gemiddelde 0,46 bedraagt. Dit betekent dat er 45 ziekenhuizen zonder auditcommittee zijn en 39 met auditcommittee. De debtratio, uitgedrukt in percentage, geeft het eigenvermogen in verhouding tot het totaal vermogen van het ziekenhuis weer. Het gemiddelde bedraagt 15,29%, dit betekent dat de onderzochte ziekenhuizen gemiddeld 15,29% van het totaal vermogen hebben gefinancierd met eigenvermogen en 84,71% met

vreemd vermogen. 4.2 Correlatiematrix

In tabel 4 zijn de uitkomsten van de Pearson correlatiematrix weergegeven. In de tabel is te zien in welke mate de variabelen onderling met elkaar samenhangen/ correleren. De test is uitgevoerd om multicollineariteit tussen de onafhankelijke variabelen te testen. In dit onderzoek is de grens gesteld bij een correlatie van meer dan 0,7. Indien de onafhankelijke variabelen een waarde tonen van meer dan 0,7 betekent dit een te grote samenhang tussen de variabelen.

Variabelen 1 2 3 4 5 6 1. Disclosure index 2. Soort 0,464** 3. Grootte 0,732** 0,701** 4. Verhouding medici/totaal 0,237 0,124 0,163 5. Audit committee 0,626** 0,154 0,444** 0,112 6. Debt ratio 0,201 0,282** 0,319** 0,006 0,148 Significant correlatie met * p ≤ 0,05 , ** p ≤ 0,01, *** p ≤ 0,001

Tabel 4: Correlatiematrix Pearson

Uit tabel 4 blijkt dat er multicollineariteit bestaat tussen het soort ziekenhuis en de grootte van een ziekenhuis. Een verklaring voor deze correlatie kan zijn dat academische ziekenhuizen wegens hun aard en activiteiten veelal ook een grotere omvang hebben dan algemene

ziekenhuizen. Wegens de gevonden correlatie tussen deze twee onafhankelijke variabelen zal voor beiden een aparte regressie analyse uitgevoerd worden.

Verder geeft de correlatiematrix het verwachte positieve verband weer tussen de hoeveelheid risicoverslagggeving in het jaarverslag (disclosure index) en het feit dat het een academisch ziekenhuis betreft. Hetzelfde geldt voor de grootte van een ziekenhuis en het wel/niet aanwezig zijn van een audit committtee en de disclosure index.

(24)

4.3 Toetsing hypothesen

In deze paragraaf worden de uitkomsten van de opgestelde hypothesen uit paragraaf 2.5 geanalyseerd met behulp van een lineaire regressie analyse. Wegens de gevonden

multicollineariteit tussen het soort ziekenhuis en de grootte, zijn er twee regressie analyses uitgevoerd.

Tabel 5A geeft de gevonden resultaten weer van de regressie analyse waarin de grootte van een ziekenhuis achterwege is gelaten, in tabel 5B zijn de resultaten weergegeven waarin het soort ziekenhuis buiten beschouwing is gelaten. Allereerst is er gekeken naar de invloed van de controle variabelen tijdens dit onderzoek in relatie tot de disclosure index, de resultaten zijn weergegeven in de 3de kolom ‘controls’. De adjusted R2 voor dit model bedraagt 0,390. Dit wil zeggen dat 39%, waarin de disclosure index de afhankelijke variabele is, verklaard wordt door de controle variabelen; de aanwezigheid van een audit committee en de debt ratio. In de 4de en 5de kolom van tabel 5A en B zijn de uitkomsten van de hypothesen van dit onderzoek weergegeven. In de laatste kolom van de tabel zijn voor beide regressie analyses de uitkomsten weergegeven indien alle variabelen, uitgezonderd soort en grootte welke met elkaar correleren, worden meegenomen.

Tabel 5: Uitkomsten regressie analyse Variabelen Verwachte richting Controls Hypothese 1 Hypothese 3 Model 4 1. Soort + 0,374** 0,370** 3. Verhouding medici/totaal - 0,171 0,139 4. Audit committee + 0,610*** 0,567*** 0,596*** 0,567*** 5. Debt ratio - 0,110 0,011 0,012 -0,021 Adjusted R2 0,390 0,514 0,376 0,446 Significantie niveau * p ≤ 0,05 , ** p ≤ 0,01, *** p ≤ 0,001

Tabel 5A: Regressietabel (exclusief de grootte) Variabelen Verwachte richting Controls Hypothese 2 Hypothese 3 Model 4 2. Grootte + 0,545*** 0,517*** 3. Verhouding medici/totaal - 0,171 0,096 4. Audit committee + 0,610*** 0,436*** 0,596*** 0,361*** 5. Debt ratio - 0,110 0,062 0,012 0,028 Adjusted R2 0,390 0,546 0,376 0,582 Significantie niveau * p ≤ 0,05 , ** p ≤ 0,01, *** p ≤ 0,001

(25)

Hypothese één stelt dat academische ziekenhuizen meer ‘vrijwillige’ verantwoording inzake risico’s afleggen in hun jaarverslag dan algemene ziekenhuizen. Uit tabel 5A valt af te lezen dat er een positief verband (β is 0,374) bestaat tussen het soort ziekenhuis en de disclosure-index. Het significantieniveau bedraagt 0,006 (< 0,05), dit betekent dat de relatie significant is. Op basis hiervan wordt de hypothese geaccepteerd.

De tweede hypothese stelt dat grotere ziekenhuizen meer ‘vrijwillige’ verantwoording inzake risico’s afleggen in hun jaarverslag dan kleinere ziekenhuizen. Uit tabel 5B valt af te lezen dat er een positief verband (β is 0,545) bestaat tussen de grootte van een ziekenhuis en de disclosure-index. Het significatieniveau bedraagt 0,000 (< 0,05), dit betekent dat de relatie significant is. Op basis hiervan wordt de tweede hypothese geaccepteerd.

De laatste hypothese stelt dat er een negatief verband is tussen de verhouding aantal medische specialisten ten opzichte van het totaal aantal personeelsleden en de disclosure-index. Uit de regressie analyse is dit negatieve verband niet af te lezen. Er is een positief verband gevonden (β is 0,171). Tevens blijkt dat de gevonden relatie niet significant is. Op basis hiervan wordt de derde hypothese verworpen.

Naast de drie onafhankelijke variabelen in dit onderzoek is gekeken naar de aanwezigheid van een audit committee en de debt ratio en de invloed hiervan op de disclosure score. Uit de tabel (3de kolom: Controls) blijkt dat er positieve én significante relatie is gevonden tussen de

disclosure index en de aanwezigheid van een audit committee (β is 0,610). Geconcludeerd kan worden dat ziekenhuizen welke beschikken over een audit committee meer vrijwillige

risicoverslaggeving opnemen in hun jaarverslag dan ziekenhuizen zonder audit committee. De hoogte van de debt ratio heeft geen effect op de disclosure index.

In onderstaande tabel zijn de onderzoeksresultaten samengevat.

Hypothese Onderwerp Verwachte

richting

Uitkomst

1 Academische ziekenhuizen doen in meerdere

mate aan risicoverslaggeving dan algemene ziekenhuizen

Positief Geaccepteerd

2 Invloed van de grootte van ziekenhuizen op de

mate van risicoverslaggeving Positief Geaccepteerd

3 Invloed van het aantal specialisten in relatie tot het totale personeel op de mate van

risicoverslaggeving

Negatief Verworpen

(26)

4.4 Discussie hypothesen

De uitkomsten van de eerste hypothese welke veronderstelt dat academische ziekenhuizen meer vrijwillige risico-informatie verschaffen dan algemene ziekenhuizen ligt in lijn met de

verwachting afgeleid uit eerdere onderzoeken (Berle en Means, 1932; Khlifi en Bouri, 2010). De mate van vrijwillige informatieverschaffing wordt beïnvloed door de hoeveelheid en

verscheidenheid aan belanghebbenden (Khlifi en Bouri, 2010). Dit kan verklaard worden aan de hand van de stakeholder theorie. Vanwege de omvang, aard en verscheidenheid aan activiteiten hebben academische ziekenhuizen veelal meer stakeholders dan algemene ziekenhuizen. Deze stakeholders hebben allemaal een informatiebehoefte en doordat de informatiebehoefte onder de stakeholders niet altijd hetzelfde is (agency problematiek), ontstaat bij academische ziekenhuizen een grotere vraag naar informatie dan bij algemene ziekenhuizen.

Het resultaat dat in dit onderzoek gevonden is naar aanleiding van de tweede hypothese, komt overeen met wat in eerdere onderzoeken is aangetoond voor profit organisaties (Ahmed en Coutis, 1999; Linsley en Shrives, 2006). Dit onderzoek laat een significant, positief verband zien tussen de grootte van een ziekenhuis en de mate van ‘vrijwillige’ risicoverantwoording. Redenen die deze positieve relatie kunnen verklaren zijn: grotere organisaties hebben meer activiteiten waarover zij kunnen rapporteren, meer informatiebehoefte van belanghebbende, geavanceerde systemen om data te verzamelen en financiële middelen om informatie te verzamelen, te

presenteren en te verspreiden zijn groter. Het resultaat van deze hypothese sluit tevens aan bij de stakeholder theorie, omdat grotere ziekenhuizen veelal meer stakeholders hebben, welke

gezamenlijk een grotere informatiebehoefte hebben.

De laatste hypothese welke veronderstelt dat indien de verhouding medisch specialisten ten opzichte van het totale personeel kleiner is, er meer vrijwillige informatie wordt verschaft ligt niet in lijn met de agency theorie en eerder verricht onderzoek (Eng en Mak, 2006 enLi et. al, 2012). Een oorzaak van de inconsistentie zou kunnen zijn dat eerdere onderzoeken zich richtten op de omvang van de board composition. Redenen welke dit positieve verband verklaren zijn de beschikbare tijd en kennis. Echter tijdens dit onderzoek is gekeken naar de verhouding van het aantal medisch specialisten ten opzichte van het totaal personeel. Het totale personeel omvat naast het management ook administratie, - en facilitaire medewerkers welke geen invloed uitoefenen op de informatie in het jaarverslag. Mede hierdoor ligt het resultaat niet in lijn met eerder verricht onderzoek en de agency theorie.

(27)

5 SAMENVATTING EN CONCLUSIE

Aan de hand van de onderzoeksresultaten zal ik in dit hoofdstuk antwoord geven op de centrale onderzoeksvraag. Vervolgens zullen de beperkingen van dit onderzoek worden besproken, evenals mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

5.1 Conclusie

De centrale vraag in dit onderzoek luidt:

“Welke organisatiekenmerken zijn van invloed op de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen?”

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er een significant verband bestaat tussen het soort en de grootte van een ziekenhuis in relatie tot de hoeveelheid risicoverslaggeving aangetroffen in jaarverslagen van Nederlandse ziekenhuizen. Uit dit onderzoek blijkt dat academische

ziekenhuizen meer risico-informatie opnemen in hun jaarverslag dan algemene ziekenhuizen. De belangrijkste reden voor dit verband kan gevonden worden in de stakeholder theorie (Davis et. al, 1997). Wegens de activiteiten van een academisch ziekenhuis, te denken valt aan

wetenschappelijk onderzoek en scholing, hebben academische ziekenhuizen te maken met meer stakeholders dan algemene ziekenhuizen. Door de diversiteit van en het aantal stakeholders neemt de informatiebehoefte vanuit het maatschappelijk verkeer toe. De resultaten uit dit onderzoek bevestigen dat academische ziekenhuizen meer vrijwillige risicoverantwoording afleggen in hun jaarverslag dan algemene ziekenhuizen. Om eenzelfde reden als hierboven beschreven, blijkt dat grotere ziekenhuizen (totale bedrijfsopbrengsten in euro’s), meer risico-informatie opnemen in hun jaarverslag dan kleinere ziekenhuizen. Des te groter een ziekenhuis des te meer stakeholders, waardoor er een grotere informatiebehoefte ontstaat. Daarnaast beschikken grotere ziekenhuizen veelal over meer (financiële) middelen om te voorzien in de informatiebehoefte en bijbehorende kosten.

Naast het soort ziekenhuis en de grootte is er in dit onderzoek gekeken of er een verband bestaat tussen het aantal medische specialisten en het totaal aantal medewerkers binnen ziekenhuizen. Naar aanleiding van de agency theorie en eerder verricht onderzoek door Eng en Mak (2006) kan verondersteld worden dat indien de verhouding medisch specialisten ten opzichte van het totale personeel kleiner is, er meer vrijwillige informatie verschaft wordt. De afgelopen jaren is een verschuiving van het personeelsbestand van ziekenhuizen zichtbaar (NZa, 2009). Reguleerde marktwerking en wet- en regelgeving op het gebied van ‘good governance’ leiden ertoe dat de verhouding medici ten opzichte van het totale personeel kleiner wordt. Waar in het verleden de beslissingsbevoegdheid bij de medici lag worden nu beleidscommissies aangetrokken om het ziekenhuis te besturen. Uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat er een relatie bestaat tussen de samenstelling van het Bestuur en/of de Raad van Toezicht van een

onderneming en de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag (Eng en Mak, 2006; Lim et. al, 2007; Li et. al, 2012). Eng en Mak, 2006, vonden een positief verband tussen de omvang van de Raad van Bestuur en de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het

jaarverslag van beursgenoteerde ondernemingen. De resultaten van dit onderzoek tonen deze relatie niet aan, er is geen verband gevonden tussen de verhouding medici ten opzichte van het totale personeel in relatie met de mate van vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag. De inconsistentie met eerder onderzoek en de agency theorie vindt mogelijk haar oorzaak in het

(28)

feit dat tijdens dit onderzoek is gekeken naar de verhouding medici ten opzichte van het totale personeel. Het totale personeel omvat naast leden met een beleids-, besturende-, ofwel

toezichthoudende functies ook administratie- en facilitaire medewerkers welke geen invloed uitoefenen op informatie in het jaarverslag.

Uit de beschrijvende statistiek in dit onderzoek kan geconcludeerd worden de

risicoverslaggeving in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen voor verbetering vatbaar is. Uit dit onderzoek blijkt dat Nederlandse ziekenhuizen gemiddeld 11 punten hebben behaald van de maximaal 27 ( is 39%) punten welke aan de hand van de Zorgbrede Govennance Code zijn opgesteld om de disclosure index weer te geven. Dit resultaat wordt mede veroorzaakt vanwege het principe ‘pas toe of leg uit’ waaronder de code is opgesteld. De risico informatie in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen is hierdoor grotendeels vrijwillig.

Ondanks dat in dit onderzoek geen verband is aangetoond tussen de verhouding medisch specialisten ten opzichte van het totaal personeel, ben ik van mening dat corporate governance hierbij uitkomsten biedt. Immers is er tijdens dit onderzoek wel een positief en significant verband gevonden tussen de aanwezigheid van een audit committee en de risicoverantwoording in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen. Door het instellen van verschillende beleids- toezichthoudende- en bestuurscommissies zal de risicoverantwoording in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen in mijn optiek verbeteren.

5.2 Beperkingen onderzoek

Bij het interpreteren van de conclusies van dit onderzoek dient rekening gehouden te worden met een aantal beperkingen.

De belangrijkste beperking van dit onderzoek is dat alleen de risicoverantwoording in de paragrafen ‘bedrijfsvoering’ en ‘financieel beleid’ in het jaarverslag zijn meegenomen.

Mogelijke risicoverantwoording op andere plekken in het jaarverslag zijn buiten beschouwing gelaten. Daarnaast is de afhankelijke variabele in dit onderzoek, de disclosure-index,

samengesteld naar aanleiding van eerder verricht onderzoek van Ernst & Young (2010a), aangevuld met de best-pratices bepalingen uit de Zorgbrede Governance code. Indien deze parameter vanuit andere bronnen zal worden opgesteld zal dit mogelijk tot andere resultaten kunnen leiden. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de jaarverslagen van Nederlandse ziekenhuizen over 2010 om een zo actueel mogelijk resultaat te verkrijgen. Mogelijk worden er andere resultaten verkregen indien het jaarverslag van 20XX object van onderzoek was geweest. Centraal in dit onderzoek staat de hoeveelheid risicoverslaggeving in het jaarverslag van

Nederlandse ziekenhuizen. Hoewel de hoeveelheid risico-informatie kan bijdragen aan het beoordelen van het gevoerde risicobeleid van ziekenhuizen, zegt de hoeveelheid

risico-informatie niets over de kwaliteit van het werkelijk gevoerde risicobeleid van een ziekenhuis. Zo is het mogelijk dat een ziekenhuis weinig risico-informatie verstrekt in haar jaarverslag maar intern een prima beleid volgt en andersom. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen hierom niet gebruikt worden om de kwaliteit van het risicobeleid te beoordelen.

5.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek is gebaseerd op één jaar. Een soortgelijk onderzoek dat de jaarverslagen van Nederlandse ziekenhuizen onderzoekt van meerdere jaren kan de betrouwbaarheid vergroten en

(29)

mogelijk nieuwe resultaten opleveren. In dit onderzoek is gekeken naar het soort ziekenhuis, de grootte en de verhouding medici ten opzichte van het totaal personeel in relatie tot de mate van ‘vrijwillige’ risicoverslaggeving. Tijdens een vervolgonderzoek kan gekeken worden naar mogelijke andere variabelen welke de mate van risicoverslaggeving beïnvloeden in het jaarverslag van Nederlandse ziekenhuizen. Tevens kan soortgelijk onderzoek verricht worden naar andere non-for- profit instellingen om na te gaan of daar, net als bij Nederlandse

ziekenhuizen, ook eenzelfde tendens zichtbaar is als gebleken uit eerder verricht onderzoek naar hoofdzakelijk beursgenoteerde ondernemingen.

Een mooie aanvulling op dit onderzoek kan zijn de motivatie van ziekenhuizen om bepaalde risico- informatie wel of niet op te nemen in hun jaarverslag. Mogelijk draagt een onderzoek hierna bij aan het beter begrijpen van gemaakte keuzes op het gebied van risicoverslaggeving in de zorgsector. O’Donovan (2002) heeft onderzoek gedaan naar de motieven welke Australische en Nieuw-Zeelandse ondernemingen hebben om vrijwillige informatie te verschaffen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Mogelijk zijn de resultaten/motieven een beginpunt voor verder onderzoek naar de motivatie van ziekenhuizen om bepaalde risico- informatie wel of niet op te nemen in hun jaarverslag.

Daarnaast is het interessant om in kaart te brengen welke risico-informatie belanghebbenden graag terug zien in het jaarverslag. Indien ziekenhuizen per stakeholder de informatiebehoefte in kaart hebben kunnen zij hieraan aandacht besteden in hun jaarverslag. Op deze manier kunnen ziekenhuizen beter voldoen aan de vraag naar informatie van belanghebbenden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door het geringe aantal onderzoeken naar de relatie tussen het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van (Voluntary) Disclosure, is gekozen om

In grafiek 1 wordt de relatie weergegeven tussen de afzet en de totale kosten voor 2009.. In grafiek 2 wordt de relatie weergegeven tussen de verkoopprijs en de omzet

De aanbevelingen die gemaakt zijn ten einde de effectiviteit van het organiseren van het cluster Buis te vergroten dragen er toe bij dat het cluster faciliterender wordt waardoor

Met de oprichting van de SLO in 1975 dreigde een zekere terugval, doordat er in principe een scheiding werd aangebracht tussen vakdidactisch onderzoek, dat uiteraard aan de

In het huidige onderzoek konden veel cliënten niet meegenomen worden in de analyses omdat de BIS-11 vragenlijst pas in stap drie van de behandeling werd

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

Since there is no indication in either case-law or public guidelines on the actual use of this investigation method, the only reference we have is a statement by the