• No results found

Een nieuwe bron in de Arabische wereld Hoe het NRC, de NOS en Al Jazeera informatie van burgers op internet hebben gebruikt als bron bij de Arabische lente

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een nieuwe bron in de Arabische wereld Hoe het NRC, de NOS en Al Jazeera informatie van burgers op internet hebben gebruikt als bron bij de Arabische lente"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een nieuwe bron in de Arabische wereld

Hoe het NRC, de NOS en Al Jazeera informatie van burgers op internet hebben gebruikt als bron bij

de Arabische lente

Rijksuniversiteit Groningen Master Journalistiek

Studiepad Dagblad Scriptie

Begeleider: dr. A.R.J. Pleijter

Tweede lezer: prof. dr. M.J. Broersma

Door: Lasse Brall

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek staat de vraag centraal hoe user generated content (UGC) als bron is gebruikt in de verslaggeving van de Arabische opstanden. Is de verslaggeving vanuit voor journalisten onbereikbare ‘Lentegebieden’ veranderd, omdat daar zo veel UGC vandaan kwam?

Om dit te onderzoeken zijn interviews gehouden met betrokken redacteuren bij mediaorganisaties die betrouwbaarheid zeer hoog in het vaandel hebben. Deze mediaorganisaties zijn het NRC, de NOS en Al Jazeera. De interviews zijn vervolgens getranscribeerd en daarna is een kwalitatieve analyse toegepast.

Uit de resultaten blijkt dat UGC door de NOS en het NRC vrijwel nooit als belangrijkste bron is gebruikt bij de verslaggeving van de Arabische lente, laat staan als aanleiding. Daarvoor vinden ze het te onbetrouwbaar. Het is echter wel gebruikt als illustratie bij verhalen en om achtergrondinformatie te vergaren over de algehele situatie tijdens de opstanden.

(3)

3 Inhoudsopgave

1. Inleiding 5

2. Theoretisch kader 9

2.1. Journalisten en hun bronnen 9

2.2. Buitenlandverslaggeving 12

2.3. Gatekeeping en gatewatching 15

2.4. User generated content 17

2.5. Kranten en Web 2.0 20

2.6. Onderzoeksstromingen naar online journalism 21

3. Onderzoeksopzet 23 3.1. Onderzoeksvraag 23 3.2. Onderzoeksobjecten 25 3.3. Interviews 28 3.4. Kwalitatieve analyse 31 4. Resultaten 33 4.1. NRC 33

4.1.1 Beleid, vergaderingen, overleg 33

4.1.2. Samenwerking redacties 36 4.1.3. Video’s 37 4.1.4. Foto’s 39 4.1.5. Tekstberichten 40 4.1.6. Sociale netwerksites 42 4.1.7. Betrouwbaarheid 45 4.1.8. Liveblogs 51 4.1.9. Persbureaus en Al Jazeera 53 4.2. NOS 54

4.2.1 Beleid, vergaderingen, overleg 54

(4)

4 4.2.3. Video’s 56 4.2.4. Foto’s 62 4.2.5. Tekstberichten 63 4.2.6. Sociale netwerksites 67 4.2.7. Betrouwbaarheid 71 4.2.8. Liveblogs 75 4.2.9. Persbureaus en Al Jazeera 76 4.3. Al Jazeera 79

4.3.1 Beleid, vergaderingen, overleg 79

(5)

5 1. Inleiding

Nadat op 13 juni 2009 bekend werd gemaakt dat Mahmoud Ahmadinejad de presidentsverkiezingen in Iran had gewonnen van zijn belangrijkste opponent Mir-Hossein Mousavi, ontstond in de straten van de hoofdstad Teheran een grote opstand. De oppositie vertrouwde de uitslag niet.

In de weken die volgden, bleven de onlusten aanhouden. Er werden maatregelen getroffen. De opstanden werden soms keihard neergeslagen, soms werden mensen neergeschoten. Hoe we dat weten? Niet door de verslaggevers die aanwezig waren. Het werk werd hen zeer lastig gemaakt. Sommigen werden naar huis gestuurd, anderen werden geslagen en gearresteerd. De communicatiemiddelen werden afgesloten: mobiel verkeer werd onmogelijk gemaakt; sociale media werden gefilterd of geblokkeerd.

Ondanks al die beperkingen was het voor burgers mogelijk om informatie op het internet te verspreiden. Onder meer door middel van proxy’s1 konden burgers foto's, video’s en tekstberichten de wereld insturen. Daardoor kreeg de wereld tot op zekere hoogte een beeld van wat er gebeurde in juni 2009 in met name Teheran. Indrukwekkend was het filmpje van Neda Soltan, de jonge vrouw die op Youtube voor de ogen van de hele wereld overlijdt na te zijn neergeschoten tijdens de opstand.

NRC Next publiceerde op 17 juni 2009 op de website het volgende:

“Reuters and other foreign media are subject to Iranian restrictions on leaving the office to report, film or take pictures in Tehran”, meldt Reuters in de wire. AP heeft een soortgelijk bericht gepubliceerd. (…) Voor beelden voor protesten uit Iran – die gewoon doorgaan– zijn de grote persbureaus nu afhankelijk van burgerjournalisten.”2

Twee jaar verder in 2011 braken in tal van Arabische landen opstanden uit om de plaatselijke dictator te verdrijven. In sommige van die landen waren ondanks allerlei beperkingen veel journalisten, bijvoorbeeld in Egypte- of beter gezegd: in de hoofdstad Caïro, en niet in bijvoorbeeld Alexandrië, die andere Egyptische miljoenenstad. In andere landen als Libië, Syrië, Jemen en Algerije is de verslaggeving veel lastiger.

1

Zie voor de werking van proxy's bijvoorbeeld http://en.wikipedia.org/wiki/Web_proxy#Web_proxy Bezocht op 31/5/2011. Versie 2011.

2

(6)

6

In die voor journalisten lastig te bereiken gebieden heeft net als in Iran het fenomeen sociale media zijn weg gevonden. Tientallen video's uit de 'Lentegebieden' verschijnen op het net, miljoenen tweets worden door Arabische burgers de wereld in gestuurd en dan zijn er ook nog de talloze Facebookgroepen of andersoortige online plaatsen waar in relatieve beslotenheid onder meer over acties tegen de heersende macht wordt besproken. De filmpjes, de tweets: allemaal openbaar. En ook gesloten Facebookgroepen zijn voor westerse journalisten relatief eenvoudig binnen te komen. De opposanten willen vaak maar al te graag 'vrienden' op Facebook met ze worden- uiteraard na een grondige screening, iedere geheime agent kan zich immers voordoen als journalist. Al die informatie op internet is een nieuwe bron in de Arabische wereld.

Er kwam ineens een grote hoeveelheid informatie uit gesloten gebieden in bijvoorbeeld Syrië en Libië. Journalisten mochten in die landen vaak alleen komen in de gebieden die door de oppositie zijn veroverd, zoals het geval was in het oosten van Libië. Of ze mogen mee met een georganiseerde trip door de heersende macht, zoals dat in Syrië gebeurde.

De problemen voor de verslaggeving vanuit niet toegangelijke gebieden is er een van alle tijden. In niet-democratische landen was, en is, het altijd lastig objectieve verslaggeving te realiseren. Aan de ene kant worden journalisten gevoed door de propagandamachine van de heersende macht, aan de andere kant wordt er wat informatie opgevangen van de oppositie. Die informatie diende en dient met dezelfde kritische blik te worden bekeken als die van de regering: de oppositie overdrijft vaak, en probeert de bedoelingen, hoe nobel ook, vaak rooskleuriger voor te stellen dan ze soms zijn.

De snippers nieuws uit de niet-democratische landen die door persbureaus worden verspreid, zijn vaak afkomstig van ooggetuigen die niet te controleren zijn.

Natuurlijk, er is soms ook nog een correspondent die verslag doet vanuit niet-democratische landen, tenminste bij de mediaorganisaties die het financieel (nog) kunnen behappen. Denk aan de NOS met een correspondent voor de Arabische wereld of het NRC met een reizende correspondent in Noord-Afrika.

Maar ook de correspondenten hebben het nooit eenvoudig om objectieve verslaggeving de wereld in te sturen: de bronnen die ze kunnen spreken staan onder controle van de heersende macht; de bronnen die ze wellicht écht willen spreken, durven niet te praten of zijn niet bereikbaar of zeggen wat het regime wil horen.3

Sociale media als bron is nu bij dat rijtje van mogelijkheden om informatie te garen in

3

(7)

7

democratische landen gekomen. En wat een mogelijkheid. Zoveel informatie, vanuit overal en nergens. Het zou de verslaggeving beter en bovendien eenvoudiger kunnen maken, omdat vanuit voor journalisten onbereikbare gebieden nu wel informatie komt. Maar is het wel beter en eenvoudiger geworden? Ondanks het mega-aanbod van informatie via sociale media is telkens weer de vraag bij elk bericht dat binnenkomt: is dit te vertrouwen?

In hoeverre moet je iets volledig kunnen vertrouwen om het te publiceren? Is het verstandig om te zeggen: dit publiceren we niet, omdat we niet precies weten hoe en wat, ondanks dat het filmpje zeer relevant lijkt te zijn. Of is het soms niet gewoon beter om schijnbaar relevante informatie waarbij de bron niet geheel duidelijk is door te spelen naar het publiek en daarbij te zeggen: we weten niet wie de bron is, we weten niet waar dit materiaal vandaan komt, we weten niet wanneer het is gemaakt, we weten het niet. Daarom zetten we het erbij en vogel zelf maar uit wat je ermee doet. Transparante journalistiek in plaats van objectieve journalistiek.

In dit onderzoek staat het gebruik van tweets, foto’s en video’s van burgers, oftewel user generated content (UGC), als bron tijdens de Arabische opstanden centraal. Vertrouwen is het kernbegrip als het gaat om het gebruik van UGC als bron bij de verslaggeving uit de Arabische wereld. Daarom is in dit onderzoek gekeken hoe twee Nederlandse mediaorganisaties en één Qatarese die betrouwbaarheid zeer hoog in het vaandel hebben, omgaan met UGC als bron. Dat zijn het NRC, de NOS en Al Jazeera.

Het NRC heeft een grote focus op het Midden-Oosten en de Arabische wereld. Het is een krant die de Arabische lente intensief volgde, er waren onder andere twee correspondenten in Egypte ten tijde van de grote oproer. Op de Buitenlandredactie werkt een Midden-Oostenredacteur die dag in dag uit met het gebied bezig is. Bij het NRC zijn interviews gehouden met internet- en buitenlandredacteuren die verslag deden van de Arabische opstanden en de correspondent in Egypte ten tijde van de grote opstanden.

(8)

8

interviews gehouden met redacteuren van de NOS Internetredactie, de NOS Buitenlandredactie, NOS Net en NOS op 3.

Uit het onderzoek naar het NRC en de NOS blijkt dat Al Jazeera een belangrijk tussenstation is bij het gebruik van UGC als bron. De wereldwijde broadcaster die gevestigd had tot nog niet zo lang geleden een discutabele reputatie in de westerse wereld. Ex-president van Amerika, George W. Bush, zou tijdens een vergadering de vernietiging van Al Jazeera hebben voorgesteld en tijdens de Irakoorlog werden de kantoren in Irak kapotgeschoten. Maar sinds de Arabische lente is die reputatie 180 graden gedraaid. Al Jazeera is leidend als het gaat om nieuws over de Arabische lente, ook wat betreft het gebruik van UGC van Arabische burgers als bron. Al Jazeera gebruikt veel en vaak ook heftige filmpjes van burgers in de 'Lentegebieden'.

Bij de Qatarese zender is gesproken met redacteur David Poort. Er is gekeken hoe de zender omgaat met UGC als bron bij de opstanden in de Arabische wereld en of dat significant anders is dan de benadering van Nederlandse media. Hoe komt het dat ze zo veel meer UGC publiceren dan al die andere media? Wat is hun geheim? Hebben zij wellicht wél een netwerk opgebouwd? Delen ze camera's uit? Trainen ze burgers om informatie te vergaren en dat op een fraaie manier in beeld te brengen? Hebben ze significant betere expertise in huis om UGC op betrouwbaarheid te beoordelen? Of is er sprake van iets geheel anders? Is er eigenlijk wel een geheim?

(9)

9 2. Theoretisch kader

De literatuur die in dit hoofdstuk aan bod komt, vormt de basis voor het onderzoek naar het gebruik van user generated content in de verslaggeving van de Arabische lente. Het hoofdstuk is opgedeeld in zes paragrafen. In de eerste paragraaf worden verschillende theorieën omtrent journalisten en hun brongebruik aangehaald. De subparagraaf gaat over bronnen in niet-democratische landen. In de tweede paragraaf wordt beschreven dat buitenlandverslaggeving van belang is, maar onder druk staat. In de derde paragraaf komen vijf vormen van journalistiek voorbij waarbij telkens een verschillende rol voor het publiek is weggelegd. In deze paragraaf wordt getoond dat wanneer in dit onderzoek over user generated content wordt gesproken, meestal de term burgerjournalistiek van toepassing is. De vierde paragraaf betreft gatekeeping en gatewatching. Door de recente technologische ontwikkelingen hebben onder andere burgers de mogelijkheid om een grote hoeveelheid informatie online te publiceren. De selectie van relevant nieuws uit de beschikbare informatie die voorheen alleen journalistieke professionals toepasten, is aan verandering onderhevig. De vijfde paragraaf beschrijft dat kranten het moeilijk lijken te hebben met het integreren van user generated content in de berichtgeving. In de zesde paragraaf ten slotte worden aan de hand van Domingo drie stromingen in het onderzoek naar online journalism beschreven. Eén van die onderzoeksstromingen staat aan de basis van dit onderzoek.

2.1. Journalisten en hun bronnen

Een journalist kan niet overal bij zijn en is dus afhankelijk van bronnen. De definitie van een bron wordt door Rennen in Journalistiek als kwestie van bronnen (2000) als volgt omschreven:

“Een journalistieke bron is een persoon of collectief van personen met wie de journalist in een transactieproces is gekomen, waaraan hij uitspraken ontleent met het oog op specifieke journalistieke producten.”4

Die bronnen zijn bijvoorbeeld ooggetuigen, Pr-mensen, academici, tipgevers et cetera. Bronnen zijn volgens Rennen ook bijvoorbeeld andere nieuwsberichten of persberichten. Volgens hem zijn bronnen informatiedragend. Die informatie is altijd te herleiden tot een persoon. Uiteindelijk is een

4

(10)

10

persoon altijd verantwoordelijk voor de totstandkoming van de informatie. Zodoende is bijvoorbeeld ook een elektronische database een bron.5

Volgens een onderzoek van Leon Sigal uit 1973 zijn er drie kanalen waarlangs journalisten hun informatie verkrijgen, namelijk 'routine channels, informal channels en enterprise channels'. Bij 'routine channels' horen officiële bronnen zoals persconferenties en persberichten; bronnen die bij 'informal channels' horen, zijn bijvoorbeeld NGO's en nieuwsberichten van andere nieuwsorganisaties; 'enterprise channels' betreft interviews, ooggetuigeverslagen (ook van een journalist zelf), onafhankelijk onderzoek en eigen conclusies van de journalist.6

Aan de indeling van Sigal voegden Shoemaker en Reese in 1996 'de expert' toe als bron. De expert is bijvoorbeeld een specialist op een bepaald vlak of een academicus.7

Sigal onderzocht welke bronnen domineerden in de verslaggeving. Dat deed hij door te kijken naar de gebruikte bronnen in 2850 artikelen die tussen 1949 en 1973 op de voorpagina's van de New York Times en de Washington Post verschenen. Hij ontdekte dat 78 procent van de gebruikte bronnen publieke woordvoerders waren. De helft daarvan was verbonden aan de Amerikaanse overheid, de andere helft was verbonden aan bedrijven, instituties of buitenlandse overheden. 60 tot 70 procent van het nieuws kwam via 'routine channels'- via officiële bronnen zoals persberichten en persconferenties. 8

Het relatief hoge gebruik van de 'routine channels' is in latere onderzoeken telkens weer bevestigd.9 Hoe komt het dat zo een hoog percentage van de gebruikte bronnen verbonden is aan officiële instanties?

Van Ginniken stelde in 1996 dat bij de keuze voor een bron drie factoren belangrijk zijn: autoriteit, betrouwbaarheid en beschikbaarheid. De eerste heeft betrekking op de maatschappelijke positie van een bron. Wanneer hij of zij verbonden is aan een officiële instantie heeft de bron meer autoriteit dan wanneer dat niet zo is. Daarnaast zal een journalist kiezen voor een hooggeplaatste vertegenwoordiger boven een laaggeplaatste. Wat betreft betrouwbaarheid: een vertegenwoordiger van een officiële organisatie heeft voor een journalist meer betrouwbaarheid dan een vertegenwoordiger van een niet- officiële organisatie. De beschikbaarheid van een bron is in verband met deadlines ook van belang. Middels woordvoerders en pr-afdelingen zijn die makkelijk

5

Rennen, T. Journalistiek als kwestie van bronnen. Proefschrift sociale wetenschappen. KUN, Delft, 2000. Pag. 28/29

6

Sigal, L. Reporters and Officials: The Organization and Politics of Newsmaking. Lexington, 1973

7

Shoemaker, P. J. en S. D. Reese. Mediating the message. New York, 1996.

8

Eldridge, J. Getting the Message: News, Truth and Power. Londen, 2005. Pag. 287

9

(11)

11 en goed bereikbaar.10

Bij de keuze voor bepaalde bronnen zijn ook andere factoren van belang. Volgens Shoemaker en Reese (1996) zijn er vijf zaken die van invloed zijn op de totstandkoming van een nieuwsbericht- en dus ook op de keuze voor bepaalde bronnen. Deze vijf zaken zijn: één, de persoonlijke achtergrond van een journalist. Volgens Hermans, Vergeer & Pleijter (2010) is de gemiddelde journalist in Nederland een man van 50 jaar die weinig op heeft met sociale media.11

Twee, journalistieke routines, die verband houden met hoe tijd wordt ingedeeld en hoeveel ruimte wordt gegeven aan bepaalde bronnen. Zo’n routine kan bijvoorbeeld een groot gebruik van persbureaus als bron zijn

Drie, de invloed van de mediaorganisatie. Kiest een mediaorganisatie ervoor meer buitenlands nieuws te publiceren of is dit van kaart geveegd vanwege bezuiningen? Wil de nieuwsorganisatie vooral human interest verhalen of worden analyses en achtergronden verwacht?

Vier, invloeden van buiten de media, bijvoorbeeld de wet. Hoever mag je gaan? Maar ook bijvoorbeeld de invloed van het publiek. Als er geen belangstelling is voor buitenlands nieuws dan zullen nieuwsorganisaties in een vrije markt daar ook weinig in investeren. Ook kunnen bijvoorbeeld adverteerders invloed uitoefenen.

Vijf, de invloed van de dominante ideologie in de samenleving.12 Door bronnen te gebruiken die verbonden zijn aan officiële instanties wordt de dominante ideologie en de machtsstructuur in de samenleving door journalisten zelf in stand gehouden volgens de theorie van Gramsci. De hegemonie van de bourgeoisie in de samenleving wordt telkens bevestigd doordat journalisten in het grootste deel van hun berichtgeving informatie doorspelen die ze hebben verkregen via bronnen die zijn verbonden aan officiële instanties. De bourgeoisie die de cruciale posities bezit in de officiële instanties, en daarnaast de grote mediaorganisaties in handen heeft- kan zodoende de dominante ideologie telkens weer herbevestigen, en zodoende de hegemonie behouden.13

In niet-democratische landen met censuur is het telkens weer herbevestigen en legitimeren van de dominante ideologie in de media veel sterker aanwezig dan in landen zonder censuur. Luyendijk (2006) stelde in zijn bestseller Het zijn net mensen dat het in niet- democratische landen onmogelijk is om journalistiek naar westerse maatstaven te beoefenen. In staten met een dictatuur,

10

Ginneken, J. van. De schepping van de wereld in het nieuws. Houten/Diegem, 1996

11

Hermans, L. en M. Vergeer en A. Pleijter. ‘Nederlandse journalisten in 2010’ (2010) op

http://www.denieuwereporter.nl/2012/01/profiel-van-de-nederlandse-journalist-in-2010/ Bezocht 18/2/2012. Versie 2012

12

Reese, S.D. en P. J. Shoemaker. Mediating the message. New York, 1996.

13

(12)

12

een totalitair systeem of een autocratie zijn de autoriteiten niet te vertrouwen en bronnen die niet verbonden zijn aan de heersende macht zijn lastig bereikbaar en niet snel geneigd te praten. Daarnaast wordt een correspondent in een niet- democratisch land vaak nauwlettend gevolgd en soms bedreigd, in het uiterste geval bestaat het risico om vermoord te worden.14

Volgens Schepers-Hughes (2004) bemoeilijkt onder andere de objectiviteitsnorm in de journalistiek in de westerse wereld het werk van correspondenten of andere journalisten die verslag doen van de situatie in een niet-democratisch land. Het is vaak lastig een verhaal van twee kanten te belichten, laat staan een waaier van opinies weer te geven wanneer bronnen die niet aan de autoriteiten zijn verbonden moeilijk te bereiken zijn en niet snel geneigd zijn te praten.15

2.2. Buitenlandverslaggeving

Ondanks alle tekortkomingen is de verslaggeving vanuit niet-democratische landen van belang. Buitenlandverslaggeving in zijn geheel is überhaupt van belang. Uit onderzoek van bijvoorbeeld Wu en Hamilton (2004) blijkt dat buitenlandnieuws invloed kan op wat het publiek over een land weet en welke houding wordt aangenomen ten opzichte van een land.16

Hahn en Lönnendonker keken naar de ontwikkelingen in de buitenlandverslaggeving van de Amerikaanse media na 11/9/2001. De resultaten van het onderzoek tonen volgens de onderzoekers dat de Amerikaanse buitenlandverslaggeving steeds meer gericht is op nieuws in het buitenland dat alleen betrekking heeft op Amerika zelf. Buitenlandse verhalen die los stonden van Amerika werden steeds minder gebracht, zeker wanneer ze uit Europa kwamen. De islamitische wereld kreeg een veel hogere prioriteit sinds 11/9/2011.17

In Groot-Brittannië is sinds 1979 sprake van een structurele daling in het aanbod van buitenlands nieuws. Dat blijkt uit onderzoek van Moore (2010). In relatieve aantallen (het aantal pagina’s nam sinds 1979 aanzienlijk toe) is het buitenlands nieuws sinds 1979 gedaald in kranten als The Guardian, Daily Telegraph, Daily Mirror en Daily Mail. Sinds begin jaren ’90 is die daling sneller geworden.18

14

Luyendijk, J. Het zijn net mensen. Beelden van het Midden-Oosten. Amsterdam, 2006.

15

Schepers- Hughes, N. Violence in war and peace. Oxford, 2004. Pag. 404

16

Wu, D. en J.M. Hamilton, J. M. 'US Foreign Correspondents; changes and continuity at the turn of the century.' (2004) International Communication Gazette (2004) 66 (6). Pag. 517 – 532.

17

Hahn, O en J. Lönnendonke. 'Transatlantic Foreign Reporting and Foreign Correspondents After 9/11: Trends in Reporting Europe in the United State' (2009) The International Journal of Press/Politics; 14; 497 originally published online 15/5/2009: Pag. 496- 515

18

(13)

13

Ook het buitenlands nieuws zelf is van karakter veranderd. De aandacht is meer komen te liggen op celebs en human interest. Daarnaast is ook de plaats van het buitenlandse nieuws in de krant zelf verschoven. Op de voorpagina is steeds minder aandacht voor nieuws van over de grenzen.

In kranten is de publicatieruimte voor buitenlandverslaggeving überhaupt vrij beperkt, vaak een aantal pagina's per krant. Daardoor heeft het 'ongewone'- natuurrampen, oorlogen, revoluties- een hogere prioriteit dan het 'gewone'- veranderingen in een land of het gewone leven.19 Dit heeft ook te maken met nieuwswaarden. De voorkeur ligt bij het negatieve, ongewone nieuws, en bij nieuws van dichtbij in plaats van ver weg.

De hoofdreden voor het structureel dalende buitenlandse nieuws is volgens Moore financieel. Het wordt te duur om correspondentschappen in stand te houden. Als de wens er toch is, wordt er soms van afgezien, omdat een dure correspondent mogelijk een verkeerd signaal afgeeft aan noodlijdende redacties bij de nieuwsorganisatie.20

Volgens Moore zal de afkomst van het buitenlandse nieuws verschuiven van correspondenten naar correspondence. Met dat laatste bedoelt hij dat via bijvoorbeeld mail en sociale media verslagen van burgers bij een nieuwsorganisatie terechtkomen.

Hij vraagt zich echter wel af in hoeverre dat voorlopig effectief kan zijn, want hoe vind je bronnen die betrouwbare informatie leveren? “The difficulty will be finding these, filtering them, and making them available to a wider public.”21

Volgens Deuze (2007) staat ook in Nederland net als in Amerika en Groot-Brittannië de internationale verslaggeving onder druk. Door bezuinigingen bij mediaorganisaties en de lage prioriteit die aan buitenlands nieuws wordt gegeven, wordt snel gekozen om te besparen op de vaak dure correspondentschappen.22

In het onderzoek ‘Het Buitenland in de krant’ is gekeken hoeveel buitenlandnieuws er in de periode 2006-2008 in Nederlandse kranten te vinden was. Bij het NRC, onderzoeksobject in deze thesis, bestaat gemiddeld 35 procent van de totale krant uit buitenlandberichtgeving. Daarmee scoort de krant het hoogste percentage van alle Nederlandse kranten. (Volkskrant 32 procent,

http://mediastandardstrust.org/wp-content/uploads/downloads/2010/11/Shrinking-World-FINAL-VERSION.pdf. Pag. 1-55

19

Tuinstra, F. 'Caught between the cold war and the internet.'(2004) Nieman Reports 58 (3). Pag. 100 – 103.

20

Moore, M. ‘Shrinking world: The decline of international reporting in the British press’ (2010). PDF op

http://mediastandardstrust.org/wp-content/uploads/downloads/2010/11/Shrinking-World-FINAL-VERSION.pdf. Pag. 1-55

21

Ibidem. Pag. 45

22

(14)

14

Telegraaf 22 procent). Het NRC bouwt veel op de verslaggeving van correspondenten, zij zijn verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de producties. Bij de Volkskrant ligt dat getal iets hoger, bij de gratis dagbladen Metro en Spits is het vrijwel nul. Daar komt het meeste buitenlandnieuws van persbureaus.

Bij het NRC is 16 procent van de buitenlandverslaggeving van 2006 tot 2008 toegespitst op het Midden-Oosten (dat zal in 2011 vermoedelijk een stuk hoger zijn geweest vanwege de Arabische lente). Alleen Europa krijgt van alle belangrijke regio’s in de wereld meer aandacht in het NRC. In het Midden-Oosten was in de periode 2006-2008 de meeste aandacht gericht op Irak, Israël en Turkije.23

Dankzij de opkomst van het internet is de buitenlandverslaggeving in beweging. Heinrich (2009) beschrijft een nieuwe vorm van journalistiek die sinds het begin van de 21ste eeuw is ontstaan en die de gehele journalistiek betreft, en dus ook de buitenlandverslaggeving. Zij spreekt over Network Journalism, een term die eerder onder meer door Bardoel is gebezigd. Maar waar hij het heeft over een nieuwe categorie binnen het medialandschap, namelijk het internet- naast TV, radio en geschreven media- daar benoemt Heinrich Network Journalism als een groter geheel. Zij beschrijft het als een basisprincipe dat de structuur van journalistieke systemen van de 21ste eeuw uitlegt. Door de sociale media zijn mensen en organisaties in staat om op eigen houtje, buiten de journalistiek om, hun boodschappen en content te verspreiden. Via blogs, YouTube, Twitter, Facebook, etc.24

“It describes a completely revised organizational form of the entire media system as such, which impacts all news distribution platforms from print, via radio through to television as well as online journalism. ‘Network journalism’ in this respect becomes a basic principle, which explains the structure of journalistic systems in the digital age.”25

Network Journalism is een onderliggende principe in het medialandschap en houdt in dat het landschap gedecentraliseerd en niet-lineair is. Er is bij Network Journalism een groot, haast oneindig, aanbod van informatie via online bronnen. Ook de manier van het publiceren is

23

Ruigrok, N en O, Scholten et al. ‘Het Buitenland in de krant’ (2010) PDF op www.nieuwsmonitor.net. Pag. 1- 14

24

Heinrich, A. 'Network Journalism: Moving towards a Global Journalism Culture' (2008) PDF te vinden op http://ripeat.org/wp-content/uploads/2010/03/Heinrich.pdf

25

(15)

15

veranderd. Iedereen die wil, kan zelf berichten publiceren die bereikbaar zijn voor iedereen. Grote nieuwsorganisaties moeten daarop inspelen. Alle informatie die burgers in niet-democratische landen vergaren en publiceren, zijn een contributie aan het medialandschap en de grote mediaorganisaties dienen rekening te houden met dit fenomeen en er op in spelen.

“The network structure thus demands a greater level of openness from journalistic organizations as it significantly transforms the ‘traditional’ approaches towards news gathering, production and dissemination. Journalistic outlets in this sense are no longer ‘closed’ environments, but have rather become part of a highly dynamic, complex sphere of (global) networks, connected via multiple information strings. Within this evolving dense net of the information sphere, the opportunities to gather information have become immeasurable and so has the level of competition amongst an innumerable number of information providers ranging from the citizen journalism platform through to large corporations or public service broadcasters. News organizations need to re-invent and reposition themselves within this revised global news sphere, in which each news deliverer constitutes just one information node within a larger system of nodes.”26

Burgerjournalistiek heeft een grotere rol gekregen bij de buitenlandverslaggeving sinds het begin van de 21ste eeuw, zoals ook Moore stelde. Zijn idee past binnen het concept van Network Journalism. Op het internet kunnen video's, foto's en tekstberichten worden geplaatst en maken daarmee deel uit van een groter gedecentraliseerd medialandschap. Dit is user generated content en zogenoemde burgerjournalistiek. Mediaorganisaties nemen deze berichten zo nu en dan over en publiceren die op hun website of in een journaal.

2.3. Gatekeeping en gatewatching

Door de opkomst van Web 2.0 is het aanbod van informatie dat via burgerjournalistiek bij professionele mediaorganisaties beland anders geworden. Filmpjes kunnen redelijk snel worden geüpload en worden bekeken. Facebook is tot een mega-reus uitgegroeid en als de berichten van Twitter, een ander relatief nieuw fenomeen, aan elkaar worden geplakt, kunnen er ongetwijfeld een paar honderd bibliotheken mee worden gevuld.

26

(16)

16

User generated content heeft een grote opmars gemaakt, en niet alleen de hoeveelheid is toegenomen, ook de verspreiding is veel eenvoudiger geworden. Voor journalisten binnen professionele organisaties is het selecteren van de informatie die deze bronnen geven om zelf te gebruiken voor de verslaggeving aan verandering onderhevig.

Een mediaorganisatie krijgt elke dag veel meer informatie binnen dan gepubliceerd kan worden. De input is veel groter dan de output. Er dient dus een zekere selectie plaats te vinden om de schaarse ruimte die beschikbaar is in de geprinte media of in items voor TV en radio op te vullen, de zogenoemde gatekeeping. Gatekeepers hebben verschillende vormen: mensen, professionele gedragscodes, het bedrijfsbeleid, en computer algoritmes. Bij de laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan Google News die door middel van algoritmes bepaald welk nieuws het meest relevant zou zijn. Elk van de gatekeepers maakt beslissingen over welke informatie de lezer te zien krijgt. Het publiek heeft bij gatekeeping vrijwel nihil invloed op de uiteindelijke uitkomst. De burger kan slechts na publicatie eventuele klachten indienen bij een nieuwsorganisatie.27

Dit was de situatie voordat het internet een grote ontwikkeling doormaakte sinds het begin van het nieuwe millennium. De toegankelijkheid en de snelheid van het internet namen enorm toe. De schaarse ruimte voor het publiceren van nieuws die bestond voordat Web 2.0 op kwam, bestaat niet meer. De ruimte voor publicaties is op het internet in principe oneindig groot. Dit heeft invloed op de output van het gatekeepers model. Veel meer kan worden gepubliceerd. Dit heeft ook invloed op de input van het gatekeepers model. Informatie die door de ene mediaorganisatie wordt geweigerd, kan door bijvoorbeeld een andere mediaorganisatie, of een burger, of een persbureau, wel online worden gepubliceerd.28

Vrijwel alle informatie die bronnen produceren, kan dus worden gepubliceerd voordat selectie is toegepast. De informatie die door burgers op het internet wordt gezet- de user generated content- is enorm: foto's, video's, tweets et cetera. Toch is gatekeeping niet verdwenen volgens Singer (1997). “The value of gatekeeping is not diminished by the fact that readers now can get all the junk that used to wind up on the metal spike; on the contrary it is bolstered by the reader's realization how much junk is out there.”29 Het selecteren van de geschikte informatie voor een nieuwsbericht door professionals blijft volgens Singer aanwezig.

27

Reese, S.D. en P.J. Shoemaker et al. ‘Journalists as gatekeepers.’ In: K. Wahl-Jorgensen & T. Hanitzsch (red.).

Handbook of Journalism Studies. New York, 2009. Pag 73- 88.

28

Bruns, A. Gatewatching: collaborative online news production. New York, 2005. Pag. 13

29

(17)

17

Op een ander niveau vindt echter ook een selectie plaats: de zogenoemde gatewatching. Bij gatewatching wordt door de gebruikers zelf bepaald welk nieuws zij relevant vinden en die zij willen delen met anderen. Dit kan bijvoorbeeld door een link naar de betreffende bron op een blog te plaatsen. Gatewatching in de woorden van Axel Bruns:

“In contrast to gatekeeping, gatewatching does not concern itself with making a comprehensive news selection from all available information in the newsflow; it does not claim to present 'all the news that is fit to print'. (…) Gatewatching relies exactly on that ability of users to decide for themselves what they find interesting and worth noting and sharing with their peers; it harnesses the tendency of members of interest communities to pass on their peers those news items which they have found interesting. (…) This is a process of highlighting news, of publicizing rather then publishing information”30

De burgers die berichten op internet zetten, de zogenoemde produsers- tegelijkertijd producer van berichten op internet en een user die elders berichten van andere produsers leest- zal zichzelf niet als professioneel journalist of nieuws producent betitelen. De gemeenschap van produsers kan echter wel wat de 'professionele media' kan: “enhancing public understanding, shaping public agenda's, and leading public opinion.”31

2.4. User generated content

Het is opvallend dat maar weinig auteurs de term user generated content (UGC) hebben gedefinieerd. In dit onderzoek wordt de definitie van UGC van de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) gehandhaafd. De OECD definieert user generated content als: “i) content made publicly available over the Internet, ii) which reflects a ‘certain amount of creative effort’ and iii) which is ‘created outside of professional routines and practices’.”32

Williams en Wardle (2010) geven aan dat deze definitie van UGC een aantal tekortkomingen heeft. UGC zou niet van toepassing zijn op radio- en televisie-items, terwijl ook daar gebruik wordt gemaakt van UGC. Verder kan een commentaar op een online nieuwsbericht volgens de autreurs

30

Bruns, A. Blogs, Wikipedia, Second life, and Beyond: from production to produsage. New York, 2008. Pag. 73-74

31

Ibidem. Pag. 75

32

(18)

18

niet als ‘generated’ worden gezien, zodat de term user generated content niet bruikbaar zou zijn voor dat soort burgermateriaal.

“The term ‘UGC’ developed as a way of describing content created and shared by users on the internet, and in this context the term ‘user’ is appropriate, but in the context of the BBC, which produces television and radio content alongside online content, it is not. Similarly, while a YouTube clip is ‘generated’, a comment about the presidential campaign or the current economic situation is not.”33

Wardle en William stellen voor de term audience material te gebruiken in plaats van user generated content. Dat dekt volgens hun beter de lading.

Door UGC zijn nieuwe vormen van journalistiek ontstaan. Er zijn diverse termen die de ronde doen om deze vormen van journalistiek te duiden. In deze paragraaf zijn de verschillende vormen besproken om duidelijk te maken waar dit onderzoek over gaat.

Nip (2006) heeft een onderverdeling gemaakt van vijf soorten van journalistiek: traditional journalism, public journalism, interactive journalism, participatory journalism en citizen journalism. Centraal in haar keuze voor de verdeling staat de relatie tussen de journalistiek en het publiek.34

Bij traditional journalism heeft het publiek vrijwel nihil invloed op wat wordt gepubliceerd. De journalisten selecteren uit een grote stroom informatie wat ze relevant vinden en bepalen wat uiteindelijk gepubliceerd wordt. Het zogenoemde gatekeeping model, zie paragraaf 2.4. De interactie die over de publicatie kan plaatsvinden, is bijvoorbeeld via een brief achteraf. De redactie kan dan kijken wat ze met die feedback doen.

De bijdrage van het publiek is bij public journalism een stuk groter. Bij deze vorm van journalistiek wordt getracht naar het publiek te luisteren en te horen welke zaken en zorgen worden aankaart. Verslaggevers baseren vervolgens hun agenda op die informatie. Om aan deze informatie te komen, kunnen onder andere polls en town hall meetings worden ingezet. Uiteindelijk bepaalt de journalist wat definitief gepubliceerd wordt, oftewel selectie en het bepalen van relevantie van informatie door de journalist zijn bij dit model ook aan de orde.

33

Wardle, C en A. Williams. ‘Beyond user-generated content: a production study examining the ways in which UGC is used at the BBC’ (2010) Media Culture Society 32. Pag. 781-799

34

(19)

19

Interactive journalism is een term die vaak is gevallen in onderzoeken naar online journalism.35 Deze vorm van journalistiek is volgens Nip onder te verdelen in twee categorieën: inhoudelijk interactiviteit en interpersoonlijk interactiviteit. De eerste houdt in dat het publiek de mogelijkheid heeft om te reageren op de inhoud van een artikel. Bij de tweede gaat het om de mogelijkheid dat burgers met elkaar in discussie kunnen gaan over bijvoorbeeld een bepaald artikel. Deze vorm van journalistiek is van toepassing op het internet waar zowel inhoudelijke interactiviteit als interpersoonlijke interactiviteit goed kunnen worden toegepast op bijvoorbeeld websites van kranten en omroepen. Van de burger wordt een actieve rol verwacht. De journalist kan uiteindelijk bepalen wat er met de feedback gebeurt: de informatie van de burger komt pas na het verschijnen van het artikel en heeft dus geen invloed op de eerste publicatie.

Bij participatory journalism is het doel dat burgers actief deelnemen aan de nieuwsgaring én ook het publiceren daarvan op bijvoorbeeld websites van traditionele media. Het publiceren van informatie kan bijvoorbeeld op een blog dat onder een krant valt. Het kan ook een apart gedeelte op de site zijn waar burgers hun commentaar op public affairs kunnen poneren, bijvoorbeeld ‘Have your say’ op de website van de BBC.36

De bijdrage van burgers is essentieel bij participatory journalism, zonder zou het niet bestaan, maar ook de professionals zijn essentieel: de publicaties verschijnen op de websites van traditionele media en de publicaties worden vaak gecontroleerd en soms geredigeerd

“News users could participate in the news-making process in multiple ways, but in the recent development, participatory journalism takes the form of the news users generating content, more or less independently of the professionals, whereas the professionals generate some other content, and also produce, publish and market the whole news product. User contribution is solicited within a frame designed by the professionals.”37

Citizen journalism, oftewel burgerjournalistiek, is de bijdrage van de burger op een medium waar bijvoorbeeld het gatekeeping model niet op van toepassing is. Burgers zijn zelf verantwoordelijk voor de nieuwsgaring, het produceren en de publicatie. Het verschil tussen participatory journalism en citizenjournalism in de woorden van Nip:

35

Zie bijvoorbeeld (Greer en Mensing, 2003; Kamerer en Bressers, 1998; Massey en Levy, 1999; Rosenberry, 2005; Schultz, 1999; Tankard en Ban, 1998; Ye en Li, 2004)

36

‘Have Your Say’ (http://news.bbc.co.uk/2/hi/talking_point/default.stm) Bezocht 2/6/2011. Versie 2011.

37

(20)

20

“The photographs and videos taken of the tsunami in South Asia by tourists and the local people in December 2004 would amount to citizen journalism if they were published by the people themselves, but would be participatory journalism if the material was handed to a mainstream news organization for publication.”38

In dit onderzoek is de term participatory journalism van toepassing wanneer over user generated content (UGC) wordt gesproken. Professionele mediaorganisaties zijn onderzocht die materiaal direct van burgers overnemen of indirect via andere nieuwsorganisaties of persbureaus.

2.5. Kranten en Web 2.0

Doordat op internet door een grote, diverse groep informatie kan worden geplaatst, is de keuze voor bronnen door mediaorganisaties veel groter geworden. Maar de institutionele bronnen die in 2.1 werden genoemd en die de overgrote meerderheid van de informatie leverden voor wat uiteindelijk werd gepubliceerd voor het Web 2.0 tijdperk, lijken nog steeds “oppermachtig” in de geprinte media als het om teksten gaat, zo zou blijken uit onderzoeken van Hermida & Thurman (2007) en Paulussen & Ugille (2008).

Eén van de onderzoeken naar hoe kranten UGC gebruiken voor nieuwsberichten is van Hermida en Thurman (2007). Zij deden een content analyse van Britse online media. Volgens de onderzoekers blijkt dat kranten het moeilijk vinden om veranderingen door te voeren. Voor het Web 2.0 tijdperk kon aan die houding worden vastgehouden, maar met de razendsnelle technologische ontwikkelingen lijken veranderingen onvermijdbaar. Voorlopig gebruikten de onderzochte media UGC die qua vorm en inhoud pasten bij hun eigen merk.39 Dat betreft UGC in de vorm van teksten. Door Nederlandse kranten wordt wel UGC in de vorm van foto’s gebruikt, zo blijkt uit onderzoek van Pantti en Bakker (2009).40 Ook uit de landen in de Arabische wereld waar opstanden zijn, verschijnen zo nu en dan foto's van burgers in Nederlandse media.

Een ander onderzoek naar de toepassing van UGC binnen een kranten organisatie is dat van Paulussen en Ugille (2008). Zij onderzochten bij twee Belgische kranten hoe UGC werd

38

Ibidem. Pag. 218

39

Hermida, A. & Thurman, N. Comments please: How the Britisch news media are struggling with user generated

content . London, 2007. Pag 3.

40

(21)

21

geïmplementeerd. Net zoals Hermida en Thurman concludeerden ze dat die ontwikkeling langzaam gaat. Onder journalisten is een zekere voorzichtigheid en verzet. “One of our main arguments is that this cautiousness and resistance among journalists is not just a matter of professional conservatism, but it should be understood in the broader context of work practices, daily routines, organisational structures and role perceptions in the newsroom.”41

2.6. Onderzoeksstromingen naar online journalism

Sinds de opkomst van het internet zijn er veel onderzoeken geweest naar online journalism, zoals bijvoorbeeld die van Hermida & Thurman en Paulussen & Ugille. In deze paragraaf worden aan de hand van Domingo (2008) drie stromingen in het onderzoek naar online journalism beschreven. Dit onderzoek sluit aan bij de laatste onderzoeksstroming die aan bod komt in deze paragraaf.

De drie stromingen om onderzoek te doen naar online journalism zijn volgens Domingo: de normatieve en prospectieve studies, empirisch onderzoek gebaseerd op de theoretische aannames van de normatieve en prospectieve studies en empirisch onderzoek gebaseerd op een constructivistische benadering van technologie.42

De normatieve en prospectieve studies kenmerkten zich door het beschrijven van ideaaltypische modellen voor de ontwikkeling van online nieuws. Volgens Domingo hoort bij deze stroming technologisch determinisme. Dat betekent dat technologische ontwikkelingen worden gezien als bepalende factor in het historisch verloop. Volgens deze stroming kan dankzij technologische ontwikkelingen een ideaaltype van bijvoorbeeld een nieuwssite worden bereikt. Volgens Domingo bleek dit echter onrealistisch, omdat het ideaaltype heel ver weg bleef. Dat zagen ook andere wetenschappers en volgens Domingo ontstond een tweede onderzoeksstroming, empirisch onderzoek gebaseerd op de theoretische aannames van de normatieve en prospectieve studies.

De derde stroming, empirisch onderzoek gebaseerd op een constructivistische benadering van technologie, is volgens Domingo de te prefereren onderzoeksstroming voor onderzoek naar online journalism. Deze stroming vult de tekortkomingen uit de vorige twee aan. Op drie punten

41

Paulussen, S. en P. Ugille. 'User Generated Content in the Newsroom: Professional and Organisational Constraints on Participatory Journalism.' (2008) Westminster Papers in Communication and Culture Vol. 5(2). Pag. 24-41.

42

(22)

22

verschilt deze stroming volgens Domingo van de vorige twee. Eén, er wordt niet gekeken naar de effecten van innovatie, maar naar het proces van innovatie waarbij het deterministisch perspectief is vervangen voor een constructivistisch perspectief. Dat wil zeggen dat technologie een minder bepalende rol krijgt, en zaken als de mediaorganisatie juist een grotere rol wordt toebedeeld. Twee, in deze stroming worden ideaaltypische modellen wel als invloedrijke factor gezien in het innovatieproces, maar ze zijn niet het primaire doel. Het speelt op de achtergrond wat het ideaaltype is. Drie, onderzoekers in deze stroming analyseren specifieke casussen en kijken daarna indien mogelijk naar het grotere geheel. Dit onderzoek sluit aan bij deze laatste stroming.

(23)

23 3. Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk zijn de onderzoeksvraag, de onderzoeksobjecten, de interviews, en de kwalitatieve analyse uiteengezet.

3.1. Onderzoeksvraag

In dit onderzoek wordt gekeken hoe het NRC, de NOS en Al Jazeera UGC gebruiken bij de buitenlandverslaggeving vanuit niet-democratische landen. De specifieke casus voor dit onderzoek is de Arabische lente.

Om verslag te doen vanuit niet-democratisch landen is lastig, omdat partijen die niet zijn verbonden aan de heersende macht niet snel geneigd zijn te praten.43 Daardoor hebben verslaggevers die nieuwsorganisaties naar de gebieden sturen in de niet-democratische landen vaak weinig kans om een objectief verslag te maken. Daarnaast kunnen ze vaak de gevaarlijkste gebieden niet betreden.

Toch komen er berichten uit deze gevaarlijke en/of ontoegankelijke gebieden. Burgers met een internetverbinding proberen, indien mogelijk, bijvoorbeeld video's de wereld in te sturen, vaak met gevaar voor eigen leven.44 Ook via andere deelsites als Twitter of Facebook verschijnen berichten.

De ‘Lentelanden’ die bij de casus in dit onderzoek horen zijn volgens de NGO Reporters without borders allemaal te bestempelen als niet-democratisch. De organisatie stelt jaarlijks een ranglijst op over de mate van persvrijheid in verschillende landen Op de lijst van 2010, die bestond uit 178 landen (kleine landen als Andorra worden uitgesloten), stond bijvoorbeeld Nederland op een gedeelde eerste plaats met Finland, IJsland, Zwitserland, Zweden en Noorwegen. Egypte stond op de 127ste plek, Algerije op 133, Bahrein op 144, Libië op 160, Tunesië op 164, Jemen op 170 en Syrië nog iets lager op 173.45

Voor het Web 2.0 tijdperk was de ruime meerderheid van de bronnen die werd gebruikt in de buitenlandverslaggeving een officiële bron, oftewel een bron die verbonden was aan een officiële

43

Luyendijk, J. Het zijn net mensen. Beelden van het Midden-Oosten. Amsterdam, 2006.

44

Zie bijvoorbeeld de Freedom Group, een groep Libische jongeren, die filmpjes vanuit Libië op Youtube plaatst. Onder andere gebruikt door Het Journaal Op 3. http://headlines.nos.nl/forum.php/list_messages/24068

45

(24)

24

institutie. Met de opkomst van Web 2.0 is het aanbod van bronnen enorm vergroot doordat iedereen met een internetverbinding in theorie oneindig veel informatie kan publiceren. Waar voorheen door journalistieke professionals een selectie werd toegepast op de informatie die binnen kwam bij een nieuwsorganisatie, de zogenoemde gatekeeping, is tegenwoordig ook gatewatching aanwezig. Daarbij wordt informatie door internetgebruikers zelf geselecteerd en doorgespeeld naar andere gebruikers. Die groep van internetgebruikers zal zichzelf waarschijnlijk niet als journalisten zien, maar ze kunnen als collectief ook wat de journalistieke professionals kunnen, namelijk nieuws op de kaart zetten en de publieke opinie sterk beïnvloeden.46

Nieuwsorganisaties hebben met de opkomst van het Web 2.0 tijdperk meer bronnen tot haar beschikking gekregen. De vraag is hoe mediaorganisaties bij de buitenlandverslaggeving gebruik maken van UGC als bron.

Uit onderzoeken van Hermida & Thurman (2007) en Paulussen & Ugille (2008) blijkt dat nieuwsorganisaties UGC in de vorm van teksten bijna niet implementeren. Deze onderzoeken waren gericht op respectievelijk Groot-Brittannië en België. In Nederland is ook onderzoek gedaan naar het gebruik van UGC als bron. Pantti & Bakker (2009) onderzochten het gebruik van non-professional foto's door Nederlandse media. De conclusie was onder meer dat daar regelmatig gebruik van werd gemaakt.

Dit onderzoek slaat een andere richting in en focust zich op het gebruik van UGC als bron voor de verslaggeving in niet-democratische landen. De casus daarbij zijn de opstanden in de Arabische wereld. De onderzoeksvraag, die centraal staat in deze thesis, luidt:

Hoe is user generated content als bron gebruikt door het NRC, de NOS en Al Jazeera om verslag te doen van de opstanden in het Midden-Oosten?

De onderzoeksobjecten zijn het NRC en de NOS, belangrijke raders in het (Nederlandse) medialandschap, en in beperktere mate Al Jazeera, de belangrijkste nieuwsorganisatie in de wereld voor nieuws over de Arabische opstanden. Dit onderzoek heeft niet als doel algemeen geldige conclusies te trekken over het gebruik van UGC als bron zoals onder andere Hermida & Thurman wel hebben gedaan. Het doel is om in kaart te brengen hoe bij het NRC en de NOS UGC als bron is gebruikt in de verslaggeving van de Arabische opstanden.

46

(25)

25 3.2. Onderzoeksobjecten

NRC

NRC Handelsblad47 profileert zich als kwaliteitskrant. De krant concentreert zich op berichtgeving over het buitenland, politiek, economie, opinie, kunst en literatuur. Het NRC heeft met 23 correspondenten het grootste buitenlandse netwerk van alle Nederlandse media. De krant heeft een traditie in onderzoeksjournalistiek.

In dit onderzoek worden de NRC Internetredactie en de NRC Buitenlandredactie onderzocht onder aparte kopjes behandeld. De reden daarvoor is tweeledig. Ten eerste zijn de NRC Internetredactie en Buitenlandredactie losgekoppeld. Ze hebben verschillende doelen wat betreft berichtgeving. Een Internetredacteur publiceert zo’n tien berichten per dag met zeer uiteenlopende onderwerpen tegenover vaak één lang artikel van een Buitenlandredacteur. Daarnaast hebben ze ander bronnengebruik, in de liveblogs van de Internetredactie bijvoorbeeld is de primaire intentie niet het weergeven van honderd procent betrouwbare informatie zoals dat bij de NRC Buitenlandredactie wel altijd het geval is.

De Internet- en Buitenlandredactie bevinden zich beide in Rotterdam en nestelen op dezelfde verdieping. Op deze open afdeling, die één etage in beslag neemt, zijn geen muurtjes of andere afscheidingen, behalve bij de Internetredactie. Daarbij dient gezegd te worden dat er geen deur is en de toegang zeer wijd.

Van de Internetredactie zijn David Haakman, plaatsvervangend chef, en Peter van der Ploeg, internetredacteur, geïnterviewd. Zij hebben beide veel berichten geschreven over de Arabische lente, evenals de andere internetredacteuren. Bij het NRC wordt verwacht dat internetredacteuren gedurende de dag regelmatig berichten publiceren over allerlei onderwerpen: van binnenlands nieuws tot sport nieuws; van buitenlands nieuws tot grappige of opmerkelijke filmpjes. De Internetredactie produceert alle berichten die online worden geplaatst zelf.

De NRC Internetredactie produceert artikelen en zogenoemde liveblogs. Dit laatste is een blog dat wordt ingezet bij belangrijke nieuwsgebeurtenissen. Om de paar minuten wordt een nieuw bericht geschreven. Aan deze liveblogs werkt één persoon. Die persoon kan bij iedere liveblog weer een ander zijn. Bij de NRC Internetredactie werken vijf redacteuren en vijf freelancers op basis van

47

(26)

26

een nul uren contract. Zij werken gemiddeld drie dagen per week.

NRC heeft eind 2010 een nieuwe website gelanceerd. Haakman is daar samen met zijn chef Ernst-Jan Pfauth verantwoordelijk voor. Ze hebben de opdracht gekregen om binnen een jaar van nrc.nl een winstgevende website te maken. Deze was altijd verliesgevend. Volgens Haakman is het bezoekersaantal toegenomen. Haakman is bezig met de ontwikkeling van nieuwe applicaties voor de website, maar zijn voornaamste taak is, zo zegt hij, om te zorgen dat nrc.nl een spannende, vernieuwende website is.

Van de Buitenlandredactie is met Rene Moerland, Carolien Roelants en Guus Valk gesproken. Rene Moerland is de chef van de buitenlandredactie. Roelants is de enige Midden-Oosten redacteur bij het NRC en heeft veel bijgedragen aan de verslaggeving over de Arabische lente. Roelants verzorgt de berichtgeving uit een gebied dat loopt van Iran via Turkije en Soedan tot en met Marokko. In het gebied zitten een aantal correspondenten, namelijk in Iran, Turkije, Israël en de Palestijnse gebieden en er is een reizende correspondent in Noord-Afrika. Roelants neemt vrijwel dagelijks contact op met de correspondenten en maakt dan afspraken over de berichtgeving. In gebieden waar geen correspondenten actief zijn, verzorgt Roelants de berichtgeving en bijvoorbeeld interviews. Roelants is de enige van de geïnterviewden die zeer goed Arabisch spreekt. Valk is officieel correspondent in Israël, maar tijdens de opstanden in Egypte verslaggever ter plaatse. Hij speelde een belangrijke rol bij de verslaggeving vanuit Egypte. Tegenwoordig, anno 2012, is hij correspondent in de Verenigde Staten.

De NOS

Op de website van de NOS staat een karkaterisering van de nieuwsorganisatie:

“De NOS stelt zich, als integraal onderdeel van de publieke omroep, tot doel, de primaire informatiebron te zijn op het gebied van nieuws, sport en evenementen, zodat de Nederlandse burger beter in staat is te oordelen over ontwikkelingen in de wereld en zijn gedrag te bepalen. De NOS hanteert hierbij de hoogste journalistieke eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, ongebondenheid, pluriformiteit en bevooroordeeldheid. De NOS streeft er naar deze informatie toegankelijk te maken via alle beschikbare media en voor alle maatschappelijke geledingen.”48

48

(27)

27

Bij de NOS is gesproken met vijf redacteuren, ieder van een andere divisie. Elk van deze divisies heeft een eigen karakter. NOS op 3 is de afdeling binnen de NOS die zich erg op jongeren richt en waar meer ruimte is voor experimenten. NOS op 3 zendt onder andere het journaal op 3 uit. NOS Buitenland, veruit de oudste divisie, verzorgt al het buitenlandse nieuws, onder andere voor de vele journaals. De Internetredactie maakt liveblogs en publiceert in een razend tempo de hele dag door artikels. Tenslotte is er NOS Net die weliswaar vlak naast de Internetredactie is genesteld, maar een heel andere functie heeft. NOS Net is opgericht om nieuws op internet op te sporen. Er werken drie mensen die daar fulltime mee bezig zijn.

Bij de NOS Internetredactie is gesproken met Emil van Oers. Hij is een jaar bezig bij de NOS en werkt behalve aan reguliere artikelen ook aan liveblogs die bij grotere gebeurtenissen worden ingezet. Deze liveblogs worden door één persoon bijgehouden. Bij de Internetredactie werken gedurende de dag zo'n vijftien, zestien mensen. In de ochtend is er een andere crew aanwezig dan in de avond. Op één moment zijn er zo'n acht mensen aanwezig.

Bij NOS Net is gesproken met Marilou Kersemaekers. Ook zij werkt minder dan een jaar bij de nationale omroep. NOS Net is een relatief nieuwe afdeling en heeft als doel nieuws op internet te zoeken en te verzamelen. Dit gebeurt onder meer door mensen te benaderen via sociale netwerksites als Hyves en Facebook. Ook wordt bijvoorbeeld Twitter gevolgd. Ondanks de reikwijdte van het internet is NOS Net vooral op landelijk niveau bezig. Ze zijn op zoek naar bronnen met nieuws die in de buurt zijn, zodat bijvoorbeeld een item van het journaal daar kan worden opgenomen.

Bij NOS op 3 is gesproken met Arlene Gelderblom. NOS op 3 is ook een relatief jonge afdeling binnen de NOS en heeft als doel een jonger publiek te trekken dan bijvoorbeeld het reguliere NOS Journaal. Dit wordt gedaan door bijvoorbeeld snellere journaals te maken met korte items. NOS op 3 is ook op internet en radio actief. Er werken zo'n 30 mensen. Ook de onderwerpen worden meer afgestemd op een jong publiek. De Arabische lente is door deze afdeling uitgebreid behandeld. Gelderblom is daarbij zeer betrokken.

(28)

28

Als laatste is gesproken met Nicole Le Fever, NOS-correspondent in de landen van de Arabische liga tot aan de zomer van 2011. Zij bivakkeerde voor de NOS zes jaar in het Midden-Oosten en stond onder meer op het Tahrirplein op het moment dat de Egyptische opstand het hevigst was.

Al Jazeera

Bij Al Jazeera is gesproken met David Poort, journalist en assistant editor van de website. Bij Al Jazeera English werken zo'n zestig mensen in de newsroom. Poort heeft als taak onder meer de Arabische lente te verslaan.

Al Jazeera is opgericht in 1996 dankzij een gift van 150 miljoen dollar van de emir van Qatar. Deze man steunt de zender nog steeds financieel. In Doha, de hoofdstad van het oliestaatje, worden uitzendingen gemaakt voor een publiek van tientallen miljoenen mensen.

Er zijn verschillende Al Jazeera smaakjes: Al Jazeera Arabic, de Arabische nieuwszender, Al Jazeera English, de Engelstalige nieuwszender, Al Jazeera Sport. Daarnaast zijn er nog andere varianten.

Al Jazeera zou tot voor kort kunnen worden beschreven als een soort CNN mét een discutabele reputatie in het Westen. Maar dat is verleden tijd. Sinds het begin van de Arabische lente heeft Al Jazeera een nieuwe reputatie opgebouwd. Eén die betrouwbaar is. Volgens Poort is er overigens geen twijfel over mogelijk dat voor de Arabische lente de zender ook betrouwbaar was. Zoveel is er niet veranderd volgens hem tijdens de Arabische opstanden, behalve de reputatie in het Westen.

Al Jazeera Arabic en Al Jazeera English zijn beide genesteld in een eigen gebouw. Die gebouwen liggen naast elkaar, gescheiden door een steegje. Bij beide departementen wordt eigen nieuws gepubliceerd.

3.3. Interviews

(29)

29 Geïnterviewden

Carolien Roelants NRC Buitenlandredactie Midden-Oostenredacteur David Haakman NRC Internetredactie Plaatsvervangend chef

Rene Moerland NRC Buitenlandredactie Chef

Peter van der Ploeg NRC Internetredactie Redacteur

Guus Valk NRC Buitenlandredacteur Correspondent Israël

Emil van Oers NOS Internetredactie Redacteur

Arlene Gelderblom NOS NOS op 3 Redacteur

Nicole Le Fever NOS Buitenlandredactie Correspondent Midden-Oosten Marc Bessems NOS Buitenlandredactie Redacteur

Marilou Kersemaekers NOS NOS Net Redacteur

David Poort Al Jazeera Internetredactie Redacteur

De interviews waren semi-structured interviews.49 Dat wil zeggen dat het interview een paar vaste vragen had. Deze vragen werden niet altijd in dezelfde volgorde gesteld. Soms werden vragen bijgevoegd. Altijd is getracht zoveel mogelijk relevante informatie van de geïnterviewden te verzamelen. In het interview is onder meer ruimte gereserveerd voor vervolgvragen.50 De geïnterviewden is gevraagd zo veel mogelijk te vertellen, ook zaken waarvan ze mogelijk dachten dat het niet veel meer met de vraag te maken had.

Als eerste is de geïnterviewde gevraagd te vertellen over zijn of haar werkzaamheden. Zo kwam onder meer duidelijk naar voren wat zijn of haar rol was bij de verslaggeving van de Arabische opstanden. Vervolgens is gevraagd of er sprake was van vergaderingen en/of beleid en/of overleg op de werkvloer met betrekking tot het gebruik van UGC als bron. Op die manier werd enigszins duidelijk hoe per redactie over UGC als bron werd gedacht.

Daarna kwam het gebruik van verschillende soorten UGC als bron aan bod. De geïnterviewde vertelde hoe hij of zij respectievelijk video’s, foto’s, tekstberichten en sociale netwerksites als bron in de verslaggeving van de Arabische opstanden gebruikte. Deze indeling is zo gemaakt, omdat er nogal groot verschil is in het gebruik van verschillende soorten UGC als bron. Video’s werden bijvoorbeeld veel vaker gebruikt als bron bij de Arabische lente dan foto’s. Het doel

49

Bryman, A. 'Interviewing in qualitative research'(2004) in: Social Research Methods. Oxford, 2009. Hoofdstuk 15.

50

(30)

30

van dit onderzoek is mede om in kaart te brengen waarom de ene soort UGC meer gebruikt wordt dan de ander.

Daarna kwam aan de orde of het gebruik van UGC als bron een andere werkhouding vereist. Tenslotte is gevraagd hoe de toekomst van het gebruik van UGC als bron er uit zou kunnen zien.

Doordat meerdere mensen van één redactie zijn geïnterviewd is gecontrolererd of het klopt wat bijvoorbeeld persoon a zei over de werkwijzen en gewoontes op die redactie.

Naast de interviews zijn ook artikelen en liveblogs op de websites van de betreffende nieuwsorganisaties bekeken, alsmede, indien van toepassing, artikelen in de krant zelf via Lexis Nexis. In dit onderzoek worden voorbeelden uit teksten aangehaald waar dat relevant is. Een uitgebreide studie naar deze teksten is niet aan de orde geweest.

De interviews duurden gemiddeld zo'n 45 minuten en leverden een boel informatie op. Daarom was het nodig om de 'grounded theorie' te gebruiken, in de woorden van Bryman de “most prominent of the general approaches to qualitative data analysis”.51 De 'grounded theory' is meer een benadering dan een theorie, omdat het wordt ingezet om data te analyseren. 'Grounded theory' werd ooit bedacht door Strauss en Glaser en ontwikkelde zich in de loop der jaren en kan heden ten dage worden omschreven als “theory that was derived from data, systematically gathered and analyzed through the research process”.52

Om een duidelijk overzicht te krijgen van de resultaten zijn de interviews opgedeeld en gelabeld. Dit is zogenoemde 'open coding'.53 Deze vorm van selecteren en bij elkaar plaatsen van relevante stukken in interviews die bij een bepaald trefwoord horen, begon reeds in het interview. Daar werd een onderscheid gemaakt tussen algemene zaken die van toepassing zijn op het gebruik van UGC als bron. Vervolgens werd binnen die algemene zaken weer een en ander opgedeeld. De trefwoorden die hieruit voort kwamen waren: beleid bij het gebruik van UGC als bron, vergaderingen over het onderwerp, gesprekken op de werkvloer.

Vervolgens werd in het interview specifieker ingegaan op het gebruik van UGC als bron door de betrokken persoon zelf. Dan werd over vier verschillende vormen van UGC gesproken en hoe die werden gebruikt als bron. Deze opdeling bestond uit UGC als video's, foto's, tekstberichten, Facebook (en chatgroepen).

51

Rob Bryman, “Qualitative Data Analysis,” in Analyzing Qualitative Data, Bryman, R. (red.) en A. Burgess (red.) New York, 1994. Pag. 538

52

Ibidem. Pag. 541

53

(31)

31

Daarna werd gevraagd of het gebruik van UGC een andere werkhouding vereist. Ten slotte werd gevraagd wat de betrokkene dacht over de toekomst van het gebruik van UGC als bron in niet-democratische landen.

In totaal zijn op die manier negen trefwoorden aan bod gekomen in het interview en deze vormden ook de leidraad voor het resultatenonderzoek. Uiteraard kwamen er tijdens het codificeren van de interviews nieuwe trefwoorden opduiken en werden nieuwe verbanden gevonden. Zo'n nieuwe trefwoord was 'Vertrouwen', een zeer belangrijk facet bij het gebruik van UGC als bron. Wat ook een trefwoord werd, was 'Persbureaus en Al Jazeera'. Het bleek dat de onderzochten veelal op Al Jazeera en Reuters leunen als het aankomt op het gebruik van UGC als bron in de Arabische wereld.

Bij bepaalde trefwoorden viel de oogst wat tegen. Dat was bijvoorbeeld het geval bij het trefwoord 'beleid'. Van officieel beleid wat betreft het gebruik van UGC als bron is bijna geen sprake. Toch komt dit trefwoord met een eigen kopje terug in het resultatenonderzoek, omdat het relevant is dat er amper beleid is.

Uiteindelijk is ervoor gekozen in het resultatenhoofdstuk per nieuwsorganisatie onder telkens dezelfde 'negen' labels de relevante resultaten te plaatsen. Deze labels zijn: 'beleid, vergaderingen en overleg', ‘samenwerking redacties’, 'het gebruik van video's', 'het gebruik van foto's', 'het gebruik van tekstberichten', 'het gebruik van Facebook en chatgroepen', 'betrouwbaarheid', ‘liveblogs’ en 'persbureaus en Al Jazeera'.

3.4. Kwalitatieve analyse

(32)

32

daarmee mogelijk een hulpvolle bijdrage te leveren aan het medialandschap om wellicht effectiever met UGC als bron in niet-democratische landen om te gaan dan te onderzoeken in welke hoeveelheden UGC als bron wordt gebruikt, al is dat ook zeer interessant om te weten.

(33)

33 4. Resultaten

In dit hoofdstuk zijn de resultaten besproken van het onderzoek naar het gebruik van user generated content als bron bij de opstanden in de Arabische wereld. Het hoofdstuk is opgedeeld in drie paragrafen. In de eerste paragraaf komt het NRC aan bod, in de tweede de NOS en de derde Al Jazeera.

De paragrafen zijn opgedeeld in acht subparagrafen. In de eerste subparagraaf is beschreven of de redacties beleid, vergaderingen en/of overleg hebben voor het gebruik van UGC als bron. In de tweede subparagraaf is de samenwerking wat betreft UGC als bron tussen verschillende redacties besproken. In de derde subparagraaf is gekeken naar hoe video’s van burgers zijn gebruikt als bron voor de verslaggeving. In vierde, vijfde en zesde subparagraaf is hetzelfde, maar dan respectievelijk voor foto’s, tekstberichten en Facebook/ chatgroepen als bron. In de zevende subparagraaf wordt besproken hoe UGC op betrouwbaarheid wordt beoordeeld. In de achtste paragraaf zijn liveblogs behandeld, omdat hier wat betreft betrouwbaarheid een ander insteek is dan bij ‘reguliere’ artikelen. In de negende subparagraaf is uiteengezet hoe persbureaus en Al Jazeera zijn gebruikt als bron. Hiervoor is gekozen, omdat persbureaus en Al Jazeera een cruciale rol blijken te spelen als bron bij de verslaggeving van de Arabische opstanden, ook wat betreft het doorgeven van UGC.

4.1. NRC

4.1.1. Beleid, vergaderingen, overleg

Internetredactie

Zowel David Haakman, plaatsvervangend chef van de NRC Internetredactie, als Peter van der Ploeg, internetredacteur, geven aan dat er geen beleid is omtrent het gebruik van UGC als bron. Ook vergaderingen over UGC als bron zijn niet aan de orde.

(34)

34

Twitter die echt wat zinnigs kan zeggen? Oftewel, is die informatie betrouwbaar?” (Haakman)

Van der Ploeg vindt dat het onmogelijk is om beleid te maken voor het gebruik van UGC als bron, omdat er zo veel verschillende soorten uitingen van UGC zijn. Ieder Twitterbericht is volgens hem weer anders. Hij benadrukt dat je gezond verstand moet gebruiken bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een UGC bron.

“Het is zo verschillend wat er geplaatst wordt en wat binnenkomt. Je kan niet zeggen hoe je tweets aanpakt, dat is per tweet weer helemaal verschillend. De een neem je gewoon over, de ander ga je checken of dat allemaal wel klopt. Je hebt een bepaald netwerk opgebouwd, je weet welke mensen je wel of niet kan vertrouwen, waarvan je weet dat ze goede bronnen hebben. Dat geldt ook voor blogs en andere uitingen op internet. Dus ik denk niet dat het mogelijk is om een echt goed beleid voor uit te zetten. Nee, je moet gewoon je gezond verstand als journalist gebruiken en ik denk dat je alle informatie die je kan krijgen moet aanpakken als journalist, dus checken en bronvermelding. Op die manier. (…) Je moet proberen een groot plaatje te houden van wat er allemaal binnenkomt en of dat wel klopt met elkaar. Is het gek? Bijvoorbeeld dit filmpje klopt niet bij de andere filmpjes die ik heb gezien. (…) We hebben geen beleid of zo, je kijkt gewoon wat er binnenkomt en elke keer moet je weer opnieuw een overweging maken en een inschatting maken. Bij elk filmpje weer, bij elke tweet weer. Maar dat is gewoon journalistiek, denk ik. ” (Van der Ploeg)

Vergaderingen zijn er niet geweest over het gebruik van UGC als bron, wel wordt af en toe overleg gepleegd. Regelmatig is er contact met de Buitenlandredactie, onder meer omdat daar meer ervaring is met het inschatten van betrouwbaarheid van bronnen, ook wat betreft UGC. “Soms checken we het even bij echt ervaren handelsblad journalisten, hoe zij er naar kijken. (…) Die mensen die hier bij de krant zitten die doen het werk veertig jaar; het inschatten of iets waar is of niet.” (Van der Ploeg)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− daarmee aannemelijk te maken waarom deze prent door de Russische censuur kan zijn verboden. Gebruik

In het Witboek staat dat van deze twee vervoersmodaliteiten veel meer gebruikgemaakt kan worden binnen Europa dan nu het geval is.. 2p 26 Geef de twee

3p 24 Geef van drie locatiefactoren aan waarom deze voor een glastuinbouwbedrijf in het gebied rond Venlo gunstiger zijn dan in het Westland.. ▬ www.havovwo.nl

Als je in een plaats woont waar nauwelijks winkels zijn, kies je een winkelstraat in een grotere plaats?. b Noteer de namen van de winkels in

Dit land waar ze zich in bevonden was Egypte waarin de Hebreeën eeuwen later slaven werden, ze zouden door Mozes naar het land worden geleid dat bekend staat als Israël.. Exodus

De roman groeit nog steeds in Maria Dekeersmaekers hoofd, maar na twee eigenzinnige reis- gidsen heeft ze intussen wel haar derde boek over Oman af. Het ene

Dans sa catégo In diesem Sortim rie en t au m ètre / pro Meter In dit assortim. en t Da ns

Het repertoire van het orkest bestaat uit de klassieke Arabische muziek ('Longa' en 'Samaj, maar ze spelen ook hedendaagse gecomponeerde muziek van grote