• No results found

Zijn crèchekinderen vaker onveilig gehecht? Kanttekeningen naar aanleiding van enige Nederlandse en Amerikaanse studies [Are day-care children more frequently avoidant attached. Some remarks in connections with several Dutch and American studies]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zijn crèchekinderen vaker onveilig gehecht? Kanttekeningen naar aanleiding van enige Nederlandse en Amerikaanse studies [Are day-care children more frequently avoidant attached. Some remarks in connections with several Dutch and American studies]"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kanttekeningen naar aanleiding van enkele recente Nederlandse en Amerikaanse studies

Marinus H. van IJzendoorn en Pieter M. Kroonenberg

1. Inleiding

Op basis van het proefschrift van Verweij-Tijsterman (1996), meldden De Volkskrant en de NRC (5 juni 1996) dat crechekinderen even goed aan hun moeder gehecht raken als kinderen die grotendeels thuis worden opgevoed. Eerder onderzoek naar gehechtheid bij crechekinderen dat het tegendeel be-weerde, zou op een tragisch misverstand berusten. Mw. Verweij-Tijsterman betoogde bijvoorbeeld in de NRC: "Ik zeg dat de 'vreemde situatie'-test die wereldwijd wordt gebruikt om de band met moeders te meten, niet geschikt is om de reacties van crechekinderen goed in te schatten", en ook in haar dis-sertatie onderstreept ze herhaaldelijk de gebrekkige validiteit van de gangbare meetprocedure, de Vreemde Situatie, in geval van crechekinderen (Verweij-Tijsterman, 1996). Deze meetprocedure voor gehechtheid zou niet stressvol genoeg zijn voor kinderen die toch al gewend zijn aan dagelijkse scheidingen van hun ouders, en aan een groot aantal contacten met leeftijdgenoten en volwassenen. Naar aanleiding van onderzoek met de Vreemde Situatie zouden werkende ouders ten onrechte verontrust zijn over de mogelijke schadelijke effecten van kinderopvang. De enigszins overhaaste en kritiekloze publiciteit in de dagbladen mag een kritische beschouwing van de argumentatie niet in de weg staan.

(2)

Ζι/η crechekmderen vaker onveil/g gehecht?

categorie). Dit spei bhjft oppervlakkig omdat de vermijdende kmderen geen echte spanmngsreductie ondervinden van de aanwezigheid van de opvoeder. Tenslotte zijn er kmderen die ontroostbaar uitmg geven aan hun gevoelens van angst en spannmg, en door de opvoeder niet echt kunnen worden gerustgesteld (de Onveilig-ambivalente' categorie). Kmderen verschillen dus m de mate waarm ze onder stress uitmg geven aan hun negatieve emoties en soelaas vmden bij hun opvoeder.

In deze bijdrage willen we de interessante dissertatie van Verweij-Tijsterman (1996) voor het voethcht brengen. Een boeiend onderzoek nodigt uit tot discussie, en uiteraard ook tot kritische kanttekenmgen bij methoden en bevm-dmgen. We hebben deze kanttekenmgen geplaatst in de verwachtmg dat de onderzoekster het laatste woord zal krijgen en dat de lezers door dit debat zullen worden gepnkkeld tot (hermeuwde) kennisneming van de bronnen er-van. Allereerst besteden we aandacht aan aspecten die betrekkmg hebben op de bruikbaarheid van de Vreemde Situatie voor crechekmderen. Vervolgens gaan we m op de gebruikte methoden en het crjfermatenaal waarop de con-clusies zijn gebaseerd. Verder memoreren we zeer recent onderzoek uit de Verenigde Staten op dit terrem, om tenslotte een relatie te leggen met de kwah-teit van kmderopvang m Nederland.

2. Bruikbaarheid van de Vreemde Situatie voor crechekinderen Amenkaanse bevmdmgen

(3)

Kritiek op de Vreemde Situatie

Hiermee is de discussie ovengens met bhjven steken. Integendeel, nu de Vreemde Situatie tot deze uitkomst had geleid, lag het voor de hand te twij fe-ien aan de vahditeit van dit Instrument voor crechekmderen (Clarke-Stewart, 1993). Twee mterpretaties staan tegenover elkaar. De eerste mterpretatie luidt dat crechekmderen mderdaad meer onveihg-vermijdend gehecht zijn omdat de band met de moeder te lijden heeft onder de steeds weer terugkerende schei-dmgen en door haar afwezigheid m tijden van angst en spanning. Crechekm-deren zouden ervaren dat de belangnjkste gehechtheidsfiguur onbereikbaar is gedurende een groot deel van de dag. Dit zou hun gevoel van vertrouwen in de ouder op de proef stellen. Gewend aan de afwezigheid van de ouder m tijden van nood, zouden deze kmderen ook met meer geneigd zijn de nabijheid te zoeken als deze gehechtheidsfiguur wel aanwezig is - zoals in de Vreemde Situatie. De tweede mterpretatie zegt dat het alleen maar hjkt alsof crechekm-deren hun moeder in de Vreemde Situatie vermijden, maar dat ze de ouders als bron van veiligheid met zo nodig hebben omdat er van de procedure nauwe-Irjks bedreiging mtgaat doordat hi) erg hjkt op wat deze kmderen dagehjks meemaken. Belsky en Braungart (1991) hebben als eersten geprobeerd empiri-sche argumenten aan te dragen in deze polemiek. Zij onderzochten bij een (te) kleine groep onveihge-vermijdende kmderen met meer (n=ll) of minder (n=9) opvang-ervanng de verschillen in waargenomen stress trjdens de Vreemde Si-tuatie. De opmerkelijke uitkomst was dat onveilig-vermrjdende kmderen met meer opvang-ervanng meer verdnet hadden en minder speelden dan onveihg-vermijdende kmderen met minder opvang, hetgeen pleit tegen de tweede hypo-these dat crechebezoek gewenmng aan scheidmgen veroorzaakt. Er zou dus geen reden zijn te twijfelen aan de ernst van de Vreemde Situatie in de ogen van crechekmderen. De steekproef was echter nogal klein, en laat daardoor geen defmitieve conclusies toe.

Het onderzoek van Verweil-Ti/sterman

In haar proefschnft pakt Verweij-Tijsterman (1996) dit probleem anders aan. Met een omvangnjke hatten) van fysiologische metmgen en een meuw meetm-strument voor gehechtheid - de 'Strange Sound Situation' ofwel de Vreemde Geluid Situatie - hoopt ze te laten zien dat vermrjdend gehechte crechekmde-ren minder gespannen zrjn dan de vermijdende thuiskmdecrechekmde-ren, en dat sprake is van pseudo-vermrjdmg bij crechekmderen: ze zijn alleen wat onafhankehjker en ongevoehger voor de spanning van kortdurende scheidmgen en een on-bekende omgevmg.

(4)

Ζηη crechekmderen vaker onveilig gehecht?

onveihge gehechtheid tot gevolg kunnen hebben gehad. Dergehjke selectie-problemen zijn echter onvermijdehjk als er geen gebruik van wachtlijsten ge-maakt kan worden. Uit haar Studie bhjkt ten eerste dat er meer onveihg-vermijdend gehechte crechekmderen zijn dan thmskinderen, zelfs wanneer de vergehjkmg wordt beperkt tot kmderen die dezelfde mate van stress ervaren. Ten tweede concludeert de auteur op grond van observaties van moeder-kmd interacties dat sensitieve ouders van thmskinderen zoals verwacht vaker een veihg gehecht kmd hebben dan msensitieve ouders maar dat daarentegen sen-sitieve ouders van crechekmderen niet vaker een veihge gehechtheidsrelatie met hun kmd opbouwen. Crechebezoek zou de pedagogische mvloed van de ouder op dit punt in de weg te staan. In dit verband is het ovengens de vraag of de ervanngen van kmderen met crechebezoek altijd een risico-factor zouden zijn, en - afhankehjk van de kwahteit van het kmderdagverblijf - toch met soms ook een beschermende factor in de ontwikkelmg van het kmd.

De Vreemde Geluid Situatie

In de dagbladen is nogal veel ophef gemaakt van een derde conclusie uit deze Studie. Deze conclusie luidt dat kmderen m creches gewend zijn geraakt aan herhaalde scheidmgen, omgang met ongekende personen en met andere kmde-ren, en daardoor m de Vreemde Situatie schijnbaar hun moeder vermijden. In werkehjkheid zouden ze gewoonweg minder spanmng voelen en daardoor minder geneigd zijn nabijheid tot hun moeder te zocken. Deze conclusie is vooral gebaseerd op het gedrag van 23 kmderen m de zogenaamde Vreemde Geluid Situatie waann de stress nog wat verhoogd is door het krijsen van een gibbon aapje. De gedachte is dat de toegevoegde stress de schijnbaar ver-mrjdende crechekmderen («=10) tot het zoeken van nabijheid van de ouder zal bewegen waardoor ze eigenhjk veihg gehecht zouden moeten worden ge-noemd. De vermijdend-gehechte thuiskmderen (n=2) zouden daarentegen zelfs onder grotere spanmng bhjven volharden m hun (echte) vermijdmg. Inderdaad bleven alle thmskinderen vermijden, terwijl met minder dan 70% van de ver-mrjdende crechekmderen (n=7) nu toch de veihge haven van de moeder zoch-ten. Op het eerste gezicht hjken de resultaten de Stelling van Verweij-Tij-sterman te ondersteunen, evenwel nauwkeurige bestudenng ervan noopt ons tot enkele kanttekemngen bij dit onderdeel van de Studie.

3. Kanttekeningen bij het onderzoek van Verweij-Tijsterman Opzet

(5)

van gehechtheid gevonden (Goossens, Van IJzendoorn, Tavecchio & Kroon-enberg, 1986). Anders dan voor oudere kmderen lijkt voor eenjange kmderen een penode van enkele weken wel erg kort. Amsworth (persoonhjke commu-mcatie, augustus 1988) heeft m haar jonge jaren bij kmderen van 12 maanden al eens lets dergelijks uitgeprobeerd (met een penode van twee weken) en gevonden dat de tweede keer (zonder vreemd geluid) de meeste vermijders veilig werden, de meeste veilige kmderen ambivalent, en de meeste ambivalen-te kmderen van de kook raakambivalen-ten (we zouden nu zeggen: gedesorgamseerd werden). Wat in het geval van de Vreemde Geluid Situatie het werkzame ingredient is: de körte tijdspanne, het geluid, of een combinatie van beiden, blijft onduidelijk zolang er geen controle-conditie is waarm bij kmderen uit dezelfde (leeftijds-)groep eenzelfde tijdspanne zonder het vreemde geluid wordt gehanteerd.

Selectie proefpersonen

Ook bij de selectie van de kmderen voor deelname aan de Vreemde Geluid Situatie moet een kanttekemng worden geplaatst. Deze selectie is namehjk met willekeung: alleen de kmderen die met huilden bij de afname van de eerste procedure werden blootgesteld aan de Vreemde Geluid Situatie. Het is boven-dien een kleine selectie. Hoewel we de selectie van met-huilende kmderen op ethische gronden uiteraard toejuichen, hebben niettemm alle statistische con-clusies om twee redenen een wankele basis. Ten eerste, vanwege het selectie-effect laat de resterende steekproef eigenlijk geen generahsatie naar een wel-omschreven populatie toe. Het tweede probleem, slechts 23 kmderen deden mee aan het expenment, is echter mjpender mede door de scheve verdelmg van de vermijdende kmderen over de creche- en de thuisgroep. De denkbeeidige verschuivmg van een proefpersoon in de cruciale dnedimensionale kruistabel met als vanabelen Opvang, Gehechtheid, en Verandermg van classificatie (Verweij-Tijsterman, 1996, Table 5) zou al wel eens voldoende kunnen zijn om tot andere resultaten te körnen.

Modeltoets

Om emg mzicht te knjgen m hoeverre de resultaten bemvloed worden door het kleine aantal kmderen, hebben we een heranalyse uitgevoerd op de cruciale kruistabel (Verwerj-Tijsterman, 1996, Tabel 5). Allereerst hebben we met be-hulp van SPSS dezelfde analyses uitgevoerd als die gerapporteerd werden in Verweij-Trjsterman, dat wil zeggen dat we het model getoetst hebben met alle twee-wegmteracties (zie de Bijlage voor details omtrent onze analyses en een verantwoordmg over de gevolgde procedures). Dit levert een significante uit-komst met de 'hkehhood-ratio' toets (G2=4.02; df=\; p=.045; zie ook

(6)

crechekmderen vaker onveiiig gehecht?

de driewegmteractie met opgenomen hoefde te worden. Dit soort mconse-quenties kan makkehjk optreden bi] kleine aantallen en noopt dus tot voor-zichtigheid bij conclusies op Basis van toetsen bij kleine aantallen waarnemm-gen.

Modelselectie

Daarna zijn we nagegaan of er modellen zonder de dneweg-mteractie waren die ook pasten bij de oorspronkelijke data. Hieruit bleek dat het simpeler model met de tweeweg-mteracties Gehechtheid Verandermg en Gehechtheid-Opvang - GV+GO (G2=5.0; df=2; p=.08) met sigmficant en het best passend

model was. In dit model ontbreekt de belangrrjke Opvang Verandenng mter-actie en ook de dneweg-mtermter-actie waarop Verweij-Tijstermans mhoudelijke conclusies zijn gebaseerd. De verschiltoets van dit spaarzamere model met het verzadigde model alsmede met het model met drie tweeweg-mteracties bhjkt met sigmficant te zijn.

Invloed van misclassificatie

Vervolgens zijn we door simulaties nagegaan wat er zou gebeuren als we een vermijdend-gehecht thuiskind verschuiven naar de categone 'veranderd' (d.w.z. een thuiskind gaat zieh veilig gedragen onder de extra spanmng van de Vreemde Geluid Situatie). Het betreft hier dus een gedachtenexpenment, en nadrukkehjk met een onjuiste classificatie - hoewel onjmste classificaties bi] het coderen van Vreemde Situaties nooit geheel uitgesloten kunnen worden. In geval we een vermijdend-gehecht thuiskind zouden verschuiven zou maar liefst 50% («=!) van de vermijdende thuiskmderen zijn veranderd, m vergehjkmg tot de 70% («=7) crechekmderen die Verweij-Tijsterman (1996) m haar con-clusies noemt. Percentages lijken m deze wankele situatie met kleine aantallen waarnemingen toch wat misleidend. Na de verschuivmg van dit ene kmd is het sigmficante effect voor het eerder genoemde model met alle twee-weginter-acties geheel verdwenen (G2=1.2; df=l; p=.26) en m feite past het model met

de twee-weginteracties Gehechtheid 'Verandenng en Gehechtheid' Opvang wederom beter (G2=1.2; df=2; p=.54).

Invloed van een extra kmd

Tenslotte hebben we de stabihteit van de verschallende modellen onderzocht door denkbeeidige toevoegmg van telkens een kmd aan leder van de cellen in de kruistabel. In zes van de acht gevallen bhjkt dan het model GV+GO de beste pasvorm te hebben; slechts m een geval was het noodzakehjk de drieweg-mteractie toe te voegen omdat alle andere modellen sigmficante afwijkmgen gaven met de data.

(7)

Tekortko-mmgen m de onderzoeksopzet, de selectie van proefpersonen, en de analyse van de gegevens laten ruimte voor andere, methoden-techmsche interpretaties.

4. Recent Amerikaans onderzoek

Ovengens is m Amerika mmiddels de stnjdbijl tussen voor- en tegenstanders van het gebruik van de Vreemde Situatie voor crechekmderen begraven. Naar aanlejdmg van de polemieken over kmderopvang heeft het National Institute of Child Health & Human Development (NICHD, onderdeel van de National Institutes of Health te Bethesda) een umeke, grootschahge Studie naar de ge-volgen van kmderopvang laten uitvoeren waarvan nu de eerste resultaten zijn bekend gemaakt (NICHD Early Child Gare Research Network, 1996). Het gaat hier om meer dan 1100 kmderen in diverse opvoedmgssituaties, en om enkele tientallen onderzoekers van wie Clarke-Stewart en Belsky zieh nog het meest m de eerdere discussie geroerd hebben. Hun conclusie is nu: "that the Strange Situation was equally vahd for children with early and extensive child care, and for those without." (p.10). Deze conclusie is onder andere gebaseerd op de vergehjkmg van de geobserveerde spanmng m de Vreemde Situatie tus-sen twee groepen: kmderen met weinig ervaring in kmderopvang («=263), en kmderen met meer dan 30 uur per week opvang («=257). De verschillen m gehechtheid en de mteractie tussen spanmng en gehechtheid bleken met signifi-cant te zijn.

5. Kwaliteit van kinderopvang en onveilige gehechtheid

De Amenkaanse bevindingen wrjzen m de nchtmg van een klein risico voor crechekmderen mdien er in hun gezmssituatie al sprake is van een nsicofactor m de vorm van een wat teleurstellende sensitiviteit van de ouder voor de wensen en behoeften van het kmd. Crechekmderen zijn wat vaker onveihg-vermijdend gehecht mdien de ouders minder sensmef zijn, in combmatie met een läge kwahteit van opvang, mstabiele opvang, of een groot aantal uren crechebezoek.

(8)

Ζι/η crechekinderen vaker onveilig gehecht?

ook Goossens en Van IJzendoorn, 1990). Het recente onderzoek van Verweij-Tijsterman (1996) is de eerste Studie m Nederland die met de Vreemde Situatie een overmaat van onveihg-vermrjdende crechekinderen vmdt. Dit is een pro-bleem, zeker wanneer we de Vreemde Situatie als meetprocedure voor ge-hechtheid seneus moeten nemen. Zoals we hiervoor hebben aangetoond is er vooralsnog geen reden voor Verweij-Tijstermans twijfel aan de geldigheid van de Vreemde Situatie m geval van crechekinderen. Wel verdient het aanbevehng te bhjven speuren naar alternatieve procedures voor het meten van gehecht-heid. Zo hjkt de Attachment Q-sorteertaak van Vaughn en Waters (1990) voordelen te hebben boven het gebruik van de Vreemde Situatie, ook m onder-zoek naar kmderopvang, omdat kunstmatig verhoogde spanmng daarm geen rol speelt en de temporele stabihteit ervan mdrukwekkend is (Van IJzendoorn, Vererjken & Riksen-Walraven, m druk).

Ondanks de overmaat van onveilig-verrmjdende crechekinderen m Verweij-Tijstermans Studie zijn er goede redenen om aan te nemen dat de negatieve gevolgen voor de meeste crechekinderen waarschijnhjk beperkt zullen bhjven. Het onderzoek laat slechts bescheiden verschillen tussen crechekinderen en thuiskmderen zien - m overeenstemming met de verschillen in het grootschah-ge NICHD onderzoek. Nederlandse replicaties zijn noodzakehjk. Daarnaast mag de kwaliteit van de Nederlandse kmderopvang tot emg optimisme aanlei-dmg geven.

6. Kwaliteit van kinderopvang in Nederland Onderzoek

Van IJzendoorn, Tavecchio, Verhoeven, Reihng & Stams (1996) hebben on-langs een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de kinderopvang m Nederland. In 43 groepen werden enkele standaard observatie-mstrumenten voor diverse aspecten van de kwaliteit van de dagehjkse gang van zaken in de creches gebruikt, namehjk de Early Childhood Environment Rating Scale (ECERS) en de Infant/Toddler Environment Rating Scale (ITERS) (Harms & Chfford, 1980, Harms, Cryer & Chfford, 1990). De Instrumenten zijn voor enigszins verschillende leeftijdscategorieen bedoeld, maar beide meten ze de kwaliteit van aspecten van de opvang als de dagehjkse mdividuele zorg, de meubilermg en innchting voor kinderen, de taal-ervarmgen, de creatieve en leeractiviteiten, de sociale ontwikkehng van de kinderen, en de programma-structuur. Deze Studie is m dit tijdschnft al eerder uitvoeng aan bod gekomen (Van IJzendoorn et al., 1996).

Resultaten

(9)

m de kmdercentra was 4.8 met een standaardafwijkmg van .61 bij een schaal van 1-7. Harms et al. (1990) noemen scores tussen 1-3 laag, tussen 3-5 middelmatig, en tussen 5-7 goed tot excellent. Opvang van siechte kwaliteit ontbrak geheel. Een kleine meerderheid van de groepen uit de kmdercentra bleek middelmatig te moeten worden genoemd. In vergehjkmg tot Zweedse, Duitse, Portugese, en Amenkaanse creches scoorden de Nederlandse creches heel behoorlijk. Studies met de ECERS/ITERS m deze landen laten gemiddel-den zien van 4.4 en lager. De verschillen met Nederland zijn doorgaans sigmfi-cant en substantieel. Vergehjken we de Nederlandse kmdercentra bijvoorbeeld met de gecombmeerde Amenkaanse centra («=895) uit diverse staten en so-ciaal-economische milieus, dan is sprake van een verschil van een standaardde-viatie tussen de Nederlandse en Amenkaanse kmdercentra. Ovengens is ook opmerkelijk dat de standaarddeviatie bij het Nederlandse gemiddelde voor kwaliteit van de kmdercentra relatief klein is vergeleken met de standaardde-viaties uit de andere studies. Dit betekent dat de kwaliteit van de Nederlandse centra meer homogeen is dan die van de buitenlandse kmdercentra.

Condusies

Op grond van deze relatief gunstige uitkomsten mögen we veronderstellen dat mdien er hier al sprake is van een schadehjk effect van creches op de gehecht-heid van de kmderen, dit effect m vergehjkmg tot de Amenkaanse bevmdmgen van het NICHD consortium nog bescheidener van omvang zal zijn. De Amen-kaanse gegevens wijzen er immers op dat met name de cumulatie van nsicofac-toren thuis en m het kmdercentrum tot een verhoogde kans op onveihg-ver-mrjdende gehechtheid leidt.

7. Conclusies

(10)

Z//n crechekinderen vaker onveilig gehecht?

delen we haar mening dat bezoek aan kwalitatief goede creches geen schade aan het kind berokkent - er zijn althans geen sluitende bewijzen voor het tegendeel. Wel zal er in de körnende jaren door alle partijen - inclusief de onderzoekers - hard gewerkt moeten worden aan behoud en verbetering van de kwaliteit, en aan het verkleinen van de risico's die langdurige kinderopvang voor met name kwetsbare kinderen in moeilijke gezinsomstandigheden tot gevolg kan hebben.

Bijlage

In deze bijlage willen we kort mgaan op het toetsmgsprobleem rond Tabel 5 met de binaire vanabelen Gehechtheid (G), Verandermg (V), en Opvang (O) uit het proefschnft van Verwei]-Tijsterman (1996). Bij loglineaire modelten gaat het om het toetsen van een model en is het de bedoehng nulhypothese met te verwerpen, immers men wil dat de (verwachte) waarden berekend op basis van het model passen bij de gegevens. Het is duidelijk dat als de modeltoets sigmficant is, het model met past. Het liefst wil men een p-waarde van zeg rond .30-.50, zodat er geen groot verschil is tussen het model en data, maar dat de aanpassmg ook weer met zo goed is dat het model de eigenaardigheden van de steekproef nauwkeung volgt. Het verzadigde model, dat wil zeggen het model met alle mogehjke mteracties, past altijd perfect (G2=0.0; df=0; p=l.QO) en geeft

geen versimpelmg ten opzichte van de oorspronkelrjke gegevens. Te goed passende modeilen geven

Tabel 1: Overzicht van de kwahteit van diverse loglineare modellen voor de gegevens van Verwetj-Tijsterman

Gel met extra waarneming (1,1,1) (1,1,2) (1,2,1) (1,2,2) Model GV+GO GV+VO GO+VO Tabel 5 Verivei]-T. 5.0 .08 6.6 .04 7.7 .02 df 2 2 2 G2 5.2 6.3 9.0 P .07 .04 .01 G2 4.9 6.8 7.7 P .09 .03 .02 G2 4.2 4.0 4.0 P .13 .13 .13 G2 5.9 10.1 8.2 P .05 .01 .02 GV+GO+VO 4.0 .05 4.3 .04 .05 1.9 .16 5.6 .02

Cel met extra waarneming

(2,1,1) (2,1,2) (2,2,1) (2,2,2) Model GV+GO GV+VO GO+VO Tabel \ kind 1.2 5.0 8.2 5: anders .54 .08 .02 df 2 2 2 G2 4.5 7.1 6.8 P .11 .03 .03 G2 6.7 6.2 8.0 P .04 .05 .02 G2 5.4 6.8 8.4 P .07 .03 .02 G2 2.2 4.0 7.6 P .33 .13 .02 GV+GO+VO 1.2 .26 3.7 .06 4.7 .03 4.2 .04 1.9 .16

Noten: G2 = likehhoodratiotoets; p = p-waarde; (i,j,k) = de cel voor de i-de waarde van

(11)

Problemen met de generahseerbaarheid van de resultaten. De beste test van een model wordt natuurlijk verkregen door toetsmg aan meuwe onafhankeh]k verkregen gegevens (kruisvahdatie).

Een probleem bij modeltoetsen is dat bij kleine aantallen een enkele verkeerd geplaatste waarne-ming de resultaten ernstig kan bemvloeden. Bovendien zi]n bi] kleine aantallen p-waarden met erg betrouwbaar zodat men met al te steik op kleine verschillen moet leunen. Wel kan men aanvoeren dat bij vergeli]kbare p-waarden simpelere modellen de voorkeur verdienen boven complexere modellen. Daarnaast is de gevoeligheid van de modelkeuze voor meuwe of mcorrecte waarnemm-gen van groot belang, omdat verschillende modellen verschillende conclusies ondersteunen.

Bij Verweij-Tijstermans Tabel 5 blijkt dat alle mogelijk-passende, met-verzadigde, modellen /7-waarden tussen 04 en .08 hebben, met andere woorden ze passen slechts matig en met redelijk. Het best, maar nog steeds matig, passende model voor Tabel 5 is het model met de mteracties GV+GO (G2=5.0; df=2; p=0.08). Dit model verschilt met sigmficant van het verzadigde model, is bovendien simpeler en met sigmficant verschillend van het model met alle twce-weg mteracties waarover Verwei]-Tijsterman rapporteert (G2=4.0; df=\; p=0.05).

Om inzicht te kri]gen in het probleem van het kleine aantal waarnemmgen hebben we als gedachtenexperiment eerst verondersteld dat l kind dat thujs werd opgevoed de tweede keer pei ongeluk verkeerd geclassificeerd was en in de 'Veranderd' categone thuis hoorde in plaats van in de Onveranderd' categone. Weer past het simpelere model met de mteracties GV+GO het beste (G2=l .2;i<i/=2; ρ=0.5Λ) en het complexere model met alle drie de twee-weg mteracties past met sigmficant beter, in feite zelfs slechter (X2=1.2; df=t; p=0.26).

Een tweede expenment om het probleem van kleine aantallen te onderzoeken is te veronder-stellen dat we vergeten waren een kmd op te nemen in het databestand en dat we dit als nog willen doen. In de onderstaande tabel zijn de acht mogehjke meuwe tabellen (het kmd hoort in een van de acht cellen van de tabel thuis) aan een loglineaire analyse onderworpen om te zien in hoevene de resultaten afwijken van de oorspronkehjk kruistabel.

Tabel l laat zien dat het ene kmd nogal wat verschil uit maakt bij de keuze van het meest geschikte model. Als het kmd m een van de cellen (1,1,1), (1,1,2), (1,2,2), (2,1,1) of (2,2,1) thuis hoort bhjven we kiezen voor het maar matig passende GV+GO model. Als het bij de cel (2,1,2) hoort past alleen nog maar het verzadigd model. Als het kmd thuis hoort m cel (1,2,1) past het model met alle twee-weg mteractie-termen het beste en als het thuis hoort in cel (2,2,2) is er sprake van een goed passend GV+GO model.

Literatuur

Belsky, J. (1986). Infant day care: A cause for concern? Zero to Three, 6, 1-7.

Belsky, J. & Braungart, J.M. (1991). Are insecure-avoidant mfants with extensive day-caie expe-nence less stressed by and more independent m the Strange Situation? Child Development, 62, 567-571.

Clarke-Stewart, A. (1993). Daycare (Revised edttton). Cambridge, MA: Harvard Umversity Press. Dam, M. van, & IJzendoorn, M.H. van (1990). Zi|n kmderen van werkende moeders onveilig gehecht? Een secundaire analyse naar het verband tussen werkend moederschap en de kwah-teit van de gehechtheidsrelatie. Kind en Adolescent, 11, 71-80.

Goossens, F A. & IJzendoorn, M.H. van (1990). Quality of mfants' attachment to professional caregivers: Relation to mfant-parent attachment and day-care charactenstics. Child Develop-ment, 6], 832-837.

Goossens, F.A., IJzendoorn, M.H.van, Tavecchio, L W.C. & Kroonenbeig, P.M. (1986). Stabihty of attachment across time and context in a Dutch sample. Psychological Reports, 58, 23-32. Harms, T. & Chffoid, R.M. (1980). Early Childhood Environment Rating Scale. New York:

Teachers College Press.

Harms, T., Cryer, D. & Chfford, R.M. (1990). Infant/Toddler Environment Rating Scale. New York: Teachers College Press.

IJzendoorn, M.H.van, Tavecchio, L.W.C., Verhoeven, M.J.E., Reihng, E.J. &C Stams, G.J.J.M. (1996). De kwahteit van de Nederlandse kmderopvang. Nederlands Ti/dschnft voor Opvoe-ding, Vormmg en Onderivijs, 12, 286-313.

(12)

Ζι/η crechekmderen yaker onveilig gehecht?

Waters & D. Posada (Eds.), Patterns of secure base behavior: Q-sort perspectwes on attach-ment and caregwing m mfancy and childhood. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Lamb, M.E., Sternberg, K.J. & Prodromidjs, M. (1992). Nonmaternal care and the secunty of infant-mother attachment: A leanalysis of the data. Infant Behavior and Development, Ϊ5, 71-83.

NICHD Early Child Caie Reseaich Network (Apnl 1996). Infant child care and attachment secunty: Results of the NICHD study of early child care. Paper presented at the International Conference on Infant Studies, Providence (RI), April 20, 1996.

Vaughn, B.E. & Waters, E. (1990). Attachment behavior at home and in the laboratory: Q-sort obseivations and Stiange Situation classifications of one-yeai-olds. Child Development, 61, 1965-1973.

Verwei|-Tijsterman, E. (1996). Day care and attachment. Amsterdam, Academisch Proefschnft Vnje Untversiteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het voordeel van een hogere melkproductie is niet zo hoog als het voordeel van een lager vervangingspercentage, maar is ook minder gevoelig voor prijseffecten. Een belangrijke

When it comes to responding to challenges to the rule of law, inspiration may be taken from the Court of Justice of the European Union. The Luxembourg Court has had to rule on a

Het gaat dan om markt- en verkiezingson- derzoek, om gevraagde en ongevraagde communicatie en om de uitzondering voor eigen gelijksoortige producten en dien- sten, alsmede de

However, considerlng the' absence of a relation between attachment security and q u a l i t y of Storybook reading in the first study, we could hardly expect such effects.. SUMHARY

rnoeders onveilig gehecht? Een secundaire analyse naar het verband tussen werkend moederschaf) en de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie Samenvatting Ondanks

Visits were made to seven prisons (two open, two semi-open and three closed) and eight remand centers. These institutions covered the length and breaclth of The Netherlands.

Eigennamen, Berlin 1904, index s.n. 6) Another small correction to P.Wise.M 52 may be added. The symbol for roXavra in line 8 has a curious form.. On a clear photograph, provided by

• Spyware prohibited in Decision Universal Service and Endusers (BUDE). •