• No results found

WERELD DER DIEREN - SLANGEN GRATIS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WERELD DER DIEREN - SLANGEN GRATIS"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WERELD DER DIEREN - SLANGEN GRATIS

Auteur: Tim Harris Aantal pagina's: 32 pagina's Verschijningsdatum: 2011-12-01

Uitgever: Corona EAN: 9789055666171

Taal: nl Link:

Download hier

(2)

Uniek in Nederland!

(3)

Even geduld a. Wereld der dieren. Voor wie is Wereld der dieren bedoeld? De boeken uit de serie Wereld der dieren zijn geschikt voor leerlingen van 9 tot 12 jaar om zélf het begrijpend lezen te oefenen. De serie kan ingezet worden als extra verdieping bij wereldoriëntatie of als materiaal voor een spreekbeurt of werkstuk. Meer dan lezen Wereld der dieren is een Corona-serie. Kenmerkend voor deze leesboeken zijn de uiteenlopende informatieve onderwerpen. Door de diversiteit is er voor elke leerling wel een geschikt boek. De boeken worden geprezen om hun heldere kijk op de onderwerpen en het duidelijke taalgebruik.

De leesboeken zijn zeer rijk geïllustreerd. Ook voor de leerkracht bieden de boeken aanvullende informatie bij het behandelen van specifieke onderwerpen binnen de lesstof. De boeken zijn uitstekend geschikt als voorbereiding op een spreekbeurt of werkstuk en bieden een mooie inleiding op een wereldoriënterend onderwerp. Zoeken Ga direct naar 0 window. Ik begrijp het! Abimo schoolagenda's Adieu Milieu? Leer wat manieren! Het ontstaan van leven Hide and Seek Jungle hl-tekstvaardig Hoe komt dat toch? Hoe teken ik manga Hoe zie jij je wereld? Laat het me zien! Hoogbegaafdheid in kaart Hoogbegaafdheid Survivalgids Ik ben een Ik lees, ik doe Ik vind je lief Ik voel me Kijkdoos voor groep 1 - 4 Kinderboekenweek Kinderboekenweek 'En toen?

Kleuterwerk Klik klak klaar Reken maar! Méér dan onderwijs Meertaligheid: een troef! Hoofdrekenen RAAK! Redactiesommen RAAK!

SOMA kubussen Rekenen met Schrijfpalet Schubitrix Engels Schubitrix functieontwikkeling Schubitrix Hoeveelheden herkennen Schubitrix rekenen Schubitrix rekenen overig Schubitrix rekenen tot Seks, hoe voelt dat? Junior Sport- en dansboeken series met KES-bestanden! Junior Veel te veel wortels! Wat is het Wat weet jij van Wat zijn Voortgezet onderwijs Retail Mijn menu Basisonderwijs Thema's. Codeweek Uitgelicht 3. Verrijken Vakoverstijgend 9. Persoonlijke ontwikkeling Logisch denken Verrijking taal 1.

Techniek 4. Engels en andere talen Remediëren Rekenen Taal Spelling 7. Woordenschat Het komt mij dus voor, dat, vooral in den regentijd, de aannadering van eene ratelslang veel minder dan anders zal kunnen worden gehoord; hetgeen des te gevaarlijker is, daar zij juist dan de bewoonde plaatsen opzoekt. Zoo verhaalt schomburgk , dat hij met zijne reisgenooten, in eene hut te Pirara, in den regentijd, vijf malen door ratelslangen werd bezocht.

De vorming dezer deelen geschiedt op de wijze der hoornweefsels, en is te vergelijken met het groeijen der nagels en der horens. Het zijn geene beenige ligchaampjes, geene afgestootene staartwervelen, naar men heeft gewild, maar hoornachtige of lederachtige holle kokertjes, die als het ware met een hoofdje in elkanderen zijn gestoken of gearticuleerd. Het zijn ware aanhangsels van de huid, buiten de spheer van den bloeds- omloop gelegen.

Bij iedere vervelling van het dier wordt een nieuwe ratel gevormd, terwijl de ouden niet met de huid worden afgeworpen, maar alleen, telkens één verder, naar buiten opschuiven. Daar de ratelslangen in sommige streken tot 5 malen in het jaar van huid wisselen, kon men meenen, dat het getal ratels buitengemeen groot moet worden. Doch deze zijn te broos, om zeer lang te zijn.

Dikwijls vindt de eenzame reiziger afgebrokene geledingen daarvan voor zijnen voet. Geloofwaardige natuuronderzoekers betuigen dan ook, bij de grootste Crotali zelden of nooit ratels te hebben gezien met meer dan 11 tot 15 geledingen. Na dit beknopt overzigt van de zeven hoofdgeslachten der giftige slangen, is het niet onbelangrijk na te gaan, in welke werelddeelen deze zijn verspreid. Schlegel heeft op eene kaart hare geographische verspreiding aangetoond, en hierbij doen opmerken, dat er tusschen deze dieren en de hemelstreken, die zij bewonen, een duidelijk verband wordt gevonden, doch dat ook hier vele uitzonderingen en sprongen voorkomen, die raadselachtig zijn en voor als nog onverklaard. De giftslangen beminnen de warme gewesten bij voorkeur. Het sterkst vermenigvuldigen zij zich in de keerkringslanden, en men ziet haar in tal van soorten en individuen afnemen, naarmate men zich verder van de evenachtslijn verwijdert.

Intusschen komen er ook in de gematigde luchtstreken zeer vergiftige voor, waarvan de ratelslangen getuigen; terwijl zij zelfs tot in de koude klimaten doordringen, gelijk uit de verspreiding der Europeesche en Aziatische adders mag blijken. Zij zijn, binnen eene bepaalde breedte, nagenoeg over de geheele aarde verspreid; alleen de eilanden van de Stille Zuidzee maken uitzondering op dien regel, hetgeen des te meer in het oog valt, dewijl de betrekkelijk nabij gelegene eilanden van den Indischen Archipel rijk zijn aan deze dieren-soort. Ook andere eilanden bieden ten deze uitzonderingen aan. Zoo bijv. Zoo ontmoet men op Nieuw-Holland een buitengemeen groot aantal giftige soorten, staande de verhouding daarvan tot de onschadelijken hier als 7 tot 10 Verg. De zee-giftslangen hebben een zeer klein rijk, dat naar berekening van schlegel beperkt is tusschen de 90° en ° oosterlengte. Men heeft ze vooral gevonden in de Indische zee en een deel der Stille Zuidzee, nimmer verder, nooit in den Atlantischen Oceaan.

Ook de Pseudo-Boa's valsche reuzen-slangen , geslacht Bungarus , bewonen slechts een klein gedeelte van den aardbol. Haar rijk is bepaald tot een deel van Azië. Men vindt ze in Engelsch Indië en ook op Java. Wat de brilslange n betreft, deze worden in drie werelddeelen aangetroffen, Afrika, Azië en Australië, en wel in grooten getale. De adders zagen wij reeds verdeeld in Tropische en Europeesche geslachten. Zij bewonen de geheele oude wereld. In Amerika zijn er nog geene ontmoet. De meest Noordelijke soorten worden door geheel Europa, van Spanje en Italië af tot in Zweden toe, gevonden. Door Rusland zijn zij van Lapland af tot aan den Krim toe verspreid, terwijl zij zich in Azië het verst tot het meer Baikal uitstrekken en het hoogst tot in Zuidelijk Siberië. Van de driehoekkopslangen weet men, dat zij alleen in de zeer heete gewesten leven van Azië en Amerika.

In de Oost-Indiën, zoowel op het vaste land als de eilanden, vindt men ze in ruime hoeveelheid, terwijl zij in Amerika niet alleen in de binnenlanden, maar ook op de Zuid-Amerikaansche eilanden, menigvuldig zijn. Eindelijk is voor de ratelslangen in het bijzonder te vermelden, dat deze alleen in de Nieuwe Wereld zijn gevonden. Daarbij is hoogst opmerkelijk, dat twee van hare voornaamste soorten, als het ware door de landengte van Panama, scherp van elkander zijn gescheiden. De ééne, Crotalus durissus namelijk, leeft uitsluitend in Noord-Amerika, terwijl de andere, Crotalus horridus , alleen in Zuid-Amerika en hare eilanden wordt aangetroffen, vooral in Guyana, Brazilië, tot in Peru en Chili toe. De Noordelijke soort schijnt niet hooger voor te komen dan tot 45° Noorderbreedte, tot aan het meer Champlain; aan gene zijde van de rivier St. Laurent zou men haar nimmer hebben gezien.

Haar rijk breidt zich overigens van daar uit door Beneden Canada, van de groote meeren af, door de binnenlanden der Vereenigde Staten, tot in

(4)

Carolina, Florida, Californië en Mexico toe. E ven als voor de vergiftige voortbrengselen van het plantenrijk, heeft men ook voor de giftslangen gezocht naar algemeene uitwendige onderscheidings-kenmerken. Onder dezen is, wel is waar, eenige waarde te hechten aan haren meer breeden, platten, hoekigen kop, met kleinere schilden, aan hare kleine oogen, met zware wenkbraauw-randen en diepe onderoogkuils-groeven, aan haren stompen snuit en de dikkere lippen, enz. Zoo b. Het wordt uit dien hoofde door allen erkend, dat er geen zekerder, algemeener kenmerk bestaat, dan het voorhanden zijn van eenen giftklier-toestel.

Alvorens dezen te beschrijven, moet ik opmerkzaam maken op een dwaalbegrip, dat hier sedert eeuwen en nog bij het volk voortbestaat,—ik bedoel de meening, dat de tong het giftig wapen der slangen zoude zijn. Men is daartoe waarschijnlijk gekomen door den langen, puntigen, gespletenen of gaffelwijzen vorm van dit deel, en doordien de slangen dit bij al hare driften, en dikwijls geheel onverwacht, uitsteken, zonder dat zij daarbij den bek behoeven open te doen, dewijl tusschen de beide lippen eene kleine opening daarvoor wordt gevonden.

De tong, die meest zwart van kleur en lederachtig vast is, kan diep in de keel worden terug getrokken, in eene eigene scheede of koker, waarin zij zelfs bij het slikken rust. Deze vreemde inrigting verklaart zich eenvoudig hieruit, dat de tong de slangen dient als tastorgaan, als orgaan voor het voelen, en niet voor den smaak. De tong is dus een volkomen onschadelijk deel der slangen; zij heeft met hare vergiftige verwonding niets gemeens. De eenige veronderstelling, die ik daaromtrent bij oude schrijvers heb kunnen vinden, is, dat de giftslangen hare gespletene tong zouden gebruiken, om daarmede, als met eene vork, de gifthaken van achteren naar voren te brengen,—doch deze stelling is geheel onhoudbaar; de tong is daartoe te zacht en te zwak, en de oprigting der haken heeft een geheel ander mechanisme, zoo als wij aanstonds zullen beschrijven. Aan den eigenlijken gifttoestel der slangen onderscheidt men: de giftklier, de uitlozingsbuis , en de gifttanden.

Zij is omgeven door een peesachtig vlies, hetgeen zich naar voren vernaauwt tot een bogtig kanaal—dat daardoor geschikt is om bij het oprigten der tanden te kunnen mede geven,—de uitlozings-buis, die zich naar den voet der gifttanden begeeft. Deze worden, beter nog, gifthaken genoemd, omdat zij, in vorm en verrigting, van de eigenlijke tanden geheel afwijken.

Zij zijn gebogen, eenigzins zwaard- of sikkelvormig, zeer scherp aan de punt en—waardoor zij zich het meest kenmerken,—hol of doorboord, met ééne ingangs-, en ééne uitgangsopening. Enkele slangen bezitten, in plaats van doorboorde haken, aan sommige ware tanden, die dan tevens langer zijn, eene uitwendige sleuf, zoo als de Dipsas - en Dryophis -soorten. Cuvier hield daarom deze ook voor giftig, doch schlegel heeft bij haar geene giftklieren, maar slechts speekselklieren gevonden, en is daarom van meening, dat die sleuf geene andere bestemming heeft, dan om het speeksel te beter te doen uitvloeijen. In lengte verschillen de gifthaken, naar de soorten, van ½ Ned. Zij zijn vast ingeplant in het bewegelijk opperkaaksbeen.

Aan iedere zijde is er meest altijd slechts ééne in werking, doch deze wordt onmiddellijk gevolgd door kleinere gifthaken, van 2, 3 tot 6 toe, die réserve-haken zijn genaamd, en dienen om verlorene of afgebrokene gifttanden te vervangen.

De wijze, waarop de giftslangen haren doodelijken toestel laten werken, is de volgende. De slang kronkelt zich, spiraalvormig, stijf inéén. Zij laat een eigendommelijk gesis hooren, en blaast daarbij soms veel speeksel uit, hetgeen vooral de brilslangen eigen is. Nu rigt zij zich in eens regt op, op den staart, als eene'veêr die zich ontspant, brengt hals en kop achterwaarts, en spalkt de kaken wijd open. Hierbij wordt de punt der gifthaken naar voren gerigt, door eene bovenwaartsche beweging van het opperkaaksbeen, dat bij wijze van eene ophaalbrug werkt.

Gelijktijdig wordt de giftzak gespannen en daarmede de plooi van het tandvleesch opgetrokken. De slaapspieren trekken zich te zamen, oefenen daardoor eene drukking uit op de giftklier, en zoo wordt, bij den beet, het gift, soms met groote kracht, door de holle tanden uitgespoten. Dit geschiedt onder eenen sprong vóórwaarts, met pijlsnelheid en meestal zonder het doel te missen, en soms met zoo groote hevigheid, dat men door den schok wordt omgeworpen. Somtijds herhalen zij hare slagen en ziet men de haken op twee of meer plaatsen ingedrongen. Zij treffen daarbij niet alleen de beenen, maar dikwijls ook de bovenste ledematen; zelfs springen zij soms tot in het aangezigt. Voor het overige kan men niet zeggen, dat zij den mensch daartoe opzoeken. Zij verwonden hem alleen, wanneer hij hare rust verstoort, en vooral wanneer men haar onverhoeds aanraakt of op haar trapt. Vele ontvlugten terstond na den beet; anderen, zoo als de Crobalus mutus en vele Trigonocephali , wachten moedig den aanval af, zoodat zij dan veeltijds haren euvelmoed met den dood moeten betalen.

Wanneer zij een dier hebben verwond, waarop zij jagt maakten, zoo omslingeren zij dit niet, gelijk vele onschadelijke slangen gewoon zijn, maar zij volgen het en kruipen het geduldig achterna, daar zij het niet inzwelgen, vóór dat het dood is. Het is waarschijnlijk deze omstandigheid, die aanleiding kan hebben gegeven tot de onnoemelijke verhalen over het sympathetisch of betooverend vermogen der slangen, het zoogenaamde fascineren. Behalve dat dit ook kan afhangen van den verlammenden invloed van het schrikken voor hare onverwachte nabijheid,—verklaart het oponthoud van sommige dieren digt bij giftslangen zich ook uit de gemelde gewoonte. Men zag een dier, dat reeds verwond was, en, door het gift verzwakt, zijnen vijand niet meer ontvlieden kon, en meende nu, dat de slang het door adem of blik wist te fascineren!

Zóó althans wordt ons dit raadsel door de beste natuuronderzoekers uitgelegd; doch anderen gelooven er nog aan, zoo als men kan lezen bij barton van Philadelphia, die over dit onderwerp alleen eene geheele verhandeling heeft geschreven. Het vergiftige vocht, dat door den beschreven toestel wordt afgescheiden, is eveneens het onderwerp van veler nasporingen geweest, en daarbij behoef ik slechts den naam van fontana te noemen.

Voorheen hield men het eenvoudig voor speeksel ; maar het is reeds lang voldoende gebleken, dat het slangenspeeksel, door afzonderlijke klieren geleverd, geene de minste nadeelige werking uitoefent. Het eigenlijke slangenvenijn zelf, bepaaldelijk dat der Europeesche Vipera -soorten, komt in uitwendig voorkomen met eiwit of slijm overeen. Het is een kleverig vocht, zonder reuk, vetachtig van smaak, zwaarder dan water, in

gedroogden toestand gomachtig. Ofschoon heller beweert, dat het addergift zuur reageert, wordt in het algemeen opgegeven, dat het eene neutrale reactie oplevert. Analysen zijn er niet van gedaan; alleen wil lucien bonaparte er een werkzaam beginsel, onder den naam van echidnine , uit hebben verkregen, doch van den scheikundigen aard daarvan, is nog niets naders gebleken. De grootste Europeesche adders hebben van dit vocht, in den regel, slechts eene hoeveelheid van twee greinen in voorraad.

Deze hoeveelheid is meestal onvoldoende om den mensch te dooden; daartoe zouden nagenoeg drie greinen noodig zijn. Van 62 gevallen, reeds aan fontana bekend, liepen er dan ook niet meer dan twee doodelijk af, en sedert hem zijn er, in nagenoeg eene eeuw, niet veel meer dan een

(5)

dozijn doodelijke gevallen in Europa bekend geworden. Van lier heeft, in ons land, geen enkel doodelijk voorbeeld kunnen opsporen. Het gevaar dezer verwonding verschilt echter naar de omstandigheden, het meest naar de soort van slang. Even als onze adders, zijn ook de koraalslangen en de zeeslangen in het algemeen minder te duchten, terwijl de ratelslangen, de brilslangen en vooral de driehoekskopslangen veel meer te vreezen zijn, en onder dezen de Crotalus mutus wel het meest.

Leeftijd, geslacht, gestel, klimaat, de tijd van het jaar en van den dag moeten daarbij steeds invloed uitoefenen. In heete landen is de werking het hevigst, en wel in de grootste zomerhitte. Ook zouden de slangen gevaarlijker zijn kort na het vervellen, en de wijfjes wanneer zij dragtig zijn. De kracht van dit vergift, hoezeer geenszins te verachten, is dikwijls overdreven geworden, even als zijne tot dooden vereischte hoeveelheid. Men kent het sprookje van den West-Indischen planter en zijne drie zoons, dat nog altijd op de Antilles, even als in Guyana en Brazilië, onder het volk is verspreid. De juiste plaats wáár het is voorgevallen, is dan ook onbekend. Een planter,—zoo luidt het verhaal,—was gedood door eene ratelslang.

Zijn oudste zoon trok zijne laarzen aan, een jaar na den beet. Hij stierf onverwacht. Zoo ging het met den tweeden, zóó met den derden zoon. En wat werd er gevonden?

De gifthaak van den Crotalus, die den vader had getroffen, was afgebroken, en de punt daarvan was in het raadselachtige schoeisel blijven steken!

Dat evenwel het slangengift langen tijd onveranderd zijne kracht behoudt, daarvan hebben vroeger fontana en mangili ons reeds overtuigd. Na 1 à 2 jaren in gedroogden toestand bewaard te zijn, waarbij het zich voordoet als Arabische gom, vertoonde het hun nog eene even doodelijke uitwerking op dieren. Het sterkste bewijs daarvoor,—eenig te noemen voor dierlijke stoffen, die anders zoo ligt scheikundig worden omgezet,—is geleverd door den Schotschen Hoogleeraar christison.

Hij beproefde het gedroogde gift van eene brilslang, uit Engelsch Indien, dat stellig reeds 15 jaren oud was. Anderhalf grein daarvan, geïnoculeerd aan een konijn, bragt binnen een half uur, den dood te weeg, onder de gewone verschijnselen. Men heeft gevraagd, "of slangengift ook werkzaam is, wanneer het in de maag wordt opgenomen? In Italië vooral is vroeger daarover een wetenschappelijke strijd gevoerd. De meeste proeven van redi, configliachi en anderen hebben op die vraag mede een ontkennend antwoord gegeven. Men gaf aan duiven, kraaijen en andere dieren het uit 10 tot 16 gewone adders verzamelde vergift in, zonder eenige de minste uitwerking.

Een der studenten van mangili waagde het zelfs, om het vergif van 4 adders op ééns in te nemen, en ook hij bleef ongedeerd. Onze boerhaave schijnt zich insgelijks te hebben overtuigd van de onschadelijkheid van het addervergift, op dezen weg; althans in zijn werk de Antidotis , leest men daarover: " Integra uncia, per os ingesta, non nocet! Na het innemen van kleine hoeveelheden vergift van den Crotalus mutus toch kreeg hij weldra keelpijn, pijnen in den buik en diarrhoe, en gevoelde hij zich, 8 dagen na de proef, nog niet bij zijne vorige krachten. Hoedanig dit vergift werkt, is niet goed bekend. Zijne werkingswijze, dikwijls door de natuur-onderzoekers nagespoord, is nog weinig opgehelderd. Men veronderstelt, dat het op de wijze eener giststoffe werkt, met spoedige omzetting in de voornaamste bloedsbestanddeelen. Reeds uit het voorafgegane, omtrent het grootere gevaar bij verwonding, dan bij opname in de maag, wordt men daarheen gewezen, dat het zijnen invloed oorspronkelijk doet gevoelen op het bloed; en vele verschijnselen spreken insgelijks daarvoor, dat vooral het hart en het vaatstelsel belangrijk in hunne verrigtingen worden gestoord.

Dergelijke vergiften worden met den algemeenen naam van bloeds -vergiften bestempeld. Komt verwonding door giftslangen wel zóó veelvuldig voor, als men heeft gemeend? Reeds gewaagden wij van zeelieden, door zee-slangen verwond; doch zelfs voor land-giftslangen zijn deze niet altijd veilig. Zoo beschreef de Officier van Gezondheid schorrenberg te Suriname een voorbeeld van verwonding, bij eenen matroos aan boord van eene oorlogs-stoomboot, door eenen Trigonocephalus. Het schip lag voor Paramaribo ten anker. De slang, waarschijnlijk aangelokt door de warmte van den stoomketel, lag in elkaâr gerold op eene der raderkasten, vanwaar de ongelukkige het dier verjoeg, met voor hem doodelijke gevolgen.

Spelende kinderen, in bosschen en op heidevelden, onkundige volwassenen, vooral landlieden, zijn er meermalen het slagtoffer van geworden.

Den laatsten herfst nog werd bij Birmingham een boer in de wang gebeten door eene Vipera berus , welke hij voor eene onschadelijke slang naar zijne woning had medegenomen. Onvoorzigtige omgang met deze dieren werd ook somtijds gevaarlijk voor oppassers in menageriën waarvan voor eenige jaren onze beroemde Amsterdamsche Natura Artis Magistra getuige was , en meer nog voor de zoogenaamde slangen-bezweerders.

Lenz beschrijft daarvan een merkwaardig geval. Op eene keer, dat hij weder dit waagstuk ondernam, zag men hem onverwachts de slang wegwerpen en verbleeken; er vloeiden hem eenige bloeddruppels uit den mond;—en na verloop van een uur leefde hij niet meer. De Engelschman drake stierf ook door zijne onvoorzigtigheid in dit opzigt. Hij wilde eene ratelslang, die hij voor schijndood aanzag, bij het vuur bijbrengen, doch ontving tot loon, gelijk de houthakker uit de fabel, eenen binnen 9 uren doodelijken beet.

Voor drie jaren viel te New-York een dergelijk ongeval voor. Hij haalde het dier zelf af van den spoortrein. In zijne opgetogenheid wees hij er naar met den vinger, kwam ongelukkig te digt bij de korf,—en ziet, plotseling ratelde de gevreesde staart, en, sneller dan de gedachte, ontving hij een beet in den vingertop, die hem, in weerwil van de onmiddellijke behandeling zijner geneeskundige vrienden, reeds 6 uren na de verwonding ten grave sleepte! Weinige maanden geleden, is de beroemde Hoogleeraar duméril , algemeen bekend door zijne plaatsing aan den Jardin des plantes te Parijs, insgelijks in gevaar geweest van zijn leven te verliezen door slangenverwonding.

In het bosch van Sénart, bij Parijs, ontdekte hij eene adder van meer dan gewone grootte, die hij voor eene nieuwe soort aanzag, en, in zijnen ijver om het dier te bemagtigen, ontving hij vijf wonden. Gelukkig werd hij gered door de tijdige geneeskundige behandeling van zijn' zoon, die hem vergezelde. Toen de Hoogleeraar, korten tijd daarna, zijne lessen weder hervatte, prees hij zich, na het doorgestane gevaar, gelukkig, nu zelf bij ondervinding te kunnen spreken over de uitwerking van een vergift, waarvan hij vroeger zoo dikwerf de beschrijving aan anderen had moeten ontleenen.

Bij Botanische en Zoölogische excursies komen zulke ongevallen meermalen voor, waarvan kort geleden in een duitsch tijdschrift een nieuw voorbeeld bij eenen herboriserenden apotheker werd vermeld. Zoo werd de schilder van Professor reinwardt , bij het binnentreden van zijn atelier, op het alleronverwachtst besprongen door eene brilslang, die hare boeijen had weten te verbreken. Bij schomburgk kan men overigens lezen, op welke verschillende wijzen de wetenschappelijke reiziger door deze dieren kan worden gekweld. Slechts één staaltje zijner ontmoetingen uit velen.

Zijn oppasser werd eens, in hunne hut te Pirara, in zijne hangmat liggende, door eene giftslang, als het ware, regelmatig belegerd.

(6)

Toen hij des morgens zijne legerstede wilde verlaten, zag hij gelukkig eerst naar den grond en ontdekte daar eene groote ratelslang. Waarheen de beangste man zich ook wendde, overal volgde hem de kop van het dier, dat zich intusschen na een paar uren van zelven verwijderde, na den armen drommel den hevigsten angst te hebben aangejaagd,—die dan ook voortaan niet in gebreke bleef, zijne hangmat eenige voeten hooger dan een ander op te hangen. Heeft de mensch, die zich alle voortbrengselen der natuur toeeigent, ook de slangen ten zijne nutte weten aan te wenden?

Sommige slangen, waaronder ook giftige, worden, na verwijdering van den kop, gegeten door vele volken.

Onder anderen geldt dit van de zee-giftslangen, terwijl het vleesch en vet van eenigen zelfs als lekkernij wordt aangemerkt. Oudtijds vooral maakte men ook een ruim gebruik daarvan,—alsmede van de huid, van den kop, van de ratels,—tot het bereiden van geheime geneesmiddelen en tegengiften, waarvan de oude "Theriakels" overvloedig getuigen. En zelfs in den nieuweren tijd heeft de geneeskunde hier ééne hoogst

bevreemdende toepassing aan te wijzen. In Italië namelijk heeft men, voor eenige jaren, proeven genomen, om de honds-dolheid te genezen Eene poging, die te wanhopig is, om daarvan voor den mensch veel gevolg te verwachten. Ook tot zelfmoord zouden de giftslangen in vorige eeuwen verkozen zijn; en wie is er, dien bij dit woord niet terstond de heerlijke buste van cleopatra , met haren door adderbeet verwonden boezem of arm, voor den geest staat?

Schlegel twijfelt aan de waarheid van het verhaal. De adder, zegt hij, stond in Egypte in hooge vereering, en prijkte op alle insignia van vorstelijke en priesterlijke waardigheid. Bij den triomphalen togt van octavius nu, werd het beeld van cleopatra door Rome's straten rond gedragen, getooid met al hare versierselen en, onder deze, ook met de Egyptische adder om haren arm. Even zoo wordt hare beeldtenis ook op médailles van dien tijd gevonden. Van dáár zou de algemeene dwaling ontsproten zijn. Ik waag het niet in dezen te beslissen, evenmin als over de vraag: of de ouden te gelooven zijn in hunne verhalen, dat juist deze adder, bij hen Aspis genaamd , den dood brengt in de gedaante van eenen "zoeten slaap," zonder eenige pijn, stuipen of misvorming van het gelaat.

Meer gewis, dan tot zelfvernietiging, is slangenvergift misbruikt tot het dooden van anderen. Ik kon hier spreken over de vragen: of men het vroeger, en nog, in Turkije heeft aangewend tot het dooden van misdadigers? Dikwijls reeds had het zijne opmerkzaamheid getrokken, hoe de Indianen nimmer verzuimden, alle gedoode giftslangen van hare haken te berooven, en die met zorg te bewaren. Eerst later bleek het hem, waartoe. Bij sommige volksstammen aldaar, vooral bij de Arrawakken, heerscht de bloedwraak in den hevigsten graad.

Hij, die door de priesters, Piai's geheeten, als wreker, als Kanaima , zijner verslagene bloedverwanten wordt aangeduid, verlaat op den eigen stond zijn kamp en zijne huisgoden. Rusteloos zwerft hij rond, tot dat hij den vijand ontmoet van zijn geslacht. Is het een man, zoo tracht hij dien in den rug te treffen met eenen giftigen pijl. Is het een kind of eene vrouw, zoo overvalt hij die even verraderlijk, werpt zijn slagtoffer neder, en steekt haar een' gifthaak van eenen Trigonocephalus of andere groote slangensoort door de tong.

De ongelukkige verwonde is, door de plotselinge en hevige zwelling der tong, niet meer in staat te spreken. Zij kan alzoo aan de haren den naam niet verraden van hem, die haar zoo vreesselijk versloeg. Is het hierbij wel waar, zoo als taijlor en anderen aangeven, dat de beet van de ratelslang en andere groote giftslangen der Tropen, den mensch dooden kan op staanden voet, of althans binnen weinige sekonden? Er zijn gewis gevallen bekend van eenen doodelijken uitgang binnen het kwartier, zelfs binnen de 10 of 5 minuten, maar die behooren tot de hooge zeldzaamheden. In den regel echter verloopen er minstens 1 tot 6 à 9 uren vóór den dood, waarvan wij in deze schets reeds enkele voorbeelden hebben aangehaald, en niet zelden ook verlengt zich het lijden van éénen dag tot ééne, zelfs tot twee weken.

Zeer dikwijls intusschen volgt herstelling, maar dan dragen de verwonden vaak langen tijd daarna nog de lastige gevolgen mede. Soms blijven zij jaren lang kwijnen, waarvan schomburgk in Zuid-Amerika meermalen getuige was. Ook is het een door de meeste reizigers gestaafd feit, dat de oude likteekens van deze verwondingen zeer ligt en bij herhaling openbreken. Ten einde mijne lezers een getrouw beeld te schilderen der voornaamste verschijnselen van deze vergiftiging, zonder te vervallen in geneeskundige beschouwingen, heb ik de volgende even treffende, als natuurlijke beschrijving uit de schoone reis van schomburgk bij vrije vertaling ontleend: "Op dezen togt door de Savanne, stuitten wij reeds spoedig voor een beekje, in het midden waarvan zich juist een blok zandsteen bevond, dat ons voor den overtogt te stade kwam.

Beurtelings sprongen onze geleiders op den steen, en van daar over op den anderen oever. De meeste personen waren aldus aan den overkant gekomen, toen het mijne beurt was, en die van eene jonge Indiaansche vrouw, kate genaamd, met welke ik onbezorgd voortwandelde, onder vrolijke gesprekken. Het was een zóó aanminnig, en daarbij zóó schalkachtig schepsel, als er slechts zelden onder het schoone geslacht van Guyana worden gevonden. Zij had dan ook reeds eenige dagen de vreugde van het geheele gezelschap uitgemaakt; zij was aller lieveling. Met haar aan den oever van het beekje genaderd, draalde ik een weinig, bij het ontdekken van eenige vreemde Schultezia -soorten, zoodat kate mij met eenig ongeduld, doch al lagchende herinnerde: "dat het nu mijne beurt was, om den sprong te doen. Juist wilde ik ten tweedenmale springen, toen ik eensklaps werd teruggehouden door een' merg en been door dringenden gil. Een Indiaan uit de achterhoede sprong mij in wilde vaart voorbij, en op hetzelfde oogenblik stond de arme kate doodsbleek nevens mij.

Zij wees met den vinger naar den pas verlatenen oever, waar de nog overige Indianen bezig waren met het afmaken van eenen grooten Trigonocephalus atrox. Vijftien personen waren het dier reeds voorbijgegaan, zonder het te bemerken. Waarschijnlijk had eerst mijn voet het aangeraakt, en onmiddellijk daarop trof zijne wraak de mij volgende vrouw. Toen ik haar ontsteld vroeg: "of zij gebeten was? Mijne mede- reizigers kwamen nu ter hulp aangesneld. Nadat het gewone tegengift, de ammonia liquida , was toegediend, scarificeerden wij de wonden, en lieten die uitzuigen door de Indianen, onder welke zich haar doodelijk ontstelde echtgenoot onderscheidde. Het was een schouwspel, dat ik niet weder vergeet: die kring dezer mannen, met hunne bloedbevlekte lippen, rondom dit voorwerp hunner angstige zorgen geschaard.

Alles was te vergeefs! Na 3 minuten reeds begonnen zich de algemeene verschijnselen der vergiftiging op te doen. Zij begon al sterker en sterker te beven; het gelaat nam eene lijkkleurige tint aan. Spoedig volgde er eene krampachtige braking, die weldra in bloedbraken overging. De oogen werden bloedrood, en uit den neus, zelfs uit de ooren drong bloed naar buiten. De pols joeg, en telde slagen. De spraak was verloren. Reeds na 8 minuten was het beeld van dit vroeger zoo aanvallige wezen niet meer herkenbaar. Zij lag bewusteloos te neder; beweging scheen niet meer mogelijk. Naar het kamp overgebragt, nam het plaatselijk lijden hand over hand toe. In het verder verloop van den dag zwol het been tot eenen monsterachtigen omvang. Den volgenden dag openbaarde zich het koudvuur in dit deel, en, onder stuipen, volgde de dood, omtrent 63 uren na de

(7)

verwonding.

Het bloedbraken had tot haar uiteinde voortgeduurd, en het bewustzijn was niet wedergekeerd. Wanneer wij in deze beschrijving de slangen- vergiftiging in haren meest uitgedrukten vorm voorgesteld zagen, zoo moet daaruit niet worden afgeleid, dat deze altijd dezelfde verschijnselen aanbiedt. Naar de verschillende slangensoorten, gelijk reeds aan boerhaave niet onbekend was, kan dit beeld aanmerkelijk moeten worden gewijzigd. De hier beschrevene bloeduitstortingen, bij voorbeeld, uit oogen, mond, neus en ooren komen in het geheel niet altijd voor. Is het vreemd, dat de mensch tegen zulk een lijden hulp en heul heeft gezocht in de veelsoortigste voortbrengselen der Natuur en der Kunst?

De hier gebezigde tegengiften slechts bij name op te tellen, zou ons bestek—toch reeds uitgebreid genoeg—verre overschrijden. De ammonia liquida is onder dezen zeer bekend, terwijl anderen het chloor verkiezen, tot betere ontleding van het vergift, welke met grooter zekerheid nog kan worden verkregen door aanwending van het gloeijend ijzer, of, op de jagt, van buskruid, waardoor de wond wordt uitgebrand. Alleen moet ik hierbij aanmerken, dat de eerste handeling van schomburgk , het afbinden van het deel, in elk geval tot de doelmatigste voorbehoedmiddelen tegen de opslorping van het vergift behoort, daarom des te nuttiger, dewijl altijd noodwendig eenige tijd verloopen moet, voor er tot eene eigenlijke geneeskundige behandeling kan worden overgegaan.

Ook het uitzuigen, waarvan mede boven reeds sprake was, wordt algemeen in de tropische landen geprezen. Alleen is daarbij wel toe te zien, dat zij, die dezen pligt op zich nemen, geene ontvellingen of kloven aan lippen of tong bezitten, of geene andere scheidingen van den zamenhang in den mond, waardoor het uitgezogen gift onmiddellijk in het bloed zou kunnen overgaan. Een waarschuwend voorbeeld daaromtrent heb ik gelezen, van eenen Indiaan, die, bij verwonding van zijn' zoon door een Crotalus mutus, terstond de wonde uitzoog, maar bijna het slagtoffer daarvan geworden was.

Weinige minuten daarna reeds begon hem het aangezigt en het hoofd monsterachtig op te zwellen, terwijl hij naauwelijks aan de verdere gevolgen der vergiftiging ontsnapte. Eene holle kies scheen de oorzaak van dit ongeval te zijn geweest, door welke het vergift was ingedrongen. Dit weinige moge voldoende zijn over de behandeling; alleen nog een enkel woord over de inenting tegen den slangenbeet. In Zuid-Amerika meent men zich daardoor even zoo te kunnen beveiligen, als door de vaccine tegen de kinderpokken. Reeds von humboldt heeft daarover het een en ander medegedeeld, en latere reizigers bevestigden zijne woorden, gelijk mij ook onlangs door een ooggetuige is verzekerd, die mij een weinig van het middel daartoe heeft medegebragt, en zich in de West-Indiën, uit weetgierigheid, zelf heeft laten inoculeren. Zoo uit- als inwendig wendt men een zwart poeder aan, en wanneer men daarmede behoorlijk is ingeënt, op de wijze van het tatoueren , zouden de slangen afkeerig zijn van dezulken te bijten, of wanneer zij dit al deden, zou toch de beet zonder verdere gevolgen blijven.

De bestanddeelen van dit poeder worden zorgvuldig geheim gehouden. Voor de zekerheid der uitwerking kan intusschen niet worden ingestaan, zoo lang men geene betere waarborgen heeft dan de bestaande "verhalen. Men laat daar de kleine kinderen bijten door eene bepaalde soort van giftslang, wier beet men echter kent als niet doodelijk te zijn. Na deze vergiftiging te hebben doorgestaan, zouden de aldus ingeënte voorwerpen later onvatbaar zijn voor doodelijke verwonding door giftige slangen.

Verkieslijker voorwaar, dan alle geneesmiddelen, is het dan ook, om het beschreven gevaar zoo veel mogelijk te voorkomen. De mensch behoort voorzigtigheid te leeren, zelfs van het dier, dat hem bedreigt. Tegen onverhoedsche beten beveiligt de reiziger zich door dikke laarzen; doch slechts voor een deel. De haak der krachtige slangensoorten slaat daar door heen, en ten anderen springen de giftslangen, naar wij hebben vermeld, dikwijls bovenwaarts. Ook is het dragen van laarzen in de heete gewesten op den duur niet mogelijk. Soms kan de nabijheid van giftslangen worden opgemerkt aan de bewegingen en het geschreeuw van sommige vogels, die haar bijzonder vreezen. Zoo schrijft moreau over de gele driehoekskopslang van Martinique, dat deze dikwijls verraden wordt door het gekrijsch van de Loxia indicator , een vogeltje, dat, even als onze inlandsche Loxia , tot het geslacht der kruisvinken behoort, en door sommigen het "witborstje" is genaamd. Het schijnt, zegt hij, dat dit diertje daarbij als het ware de bedoeling heeft, om den mensch te hulp te roepen en dezen de verblijfplaats van zijn' vijand te ontdekken.

Deze vogel zou kenbaar zijn aan zijn aanhoudend geroep, hetgeen veel overeenkomst heeft met dat van onzen koekoek. Oplettendheid is dus een eerste vereischte voor hem, die slangenlanden bezoekt,—en dan zijn zij dikwerf te ontwijken, en veeltijds niet moeijelijk te dooden. Kop en hals echter moeten bestendig het doel zijn waarop men den aanval rigt. Een goed aangebragte stokslag is meermalen reeds voldoende haar te bedwelmen. Sommigen hebben zich, ook zonder dezen, soms gered door het eenvoudig toewerpen van hunnen zakdoek of door het voorhouden van hunnen hoed, waardoor de dreigende beet werd opgevangen. Ook aan openbare maatregelen of voorslagen daartoe van de zijde der natuur- en geneeskundigen heeft het hier niet ontbroken. Slangenjagten zijn te houden, om deze dieren uit te roeijen in die streken, welke door hen bijzonder worden verontrust. Premiën moeten worden uitgeloofd op het dooden daarvan, of op het aanbrengen van hunne eijeren.

Maar vooral heeft men zijne hoop gevestigd op twee middelen, namelijk: het verminderen van het natuurlijk voedsel der slangen, en het

aankweeken van hare natuurlijke vijanden, onder welke, behalve de volgende, ook de wilde varkens, egels, dassen, marters, enz. Ik vestig nog de opmerkzaamheid op deze daadzaak, hoe men hier door één middel aan beide deze bedoelingen kan voldoen.

Informatief Lezen

Waar in de winkel? Blijf op de hoogte … …van optredens, evenementen en aanbiedingen via onze nieuwsbrief. Lees ons privacy-statement Kenteken Controle veld tegen ongewenste e-mails, niet vullen! Voeg 06 toe aan uw contactlijst van uw smartphone en bereik ons eenvoudig via WhatsApp. Over Paagman Over Paagman. Winkelen Winkelen. Verzendkosten Bestellen en betalen Retourneren Privacy en veiligheid. Algemeen Algemeen. Contact Contact. Klantenservice Adres en routebeschrijving Openingstijden Werken bij Paagman. Even geduld AUB Lees meer We maken het u graag zo gemakkelijk mogelijk! Daarom gebruiken wij cookies op deze website. Daar zij onder de huid nog sporen van ledematen het sleutelbeen, het schouderblad, enz. Zij staat op de grens tusschen deze en de slangen. Zij heeft eene deels als staal, deels als koper glinsterende kleur.

De oogen zijn naauwelijks zigtbaar, waarom zij ook "blindworm" is geheeten. De kop gaat ongevoelig over in het ligchaam; in het geheel vertoont

(8)

zij eene groote overeenkomst in uitwendigen bouw met de gewone aard- en rolronde ingewands-wormen. Ook dit kleine diertje staat bij het volk als "zeer vergiftig" te boek,—niet tegenstaande het volstrekt niet te vreezen is, daar het geen spoor van gifttoestel bezit. Dit zoogenaamde slangetje draagt zijnen naam fragilis , breekbaar wegens de groote broosheid van den staart. Men behoeft het onder sommige omstandigheden maar even met een rijsje te slaan, om het, als glas, in twee of meer stukken te zien springen. Na deze kleine uitweiding terugkeerende tot de giftslangen, treft men in de derde afdeeling, nevens de Vipera , het geslacht Trigonocephalus aan. Dit geslacht bevat de beruchte driehoekskopslangen, dus genaamd om de kantige, hoekige gedaante van het hoofd, dat ook met den vorm van een hart wordt vergeleken.

Men vindt deze hoogst gevaarlijke tropische slangen, die eene grootte van 4 tot 6 R. Kortom, men kan ze dáár te lande overal verwachten. De voornaamste soorten van dit uitgebreid en menigvuldig geslacht,—zij leggen 30 eijeren op eens,—zijn: De Trigonocephalus Jararacca , de

"Braziliaansche adder" geheeten. Zij is, even als de overige in deze reeks, daarom zoo verraderlijk, omdat ze zich bijna altijd onder bladeren en boomschors verscholen houdt;—de Trig. Op de suiker- en andere plantaadjes van dit eiland vooral, telen zij, in verband met het heerleger van ratten aldaar, met welke zij zich voeden, op schrikbarende wijze voort. Cuvier noemt haar: le plus dangereux reptile des îles à sucre, en werkelijk beneemt zij er jaarlijks vele negers het leven. Het derde of laatste geslacht eindelijk leveren de Crotali of ratelslangen op. Deze zijn wel is waar gevaarlijk, doch hare beeten worden in het algemeen niet zóó volstrekt doodelijk geacht, als die van de vorige slangen.

De ratelslangen behooren uitsluitend in Amerika te huis. Deze dieren zoeken bij voorkeur de eenzame, drooge en warme savannes op, en wagen zich hoogstens tot aan de zoomen der bosschen. Meestal worden zij diep landwaarts in veel menigvuldiger, ofschoon catesby de noordelijke soort ook in bewoonde streken heeft gezien. De warmte zoekende, dringen zij er zelfs tot in de woonhuizen door, en men heeft zulk een' onwelkomen gast daar soms wel eens in de bedden aangetroffen!

Gelukkig nog, dat de ratelslang, even als de meeste andere groote giftslangen, traag van aard is, anders zou de last daarvan in de slangenlanden ondragelijk zijn. De twee voornaamste soorten Crotalus horridus en durissus zijn aan het uiteinde van den staart voorzien van een rateltoestel, weshalve zij ook wel caudisonae of strepitantes zijn bijgenaamd. Alleen eene derde soort heeft dit apparaat niet, en wordt uit dien hoofde Crotalus muttis , de "stomme" ratelslang, geheeten. Bij haar eindigt de staart alleen in eene scherpe en harde punt.

Zij wordt ook grooter dan de beide genoemden. Terwijl deze tot eene lengte van 4 à 6 voeten kunnen geraken, wil men Crotali muti hebben gezien van 8, zelfs van 10 voet, daarbij soms de dikte hebbende van eene mannelijke dij. Zij is dan ook wel de meest gevaarlijke van alle giftslangen.

Haar beet wordt voor volstrekt doodelijk gehouden, en zij is bij de Indianen, onder de namen van Oroecoecoe, Koeroekoekoe , of Koenoekoeschie ,—naar de verschillende dialekten,—buitengemeen gevreesd.

Wanneer wij nu de eigenschappen van dit dier vergelijken met die der eigenlijke, met ratels voorziene Crotali , zoo kunnen wij de meening van sommigen, omtrent het nut der ratels, niet deelen, wanneer zij stellen, dat de ratel van nature bestemd is, om den mensch te waarschuwen tegen het gevaar. Waarom toch heeft dan de Crotalus mutus , die nog vreeselijker is, geen ratel? En waarom hebben ook de andere giftslangen er geen?

Zou het niet mogelijk zijn, dat de ratel deze slangen, die zoo traag van nature zijn, diende als lokmiddel voor vogels, eekhorens of andere dieren, om die op haar gemak te kunnen bemagtigen? Algemeen toch en teregt wordt het geluid der ratels vergeleken met het schudden van erwten en boonen in hare gedroogde haauwen of peulen. Voor het overige is men het ook over de geluid-sterkte der ratels nog niet geheel eens. Deze is nimmer zoo groot, dat men er door uit den slaap kan worden gewekt. Die voorstelling is even overdreven, als het drie malen waarschuwen met den ratel onwaar is. In eene Museum-zaal alhier, heb ik mij, met den heer schubarth , overtuigd, dat zelfs de laatste afstand niet te groot is genomen.

Zelfs bij de groote stilte der natuur, die over dag in de wildernissen der keerkringen bestaat, was het geluid alleen dan hoorbaar, wanneer de slang over een vasten niet begraasden bodem kroop. Nog moet ik hierbij doen opmerken, dat ik een groot verschil in de sterkte van het geluid der ratels heb gevonden, naarmate die goed droog zijn of nat. Wanneer men een ratel eenige oogenblikken in een glas water legt, dan moet men er al zeer krachtig en snel mede schudden, om er maar iets van te vernemen.

Het komt mij dus voor, dat, vooral in den regentijd, de aannadering van eene ratelslang veel minder dan anders zal kunnen worden gehoord;

hetgeen des te gevaarlijker is, daar zij juist dan de bewoonde plaatsen opzoekt. Zoo verhaalt schomburgk , dat hij met zijne reisgenooten, in eene hut te Pirara, in den regentijd, vijf malen door ratelslangen werd bezocht.

De vorming dezer deelen geschiedt op de wijze der hoornweefsels, en is te vergelijken met het groeijen der nagels en der horens. Het zijn geene beenige ligchaampjes, geene afgestootene staartwervelen, naar men heeft gewild, maar hoornachtige of lederachtige holle kokertjes, die als het ware met een hoofdje in elkanderen zijn gestoken of gearticuleerd. Het zijn ware aanhangsels van de huid, buiten de spheer van den bloeds- omloop gelegen.

Bij iedere vervelling van het dier wordt een nieuwe ratel gevormd, terwijl de ouden niet met de huid worden afgeworpen, maar alleen, telkens één verder, naar buiten opschuiven. Daar de ratelslangen in sommige streken tot 5 malen in het jaar van huid wisselen, kon men meenen, dat het getal ratels buitengemeen groot moet worden. Doch deze zijn te broos, om zeer lang te zijn. Dikwijls vindt de eenzame reiziger afgebrokene geledingen daarvan voor zijnen voet. Geloofwaardige natuuronderzoekers betuigen dan ook, bij de grootste Crotali zelden of nooit ratels te hebben gezien met meer dan 11 tot 15 geledingen. Na dit beknopt overzigt van de zeven hoofdgeslachten der giftige slangen, is het niet onbelangrijk na te gaan, in welke werelddeelen deze zijn verspreid.

Schlegel heeft op eene kaart hare geographische verspreiding aangetoond, en hierbij doen opmerken, dat er tusschen deze dieren en de hemelstreken, die zij bewonen, een duidelijk verband wordt gevonden, doch dat ook hier vele uitzonderingen en sprongen voorkomen, die raadselachtig zijn en voor als nog onverklaard. De giftslangen beminnen de warme gewesten bij voorkeur. Het sterkst vermenigvuldigen zij zich in de keerkringslanden, en men ziet haar in tal van soorten en individuen afnemen, naarmate men zich verder van de evenachtslijn verwijdert.

(9)

Intusschen komen er ook in de gematigde luchtstreken zeer vergiftige voor, waarvan de ratelslangen getuigen; terwijl zij zelfs tot in de koude klimaten doordringen, gelijk uit de verspreiding der Europeesche en Aziatische adders mag blijken. Zij zijn, binnen eene bepaalde breedte, nagenoeg over de geheele aarde verspreid; alleen de eilanden van de Stille Zuidzee maken uitzondering op dien regel, hetgeen des te meer in het oog valt, dewijl de betrekkelijk nabij gelegene eilanden van den Indischen Archipel rijk zijn aan deze dieren-soort. Ook andere eilanden bieden ten deze uitzonderingen aan. Zoo bijv. Zoo ontmoet men op Nieuw-Holland een buitengemeen groot aantal giftige soorten, staande de verhouding daarvan tot de onschadelijken hier als 7 tot 10 Verg.

De zee-giftslangen hebben een zeer klein rijk, dat naar berekening van schlegel beperkt is tusschen de 90° en ° oosterlengte. Men heeft ze vooral gevonden in de Indische zee en een deel der Stille Zuidzee, nimmer verder, nooit in den Atlantischen Oceaan. Ook de Pseudo-Boa's valsche reuzen-slangen , geslacht Bungarus , bewonen slechts een klein gedeelte van den aardbol. Haar rijk is bepaald tot een deel van Azië. Men vindt ze in Engelsch Indië en ook op Java. Wat de brilslange n betreft, deze worden in drie werelddeelen aangetroffen, Afrika, Azië en Australië, en wel in grooten getale. De adders zagen wij reeds verdeeld in Tropische en Europeesche geslachten. Zij bewonen de geheele oude wereld. In Amerika zijn er nog geene ontmoet.

De meest Noordelijke soorten worden door geheel Europa, van Spanje en Italië af tot in Zweden toe, gevonden. Door Rusland zijn zij van Lapland af tot aan den Krim toe verspreid, terwijl zij zich in Azië het verst tot het meer Baikal uitstrekken en het hoogst tot in Zuidelijk Siberië.

Van de driehoekkopslangen weet men, dat zij alleen in de zeer heete gewesten leven van Azië en Amerika. In de Oost-Indiën, zoowel op het vaste land als de eilanden, vindt men ze in ruime hoeveelheid, terwijl zij in Amerika niet alleen in de binnenlanden, maar ook op de Zuid-Amerikaansche eilanden, menigvuldig zijn.

Eindelijk is voor de ratelslangen in het bijzonder te vermelden, dat deze alleen in de Nieuwe Wereld zijn gevonden. Daarbij is hoogst opmerkelijk, dat twee van hare voornaamste soorten, als het ware door de landengte van Panama, scherp van elkander zijn gescheiden. De ééne, Crotalus durissus namelijk, leeft uitsluitend in Noord-Amerika, terwijl de andere, Crotalus horridus , alleen in Zuid-Amerika en hare eilanden wordt aangetroffen, vooral in Guyana, Brazilië, tot in Peru en Chili toe. De Noordelijke soort schijnt niet hooger voor te komen dan tot 45°

Noorderbreedte, tot aan het meer Champlain; aan gene zijde van de rivier St.

Laurent zou men haar nimmer hebben gezien. Haar rijk breidt zich overigens van daar uit door Beneden Canada, van de groote meeren af, door de binnenlanden der Vereenigde Staten, tot in Carolina, Florida, Californië en Mexico toe. E ven als voor de vergiftige voortbrengselen van het plantenrijk, heeft men ook voor de giftslangen gezocht naar algemeene uitwendige onderscheidings-kenmerken. Onder dezen is, wel is waar, eenige waarde te hechten aan haren meer breeden, platten, hoekigen kop, met kleinere schilden, aan hare kleine oogen, met zware wenkbraauw- randen en diepe onderoogkuils-groeven, aan haren stompen snuit en de dikkere lippen, enz. Zoo b. Het wordt uit dien hoofde door allen erkend, dat er geen zekerder, algemeener kenmerk bestaat, dan het voorhanden zijn van eenen giftklier-toestel. Alvorens dezen te beschrijven, moet ik opmerkzaam maken op een dwaalbegrip, dat hier sedert eeuwen en nog bij het volk voortbestaat,—ik bedoel de meening, dat de tong het giftig wapen der slangen zoude zijn.

Men is daartoe waarschijnlijk gekomen door den langen, puntigen, gespletenen of gaffelwijzen vorm van dit deel, en doordien de slangen dit bij al hare driften, en dikwijls geheel onverwacht, uitsteken, zonder dat zij daarbij den bek behoeven open te doen, dewijl tusschen de beide lippen eene kleine opening daarvoor wordt gevonden. De tong, die meest zwart van kleur en lederachtig vast is, kan diep in de keel worden terug getrokken, in eene eigene scheede of koker, waarin zij zelfs bij het slikken rust. Deze vreemde inrigting verklaart zich eenvoudig hieruit, dat de tong de slangen dient als tastorgaan, als orgaan voor het voelen, en niet voor den smaak. De tong is dus een volkomen onschadelijk deel der slangen; zij heeft met hare vergiftige verwonding niets gemeens.

De eenige veronderstelling, die ik daaromtrent bij oude schrijvers heb kunnen vinden, is, dat de giftslangen hare gespletene tong zouden gebruiken, om daarmede, als met eene vork, de gifthaken van achteren naar voren te brengen,—doch deze stelling is geheel onhoudbaar; de tong is daartoe te zacht en te zwak, en de oprigting der haken heeft een geheel ander mechanisme, zoo als wij aanstonds zullen beschrijven. Aan den eigenlijken gifttoestel der slangen onderscheidt men: de giftklier, de uitlozingsbuis , en de gifttanden. Zij is omgeven door een peesachtig vlies, hetgeen zich naar voren vernaauwt tot een bogtig kanaal—dat daardoor geschikt is om bij het oprigten der tanden te kunnen mede geven,—de uitlozings-buis, die zich naar den voet der gifttanden begeeft.

Deze worden, beter nog, gifthaken genoemd, omdat zij, in vorm en verrigting, van de eigenlijke tanden geheel afwijken. Zij zijn gebogen, eenigzins zwaard- of sikkelvormig, zeer scherp aan de punt en—waardoor zij zich het meest kenmerken,—hol of doorboord, met ééne ingangs-, en ééne uitgangsopening. Enkele slangen bezitten, in plaats van doorboorde haken, aan sommige ware tanden, die dan tevens langer zijn, eene uitwendige sleuf, zoo als de Dipsas - en Dryophis -soorten. Cuvier hield daarom deze ook voor giftig, doch schlegel heeft bij haar geene giftklieren, maar slechts speekselklieren gevonden, en is daarom van meening, dat die sleuf geene andere bestemming heeft, dan om het speeksel te beter te doen uitvloeijen. In lengte verschillen de gifthaken, naar de soorten, van ½ Ned. Zij zijn vast ingeplant in het bewegelijk opperkaaksbeen.

Aan iedere zijde is er meest altijd slechts ééne in werking, doch deze wordt onmiddellijk gevolgd door kleinere gifthaken, van 2, 3 tot 6 toe, die réserve-haken zijn genaamd, en dienen om verlorene of afgebrokene gifttanden te vervangen. De wijze, waarop de giftslangen haren doodelijken toestel laten werken, is de volgende. De slang kronkelt zich, spiraalvormig, stijf inéén.

Zij laat een eigendommelijk gesis hooren, en blaast daarbij soms veel speeksel uit, hetgeen vooral de brilslangen eigen is. Nu rigt zij zich in eens regt op, op den staart, als eene'veêr die zich ontspant, brengt hals en kop achterwaarts, en spalkt de kaken wijd open. Hierbij wordt de punt der gifthaken naar voren gerigt, door eene bovenwaartsche beweging van het opperkaaksbeen, dat bij wijze van eene ophaalbrug werkt. Gelijktijdig wordt de giftzak gespannen en daarmede de plooi van het tandvleesch opgetrokken. De slaapspieren trekken zich te zamen, oefenen daardoor eene drukking uit op de giftklier, en zoo wordt, bij den beet, het gift, soms met groote kracht, door de holle tanden uitgespoten. Dit geschiedt onder eenen sprong vóórwaarts, met pijlsnelheid en meestal zonder het doel te missen, en soms met zoo groote hevigheid, dat men door den schok wordt omgeworpen.

(10)

Somtijds herhalen zij hare slagen en ziet men de haken op twee of meer plaatsen ingedrongen. Zij treffen daarbij niet alleen de beenen, maar dikwijls ook de bovenste ledematen; zelfs springen zij soms tot in het aangezigt. Voor het overige kan men niet zeggen, dat zij den mensch daartoe opzoeken. Zij verwonden hem alleen, wanneer hij hare rust verstoort, en vooral wanneer men haar onverhoeds aanraakt of op haar trapt. Vele ontvlugten terstond na den beet; anderen, zoo als de Crobalus mutus en vele Trigonocephali , wachten moedig den aanval af, zoodat zij dan veeltijds haren euvelmoed met den dood moeten betalen. Wanneer zij een dier hebben verwond, waarop zij jagt maakten, zoo omslingeren zij dit niet, gelijk vele onschadelijke slangen gewoon zijn, maar zij volgen het en kruipen het geduldig achterna, daar zij het niet inzwelgen, vóór dat het dood is. Het is waarschijnlijk deze omstandigheid, die aanleiding kan hebben gegeven tot de onnoemelijke verhalen over het sympathetisch of betooverend vermogen der slangen, het zoogenaamde fascineren.

Behalve dat dit ook kan afhangen van den verlammenden invloed van het schrikken voor hare onverwachte nabijheid,—verklaart het oponthoud van sommige dieren digt bij giftslangen zich ook uit de gemelde gewoonte. Men zag een dier, dat reeds verwond was, en, door het gift verzwakt, zijnen vijand niet meer ontvlieden kon, en meende nu, dat de slang het door adem of blik wist te fascineren! Zóó althans wordt ons dit raadsel door de beste natuuronderzoekers uitgelegd; doch anderen gelooven er nog aan, zoo als men kan lezen bij barton van Philadelphia, die over dit

onderwerp alleen eene geheele verhandeling heeft geschreven.

Het vergiftige vocht, dat door den beschreven toestel wordt afgescheiden, is eveneens het onderwerp van veler nasporingen geweest, en daarbij behoef ik slechts den naam van fontana te noemen. Voorheen hield men het eenvoudig voor speeksel ; maar het is reeds lang voldoende gebleken, dat het slangenspeeksel, door afzonderlijke klieren geleverd, geene de minste nadeelige werking uitoefent. Het eigenlijke slangenvenijn zelf, bepaaldelijk dat der Europeesche Vipera -soorten, komt in uitwendig voorkomen met eiwit of slijm overeen. Het is een kleverig vocht, zonder reuk, vetachtig van smaak, zwaarder dan water, in gedroogden toestand gomachtig.

Ofschoon heller beweert, dat het addergift zuur reageert, wordt in het algemeen opgegeven, dat het eene neutrale reactie oplevert. Analysen zijn er niet van gedaan; alleen wil lucien bonaparte er een werkzaam beginsel, onder den naam van echidnine , uit hebben verkregen, doch van den scheikundigen aard daarvan, is nog niets naders gebleken. De grootste Europeesche adders hebben van dit vocht, in den regel, slechts eene hoeveelheid van twee greinen in voorraad. Deze hoeveelheid is meestal onvoldoende om den mensch te dooden; daartoe zouden nagenoeg drie greinen noodig zijn.

Van 62 gevallen, reeds aan fontana bekend, liepen er dan ook niet meer dan twee doodelijk af, en sedert hem zijn er, in nagenoeg eene eeuw, niet veel meer dan een dozijn doodelijke gevallen in Europa bekend geworden. Van lier heeft, in ons land, geen enkel doodelijk voorbeeld kunnen opsporen. Het gevaar dezer verwonding verschilt echter naar de omstandigheden, het meest naar de soort van slang. Even als onze adders, zijn ook de koraalslangen en de zeeslangen in het algemeen minder te duchten, terwijl de ratelslangen, de brilslangen en vooral de driehoekskopslangen veel meer te vreezen zijn, en onder dezen de Crotalus mutus wel het meest.

Leeftijd, geslacht, gestel, klimaat, de tijd van het jaar en van den dag moeten daarbij steeds invloed uitoefenen. In heete landen is de werking het hevigst, en wel in de grootste zomerhitte. Ook zouden de slangen gevaarlijker zijn kort na het vervellen, en de wijfjes wanneer zij dragtig zijn. De kracht van dit vergift, hoezeer geenszins te verachten, is dikwijls overdreven geworden, even als zijne tot dooden vereischte hoeveelheid. Men kent het sprookje van den West-Indischen planter en zijne drie zoons, dat nog altijd op de Antilles, even als in Guyana en Brazilië, onder het volk is verspreid. De juiste plaats wáár het is voorgevallen, is dan ook onbekend. Een planter,—zoo luidt het verhaal,—was gedood door eene ratelslang.

Zijn oudste zoon trok zijne laarzen aan, een jaar na den beet.

Hij stierf onverwacht. Zoo ging het met den tweeden, zóó met den derden zoon. En wat werd er gevonden? De gifthaak van den Crotalus, die den vader had getroffen, was afgebroken, en de punt daarvan was in het raadselachtige schoeisel blijven steken! Dat evenwel het slangengift langen tijd onveranderd zijne kracht behoudt, daarvan hebben vroeger fontana en mangili ons reeds overtuigd. Na 1 à 2 jaren in gedroogden toestand bewaard te zijn, waarbij het zich voordoet als Arabische gom, vertoonde het hun nog eene even doodelijke uitwerking op dieren. Het sterkste bewijs daarvoor,—eenig te noemen voor dierlijke stoffen, die anders zoo ligt scheikundig worden omgezet,—is geleverd door den Schotschen Hoogleeraar christison.

Hij beproefde het gedroogde gift van eene brilslang, uit Engelsch Indien, dat stellig reeds 15 jaren oud was. Anderhalf grein daarvan, geïnoculeerd aan een konijn, bragt binnen een half uur, den dood te weeg, onder de gewone verschijnselen. Men heeft gevraagd, "of slangengift ook werkzaam is, wanneer het in de maag wordt opgenomen? In Italië vooral is vroeger daarover een wetenschappelijke strijd gevoerd. De meeste proeven van redi, configliachi en anderen hebben op die vraag mede een ontkennend antwoord gegeven.

Men gaf aan duiven, kraaijen en andere dieren het uit 10 tot 16 gewone adders verzamelde vergift in, zonder eenige de minste uitwerking. Een der studenten van mangili waagde het zelfs, om het vergif van 4 adders op ééns in te nemen, en ook hij bleef ongedeerd. Onze boerhaave schijnt zich insgelijks te hebben overtuigd van de onschadelijkheid van het addervergift, op dezen weg; althans in zijn werk de Antidotis , leest men daarover: "

Integra uncia, per os ingesta, non nocet! Na het innemen van kleine hoeveelheden vergift van den Crotalus mutus toch kreeg hij weldra keelpijn, pijnen in den buik en diarrhoe, en gevoelde hij zich, 8 dagen na de proef, nog niet bij zijne vorige krachten. Hoedanig dit vergift werkt, is niet goed bekend. Zijne werkingswijze, dikwijls door de natuur-onderzoekers nagespoord, is nog weinig opgehelderd. Men veronderstelt, dat het op de wijze eener giststoffe werkt, met spoedige omzetting in de voornaamste bloedsbestanddeelen. Reeds uit het voorafgegane, omtrent het grootere gevaar bij verwonding, dan bij opname in de maag, wordt men daarheen gewezen, dat het zijnen invloed oorspronkelijk doet gevoelen op het bloed; en vele verschijnselen spreken insgelijks daarvoor, dat vooral het hart en het vaatstelsel belangrijk in hunne verrigtingen worden gestoord.

Dergelijke vergiften worden met den algemeenen naam van bloeds -vergiften bestempeld. Komt verwonding door giftslangen wel zóó veelvuldig voor, als men heeft gemeend? Reeds gewaagden wij van zeelieden, door zee-slangen verwond; doch zelfs voor land-giftslangen zijn deze niet altijd veilig. Zoo beschreef de Officier van Gezondheid schorrenberg te Suriname een voorbeeld van verwonding, bij eenen matroos aan boord van eene oorlogs-stoomboot, door eenen Trigonocephalus. Het schip lag voor Paramaribo ten anker. De slang, waarschijnlijk aangelokt door de warmte van den stoomketel, lag in elkaâr gerold op eene der raderkasten, vanwaar de ongelukkige het dier verjoeg, met voor hem doodelijke gevolgen.

(11)

Spelende kinderen, in bosschen en op heidevelden, onkundige volwassenen, vooral landlieden, zijn er meermalen het slagtoffer van geworden.

Den laatsten herfst nog werd bij Birmingham een boer in de wang gebeten door eene Vipera berus , welke hij voor eene onschadelijke slang naar zijne woning had medegenomen. Onvoorzigtige omgang met deze dieren werd ook somtijds gevaarlijk voor oppassers in menageriën waarvan voor eenige jaren onze beroemde Amsterdamsche Natura Artis Magistra getuige was , en meer nog voor de zoogenaamde slangen-bezweerders.

Lenz beschrijft daarvan een merkwaardig geval. Op eene keer, dat hij weder dit waagstuk ondernam, zag men hem onverwachts de slang wegwerpen en verbleeken; er vloeiden hem eenige bloeddruppels uit den mond;—en na verloop van een uur leefde hij niet meer.

De Engelschman drake stierf ook door zijne onvoorzigtigheid in dit opzigt. Hij wilde eene ratelslang, die hij voor schijndood aanzag, bij het vuur bijbrengen, doch ontving tot loon, gelijk de houthakker uit de fabel, eenen binnen 9 uren doodelijken beet. Voor drie jaren viel te New-York een dergelijk ongeval voor. Hij haalde het dier zelf af van den spoortrein. In zijne opgetogenheid wees hij er naar met den vinger, kwam ongelukkig te digt bij de korf,—en ziet, plotseling ratelde de gevreesde staart, en, sneller dan de gedachte, ontving hij een beet in den vingertop, die hem, in weerwil van de onmiddellijke behandeling zijner geneeskundige vrienden, reeds 6 uren na de verwonding ten grave sleepte! Weinige maanden geleden, is de beroemde Hoogleeraar duméril , algemeen bekend door zijne plaatsing aan den Jardin des plantes te Parijs, insgelijks in gevaar geweest van zijn leven te verliezen door slangenverwonding.

In het bosch van Sénart, bij Parijs, ontdekte hij eene adder van meer dan gewone grootte, die hij voor eene nieuwe soort aanzag, en, in zijnen ijver om het dier te bemagtigen, ontving hij vijf wonden. Gelukkig werd hij gered door de tijdige geneeskundige behandeling van zijn' zoon, die hem vergezelde. Toen de Hoogleeraar, korten tijd daarna, zijne lessen weder hervatte, prees hij zich, na het doorgestane gevaar, gelukkig, nu zelf bij ondervinding te kunnen spreken over de uitwerking van een vergift, waarvan hij vroeger zoo dikwerf de beschrijving aan anderen had moeten ontleenen.

Bij Botanische en Zoölogische excursies komen zulke ongevallen meermalen voor, waarvan kort geleden in een duitsch tijdschrift een nieuw voorbeeld bij eenen herboriserenden apotheker werd vermeld. Zoo werd de schilder van Professor reinwardt , bij het binnentreden van zijn atelier, op het alleronverwachtst besprongen door eene brilslang, die hare boeijen had weten te verbreken. Bij schomburgk kan men overigens lezen, op welke verschillende wijzen de wetenschappelijke reiziger door deze dieren kan worden gekweld. Slechts één staaltje zijner ontmoetingen uit velen.

Zijn oppasser werd eens, in hunne hut te Pirara, in zijne hangmat liggende, door eene giftslang, als het ware, regelmatig belegerd. Toen hij des morgens zijne legerstede wilde verlaten, zag hij gelukkig eerst naar den grond en ontdekte daar eene groote ratelslang.

Waarheen de beangste man zich ook wendde, overal volgde hem de kop van het dier, dat zich intusschen na een paar uren van zelven

verwijderde, na den armen drommel den hevigsten angst te hebben aangejaagd,—die dan ook voortaan niet in gebreke bleef, zijne hangmat eenige voeten hooger dan een ander op te hangen. Heeft de mensch, die zich alle voortbrengselen der natuur toeeigent, ook de slangen ten zijne nutte weten aan te wenden? Sommige slangen, waaronder ook giftige, worden, na verwijdering van den kop, gegeten door vele volken.

Onder anderen geldt dit van de zee-giftslangen, terwijl het vleesch en vet van eenigen zelfs als lekkernij wordt aangemerkt. Oudtijds vooral maakte men ook een ruim gebruik daarvan,—alsmede van de huid, van den kop, van de ratels,—tot het bereiden van geheime geneesmiddelen en tegengiften, waarvan de oude "Theriakels" overvloedig getuigen. En zelfs in den nieuweren tijd heeft de geneeskunde hier ééne hoogst

bevreemdende toepassing aan te wijzen. In Italië namelijk heeft men, voor eenige jaren, proeven genomen, om de honds-dolheid te genezen Eene poging, die te wanhopig is, om daarvan voor den mensch veel gevolg te verwachten.

Ook tot zelfmoord zouden de giftslangen in vorige eeuwen verkozen zijn; en wie is er, dien bij dit woord niet terstond de heerlijke buste van cleopatra , met haren door adderbeet verwonden boezem of arm, voor den geest staat? Schlegel twijfelt aan de waarheid van het verhaal. De adder, zegt hij, stond in Egypte in hooge vereering, en prijkte op alle insignia van vorstelijke en priesterlijke waardigheid. Bij den triomphalen togt van octavius nu, werd het beeld van cleopatra door Rome's straten rond gedragen, getooid met al hare versierselen en, onder deze, ook met de Egyptische adder om haren arm.

Even zoo wordt hare beeldtenis ook op médailles van dien tijd gevonden. Van dáár zou de algemeene dwaling ontsproten zijn. Ik waag het niet in dezen te beslissen, evenmin als over de vraag: of de ouden te gelooven zijn in hunne verhalen, dat juist deze adder, bij hen Aspis genaamd , den dood brengt in de gedaante van eenen "zoeten slaap," zonder eenige pijn, stuipen of misvorming van het gelaat.

Meer gewis, dan tot zelfvernietiging, is slangenvergift misbruikt tot het dooden van anderen. Ik kon hier spreken over de vragen: of men het vroeger, en nog, in Turkije heeft aangewend tot het dooden van misdadigers? Dikwijls reeds had het zijne opmerkzaamheid getrokken, hoe de Indianen nimmer verzuimden, alle gedoode giftslangen van hare haken te berooven, en die met zorg te bewaren. Eerst later bleek het hem, waartoe. Bij sommige volksstammen aldaar, vooral bij de Arrawakken, heerscht de bloedwraak in den hevigsten graad. Hij, die door de priesters, Piai's geheeten, als wreker, als Kanaima , zijner verslagene bloedverwanten wordt aangeduid, verlaat op den eigen stond zijn kamp en zijne huisgoden. Rusteloos zwerft hij rond, tot dat hij den vijand ontmoet van zijn geslacht. Is het een man, zoo tracht hij dien in den rug te treffen met eenen giftigen pijl.

Is het een kind of eene vrouw, zoo overvalt hij die even verraderlijk, werpt zijn slagtoffer neder, en steekt haar een' gifthaak van eenen Trigonocephalus of andere groote slangensoort door de tong. De ongelukkige verwonde is, door de plotselinge en hevige zwelling der tong, niet meer in staat te spreken. Zij kan alzoo aan de haren den naam niet verraden van hem, die haar zoo vreesselijk versloeg. Is het hierbij wel waar, zoo als taijlor en anderen aangeven, dat de beet van de ratelslang en andere groote giftslangen der Tropen, den mensch dooden kan op staanden voet, of althans binnen weinige sekonden?

Er zijn gewis gevallen bekend van eenen doodelijken uitgang binnen het kwartier, zelfs binnen de 10 of 5 minuten, maar die behooren tot de hooge zeldzaamheden. In den regel echter verloopen er minstens 1 tot 6 à 9 uren vóór den dood, waarvan wij in deze schets reeds enkele voorbeelden hebben aangehaald, en niet zelden ook verlengt zich het lijden van éénen dag tot ééne, zelfs tot twee weken. Zeer dikwijls intusschen volgt

(12)

herstelling, maar dan dragen de verwonden vaak langen tijd daarna nog de lastige gevolgen mede.

Soms blijven zij jaren lang kwijnen, waarvan schomburgk in Zuid-Amerika meermalen getuige was. Ook is het een door de meeste reizigers gestaafd feit, dat de oude likteekens van deze verwondingen zeer ligt en bij herhaling openbreken. Ten einde mijne lezers een getrouw beeld te schilderen der voornaamste verschijnselen van deze vergiftiging, zonder te vervallen in geneeskundige beschouwingen, heb ik de volgende even treffende, als natuurlijke beschrijving uit de schoone reis van schomburgk bij vrije vertaling ontleend: "Op dezen togt door de Savanne, stuitten wij reeds spoedig voor een beekje, in het midden waarvan zich juist een blok zandsteen bevond, dat ons voor den overtogt te stade kwam.

Beurtelings sprongen onze geleiders op den steen, en van daar over op den anderen oever. De meeste personen waren aldus aan den overkant gekomen, toen het mijne beurt was, en die van eene jonge Indiaansche vrouw, kate genaamd, met welke ik onbezorgd voortwandelde, onder vrolijke gesprekken.

Het was een zóó aanminnig, en daarbij zóó schalkachtig schepsel, als er slechts zelden onder het schoone geslacht van Guyana worden gevonden.

Zij had dan ook reeds eenige dagen de vreugde van het geheele gezelschap uitgemaakt; zij was aller lieveling. Met haar aan den oever van het beekje genaderd, draalde ik een weinig, bij het ontdekken van eenige vreemde Schultezia -soorten, zoodat kate mij met eenig ongeduld, doch al lagchende herinnerde: "dat het nu mijne beurt was, om den sprong te doen.

Juist wilde ik ten tweedenmale springen, toen ik eensklaps werd teruggehouden door een' merg en been door dringenden gil. Een Indiaan uit de achterhoede sprong mij in wilde vaart voorbij, en op hetzelfde oogenblik stond de arme kate doodsbleek nevens mij. Zij wees met den vinger naar den pas verlatenen oever, waar de nog overige Indianen bezig waren met het afmaken van eenen grooten Trigonocephalus atrox. Vijftien personen waren het dier reeds voorbijgegaan, zonder het te bemerken. Waarschijnlijk had eerst mijn voet het aangeraakt, en onmiddellijk daarop trof zijne wraak de mij volgende vrouw. Toen ik haar ontsteld vroeg: "of zij gebeten was?

Mijne mede-reizigers kwamen nu ter hulp aangesneld. Nadat het gewone tegengift, de ammonia liquida , was toegediend, scarificeerden wij de wonden, en lieten die uitzuigen door de Indianen, onder welke zich haar doodelijk ontstelde echtgenoot onderscheidde. Het was een schouwspel, dat ik niet weder vergeet: die kring dezer mannen, met hunne bloedbevlekte lippen, rondom dit voorwerp hunner angstige zorgen geschaard. Alles was te vergeefs! Na 3 minuten reeds begonnen zich de algemeene verschijnselen der vergiftiging op te doen. Zij begon al sterker en sterker te beven; het gelaat nam eene lijkkleurige tint aan. Spoedig volgde er eene krampachtige braking, die weldra in bloedbraken overging. De oogen werden bloedrood, en uit den neus, zelfs uit de ooren drong bloed naar buiten. De pols joeg, en telde slagen. De spraak was verloren. Reeds na 8 minuten was het beeld van dit vroeger zoo aanvallige wezen niet meer herkenbaar. Zij lag bewusteloos te neder; beweging scheen niet meer mogelijk.

[Album der Natuur/1852/Natuur-historische schets Giftslangen, van Hasselt

Jongere exemplaren gaan vaak pas eten na de eerste vervelling. Ook de vervelling van volwassen slangen valt vaak samen met veranderingen in het gedrag, zoals het aanbreken van de voortplantingstijd of het afzetten van de eitjes. De afgeworpen huiden zijn binnenstebuiten gekeerd doordat de slang zijn huid als een sok afstroopt. In tegenstelling tot een hagedis heeft een slang gefuseerde, doorzichtige oogleden, de ogen kunnen nooit worden gesloten. Als een slang vervelt, worden ook de oogleden vervangen, hierdoor wordt de 'bril' vernieuwd, die bij het graven bekrast wordt.

Vlak voordat de slang vervelt, krijgt het dier een melkachtige waas over de ogen, doordat er een olieachtige substantie tussen de oude en nieuwe huid wordt verspreid, de huidskleur wordt hierdoor grauwer. Het gezichtsvermogen is rond deze tijd erg slecht en veelal trekt de slang zich noodgedwongen terug en is alerter.

Veel soorten eten niet van vlak voor de vervelling tot de huid is afgeworpen. Omdat een slang na een vervelling duidelijk heldere ogen heeft, de huidskleur feller en contrastrijker is en kleine wondjes zijn geheeld, lijkt het alsof de slang zichzelf heeft 'vernieuwd'. Al in de oudheid werd het verschijnsel beschreven en hierdoor is de slang een belangrijk symbool voor de geneeskunde. De schubben zijn gelegen in de dunne epidermis of opperhuid , in de lager gelegen dermis of lederhuid bevinden zich de chromatoforen , de pigmenthoudende cellen die de huidskleur bepalen. De schubben bedekken het gehele lichaam, ze liggen naast elkaar en overlappen soms door kleine uitsteeksels. De vorm, grootte en functie van de schubben kan sterk verschillen; soorten die veel graven of zwemmen, hebben platte, gladde schubben om minder last te ondervinden van de wrijving; andere soorten hebben gekielde, Λ -vormige schubben.

Ten slotte zijn er ook soorten met wratachtige, bulterige schubben, zoals de Javaanse wrattenslang. Deze soort leeft in het water en grijpt vissen met de bek, waarna ze door het ruwe lichaam worden omstrengeld ter verankering. De zaag-schubadders uit het geslacht Echis danken hun naam aan de rijen opstaande randen op de flankschubben. Bij bedreiging worden de schubben langs elkaar gestreken waarbij een kenmerkend, raspend geluid wordt geproduceerd ter afschrikking. Een belangrijk verschil met de hagedissen zijn de schubben op de buik: bij slangen bestaan de buikschubben uit een enkele verticale rij schubben over de gehele breedte, bij hagedissen bestaan de buikschubben uit meerdere naast elkaar liggende rijen.

Deze brede en dikke schubben bij slangen dienen niet alleen om de kwetsbare buik te beschermen, ze spelen ook een rol bij de voortbeweging.

De buikschubben kunnen als lamellen worden opgericht wat de slang van meer grip voorziet. De schubben van de huid zijn in regelmatige rijen gerangschikt, de schubben op de kop zijn groter, dikker en meer glanzend, en vallen meer op.

De schubbenpatronen op met name de kop van de meeste slangen zijn terug te voeren op een basisstructuur, die per familie iets verschilt. Ook aan de kleurpatronen van de huid zijn de slangen te herkennen. Er is een grote variatie in kleuren en patronen, die echter per soort vrij sterk verschillen.

Soorten die in bomen leven, hebben vaak een groene kleur om niet op te vallen tussen de groene boombladeren, soorten die meer op de bodem leven hebben een kleur die ze doet wegvallen tegen de ondergrond. Bodembewonende soorten zijn daarom meestal bruin van kleur en hebben patronen die ze minder doen opvallen tussen de dode bladeren in de strooisellaag.

Voorbeelden zijn veel adders die zigzagpatronen hebben, waardoor ze beter versmelten met de achtergrond. Slangen die in woestijnen leven,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lied : Stel je voor dat er geen dieren zouden zijn Stel je voor dat er geen dieren zouden zijn:. Geen kangoeroe, geen olifant, geen haas en geen

We willen kinderen stimuleren om vrij en in hun eigen tempo te spelen met het materiaal, zodat ze de kenmerken van de verschillende dieren leren ontdekken, hun

Desgewenst kunnen onze specialisten de compensatoren inmeten en de montage voor u

Van een aantal soorten is bekend dat de slangen in groepen voorkomen maar deze zijn dan te vinden rond een grote voedselbron, zoals een poel waar veel kikkers leven die door de

Mezen, mussen, Vlaamse gaai, kleine bonte specht, egel, kikkers, libelles, halsbandparkieten, buurkatten, meeuwen, vleermuizen, gierzwaluw, boomklever, winterkoninkje, katten,

Problemen ter hoogte van het oculaire systeem bij slangen dienen dus op een geheel andere manier benaderd te worden dan aandoeningen van de oogbol bij diersoorten die geen

Vooralsnog een marginale hoeveelheid ijsberen ten opzichte van het totale aantal, maar zelfs voor die kleine groep valt er niet veel te halen al is het waarschijnlijk alsnog meer dan

Struik is van mening dat dierenrechten moeten afdwingen dat de mens dieren met respect behandelt. 71 Zo heeft hij bijvoorbeeld geen moreel bezwaar tegen het eten van vlees, mits